Besluit van 14 december 2000, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000)

Besluit personenvervoer 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

§

1

Definities

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    EER: Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

  • b.

    richtlijn nr. 92/50/EEG: richtlijn nr. 92/50/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PbEG L 209),

  • c.

    richtlijn nr. 96/26/EG: richtlijn nr. 96/26/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1996 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van goederen-, respectievelijk personenvervoer over de weg, nationaal en internationaal, en inzake de wederzijdse erkenning van diploma's, certificaten en andere titels ter vergemakkelijking van de uitoefening van het recht van vrije vestiging van bedoelde ondernemers (PbEG L 124),

  • d.

    wet: Wet personenvervoer 2000,

  • e.

    lidstaat: lidstaat van de Europese Unie,

  • f.

    passagiersschip: schip als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel p, van het Binnenschepenbesluit.

§

2

Werkingssfeer

Artikel

2

De wet is niet van toepassing op:

  • a.

    militair vervoer met vervoermiddelen voorzien van een militair kenteken, op vervoer met door een militaire autoriteit gevorderde vervoermiddelen en op door een militaire autoriteit gevorderd vervoer,

  • b.

    vervoer met daarvoor bestemde vervoermiddelen, van ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak in de uitoefening van hun functie en van personen onder strafrechtelijke geleide van politie of justitie,

  • c.

    vervoer met daarvoor bestemde vervoermiddelen ten behoeve van de brandweerzorg en ten behoeve van door Onze Minister aan te wijzen diensten voor de ongevallen- en rampenbestrijding,

  • d.

    overig vervoer voor de uitoefening van de openbare dienst in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet met daarvoor bestemde vervoermiddelen,

  • e.

    vervoer van zieken of slachtoffers van een ongeval en hun begeleiders met ambulance-auto's in de zin van de Wet ambulancevervoer,

  • f.

    vervoer met auto's of bussen voor de uitvoering van trouwerijen of uitvaarten met inbegrip van het afhalen en terugbrengen van de deelnemers,

  • g.

    vervoer met vervoermiddelen die in gebruik zijn als onderdeel van een historische verzameling, voor zover het niet commercieel van aard is dan wel een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt,

  • h.

    vervoer met vervoermiddelen die deelnemen aan een optocht die in overeenstemming met een gemeentelijke verordening wordt gehouden,

  • i.

    vervoer met vervoermiddelen ten tijde dat zij worden gebruikt voor het geven van onderricht en het afnemen van proeven in praktische rijvaardigheid onder toezicht, mits zich niet meer dan vijf personen in het vervoermiddel bevinden,

  • j.

    vervoer met takelwagens en getakelde vervoermiddelen,

  • k.

    vervoer met vervoermiddelen die worden verplaatst ten behoeve van stalling, onderhoud en reparatie dan wel bij wijze van een korte proefrit,

  • l.

    vervoer met auto's, voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers, onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen, tehuizen ten behoeve van hun vaste bewoners, alsmede verpleeginrichtingen, psychiatrische instellingen, medische verzorgingstehuizen, medische dagverblijven of soortgelijke instellingen ten behoeve van hun patiënten.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

In afwijking van artikel 2, aanhef en onderdeel l, zijn de artikelen 73 tot en met 77, 79, 81, 82, 87, 88, eerste lid, 89 tot en met 91, 93, 97, 98,105 en 106 van de wet en de artikelen 52, 53, hoofdstuk 5 met uitzondering van de artikelen 61, 63 en 64, van dit besluit van overeenkomstige toepassing op door of vanwege de werkgever verzorgd vervoer van werknemers:

  • a.

    naar en van de werkplek, voorafgaand aan onderscheidenlijk na afloop van de werkzaamheden,

  • b.

    dat wordt verricht met bussen dan wel met auto's ingericht voor vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen en

  • c.

    waarvoor subsidie wordt verleend door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 20 van de wet.

2. Het vervoer, bedoeld in het eerste lid, is vervoer als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet dat door een gemeentelijk vervoerbedrijf mag worden verricht.

Artikel

9

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

3

Reisinformatie

Artikel

10

Een vervoerder die openbaar vervoer verricht, verstrekt aan een exploitant van een reisinformatiesysteem op diens verzoek ten minste gegevens inzake:

  • a.

    de door de vervoerder gehanteerde dienstregeling met de geldigheidsduur daarvan,

  • b.

    de door de vervoerder gegarandeerde overstapmogelijkheden binnen de dienstregeling,

  • c.

    de wijzigingen van de dienstregeling als gevolg van geplande werkzaamheden ten behoeve van aanleg van en onderhoud aan de door de vervoerder benodigde infrastructuur,

  • d.

    de wijzigingen van de dienstregeling die ten minste 24 uur van tevoren bekend zijn, gerekend vanaf de eerste dienst die op een dag wordt verzorgd en

  • e.

    de door de vervoerder gehanteerde tarieven en de daarbij behorende zone-indeling.

Artikel

11

Hoofdstuk

2

Vergunningen

§

1

Verlening, wijziging, schorsing of intrekking

Artikel

12

Artikel

13

§

2

Vereisten aan vergunningen

Artikel

14

Artikel

15

§

3

Vergunningbewijzen

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Het is verboden een bewerkt vergunningbewijs te gebruiken.

§

4

Eis van betrouwbaarheid

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

§

5

Eis van kredietwaardigheid

Artikel

24

Artikel

25

§

6

Eis van vakbekwaamheid

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

§

7

Periodieke toetsing van de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid

Artikel

30

Hoofdstuk

3

Concessies en aanbesteding

§

1

Concessies

Artikel

31

Consumentenorganisaties die ingevolge de artikelen 27, eerste lid, 31, eerste lid, en 44, derde lid, van de wet om advies worden gevraagd:

  • a.

    bezitten rechtspersoonlijkheid,

  • b.

    behartigen krachtens hun statutaire doelstellingen of hun feitelijke werkzaamheden de belangen van de reizigers in het openbaar vervoer en

  • c.

    zijn werkzaam op nationale of regionale schaal.

Artikel

32

Indien de concessieverlener advies vraagt aan consumentenorganisaties als bedoeld in artikel 31, over een voornemen tot het verlenen of wijzigen van een concessie dan wel tot het vaststellen van een programma van eisen, draagt hij er ten minste zorg voor dat:

  • a.

    het advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip, dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op het voornemen,

  • b.

    de consumentenorganisaties zo spoedig mogelijk schriftelijk door hem in kennis worden gesteld van de wijze waarop aan het uitgebrachte advies gevolg wordt gegeven en

  • c.

    de consumentenorganisaties door hem in de gelegenheid worden gesteld nader overleg met hem te voeren indien hij voornemens is het advies niet of niet geheel te volgen.

Artikel

33

Artikel

34

De concessieverlener informeert consumentenorganisaties als bedoeld in artikel 31 ten minste over resultaten van maatregelen ten aanzien van:

  • a.

    de mate van bereikbaarheid van het concessiegebied en

  • b.

    de aanleg en onderhoud van infrastructuur ten behoeve van het openbaar vervoer.

Artikel

35

De plicht te gedogen, bedoeld in artikel 35 van de wet, geldt ten aanzien van het gebruik door de concessiehouder van in de bijlage opgenomen categorieën of onderdelen van infrastructuur.

Artikel

36

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de vergoeding die vervoerders als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet ten hoogste verschuldigd zijn.

§

2

Aanbesteding

Artikel

37

Artikel

38

Het besluit tot concessieverlening geschiedt op grond van gunningscriteria nadat de geschiktheid van de vervoerders die niet uit hoofde van de wet, artikel 37 of andere door de concessieverlener bij de aanbesteding gestelde voorwaarden zijn uitgesloten, door de concessieverlener is vastgesteld.

Artikel

39

Artikel

40

Hoofdstuk

4

Vervoervoorwaarden en bepalingen voor de reiziger

§

1

Nationale vervoerbewijzen

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

§

2

Bepalingen voor de reiziger

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Zolang een opeisbare schuld ter zake van vervoerbewijzen niet is voldaan, heeft de betrokkene geen recht op afgifte van een op naam gesteld vervoerbewijs.

Artikel

50

Artikel

51

Bij intrekking van een vervoerbewijs of gedeelte van een vervoerbewijs geven de in de artikelen 87, 88 en 89 van de wet bedoelde ambtenaren en personen daarvan een bewijs af aan de reiziger.

§

3

Bepalingen over verstoring van orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang

Artikel

52

Artikel

53

Onder aanwijzingen betreffende orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt mede verstaan de door of vanwege de vervoerder kenbaar gemaakte aanduidingen in beeld of geschrift.

Hoofdstuk

5

Rijksbijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer

§

1

Berekening van de bijdrage en de vervoeropbrengsten

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Onder vervoerbewijzen als bedoeld in artikel 59, onderdeel a, worden verstaan:

  • a.

    nationale vervoerbewijzen als bedoeld in artikel 30 van de wet,

  • b.

    vervoerbewijzen als bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel d, van de wet die tenminste bevatten de geldigheidsduur en het gebied waarbinnen met het vervoerbewijs mag worden gereisd en zijn afgegeven tegen een vooraf bekendgemaakt tarief,

  • c.

    andere bij ministeriële regeling genoemde soorten vervoerbewijzen.

Artikel

61

§

2

Gewijzigd vaststellen van de bijdrage

Artikel

62

Indien Onze Minister toepassing geeft aan artikel 81, onderdeel a, van de wet wordt het gebruik van het openbaar vervoer in het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft op bij ministeriële regeling vast te stellen wijze berekend.

Artikel

64

§

3

Besteding en bevoorschotting van de bijdrage

Artikel

65

Artikel

66

Onze Minister verleent voorschotten in maandelijkse termijnbedragen, elk ter hoogte van een dertiende van de verleende bijdrage, waarbij in de maand april twee termijnbedragen worden betaald.

§

4

Controle, verantwoording en administratie van de besteding van de bijdrage

Artikel

67

Met het oog op de verlening en vaststelling van de bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer worden door de concessieverlener aan Onze Minister gegevens verstrekt over:

  • a.

    de door hem verleende concessies met inbegrip van de daaraan verbonden voorschriften, alsmede over de voor de verlening van de concessie gevolgde procedure,

  • b.

    de maandelijkse aantallen verkochte vervoerbewijzen met bijbehorende opbrengsten, per kaartsoort, per verkooppunt en per tarief,

  • c.

    de jaarlijkse aantallen verkochte vervoerbewijzen met de bijbehorende opbrengsten, per kaartsoort, per verkooppunt en per tarief en

  • d.

    overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn voor het maken van berekeningen van het gebruik, de kosten en de opbrengsten van openbaar vervoer.

Artikel

68

Met het oog op de verantwoording van de vastgestelde bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer verstrekt de concessieverlener Onze Minister:

  • a.

    de jaarrekening van de concessiehouders,

  • b.

    gegevens omtrent de aard en de omvang van de activiteiten waarvoor de bijdrage is aangewend en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten en

  • c.

    gegevens die naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk zijn voor het verantwoorden van de vastgestelde bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer.

Artikel

69

Met het oog op de verlening en vaststelling van de bijdrage alsmede de verantwoording van de vastgestelde bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer verstrekken concessiehouders desgevraagd Onze Minister de gegevens, bedoeld in artikel 67, onderdelen b, c en d.

Artikel

71

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de gegevens, bedoeld in de artikelen 67 tot en met 70 worden verstrekt alsmede over een procedure voor de controle van die gegevens.

§

5

Experimentenregeling

Artikel

72

Hoofdstuk

6

Eisen te stellen aan vervoerders, bestuurders en materieel

§

1

Eisen te stellen aan vervoerders en bestuurders

Artikel

73

Met het oog op de herkenbaarheid voor de reiziger kunnen bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld over de verplichting voor de vervoerder om het te hanteren tarief voor het taxivervoer duidelijk zichtbaar te tonen zowel van buitenaf als in de auto waarmee dat vervoer wordt verricht, alsmede kenbaar te maken in een dag-, nieuws- of huis-aan-huis-blad, dan wel op een andere wijze.

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden vastgesteld over de aanvraag, verstrekking, intrekking en inlevering van de chauffeurspas alsmede over de uitvoering van artikel 77, eerste lid.

§

2

Eisen te stellen aan materieel

Artikel

79

Met het oog op de herkenbaarheid en toegankelijkheid van het vervoer van personen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake de inrichting en uitrusting van trein, metro, tram, bus en auto.

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

83

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Hoofdstuk

7

Cabotagevervoer

Artikel

84

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    verordening (EG) nr. 12/98: verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van de Europese Unie van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (PbEG L 4),

  • b.

    cabotagevervoer: het verrichten van binnenlands personenvervoer met touringcars en met autobussen over de weg in een lidstaat, dan wel in een andere staat die partij is bij de EER, door een onderneming die is gevestigd in een andere lidstaat dan wel in een andere staat die partij is bij de EER.

Artikel

86

Het is verboden cabotagevervoer te verrichten in strijd met het bepaalde bij of krachtens verordening (EG) nr. 12/98.

Artikel

87

Artikel

88

De in Nederland gevestigde vervoerder die cabotagevervoer verricht als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van verordening (EG) nr. 12/98, verstrekt aan Onze Minister binnen een maand na ieder kalenderkwartaal de gegevens over dit cabotagevervoer dat tijdens het betreffende kwartaal door hem is verricht.

Hoofdstuk

8

Internationaal vervoer per bus en auto

§

1

Definities

Artikel

89

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    verordening (EEG) nr. 684/92: verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (PbEG 1992 L 74),

  • b.

    verordening (EG) nr. 2121/98: verordening (EG) nr. 2121/98 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordeningen van de Raad (EEG) nr. 684/92 en (EG) nr. 12/98 aangaande de documenten voor het personenvervoer met touringcars en autobussen (PbEG L 268),

  • c.

    ASOR: Overeenkomst betreffende internationaal ongeregeld personenvervoer over de weg met autobussen als bedoeld in Besluit 82/505/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen houdende afsluiting van deze overeenkomst (PbEG L 230),

  • d.

    Beneluxbeschikking: Beschikking van het Comité van Ministers van 20 december 1994 M(94)7, houdende de vaststelling van additionele bepalingen inzake het reizigersvervoer met touringcars en met autobussen op het grondgebied van een Beneluxstaat,

  • e.

    derde land: overeenkomstsluitende partij bij de ASOR, niet zijnde de Europese Gemeenschappen, een lidstaat of een staat die partij is bij de EER,

  • f.

    ander land: land, niet zijnde een lidstaat of een derde land,

  • g.

    geregeld vervoer:

    • 1°.

      in de relatie met andere lidstaten en met staten die partij zijn bij de EER: geregeld vervoer in de zin van artikel 2, eerste lid van verordening (EEG) nr. 684/92, met uitzondering van een bijzondere vorm van geregeld vervoer, voor zover dat vervoer beantwoordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1 van die verordening,

    • 2°.

      in de relatie met derde landen: geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de ASOR,

    • 3°.

      in de relatie met andere landen: geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de ASOR, tenzij anders bepaald in de met deze landen gesloten overeenkomsten,

  • h.

    een bijzondere vorm van geregeld vervoer:

    • 1°.

      in de relatie met andere lidstaten en met staten die partij zijn bij de EER: een bijzondere vorm van geregeld vervoer in de zin van artikel 2, eerste lid, punt 2, onder a tot en met c, van verordening (EEG) nr. 684/92, voor zover dat vervoer beantwoordt aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1, van die verordening,

    • 2°.

      in de relatie met derde landen: een bijzondere vorm van geregeld vervoer in de zin van artikel 3, tweede lid, van de ASOR,

    • 3°.

      in de relatie met andere landen: een bijzondere vorm van geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de ASOR, tenzij anders bepaald in de met deze landen gesloten overeenkomsten,

  • i.

    pendelvervoer:

    • 1°.

      in de relatie met derde landen: pendelvervoer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de ASOR,

    • 2°.

      in de relatie met andere landen: pendelvervoer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de ASOR, tenzij anders bepaald in de met deze landen gesloten overeenkomsten,

  • j.

    ongeregeld vervoer:

    • 1°.

      in de relatie met andere Beneluxlanden: ongeregeld vervoer in de zin van artikel 4 van de Beneluxbeschikking,

    • 2°.

      in de relatie met andere lidstaten en met staten die partij zijn bij de EER: ongeregeld vervoer als bedoeld in artikel 2, derde lid, van verordening (EEG) nr. 684/92, voor zover dat voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1 van die verordening,

    • 3°.

      in de relatie met derde landen: ongeregeld vervoer in de zin van artikel 2, eerste lid, van de ASOR voor zover dat vervoer beantwoordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst,

    • 4°.

      in de relatie met andere landen: het grensoverschrijdend vervoer van personen met autobussen dat noch aan de definitie van geregeld vervoer in de onderdeel i, noch aan de definitie van pendelvervoer in onderdeel i voldoet, omvattende:

      • het vervoer in gesloten rondritten, daaronder begrepen vervoer met hetzelfde voertuig dat dezelfde groep reizigers over het gehele traject vervoert en naar de plaats van vertrek terugbrengt,

      • het vervoer waarbij de heenreis met en de terugreis zonder reizigers plaatsvindt,

      • alle andere vormen van vervoer.

  • k.

    vervoer voor eigen rekening: vervoer voor eigen rekening als bedoeld in artikel 4.

§

2

Algemene bepalingen

Artikel

90

Op vervoer van personen dat in Nederland wordt verricht door een vervoerder die niet in Nederland is gevestigd en waarbij voor dat vervoer ten minste een grens tussen landen wordt overschreden, is de wet slechts van toepassing voor zover voorzien in dit hoofdstuk.

Artikel

91

Artikel

93

Het is verboden een bewerkt gewaarmerkt afschrift van een vergunning te gebruiken.

Artikel

94

Hoofdstuk 2, paragrafen 1, 2 en 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de verlening, wijziging of intrekking van vergunningen en documenten als bedoeld in dit hoofdstuk.

§

3

Geregeld vervoer en een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar andere lidstaten

Artikel

95

Het is verboden in strijd met het bepaalde bij of krachtens verordening (EEG) nr. 684/92 geregeld vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer te verrichten van en naar andere lidstaten en van en naar staten die partij zijn bij de EER.

Artikel

96

De vervoerder die geregeld vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer verricht van en naar andere lidstaten dan wel van en naar staten die partij zijn bij de EER, draagt zorg dat in de bus waarmee het vervoer wordt verricht, een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aanwezig is en:

  • a.

    indien het geregeld vervoer betreft: de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of een door Onze Minister gewaarmerkt afschrift van deze vergunning,

  • b.

    indien het een bijzondere vorm van geregeld vervoer betreft: de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van verordening (EEG) nr. 684/92 of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift van de vergunning.

Artikel

97

§

4

Geregeld vervoer en een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar derde landen en andere landen

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

100

De vervoerder die geregeld vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar derde landen en andere landen verricht, draagt zorg dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht aanwezig is:

  • a.

    de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift van deze vergunning,

  • b.

    indien het vervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder betreft: het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer.

Artikel

101

§

5

Pendelvervoer van en naar derde landen en andere landen

Artikel

102

Artikel

103

De vervoerder die pendelvervoer verricht van en naar derde landen of andere landen, draagt zorg dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht aanwezig is:

  • a.

    de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift van deze vergunning,

  • b.

    indien het vervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder betreft: het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer.

§

6

Ongeregeld vervoer met bussen uit lidstaten, derde landen en andere landen

Artikel

104

Artikel

105

Het is verboden ongeregeld vervoer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de ASOR, van en naar derde landen te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning, met uitzondering van het vervoer, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van die overeenkomst.

Artikel

106

Het is verboden met bussen die blijkens het kenteken zijn ingeschreven in een andere staat, ongeregeld vervoer te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning, tenzij met een staat is overeengekomen dat geen vergunning is vereist.

Artikel

107

De in Nederland gevestigde vervoerder die ongeregeld vervoer als bedoeld in deze paragraaf verricht, is houder van een vergunning voor collectief personenvervoer.

Artikel

108

De vervoerder die ongeregeld vervoer verricht met bussen van en naar lidstaten dan wel staten die partij zijn bij de EER of derde landen, draagt zorg dat in de bus waarmee het vervoer wordt verricht aanwezig is:

  • a.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 2, derde lid, punt 1, eerste alinea van verordening (EEG) nr. 684/92 van en naar lidstaten dan wel staten die partij zijn bij de EER: het reisblad en het gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning,

  • b.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de ASOR van en naar derde landen en het wordt verricht door een in Nederland gevestigde vervoerder: het reisblad en het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer,

  • c.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de ASOR van en naar derde landen en het wordt verricht door een in Nederland gevestigde vervoerder: een gewaarmerkt afschrift van de vergunning en het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer.

Artikel

109

De vervoerder die ongeregeld vervoer verricht van en naar andere landen, draagt zorg dat:

  • a.

    in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht, indien het vervoer betreft waarvoor op grond van artikel 105 een vergunning is vereist, de vergunning aanwezig is krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift daarvan,

  • b.

    in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht, indien het vervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder betreft, het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer aanwezig is.

§

7

Vervoer voor eigen rekening

Artikel

110

Het is verboden in strijd met het bepaalde bij of krachtens verordening (EEG) nr. 684/92 vervoer voor eigen rekening te verrichten van en naar andere lidstaten dan wel staten die partij zijn bij de EER.

Artikel

111

Voor het verrichten van vervoer voor eigen rekening van en naar andere lidstaten wordt aan de in Nederland gevestigde vervoerder slechts een attest afgegeven indien hem een vergunning voor collectief personenvervoer als bedoeld in artikel 4 van de wet is verleend.

Artikel

112

De vervoerder die vervoer voor eigen rekening verricht van en naar andere lidstaten dan wel staten die partij zijn bij de EER, draagt zorg dat in de bus waarmee het vervoer wordt verricht aanwezig is:

  • a.

    indien het vervoer voor eigen rekening betreft als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening (EEG) nr. 684/92: een attest als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van verordening (EEG) nr. 684/92,

  • b.

    indien het vervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder betreft: het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer.

Artikel

113

Artikel

114

De vervoerder die vervoer voor eigen rekening verricht van en naar derde landen of andere landen draagt zorg dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht aanwezig is:

  • a.

    de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of een door Onze Minister gewaarmerkt afschrift van deze vergunning,

  • b.

    indien het vervoer door een in Nederland gevestigde vervoerder betreft: het vergunningbewijs voor collectief personenvervoer, behorende bij een vergunning voor collectief personenvervoer als bedoeld in artikel 4 van de wet.

§

8

Internationaal taxivervoer

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

De vervoerder, bedoeld in de artikelen 115 en 116, draagt er zorg voor dat in de auto aanwezig is:

  • a.

    een vergunning als bedoeld in artikel 115 of een gewaarmerkt afschrift hiervan, dan wel een bewijs van toelating als bedoeld in artikel 116,

  • b.

    een volledig en naar waarheid voor de aanvang van de rit ingevuld, bij ministeriële regeling vastgesteld controledocument waarop tenminste is aangeven naam en adres van de vervoerder, naam van de bestuurder, datum, kenteken en zo nodig plaatsnummer van de auto, plaats en tijdstip van vertrek van de rit en plaats en tijdstip van instappen en uitstappen van reizigers.

Hoofdstuk

10

Overgangs- en slotbepalingen

§

1

Overgangsbepalingen

Artikel

119

Artikel

120

In afwijking van artikel 12 geldt voor een beslissing op een aanvraag om verlening van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer een termijn van zes maanden, voorzover deze aanvraag is gedaan voor 1 januari 2001.

Artikel

121

Artikel

122

Wijzigt dit besluit..

Artikel

123

Wijzigt dit besluit.

Artikel

124

Degene die in het bezit is van een verklaring die voor 1 oktober 1999 overeenkomstig artikel 10 van richtlijn nr. 96/26/EG is afgegeven door Onze Minister of door een andere lidstaat dan Nederland, dan wel door een andere staat die partij is bij de EER, voldoet aan de eis van vakbekwaamheid.

Artikel

125

Tot 1 juli 2001, wordt, in afwijking van artikel 28, aan de eis van vakbekwaamheid voor het verrichten van taxivervoer voldaan indien:

  • a.

    een vervoerder die taxivervoer verricht bij de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer ten genoegen van Onze Minister aantoont in de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999 gemiddeld minimaal 30 uur per week per auto taxivervoer te hebben verricht, waarbij is voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens de artikelen 62 en 63 van de Wet personenvervoer en artikel 159 van het Besluit personenvervoer, zoals deze golden tot 1 januari 2000 en

  • b.

    voor 1 juli 2001 aan artikel 28, eerste lid, wordt voldaan, dan wel voor die datum, blijkens een door Onze Minister afgegeven verklaring wordt aangetoond dat een persoon als bedoeld in artikel 26, de laatste 5 jaar belast is geweest met het dagelijks beheer van een onderneming met als hoofdactiviteit taxivervoer krachtens een geldige vergunning.

Artikel

126

Degene aan wie op grond van artikel 29 van het Besluit personenvervoer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel 29, een ontheffing is verleend van de eis van vakbekwaamheid, blijft vanaf de inwerkingtreding van dit besluit ontheven van de eis van vakbekwaamheid onder de voorwaarden waaronder en gedurende de periode waarvoor die ontheffing is verleend.

Artikel

127

Artikel

128

Een geneeskundige verklaring die voor de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 157 van het Besluit personenvervoer is afgegeven en zijn geldigheid niet heeft verloren, wordt vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gelijkgesteld met de verklaring, bedoeld in artikel 74.

Artikel

129

Een wijziging van richtlijn nr. 96/26/EG en richtlijn nr. 92/50/EEG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

§

2

Aanpassing en intrekking van andere besluiten

Artikel

130

Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Artikel

131

Wijzigt het Besluit bedragen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

Artikel

132

Wijzigt het Wijzigingsbesluit Wet op de rechterlijke organisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de functie van verkeersschout (Stb. 155), en aanpassing van lagere regelgeving aan die wet.

Artikel

133

Wijzigt het Besluit gevonden voorwerpen.

Artikel

134

Wijzigt het Besluit goederenvervoer over de weg.

Artikel

135

Wijzigt het Besluit infrastructuurfonds.

Artikel

136

Wijzigt het Interimbesluit capaciteitstoewijzing spoorwegen.

Artikel

137

Wijzigt het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

Artikel

138

Wijzigt het Transactiebesluit 1994.

Artikel

139

Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.

Artikel

140

Wijzigt het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.

Artikel

141

Wijzigt het Voertuigreglement.

Artikel

142

Wijzigt het Vreemdelingenbesluit.

Artikel

143

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de hierna genoemde ministeriële regelingen op de daarbij vermelde artikelen van dit besluit:

§

3

Slotbepalingen

Artikel

144

Artikel

145

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit personenvervoer 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

behorende bij artikel 35 van het Besluit personenvervoer 2000

1

openbaar vervoer per bus*

  • a.

    busbanen en bijbehorende brug/duiker/viaduct/aquaduct/tunnel,

  • b.

    busstation, inclusief voorzieningen voor aan- en afvoer van de voertuigen of in- en uitstappen van reizigers,

  • c.

    verkeersregelsystemen,

  • d.

    verkeerssignalering,

  • e.

    wegmarkering (incl bussluizen),

  • f.

    bewegwijzering,

  • g.

    verkeersveiligheidsvoorziening,

  • h.

    wisselverwarmingsinstallaties,

  • i.

    opstelemplacementen of remises voor zover deze een functie hebben als opstelplaats,

  • j.

    de gebouwen waarin de voorzieningen of installaties zijn geplaatst, voor zover deze voorzieningen en installaties uitsluitend bestemd en ingericht zijn voor het busvervoer.

* exclusief openbare wegen en uitsluitend voor openbaar vervoer openstaande wegen voor zover die onderdeel uitmaken van openbare wegen (bij voorbeeld busstroken op wegen, businhammen bij bushaltes)

§ 2

openbaar vervoer per tram of metro

  • a.

    railwegen en bijbehorende brug/duiker/viaduct/aquaduct/tunnel,

  • b.

    tram-/metrohalte inclusief perron,

  • c.

    rangeerterrein, opstelsporen als onderdeel van de te bedienen baanvakken,

  • d.

    voertuigidentificatiesystemen,

  • e.

    voertuigbeheersingssystemen,

  • f.

    beveiligingssystemen,

  • g.

    verkeerssignalering,

  • h.

    verlichtingsinstallaties,

  • i.

    tractie-energievoorzieninginstallaties,

  • j.

    wisselverwarmingsinstallaties,

  • k.

    opstelemplacementen of remises voor zover deze een functie hebben als opstelplaats,

  • l.

    de gebouwen waarin de voorzieningen of installaties zijn geplaatst, voor zover deze voorzieningen en installaties uitsluitend bestemd en ingericht zijn voor het tram- of metrovervoer en de (toegangs)wegen op de terreinen voor tram- of metrovervoer ten dienste van dit vervoer.