Artikel
1
Vervallen
Hebben goedgevonden en verstaan:
Vervallen
Aan de ambtenaar die op 1 januari 2000 een in artikel 3 genoemde functie vervulde en nadien zonder wezenlijke onderbreking blijft vervullen, wordt door Onze Minister eervol ontslag verleend met inachtneming van de volgende leden en artikelen.
Onder een wezenlijke onderbreking, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een periode van meer dan zes maanden gedurende welke de ambtenaar niet daadwerkelijk is belast geweest met het vervullen van een functie, als bedoeld in artikel 3, anders dan in verband met:
ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
het genieten van ouderschapsverlof en zwangerschaps- en bevallingsverlof;
het in een aaneengesloten periode opnemen van gespaarde compensatie-uren, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Regeling van 25 november 1996 (Stcrt. 233);
het in een aaneengesloten periode opnemen van verlof als bedoeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel;
het in een aaneengesloten periode opnemen van verlof als bedoeld in de Levensloopregeling rijkspersoneel;
het genieten van scholingsverlof als bedoeld in artikel 59, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;
een tijdelijke overplaatsing, als bedoeld in artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
De op grond van artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vastgestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op het ontslag, bedoeld in het eerste lid, tenzij bij dit besluit daarvan wordt afgeweken.
Voor de ambtenaar die is geboren vóór 1 januari 1950 wordt het in het eerste lid verleende ontslag wordt geacht een ontslag te zijn als bedoeld in artikel 94a, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.
Aan de ambtenaar die is geboren in de periode van 1 januari 1950 tot en met 31 december 1964 wordt in verband met een ontslag als bedoeld in het eerste lid, buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging verleend. Tijdens dit verlof bestaat recht op een uitkering. Deze uitkering bedraagt 80% van de bezoldiging. De uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop de ambtenaar met het totaal van zijn recht op extra opbouw ouderdomspensioen, zijn recht op inkoop aanspraken ouderdomspensioen en zijn aanspraken op grond van overgangsbepaling A bij hoofdstuk 6 van het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP in staat is een pensioenuitkering te financieren tot de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt waarvan de hoogte gelijk is aan zijn uitkering.
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde functies zijn:
bij het Ministerie van Justitie, een instelling van de Dienst Justitiële Inrichtingen:
algemeen directeur;
hoofd begeleiding;
bedrijfsleider;
sociaal-cultureel werker;
therapeut;
hoofd civiele dienst/hoofd interne dienst;
bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de directie Visserij:
kok aan boord van de zeegaande onderzoeksvaartuigen;
bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat:
de dienstkring Waddenzee Oost van de directie Noord-Nederland van het directoraat-generaal Rijkswaterstaat:
kantonnier duinarbeider;
de Scheepsvaartinspectie van het directoraat-generaal Goederenvervoer:
adjunct-inspecteur;
expert en senior-expert;
scheepsmeter en senior-scheepsmeter;
de hoofdafdeling Handhaving van de Rijksdienst voor de Radiocommunicatie van het directoraat-generaal Telecommunicatie en Post:
inspectie-ambtenaar Landmobiel en Binnenvaart;
(eerste) medewerker mobiele monitoring;
(senior) monitoringsambtenaar;
(senior) medewerker registratie en analyse;
(senior) medewerker handhaving landmobiel en binnenvaart/mobiele monitoring;
medewerker handhaving landmobiel en toezicht EMC;
medewerker handhaving landmobiel en binnenvaart/ zeevaart/markttoezicht radio- en randapparatuur;
medewerker handhaving technisch specialist/mobiele monitoring/landmobiel en binnenvaart;
medewerker handhaving technisch specialist/landmobiel en binnenvaart/markttoezicht radio- en randapparatuur;
medewerker handhaving toezicht EMC/mobiele monitoring;
senior medewerker handhaving zeevaart/landmobiel en binnenvaart;
senior medewerker handhaving zeevaart/mobiele monitoring;
bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Arbeidsinspectie:
technisch ambtenaar die permanent en volledig is tewerkgesteld bij de buitendienst van Stoomwezen B.V.;
bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Binnenlandse Veiligheidsdienst:
de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen functies.
Voor de ambtenaar die is geboren vóór 1 januari 1950, gaat het in artikel 2, eerste lid, bedoelde ontslag zoveel maanden eerder in dan zijn ontslag op zijn 65ste jaar, als het aantal jaren, dat de ambtenaar voor 1 januari 2000 een of meer functies waaraan een leeftijdsgrens was verbonden op grond van artikel 97, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dit artikel luidde voor inwerkingtreding van onderhavig besluit, zonder wezenlijke onderbreking heeft vervuld, vermenigvuldigd met een factor 2, met een maximum van 60 maanden.
Voor de ambtenaar die is geboren in de periode van 1 januari 1950 tot en met 31 december 1964, gaat het in artikel 2, vijfde lid, bedoelde verlof zoveel maanden eerder in dan de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, als het aantal jaren dat de ambtenaar voor 1 januari 2000 een of meer functies waaraan een leeftijdsgrens was verbonden op grond van artikel 97, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dit artikel luidde vóór inwerkingtreding van onderhavig besluit, zonder wezenlijke onderbreking heeft vervuld, vermenigvuldigd met een factor 2, met een maximum van 60 maanden.
Voor de ambtenaar die geboren is na 31 december 1964, gaat het in artikel 2, eerste lid, bedoelde ontslag zoveel maanden eerder in dan de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, als het aantal jaren, dat de ambtenaar voor 1 januari 2000 een of meer functies waaraan een leeftijdsgrens was verbonden op grond van artikel 97, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dit artikel luidde vóór inwerkingtreding van onderhavig besluit, zonder wezenlijke onderbreking heeft vervuld, vermenigvuldigd met een factor 2, met een maximum van 60 maanden.
Op verzoek van de ambtenaar ziet het bevoegd gezag af van het verlenen van ontslag, bedoeld in artikel 2 eerste lid, voor de duur van telkens één jaar, indien de ambtenaar blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht zijn functie te blijven vervullen.
Indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, wordt eervol ontslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, verleend.
Voor de ambtenaar die is geboren vóór 1 januari 1950 bedraagt de uitkering, verbonden aan een ontslag als bedoeld in artikel 2, eerste lid, 80% van de bezoldiging, vermeerderd met zoveel – ten hoogste tien – maal 0,5% van de bezoldiging als het totaal aantal volle voor pensioen geldige dienstjaren die meetellen voor de pensioenberekening krachtens het pensioenreglement, op de datum van het ontslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, meer dan dertig bedraagt.
Onder dienstjaren wordt in het eerste lid verstaan:
voorzover gelegen vóór 1 januari 1996: de tijd, die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze luidde op 31 december 1995;
voorzover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.
Bij de berekening van het bedrag van het pensioen, bedoeld in het eerste lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van het pensioenreglement, die de betrokkene bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt in aanmerking genomen de eventuele diensttijd, bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze luidde op 31 december 1995. Het verzoek, bedoeld in artikel D2 van laatstgenoemde wet, wordt geacht te zijn gedaan.
De in het eerste lid bedoelde uitkering wordt gelijkgesteld met een uitkering die is toegekend op basis van de op grond van artikel 97, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement vastgestelde regels.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit overgangsrecht FLO-functies.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.