1. Maatstaf Ozb woningen eigenaren
|
Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft de onroerende zaken die tot woning dienen waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, geheven kan worden van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
|
CBS
|
|
1a. Maatstaf Ozb niet-woningen eigenaren
|
Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, kan worden geheven van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
|
CBS
|
|
1b. Maatstaf Ozb niet-woningen gebruikers
|
Het op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente.
Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven van de gebruikers, zoals bedoeld in artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
|
CBS
|
|
2. Maatstaf inwoners
|
Het aantal inwoners van de gemeente.
|
CBS
|
|
3. Maatstaf éénouderhuishoudens
|
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit een ouder met een of meer thuiswonende kinderen.
|
CBS
|
|
3a. Maatstaf éénouderhuishoudens met 2 of meer kinderen
|
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met 2 of meer thuiswonende kinderen.
|
CBS
|
|
3b. Maatstaf éénpersoonshuishoudens
|
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon.
|
CBS
|
|
3c. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 65 t/m 74 jaar
|
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.
|
CBS
|
|
3d. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 75 t/m 84 jaar
|
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 75 t/m 84 jaar.
|
CBS
|
|
3e. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 85 jaar en ouder
|
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 85 jaar en ouder.
|
CBS
|
|
4. Maatstaf jongeren
|
Het aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 18 jaar.
|
CBS
|
|
5. Maatstaf inwoners jonger dan 65 jaar
|
Het aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 65 jaar.
|
CBS
|
|
5a. Maatstaf inwoners 65 jaar en ouder
|
Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 jaar en ouder.
|
CBS
|
|
5b. Maatstaf inwoners 65 t/m 74 jaar
|
Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.
|
CBS
|
|
5c. Maatstaf inwoners 75 t/m 84 jaar
|
Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd
75 t/m 84 jaar.
|
CBS
|
|
5d. Maatstaf inwoners 85 jaar en ouder
|
Het aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 85 jaar en ouder.
|
CBS
|
|
6. Maatstaf inwoners waddengemeenten
|
Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente. Daarbij vindt een verdeling plaats in drie maatstaven, overeenkomstig de volgende schijven: a. het aantal inwoners in het interval tot en met 2500 inwoners; b. het aantal inwoners in het interval van 2501 tot en met 7500 inwoners; c. het aantal inwoners boven de 7500 inwoners.
|
CBS
|
|
7. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen
|
Het aantal huishoudens in de gemeente met een inkomen hoger dan inkomensgrens a en niet hoger dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
|
CBS
|
Inkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar
|
7a. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen met drempel
|
Het aantal huishoudens in de gemeente volgens maatstaf 7, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het aantal woonruimten in de gemeente.
|
CBS
|
Zie maatstaf 7
|
7b. Maatstaf huishoudens
|
Het aantal particuliere huishoudens en het aantal personen in institutionele huishoudens in de gemeente.
|
CBS
|
|
7c. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 65 t/m 74 jaar
|
Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
|
CBS
|
Zie maatstaf 7
|
7d. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 75 t/m 84 jaar
|
Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
|
CBS
|
Zie maatstaf 7
|
7e. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 85 jaar en ouder
|
Het aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
|
CBS
|
Zie maatstaf 7
|
7f. Maatstaf jongeren in gezinnen met armoederisico
|
Het aandeel minderjarige kinderen in huishoudens waarvan het inkomen maximaal 120% van het sociaal minimum bedraagt in procenten van het totaalaantal huishoudens met minderjarige kinderen met inkomen, vermenigvuldigd met het aantal inwoners jonger dan 18 jaar.
|
CBS
|
Zie maatstaf 7
|
8. Bijstandsmaatstaf
|
Het driejarig gemiddelde van het totaal aantal huishoudens – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat in een gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond van:
1. de Participatiewet;
2. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
Indien een huishouden zowel een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet als een periodieke uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, dan telt dat huishouden twee keer mee.
|
CBS
|
31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
8a. Maatstaf loonkostensubsidie
|
Het aantal verstrekte loonkostensubsidies door een gemeente op grond van de Participatiewet aan inwoners van die gemeente die niet ook bijstand als bedoeld in maatstaf 8 ontvangen.
|
CBS
|
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
8b. Maatstaf bijstandshuishoudens met minderjarige kinderen
|
Het driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens met minderjarige kinderen in een gemeente – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:
1. de Wet werk en bijstand (tot 2015);
2. de Participatiewet (vanaf 2015);
3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
|
CBS
|
31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
8c. Maatstaf éénouderhuishoudens die bijstand ontvangen
|
Het driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:
1. de Wet werk en bijstand (tot 2015)
2. de Participatiewet;
3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
|
CBS
|
31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
8d. Maatstaf re-integratie klassiek
|
De gemeente ontvangt een startbedrag dat gelijk is aan de gemiddelde re-integratie-uitgaven per inwoner in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Op grond van de volgende sub-verdeelmaatstaven wordt dat bedrag verhoogd of verlaagd, naargelang de gemeente negatief respectievelijk positief afwijkt van het gemiddelde van elke sub-verdeelmaatstaf:
1. Totale doelgroep participatiedeel van de Participatiewet;
2. Personen met een bijstands(gerelateerde) uitkering;
3. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal personen in de beroepsbevolking;
4. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal lager opgeleiden;
5. Banenratio.
|
CBS; UWV; BRP; Atlas voor Gemeenten
|
1. 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
2. 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
3. 31 december van elk van de vijf jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
4. 31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
5. Stand 2011
|
9. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens
|
Het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden.
|
CBS
|
Inkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar
|
9a. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens met kinderen
|
Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens met kinderen.
|
CBS
|
Zie maatstaf 9
|
9b. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 65 t/m 74 jaar
|
Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar.
|
CBS
|
Zie maatstaf 9
|
9c. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 75 t/m 84 jaar
|
Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar.
|
CBS
|
Zie maatstaf 9
|
9d. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 85 jaar en ouder
|
Het gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder.
|
CBS
|
Zie maatstaf 9
|
10. Medicijngebruik met drempel
|
Het aantal inwoners van een gemeente dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep op basis van de declaratiegegevens van de zorgverzekeraars en het risicovereveningsmodel.
|
Vektis
|
Declaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; Risicovereveningsmodel 2018
|
10a. Ouders met langdurig psychisch medicijngebruik
|
Het aantal ouders met minderjarige kinderen dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep vanwege langdurig gebruik van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen.
|
Vektis; CBS; BRP; Belastingdienst
|
Declaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; huishoudensstatistiek van 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
10b. Bedden
|
Het aantal bedden in GGZ-instellingen, verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten. Daarbij gelden de volgende factoren:
1. een factor 26 voor bedden in de geestelijke gezondheidszorg;
2. een factor 132,3 voor verpleeghuisbedden;
3. een factor 365 voor bedden in instellingen voor verstandelijk gehandicapten.
|
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
|
Stand 2004
|
11. Maatstaf uitkeringsontvangers
|
Het aantal huishoudens met een uitkering volgens maatstaf 8 plus:
1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);
2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:
a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;
b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of
g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.
|
1: SZW
2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG)
2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV)
2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg
|
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
11a. Uitkeringsontvangers minus bijstandontvangers
|
Het totaal van:
1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw);
2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van:
a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;
b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of
g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.
|
1: SZW
2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG)
2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV)
2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg
|
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
11b. Wajong
|
Het aantal personen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
|
CBS
|
De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende statistiek
|
12. Maatstaf minderheden
|
Het aantal inwoners van de gemeente dat behoort tot een bepaalde etnische minderheid, alsmede houders van een verblijfsvergunning op grond van asiel.
|
CBS
|
|
12a. Maatstaf minderheden met drempel
|
Het aantal inwoners, bedoeld in maatstaf 12, voor zover dit aantal meer is dan 20% van het aantal inwoners van de gemeente.
|
CBS
|
|
13. Maatstaf klantenpotentieel lokaal
|
Het aantal potentiële lokale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de lokale aantrekkingskracht van een kern lineair toeneemt met het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële lokale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.
|
CBS
|
|
14. Maatstaf klantenpotentieel regionaal
|
Het aantal potentiële regionale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 60 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de regionale aantrekkingskracht van een kern toeneemt met het kwadraat van het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële regionale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.
|
CBS
|
|
15. Leerlingmaatstaf voortgezet onderwijs
|
Het gecorrigeerde aantal leerlingen die in een gemeente op de peildatum voortgezet onderwijs volgen.
|
OCW
|
1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
15a. Leerlingmaatstaf speciale school voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs
|
Het gecorrigeerde aantal leerlingen die in een gemeente op de peildatum één van de volgende vormen van onderwijs volgen:
1.onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs;
2. voortgezet speciaal onderwijs.
|
OCW
|
1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
15b. Maatstaf extra groei leerlingen voortgezet onderwijs
|
Het aantal leerlingen boven de toename van het ongecorrigeerde aantal leerlingen van 10%, in een gemeente waar het ongecorrigeerde aantal leerlingen, bedoeld in maatstaf 15, in tien jaar tijd met meer dan 10% is toegenomen.
|
OCW
|
|
15c. Maatstaf achterstandsleerlingen met drempel
|
Het aantal leerlingen primair onderwijs met gewicht van 1,2, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het totaal aantal leerlingen primair onderwijs in de gemeente.
|
OCW
|
1 oktober 2010
|
15d. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 0,3
|
Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie beide ouders een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.
|
Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen
|
1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
15e. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 1,2
|
Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie één ouder alleen basisonderwijs heeft gevolgd en van wie de andere ouder een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.
|
Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen
|
1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
|
15f. Extra groei jongeren
|
Het aantal jongeren in een gemeente verminderd met 110% van het aantal jongeren tien jaar eerder. Bij een negatieve uitkomst wordt het resultaat op nul gesteld.
|
CBS
|
|
16. Maatstaf land
|
Het aantal hectaren land in de gemeente.
|
CBS
|
|
17. Vervallen
|
|
|
|
18. Maatstaf land ∗ bodemfactor gemeente
|
Het aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16, vermenigvuldigd met de bodemfactor als omschreven in artikel 12.
|
|
|
19. Maatstaf binnenwater
|
Het aantal hectaren binnenwater in de gemeente.
|
CBS
|
|
20. Maatstaf buitenwater
|
Het aantal hectaren buitenwater in de gemeente.
|
CBS
|
|
21. Maatstaf oppervlak bebouwing
|
Het totale oppervlak van de bebouwing binnen de gemeente.
|
CBS
|
|
22. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern ∗ bodemfactor woonkern
|
Het oppervlak van de bebouwing binnen de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor de woonkernen van de gemeente.
|
CBS
|
|
22a. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern
|
Het oppervlak van de bebouwing in hectaren binnen de woonkernen van de gemeente.
|
CBS
|
|
23. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied ∗ bodemfactor buitengebied
|
Het oppervlak van de bebouwing buiten de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor de gebieden buiten de woonkernen.
|
CBS
|
|
23a. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied
|
Het oppervlak van de bebouwing in hectaren buiten de woonkernen van de gemeente.
|
CBS
|
|
24. Maatstaf woonruimten
|
Het totaal van:
– het aantal verblijfsobjecten met woonfunctie in de gemeente;
– het aantal verblijfsobjecten met logiesfunctie in de gemeente;
– het aantal personen in zorginstellingen per 1.000 inwoners van de gemeente verminderd met
het landelijk gemiddelde per 1.000 inwoners, vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de
gemeente gedeeld door 1.000. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld;
– 25% van het aantal uitwonende studenten in de gemeente.
|
CBS
|
|
25. Maatstaf woonruimten ∗ bodemfactor woonkern
|
Het aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met de voor het gebied binnen de woonkern berekende bodemfactor als bedoeld in artikel 12.
|
CBS
|
|
26. Vervallen
|
|
|
|
27. Maatstaf historische kernen
|
Voor de gemeente waarin historiche kernen zijn gelegen, bedoeld in artikel 17, het aantal hectaren historische kernen in de gemeente. Kernen met een oppervlak van minder dan 5 hectaren worden buiten beschouwing gelaten.
|
CBS
|
|
28. Maatstaf historische waterweg
|
Voor de gemeente waarin historische kernen zijn gelegen het aantal meters historische waterweg in en rondom de kernen
|
CBS
|
|
29. Maatstaf bewoonde oorden 1930
|
Voor de gemeente, waarin oorden zijn gelegen, die in de in 1930 gehouden volkstelling zijn geregistreerd als een bewoond oord met 500 of meer woningen het historisch aantal woningen in deze oorden.
|
CBS
|
|
30. Maatstaf woningen 1930 in bewoonde oorden
|
Voor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 29, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 27: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden.
|
CBS
|
|
31. Maatstaf ISV
|
Het aandeel van de gemeente in de tegemoetkoming zoals door Onze Ministers op grond van artikel 18 is vastgesteld.
|
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
|
|
32. Maatstaf omgevingsadressendichtheid
|
De gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in de gemeente, in adressen per vierkante kilometer, vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de gemeente gedeeld door 1.000.
|
CBS
|
|
32a. Maatstaf omgevingsadressendichtheid met drempel
|
De omgevingsadressendichtheid bedoeld in maatstaf 32, voor zover de omgevingsadressendichtheid de waarde van 3.400 te boven gaat.
|
CBS
|
|
33. Vervallen
|
|
|
|
34. Maatstaf oeverlengte*bodemfactor gemeente
|
Voor de gemeente waarin binnenwater is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor voor de gemeente, bedoeld in artikel 12.
|
|
|
35. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente * dichtheidsfactor
|
Voor de gemeente waarin binnenwater is gelegen als bedoeld in maatstaf 34: de uitkomst van de volgende berekening:
(oeverlengte + 2x oeverlengte in veen/ kleiveengebied) x bodemfactor gemeente x de dichtheidsfactor. De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het aantal inwoners volgens maatstaf 2 en de som van de oppervlakten land en binnenwater volgens de maatstaven 16 en 19.
|
CBS
|
|
36. Maatstaf meerkernigheid
|
Het aantal woonkernen in de gemeente.
|
CBS
|
|
36a. Maatstaf grote woonkernen
|
In afwijking van artikel 1, onderdeel f, van het Besluit financiële verhouding 2001, worden voor deze maatstaf alleen de woonkernen meegeteld die ieder 500 adressen of meer omvatten.
|
CBS
|
|
37. Maatstaf meerkernigheid ∗ bodemfactor buitengebied
|
Het aantal woonkernen in de gemeente, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor het gebied buiten de woonkernen.
|
|
|
38. Maatstaf bedrijven
|
Het aantal bedrijfsvestigingen in de gemeente.
|
CBS
|
|
38a. Maatstaf belastingcapaciteit niet-woningen
|
Het totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet en waarover naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar door de gemeente onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven. De maatstaf bedraagt 70% van de Ozb-waarde en wordt uitgedrukt in miljoenen euro’s. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Woz).
|
CBS
|
|
39. Maatstaf vast bedrag
|
Eén eenheid voor iedere gemeente.
|
|
|
40. Maatstaf vast bedrag Amsterdam
|
Eén eenheid voor de gemeente Amsterdam.
|
|
|
41. Maatstaf vast bedrag Rotterdam
|
Eén eenheid voor de gemeente Rotterdam.
|
|
|
42. Maatstaf vast bedrag Den Haag
|
Eén eenheid voor de gemeente Den Haag.
|
|
|
43. Maatstaf vast bedrag Utrecht
|
Eén eenheid voor de gemeente Utrecht.
|
|
|
44. Maatstaf vast bedrag Waddengemeenten
|
Voor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: één eenheid.
|
|
|
44a. Vast bedrag Baarle-Nassau
|
Eén eenheid voor de gemeente Baarle-Nassau
|
|
|
45. Herindelingsmaatstaf
|
Gemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi), onderdeel uit kunnen gaan maken van een wijziging van de gemeentelijke indeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi, waarbij het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag in euro’s dat de uitkomst is van de volgende berekening:
[2.806.800* n1+ 66,61* (i1– i2)]* d1
Waarin:
n1 = de afname van het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de wijziging van de gemeentelijke indeling;
i1 = het totaal aantal inwoners van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling;
i2 = het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente met het grootste aantal inwoners;
d1 = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling.
Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd als volgt:
1. 20% in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, in gelijke delen verdeeld over de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten;
2. Vanaf de datum van herindeling ontvangt de nieuwgevormde gemeente het deel dat resteert na aftrek van het totaal uitgekeerde bedrag in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling.
Het bedrag onder 2 wordt uitgekeerd in vier jaarlijks gecorrigeerde termijnen als volgt:
– 40% van het restbedrag wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar van de datum van herindeling;
– 20% van het restbedrag wordt uitgekeerd in elk van de drie daarop volgende uitkeringsjaren.
Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.
Indien de voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling geen doorgang vindt wordt het restbedrag op nul gesteld en in het geval het daadwerkelijke aantal betrokken gemeenten bij de wijziging van de gemeentelijke indeling afwijkt van het aantal betrokken gemeenten op grond van het herindelingsadvies, vindt herberekening van het restbedrag plaats.
|
CBS
|
|
45a. Herindelingsmaatstaf bij splitsing van een gemeente
|
Gemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi), onderdeel uit kunnen gaan maken van een wijziging van de gemeentelijke indeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi, waarbij delen van een op te heffen gemeente overgaan naar verschillende andere bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten (splitsing) en het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag in euro’s dat de uitkomst is van de volgende berekening:
[2.806.800* n1* (1+ n2*0,1)+ 66,61* i3] * d1
Waarin:
n1 = de afname van het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de wijziging van de gemeentelijke indeling;
n2 = het aantal bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten, inclusief de opgesplitste gemeente;
i3 = het aantal inwoners van de opgesplitste gemeente per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling;
d1 = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling.
Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd als volgt:
1. 20% in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, in gelijke delen verdeeld over de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten, inclusief de opgesplitste gemeente;
2. Vanaf de datum van herindeling ontvangt (ontvangen) de nieuwgevormde gemeente(n) het deel dat resteert na aftrek van het totaal uitgekeerde bedrag in het uitkeringsjaarjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, verdeeld als volgt:
– 5% van het restbedrag komt toe aan de in de wet tot wijziging van de gemeentelijke indeling aangewezen algemene rechtsopvolger van de opgesplitste gemeente;
– de overige 95% van het restbedrag wordt als volgt over de nieuwgevormde gemeente(n) verdeeld:
[aantal ontvangen inwoners opgesplitste gemeente / (totaal aantal inwoners opgesplitste gemeente – aantal inwoners betrokken bij grenscorrectie(s) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet arhi)].
De onder 2 berekende bedragen worden in vier jaarlijks gecorrigeerde termijnen uitgekeerd:
– 40% wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar van de datum van herindeling;
– 20% wordt uitgekeerd in elk van de drie daarop volgende uitkeringsjaren.
Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar.
Indien de voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling geen doorgang vindt wordt het restbedrag op nul gesteld en in het geval het daadwerkelijke aantal betrokken gemeenten bij de wijziging van de gemeentelijke indeling afwijkt van het aantal betrokken gemeenten op grond van het herindelingsadvies, vindt herberekening van het restbedrag plaats.
|
CBS
|
|