Voor de toepassing van deze regeling wordt gelijkgesteld met:
a.
echtgenoot:
de geregistreerde partner alsmede de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de Toeslagenwet, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b.
ongehuwd:
de persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel
2
Inkomen
1
Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van het besluit wordt onder inkomen verstaan:
Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van het besluit wordt, voorzover het ingevolge het eerste lid niet reeds als inkomen wordt aangemerkt, mede onder inkomen verstaan:
a.
een uitkering, toelage, loon- of inkomenssuppletie op grond van de Wet;
een herplaatsingstoelage op grond van een pensioenregeling voor overheidswerknemers in de zin van artikel 1, onderdeel l, van de Wet overheidspersoneel onder de werknemers-verzekeringen, alsmede een uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;
termijnen van lijfrenten, aan een meerderjarige verstrekt door een lichaam dat een levensverzekeringsbedrijf uitoefent;
h.
uitkeringen op grond van de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 in verbinding met de Liquidatiewet ongevallenwetten;
uitkeringen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de beschikking van de Luitenant-Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 5 november 1946, nr. 6, alsmede op deze uitkeringen betrekking hebbende toe- en bijslagen;
k.
uitkeringen uit de Stichting 1940-1945, de Stichting Friesland 1940-1945 en de Stichting Hulp voor nagelaten betrekkingen voor illegale strijders (Stichting Sneek 1940-1945);
Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, wordt mede in aanmerking genomen het inkomen van zijn echtgenoot.
Artikel
4
Aftrekbare kosten
Op het inkomen worden in mindering gebracht kosten ter zake van ziekte of arbeids-ongeschiktheid van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, alsmede van zijn echtgenoot of van zijn gezinsleden indien zij voor hun levensonderhoud mede afhankelijk zijn van zijn inkomen, voorzover die kosten niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed en naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als buitengewone lasten zijn aan te merken.
Artikel
5
Buiten beschouwing blijven-de bedragen bij inkomensvaststelling
Bij het vaststellen van het inkomen blijven buiten beschouwing:
a.
het bedrag waarmee de uitkering op grond van de WAO, de WAZ of de WAJONG, of een combinatie van deze uitkeringen is verhoogd, op grond van artikel 22 van de WAO, artikel 10 van de WAZ, of artikel 9 van de WAJONG, of een combinatie van deze artikelen;
b.
de overhevelingstoeslag zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies;
c.
het deel van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet en het deel van de uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, dat onderscheidelijk op grond van artikel 81, derde lid, en artikel 81, vierde lid, van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies als overhevelingstoeslag wordt beschouwd;
Vaststelling inkomen van personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt
1
Bij de vaststelling van het inkomen van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend en die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt wordt in aanmerking genomen het gezamenlijk inkomen van de ouders van die persoon dan wel, indien het een pleegkind betreft, het gezamenlijk inkomen van de pleegouders indien laatstgenoemden het pleegkind als eigen kind opvoeden en onderhouden.
2
Indien de ouders respectievelijk pleegouders van de in het eerste lid bedoelde persoon geen echtgenoten zijn van elkaar en hij:
a.
bij een van beide ouders verblijft, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen van de ouder respectievelijk pleegouder die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak een bijdrage is verschuldigd voor het levensonderhoud ten behoeve van die persoon, slechts die bijdrage in aanmerking genomen;
b.
afwisselend bij een van beide ouders respectievelijk pleegouders verblijft, wordt alvorens het gezamenlijk inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld, het inkomen van de ouder respectievelijk pleegouder met het hoogste inkomen verminderd met 30 procent.
Artikel
7
Vaststelling van het inkomen in het jaar van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar
Indien een persoon in het kalenderjaar waarin hij een vervoersvoorziening heeft of aanvraagt, de leeftijd van 18 jaar bereikt, wordt:
a.
tot de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt;
b.
vanaf de datum waarop hij 18 jaar wordt, het inkomen in aanmerking genomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien hij gedurende het gehele kalenderjaar reeds de leeftijd van 18 jaar had bereikt.
Artikel
8
Vaststelling van het inkomen in het jaar van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar
1
Indien een persoon aan wie een vervoersvoorziening is toegekend de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van het besluit onder inkomen verstaan het inkomen dat deze persoon over dat kalenderjaar zou hebben genoten indien hij in dat jaar niet de 65-jarige leeftijd had bereikt.
2
Indien de echtgenoot van de persoon, bedoeld in het eerste lid, in hetzelfde jaar als het jaar, bedoeld in het eerste lid, de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt voor de toepassing van artikel 3 van deze regeling onder inkomen van zijn echtgenoot verstaan, het inkomen dat de echtgenoot over dat kalenderjaar zou hebben genoten indien de echtgenoot in dat jaar niet de 65-jarige leeftijd had bereikt.
Artikel
9
Afwijking inkomensgrens
Voor de persoon die een vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie een vervoersvoorziening is toegekend en van wie de echtgenoot of een ander gezinslid aanspraak op een vervoersvoorziening heeft, of van wie de echtgenoot of een ander gezinslid om een andere reden dan ziekte of gebrek is aangewezen op het gebruik van een van een vervoermiddel, wordt het percentage, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op 105.
bij de toekenning van een vervoersvoorziening aan personen aan wie een vervoersvoorziening was toegekend op grond van de Ongevallenwet, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 en van wie die voorziening zonder tussentijdse onderbreking is voortgezet tot het moment van de toekenning van een vervoersvoorziening op grond van de Wet;
b.
bij de toekenning van een vervoersvoorziening die betreft:
1º.
een vergoeding van de kosten van aanpassing van een vervoermiddel of een vergoeding van een in een vervoermiddel aangebrachte faciliteit, voorzover de aanpassing of de faciliteit noodzakelijk is in verband met ziekte of gebrek;
2º.
een vergoeding voor de aanschaf, of een verstrekking, van een vervoermiddel voor het vervoer buitenshuis dat is bestemd voor het gebruik door een persoon met een ziekte of gebrek;
3º.
een vergoeding van de meerkosten van de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto die samenhangt met ziekte of gebrek, voorzover deze meerkosten niet meer bedragen dan het verschil tussen de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt beschouwd als een referentie-auto en de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het Landelijke instituut sociale verzekeringen zou zijn toegekend indien er sprake zou zijn geweest van een bruikleensituatie, dan wel het een vergoeding van dienovereenkomstige meerkosten betreft;
4º.
de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen het door het Lisv vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een rolstoeltaxi en het door het Lisv vastgestelde normbedrag voor de vergoeding van het gebruik van een taxi;
5º.
de vergoeding van het gebruik van een taxi om de werkplek te kunnen bereiken en die vergoeding niet meer bedraagt het verschil tussen de kosten van het gebruik van een taxi en het door het Lisv vastgestelde normbedrag voor het gebruik van een eigen auto.
6º.
een vergoeding van de kosten die iemand moet maken voor het kunnen volgen van rijlessen in een aangepaste auto en die vergoeding niet meer bedraagt dan het verschil tussen de kosten van het volgen van autorijlessen in een niet aangepaste auto en het volgen van autorijlessen in een aangepaste auto;
7º.
een vergoeding van vervoerskosten in verband met het volgen van scholing.
Artikel
11
Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als ’Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA’.
Artikel
12
Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1998.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.