Besluit van 14 december 2000, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet personenvervoer 2000 (Besluit personenvervoer 2000)

Besluit personenvervoer 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

§

1

Definities

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • boordcomputerkaart: geheugenkaart met chip voor gebruik in de boordcomputer waarmee de boordcomputer de identiteit van de kaarthouder kan vaststellen;

  • chauffeurskaart: aan een bestuurder afgegeven boordcomputerkaart waarmee de boordcomputer de identiteit van de desbetreffende bestuurder kan vaststellen en waarop gegevens kunnen worden opgeslagen;

  • EER: Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

  • keuringskaart: aan een erkende werkplaats afgegeven boordcomputerkaart die de desbetreffende werkplaats identificeert en waarmee gegevens kunnen worden overgebracht;

  • lidstaat: lidstaat van de Europese Unie,

  • ondernemerskaart: aan een vervoerder afgegeven boordcomputerkaart die de desbetreffende vervoerder identificeert en waarmee de voor deze in de boordcomputer opgeslagen gegevens zichtbaar kunnen worden gemaakt en overgebracht kunnen worden;

  • passagiersschip: schip als bedoeld in de in artikel 1 van het Binnenvaartbesluit opgenomen definitie van passagiersschip,

  • richtlijn nr. 2004/18/EG: richtlijn nr. 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PbEU L 134),

  • veerboot: schip als bedoeld in de in artikel 1 van het Binnenvaartbesluit opgenomen definitie van veerboot,

  • Verordening (EG) 1370/2007: Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315),

  • wet: Wet personenvervoer 2000.

§

2

Werkingssfeer

Artikel

2

De wet en Verordening 1071/2009/EG zijn niet van toepassing op:

  • a.

    militair vervoer met vervoermiddelen voorzien van een militair kenteken, op vervoer met door een militaire autoriteit gevorderde vervoermiddelen en op door een militaire autoriteit gevorderd vervoer,

  • b.

    vervoer met daarvoor bestemde vervoermiddelen, van ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, in de uitoefening van hun functie en van personen onder strafrechtelijke geleide van politie of justitie,

  • c.

    vervoer met daarvoor bestemde vervoermiddelen ten behoeve van de brandweerzorg en ten behoeve van door Onze Minister aan te wijzen diensten voor de ongevallen- en rampenbestrijding,

  • d.

    overig vervoer voor de uitoefening van de openbare dienst in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet met daarvoor bestemde vervoermiddelen,

  • e.

    vervoer van zieken of slachtoffers van een ongeval en hun begeleiders met motorvoertuigen als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen,

  • f.

    vervoer met auto's of bussen voor de uitvoering van trouwerijen of uitvaarten met inbegrip van het afhalen en terugbrengen van de deelnemers,

  • g.

    vervoer met vervoermiddelen die in gebruik zijn als onderdeel van een historische verzameling, voor zover het niet commercieel van aard is dan wel een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt,

  • h.

    vervoer met vervoermiddelen die deelnemen aan een optocht die in overeenstemming met een gemeentelijke verordening wordt gehouden,

  • i.

    vervoer met vervoermiddelen ten tijde dat zij worden gebruikt voor het geven van onderricht en het afnemen van proeven in praktische rijvaardigheid onder toezicht, mits zich niet meer dan vijf personen in het vervoermiddel bevinden,

  • j.

    vervoer binnen Nederland met takelwagens en getakelde vervoermiddelen,

  • k.

    vervoer met vervoermiddelen die worden verplaatst ten behoeve van stalling, onderhoud en reparatie dan wel bij wijze van een korte proefrit,

  • l.

    vervoer met auto's, voor eigen rekening en risico verricht door ondernemingen ten behoeve van hun werknemers, onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen, kindercentra ten behoeve van kinderopvang als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet kinderopvang, tehuizen ten behoeve van hun vaste bewoners, alsmede verpleeginrichtingen, psychiatrische instellingen, medische verzorgingstehuizen, medische dagverblijven of soortgelijke instellingen ten behoeve van hun patiënten,

  • m.

    vervoer met een combinatie van een bedrijfsauto, landbouw- of bosbouwtrekker, motorrijtuig met beperkte snelheid of mobiele machine als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen, met een aanhangwagen als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen,

  • n.

    vervoer met auto’s, voor eigen rekening en risico verricht door buitensportondernemingen die uitsluitend omzet genereren uit het organiseren van buitensportactiviteiten, mits het vervoer onlosmakelijk is verbonden aan de buitensportactiviteiten en daarvoor geen aparte betaling plaatsvindt,

  • o.

    vervoer, verricht door bestuurders die chauffeursdiensten in een auto leveren aan consumenten die zelf in het bezit zijn van die auto,

  • p.

    vervoer van personen met een handicap in auto’s, ten behoeve van een meerdaagse vakantiereis die aan de specifieke behoeften van deze personen is aangepast.

Artikel

3

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

8

Artikel

9

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

9a

Artikel

9b

§

3

Reisinformatie

Artikel

10

Artikel

11

Hoofdstuk

2

Vergunningen

§

1

Verlening, wijziging, schorsing of intrekking

Artikel

12

Artikel

13

§

2

Vereisten aan vergunningen

Artikel

14

Artikel

15

§

3

Vergunningbewijzen voor taxivervoer

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Het is verboden een bewerkt vergunningbewijs te gebruiken.

§

4

Eis van betrouwbaarheid

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

23a

Artikel

23b

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van de artikelen 23 en 23a.

§

5

Eis van kredietwaardigheid

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

§

6

Eis van vakbekwaamheid

Artikel

26

Artikel

27

De vervoerder die openbaar vervoer of besloten busvervoer verricht, voldoet aan de eis van vakbekwaamheid door overlegging van een getuigschrift, dat is afgegeven door een door Onze Minister erkend exameninstituut, waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de onderwerpen en het opleidingsniveau van bijlage I, deel I, van verordening 1071/2009/EG en die overeenkomstig die bijlage zijn georganiseerd.

Artikel

28

Artikel

29

§

7

Periodieke toetsing van de eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid

Artikel

30

§

8

Voorwaarden inzake de vestigingseis

Artikel

30a

De vervoerder die openbaar vervoer of besloten busvervoer verricht, voldoet aan de voorwaarden inzake de vestigingseis, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van verordening 1071/2009/EG.

Hoofdstuk

3

Concessies en aanbesteding

§

1

Concessies

Artikel

31

Consumentenorganisaties die ingevolge de artikelen 27, eerste lid, 31, eerste lid, en 44, derde lid, van de wet om advies worden gevraagd:

  • a.

    bezitten rechtspersoonlijkheid,

  • b.

    behartigen krachtens hun statutaire doelstellingen of hun feitelijke werkzaamheden de belangen van de reizigers in het openbaar vervoer en

  • c.

    zijn werkzaam op nationale of regionale schaal.

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Artikel

34

De concessieverlener informeert consumentenorganisaties als bedoeld in artikel 31 ten minste over resultaten van maatregelen ten aanzien van:

  • a.

    de mate van bereikbaarheid van het concessiegebied en

  • b.

    de aanleg en onderhoud van infrastructuur ten behoeve van het openbaar vervoer.

Artikel

35

De plicht te gedogen, bedoeld in artikel 35 van de wet, geldt ten aanzien van het gebruik door de concessiehouder van in bijlage I opgenomen categorieën of onderdelen van infrastructuur.

Artikel

35a

Artikel

36

Artikel

36a

Artikel

36b

Bevoegd tot het verlenen, wijzigen, of intrekken van concessies als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de wet, is:

  • a.

    in het in bijlage II weergegeven gebied het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Vervoerregio Amsterdam;

  • b.

    in het in bijlage III weergegeven gebied het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

§

2

Aanbesteding

Artikel

37

Artikel

38

Het besluit tot concessieverlening geschiedt op grond van gunningscriteria nadat de geschiktheid van de vervoerders die niet uit hoofde van de wet, artikel 37 of andere door de concessieverlener bij de aanbesteding gestelde voorwaarden zijn uitgesloten, door de concessieverlener is vastgesteld.

Artikel

39

Artikel

40

Hoofdstuk

4

Vervoervoorwaarden en bepalingen voor de reiziger

§

1

Nationale vervoerbewijzen

Artikel

41

Vervallen

Artikel

42

Vervallen

Artikel

43

Vervallen

§

2

Bepalingen voor de reiziger

Artikel

44

Een reiziger is voor het vervoer een vervoerprijs verschuldigd overeenkomstig het daarvoor geldende tarief.

Artikel

45

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Zolang een opeisbare schuld ter zake van vervoerbewijzen niet is voldaan, heeft de betrokkene geen recht op afgifte van een op naam gesteld vervoerbewijs.

Artikel

50

Vervallen

Artikel

51

Bij intrekking van een vervoerbewijs of gedeelte van een vervoerbewijs geven de in de artikelen 87 en 89 van de wet bedoelde ambtenaren en personen daarvan een bewijs af aan de reiziger.

§

3

Bepalingen over verstoring van orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang

Artikel

52

Artikel

53

Onder aanwijzingen betreffende orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt mede verstaan de door of vanwege de vervoerder kenbaar gemaakte aanduidingen in beeld of geschrift.

Hoofdstuk

5

Rijksbijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer

§

1

Berekening van de bijdrage en de vervoeropbrengsten

Artikel

54

Vervallen

Artikel

55

Vervallen

Artikel

56

Vervallen

Artikel

57

Vervallen

Artikel

58

Vervallen

Artikel

59

Vervallen

Artikel

60

Vervallen

Artikel

61

Vervallen

§

2

Gewijzigd vaststellen van de bijdrage

Artikel

62

Vervallen

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Vervallen

§

3

Besteding en bevoorschotting van de bijdrage

Artikel

65

Vervallen

Artikel

66

Vervallen

§

4

Controle, verantwoording en administratie van de besteding van de bijdrage

Artikel

67

Vervallen

Artikel

68

Vervallen

Artikel

69

Vervallen

Artikel

70

Vervallen

Artikel

71

Vervallen

§

5

Experimentenregeling

Artikel

72

Vervallen

Hoofdstuk

6

Eisen te stellen aan vervoerders, bestuurders en materieel

§

1

Eisen te stellen aan vervoerders en bestuurders

Artikel

72a

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de verplichting voor de vervoerder die taxivervoer verricht om in of op de auto waarmee taxivervoer wordt verricht dan wel anderszins duidelijk kenbaar te maken op welke wijze een klacht als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de wet kan worden ingediend en op welke wijze deze wordt behandeld.

Artikel

73

Artikel

74

§

2

Eisen te stellen aan materieel

Artikel

75

Met het oog op de herkenbaarheid en toegankelijkheid van het vervoer van personen kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake de inrichting en uitrusting van trein, metro, tram, bus en auto.

Artikel

76

Artikel

77

§

3

Taxameter en boordcomputer

Artikel

78

Artikel

79

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

Hoofdstuk

7

Cabotagevervoer

Artikel

84

Vervallen

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

Artikel

87

Vervallen

Artikel

88

Vervallen

Hoofdstuk

8

Internationaal vervoer per bus en auto

§

1

Definities

Artikel

89

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    ASOR: Overeenkomst betreffende internationaal ongeregeld personenvervoer over de weg met autobussen als bedoeld in Besluit 82/505/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen houdende afsluiting van deze overeenkomst (PbEG L 230),

  • b.

    Interbus-overeenkomst: Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen als bedoeld in Besluit 2002/917/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 oktober 2002 houdende goedkeuring van deze overeenkomst (PbEG L 321),

  • c.

    Beneluxbeschikking: Beschikking van het Comité van Ministers van 20 december 1994 M(94)7, houdende de vaststelling van additionele bepalingen inzake het reizigersvervoer met touringcars en met autobussen op het grondgebied van een Beneluxstaat,

  • d.

    derde land: overeenkomstsluitende partij bij de ASOR, niet zijnde de Europese Gemeenschappen, een lidstaat dan wel een staat die partij is bij de EER of bij de Interbus-overeenkomst,

  • e.

    ander land: land, niet zijnde een lidstaat, land dat partij is bij de Interbus-overeenkomst of een derde land,

  • f.

    geregeld vervoer:

    • 1°.

      in de relatie met derde landen: geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de ASOR,

    • 2°.

      in de relatie met andere landen: geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de ASOR, tenzij anders bepaald in de met deze landen gesloten overeenkomsten,

    • 3°.

      in de relatie met landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst: geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Interbus-overeenkomst,

  • g.

    een bijzondere vorm van geregeld vervoer:

    • 1°.

      in de relatie met derde landen: een bijzondere vorm van geregeld vervoer in de zin van artikel 3, tweede lid, van de ASOR,

    • 2°.

      in de relatie met andere landen: een bijzondere vorm van geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de ASOR, tenzij anders bepaald in de met deze landen gesloten overeenkomsten,

    • 3°.

      in de relatie met landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst: een bijzondere vorm van geregeld vervoer als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Interbus-overeenkomst,

  • h.

    pendelvervoer:

    • 1°.

      in de relatie met derde landen: pendelvervoer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de ASOR,

    • 2°.

      in de relatie met andere landen: pendelvervoer als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de ASOR, tenzij anders bepaald in de met deze landen gesloten overeenkomsten,

    • 3°.

      in de relatie met landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst: pendelvervoer als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de Interbus-overeenkomst,

  • i.

    ongeregeld vervoer:

    • 1°.

      in de relatie met andere Beneluxlanden: ongeregeld vervoer in de zin van artikel 4 van de Beneluxbeschikking,

    • 2°.

      in de relatie met derde landen: ongeregeld vervoer in de zin van artikel 2, eerste lid, van de ASOR voor zover dat vervoer beantwoordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst,

    • 3°.

      in de relatie met andere landen: het grensoverschrijdend vervoer van personen met autobussen dat noch aan de definitie van geregeld vervoer in de onderdeel i, noch aan de definitie van pendelvervoer in onderdeel i voldoet, omvattende:

      • het vervoer in gesloten rondritten, daaronder begrepen vervoer met hetzelfde voertuig dat dezelfde groep reizigers over het gehele traject vervoert en naar de plaats van vertrek terugbrengt,

      • het vervoer waarbij de heenreis met en de terugreis zonder reizigers plaatsvindt,

      • alle andere vormen van vervoer.

    • 4°.

      in relatie met landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst: ongeregeld internationaal vervoer als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Interbusovereenkomst,

§

2

Algemene bepalingen

Artikel

90

Vervallen

Artikel

91

Artikel

92

Vervallen

Artikel

93

Vervallen

Artikel

94

Hoofdstuk 2, paragrafen 1, 2 en 3, zijn van overeenkomstige toepassing op de verlening, wijziging of intrekking van vergunningen en documenten als bedoeld in dit hoofdstuk.

§

3

Geregeld vervoer en een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar andere lidstaten en staten die partij zijn bij de EER

Artikel

95

Vervallen

Artikel

96

Vervallen

Artikel

97

Vervallen

§

4

Geregeld vervoer en een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst en andere landen

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

100

De vervoerder die geregeld vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer van en naar derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst of andere landen verricht, draagt er zorg voor dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift daarvan aanwezig is.

Artikel

101

§

5

Pendelvervoer van en naar derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst en andere landen

Artikel

102

Artikel

103

De vervoerder die pendelvervoer van en naar derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst of andere landen verricht, draagt er zorg voor dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift daarvan aanwezig is.

§

6

Ongeregeld vervoer met bussen uit lidstaten, derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst en andere landen

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

Het is verboden met bussen die blijkens het kenteken zijn ingeschreven in een andere staat, ongeregeld vervoer te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning, tenzij met een staat is overeengekomen dat geen vergunning is vereist.

Artikel

107

De in Nederland gevestigde vervoerder die ongeregeld vervoer als bedoeld in deze paragraaf verricht, is houder van een communautaire vergunning.

Artikel

108

De vervoerder die ongeregeld vervoer verricht met bussen van en naar staten die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst dan wel derde landen, draagt zorg dat in de bus waarmee het vervoer wordt verricht aanwezig is:

  • a.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de ASOR van en naar derde landen en het wordt verricht door een in Nederland gevestigde vervoerder: het reisblad en het gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning,

  • b.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de ASOR van en naar derde landen en het wordt verricht door een in Nederland gevestigde vervoerder: een gewaarmerkt afschrift van de vergunning en het gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning,

  • c.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 6 van de Interbus-overeenkomst van en naar landen die partij zijn bij die overeenkomst en het vervoer wordt verricht door een in Nederland gevestigde vervoerder: het reisblad en het gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning,

  • d.

    indien het betreft vervoer als bedoeld in artikel 7 van de Interbus-overeenkomst van en naar landen die partij zijn bij die overeenkomst en het vervoer wordt verricht door een in Nederland gevestigde vervoerder: een gewaarmerkt afschrift van de vergunning en het gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning.

Artikel

109

De vervoerder die ongeregeld vervoer van en naar derde landen verricht, draagt er zorg voor dat in de bus waarmee dat vervoer wordt verricht, indien het vervoer betreft waarvoor op grond van artikel 105 een vergunning is vereist, de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of het door Onze Minister gewaarmerkt afschrift daarvan aanwezig is.

§

7

Vervoer voor eigen rekening

Artikel

110

Vervallen

Artikel

111

Vervallen

Artikel

112

Vervallen

Artikel

113

Vervallen

Artikel

114

De vervoerder die vervoer voor eigen rekening van en naar derde landen, landen die partij zijn bij de Interbus-overeenkomst of andere landen verricht, draagt er zorg voor dat in de bus waarmee vervoer wordt verricht, de vergunning krachtens welke het vervoer wordt verricht of een door Onze Minister gewaarmerkt afschrift daarvan aanwezig is.

§

8

Internationaal taxivervoer

Artikel

115

Artikel

116

Vervallen

Artikel

117

De vervoerder, bedoeld in artikel 115, draagt er zorg voor dat in de auto aanwezig is:

  • a.

    een vergunning als bedoeld in artikel 115 of een gewaarmerkt afschrift hiervan,

  • b.

    een volledig en naar waarheid voor de aanvang van de rit ingevuld, bij ministeriële regeling vastgesteld controledocument waarop tenminste is aangeven naam en adres van de vervoerder, naam van de bestuurder, datum, kenteken en zo nodig plaatsnummer van de auto, plaats en tijdstip van vertrek van de rit en plaats en tijdstip van instappen en uitstappen van reizigers.

Hoofdstuk

9

Strafbepalingen

Hoofdstuk

10

Overgangs- en slotbepalingen

§

1

Overgangsbepalingen

Artikel

119

Artikel

120

In afwijking van artikel 12 geldt voor een beslissing op een aanvraag om verlening van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer een termijn van zes maanden, voorzover deze aanvraag is gedaan voor 1 januari 2001.

Artikel

121

Artikel

122

Wijzigt dit besluit..

Artikel

123

Wijzigt dit besluit.

Artikel

124

Degene die in het bezit is van een verklaring die voor 1 oktober 1999 overeenkomstig artikel 10 van richtlijn nr. 96/26/EG is afgegeven door Onze Minister of door een andere lidstaat dan Nederland, dan wel door een andere staat die partij is bij de EER, voldoet aan de eis van vakbekwaamheid.

Artikel

125

Tot 1 juli 2001, wordt, in afwijking van artikel 28, aan de eis van vakbekwaamheid voor het verrichten van taxivervoer voldaan indien:

  • a.

    een vervoerder die taxivervoer verricht bij de aanvraag van een vergunning voor het verrichten van taxivervoer ten genoegen van Onze Minister aantoont in de periode van 1 juli 1999 tot 1 december 1999 gemiddeld minimaal 30 uur per week per auto taxivervoer te hebben verricht, waarbij is voldaan aan de eisen, gesteld bij of krachtens de artikelen 62 en 63 van de Wet personenvervoer en artikel 159 van het Besluit personenvervoer, zoals deze golden tot 1 januari 2000 en

  • b.

    voor 1 juli 2001 aan artikel 28, eerste lid, wordt voldaan, dan wel voor die datum, blijkens een door Onze Minister afgegeven verklaring wordt aangetoond dat een persoon als bedoeld in artikel 26, de laatste 5 jaar belast is geweest met het dagelijks beheer van een onderneming met als hoofdactiviteit taxivervoer krachtens een geldige vergunning.

Artikel

126

Degene aan wie op grond van artikel 29 van het Besluit personenvervoer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel 29, een ontheffing is verleend van de eis van vakbekwaamheid, blijft vanaf de inwerkingtreding van dit besluit ontheven van de eis van vakbekwaamheid onder de voorwaarden waaronder en gedurende de periode waarvoor die ontheffing is verleend.

Artikel

127

Vervallen

Artikel

128

Een geneeskundige verklaring die voor de inwerkingtreding van dit besluit op grond van artikel 157 van het Besluit personenvervoer is afgegeven en zijn geldigheid niet heeft verloren, wordt vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gelijkgesteld met de verklaring, bedoeld in artikel 74.

Artikel

129

Een wijziging van richtlijn nr. 96/26/EG en richtlijn nr. 92/50/EEG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

§

2

Aanpassing en intrekking van andere besluiten

Artikel

130

Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Artikel

131

Wijzigt het Besluit bedragen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

Artikel

132

Wijzigt het Wijzigingsbesluit Wet op de rechterlijke organisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de functie van verkeersschout (Stb. 155), en aanpassing van lagere regelgeving aan die wet.

Artikel

133

Wijzigt het Besluit gevonden voorwerpen.

Artikel

134

Wijzigt het Besluit goederenvervoer over de weg.

Artikel

135

Wijzigt het Besluit infrastructuurfonds.

Artikel

136

Wijzigt het Interimbesluit capaciteitstoewijzing spoorwegen.

Artikel

137

Wijzigt het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

Artikel

138

Wijzigt het Transactiebesluit 1994.

Artikel

139

Wijzigt het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.

Artikel

140

Wijzigt het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994.

Artikel

141

Wijzigt het Voertuigreglement.

Artikel

142

Wijzigt het Vreemdelingenbesluit.

Artikel

143

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de hierna genoemde ministeriële regelingen op de daarbij vermelde artikelen van dit besluit:

§

3

Slotbepalingen

Artikel

144

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

145

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit personenvervoer 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

I

behorende bij artikel 35 van het Besluit personenvervoer 2000

1

openbaar vervoer per bus*

  • a.

    busbanen en bijbehorende brug/duiker/viaduct/aquaduct/tunnel,

  • b.

    busstation, inclusief voorzieningen voor aan- en afvoer van de voertuigen of in- en uitstappen van reizigers,

  • c.

    verkeersregelsystemen,

  • d.

    verkeerssignalering,

  • e.

    wegmarkering (incl bussluizen),

  • f.

    bewegwijzering,

  • g.

    verkeersveiligheidsvoorziening,

  • h.

    wisselverwarmingsinstallaties,

  • i.

    opstelemplacementen of remises voor zover deze een functie hebben als opstelplaats,

  • j.

    de gebouwen waarin de voorzieningen of installaties zijn geplaatst, voor zover deze voorzieningen en installaties uitsluitend bestemd en ingericht zijn voor het busvervoer.

* exclusief openbare wegen en uitsluitend voor openbaar vervoer openstaande wegen voor zover die onderdeel uitmaken van openbare wegen (bij voorbeeld busstroken op wegen, businhammen bij bushaltes)

§ 2

openbaar vervoer per tram of metro

  • a.

    railwegen en bijbehorende brug/duiker/viaduct/aquaduct/tunnel,

  • b.

    tram-/metrohalte inclusief perron,

  • c.

    rangeerterrein, opstelsporen als onderdeel van de te bedienen baanvakken,

  • d.

    voertuigidentificatiesystemen,

  • e.

    voertuigbeheersingssystemen,

  • f.

    beveiligingssystemen,

  • g.

    verkeerssignalering,

  • h.

    verlichtingsinstallaties,

  • i.

    tractie-energievoorzieninginstallaties,

  • j.

    wisselverwarmingsinstallaties,

  • k.

    opstelemplacementen of remises voor zover deze een functie hebben als opstelplaats,

  • l.

    de gebouwen waarin de voorzieningen of installaties zijn geplaatst, voor zover deze voorzieningen en installaties uitsluitend bestemd en ingericht zijn voor het tram- of metrovervoer en de (toegangs)wegen op de terreinen voor tram- of metrovervoer ten dienste van dit vervoer.

Bijlage

II

behorende bij artikel 36b, onderdeel a, van het Besluit personenvervoer 2000

Bijlage

III

behorende bij artikel 36b, onderdeel b, van het Besluit personenvervoer 2000