Besluit van 6 december 2002, houdende regels ter uitvoering van de Mijnbouwwet (Mijnbouwbesluit)

Mijnbouwbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 30 augustus 2002, nr. WJZ 02042889;
Gelet op bijlage 14, deel II, bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, 165), het op 30 november 1990 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij olieverontreiniging (Trb. 1992, 1), het op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Trb. 1993, 141), het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1978, 188), de artikelen 1, onderdelen n en o, 19, 25, 35, derde lid, 39, 41, eerste lid, 43, tweede lid, 49, 52, eerste lid, 123, vijfde lid, 130, 135, vierde lid, onderdeel a, vijfde en zevende lid, 136, eerste lid, 139, tweede lid, 141, tweede lid, 151 en 190 van de Mijnbouwwet, alsmede artikel 99, tweede lid, van de Wet bodembescherming;
De Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 2002, nr. W10.02.0387/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 december 2002, nr. WJZ 02057343;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemeen

§

1.1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Mijnbouwwet;

  • b.

    schade: aantasting van de in artikel 49, tweede en derde lid, van de wet bedoelde belangen;

  • c.

    mijnbouwactiviteiten: activiteiten waarop artikel 49, eerste en vijfde lid, van de wet van toepassing is;

  • d.

    de uitvoerder: de in artikel 41, vierde lid, van de wet bedoelde persoon;

  • e.

    veiligheid: veiligheid van personen en bescherming van zaken, voor zover hieromtrent geen regels zijn gesteld bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;

  • f.

    inspecteur-generaal der mijnen: inspecteur-generaal der mijnen als bedoeld in artikel 126, tweede lid, van de wet;

  • g.

    veiligheids- en milieukritische elementen: onderdelen van een installatie, met inbegrip van computerprogramma’s, die tot doel hebben zware ongevallen te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken, of waarvan het uitvallen een zwaar ongeval zou kunnen veroorzaken of substantieel zou kunnen bijdragen tot het ontstaan van een zwaar ongeval;

  • g.

    brijn: water met een verhoogde mineralenconcentratie dat overblijft na de onttrekking van water aan gewonnen brak grondwater;

  • h.

    Kustwacht: een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister van Defensie opgerichte organisatie die door deze ministers als Kustwacht is aangeduid;

  • i.

    Kustwachtcentrum: het voor de uitvoering van kustwachttaken opgerichte coördinatiecentrum en maritiem informatieknooppunt ten behoeve van het doel van de Kustwacht;

  • j.

    stimuleren: het bewerken van een voorkomen om de productiviteit of injectiviteit te verbeteren.

Artikel

2

§

1.2

Overige algemene bepalingen

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De bescheiden en de gegevens, bedoeld bij of krachtens dit besluit, worden door een uitvoerder, een houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte, een onderzoeker als bedoeld in artikel 9, een beheerder als bedoeld in artikel 92, onderdeel d, en een vergunninghouder als bedoeld in de artikelen 152 en 157 op deugdelijke wijze opgesteld en bijgehouden. Zij worden, voor zover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald, gedurende ten minste een jaar bewaard.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Hoofdstuk

2

Verkenningsonderzoek

§

2.1

Algemeen

Artikel

9

Artikel

10

§

2.2

Algemene regels voor verkenningsonderzoek in oppervlaktewater

Artikel

11

Deze paragraaf is van toepassing op een verkenningsonderzoek in oppervlaktewater.

Artikel

12

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

§

2.3

Bijzondere regels voor verkenningsonderzoek in oppervlaktewater

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

§

2.4

Gebruik ontplofbare stoffen bij verkenningsonderzoek

Artikel

21

Het is verboden in oppervlaktewater ontplofbare stoffen te gebruiken voor verkenningsonderzoek.

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

3

Het winnen en het opslaan van stoffen

§

3.1

Het winningsplan

Artikel

24

Artikel

25

§

3.2

Het opslaan van stoffen

Artikel

26

Artikel

27

In geval de opslag van stoffen van tijdelijke aard is, bevat het plan voor het opslaan van stoffen als bedoeld in artikel 26, tevens:

  • a.

    beschrijving van de wijze waarop de stoffen die zijn opgeslagen, worden teruggehaald en van de stoffen die daarbij gebruikt worden, en

  • b.

    opgaaf van de samenstelling en hoeveelheden van de andere stoffen dan de opgeslagen stoffen die met het terughalen van de opgeslagen stoffen onvermijdelijk aan de bodem worden onttrokken.

§

3.3

Uitzonderingen opslagvergunning

Artikel

28

De in artikel 25, tweede lid, van de wet bedoelde categorieën van gevallen, waarvoor het verbod om stoffen op te slaan zonder vergunning niet geldt, zijn het opslaan van:

  • a.

    stoffen ten behoeve van het afwenden van het onmiddellijk dreigende gevaar van een onbeheerste uitstroming van stoffen uit de ondergrond;

  • b.

    stoffen die gebruikt worden voor:

    • 1°.

      het opsporen en winnen van delfstoffen en aardwarmte;

    • 2°.

      het opslaan van stoffen, waarvoor een vergunning op basis van artikel 25 van de wet vereist is, of

    • 3°.

      het aanleggen van een boorgat dieper dan 500 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem, buiten de in de onderdelen 1° en 2° bedoelde gevallen;

  • c.

    stoffen die met de activiteiten, genoemd in onderdeel b, onder 1°, 2° en 3°, onvermijdelijk boven de oppervlakte meekomen, en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze afkomstig zijn;

  • d.

    hemelwater dat is gevallen op het mijnbouwwerk en het terrein eromheen;

  • e.

    water dat wordt gebruikt voor het opslaan van warmte of koude op een diepte van ten hoogste 500 meter;

  • f.

    water ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in de Drinkwaterwet;

  • g.

    grondwater en brijn dat zonder toevoeging van stoffen wordt teruggevoerd in hetzelfde gebied waarin het is gewonnen naar een diepte van ten hoogste 500 meter.

§

3.4

Nadere regelen

Artikel

29

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inhoud van het winningsplan, bedoeld in de artikelen 24 en 25, en het plan voor het opslaan van stoffen als bedoeld in artikelen 26 en 27.

§

3.5

Aanvullende bepalingen voor permanent opslaan en transport van CO2

Artikel

29a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    lekkage: het weglekken van CO2 uit het CO2-opslagvoorkomen;

  • b.

    significant risico: een combinatie van een waarschijnlijkheid van het zich voordoen van schade en een omvang van schade die niet kan worden genegeerd;

  • c.

    significante onregelmatigheid: een onregelmatigheid bij de injectie- of opslagwerkzaamheden of in de toestand van het CO2-opslagcomplex zelf die het risico van lekkage doet ontstaan of een risico voor het milieu of de volksgezondheid oplevert;

  • d.

    richtlijn nr. 2009/31/EG: richtlijn nr. 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en verordening (EG) nr. 1013/2006 (PbEG L 140) van het Europese Parlement en de Raad.

Artikel

29b

Bij ministeriële regeling kunnen voor een vergunning voor permanent opslaan van CO2 regels worden gesteld omtrent:

  • a.

    het tijdvak van injectie van CO2 en het gebied;

  • b.

    de ligging en begrenzing van het opslagvoorkomen en het gebied van het opslagcomplex;

  • c.

    gegevens met betrekking tot de hydraulische eenheid;

  • d.

    voorschriften voor het opslagproces;

  • e.

    de totale hoeveelheid CO2 die overeenkomstig de vergunning ten hoogste kan worden opgeslagen;

  • f.

    de grenswaarden van de druk van de opgeslagen CO2;

  • g.

    de maximum toelaatbare snelheid en druk bij injectie van CO2 en de maximaal toelaatbare druk van het opgeslagen CO2.

Artikel

29c

Artikel

29d

Artikel

29e

Artikel

29f

Artikel

29g

Artikel

29h

Artikel

29i

Artikel

29j

Artikel

29k

De uitvoerder verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 april:

  • a.

    de resultaten van de monitoring van het opgeslagen CO2 over het daaraan voorafgaande kalenderjaar met vermelding van de gebruikte technologie,

  • b.

    het bewijs dat financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening is gesteld en aangehouden en

  • c.

    wijzigingen in de financiële en technische mogelijkheden van de vergunninghouder.

Artikel

29l

Hoofdstuk

3a

Het opsporen en winnen van aardwarmte

Artikel

29n

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • startvergunning: een startvergunning aardwarmte;

  • toewijzing zoekgebied: een toewijzing zoekgebied aardwarmte;

  • vervolgvergunning: een vervolgvergunning aardwarmte.

Paragraaf

3a.1

Toewijzing zoekgebied, startvergunning en vervolgvergunning

Artikel

29o

Artikel

29p

Artikel

29q

Artikel

29s

Artikel

29t

Artikel

29u

Artikel

29v

Artikel

29w

Artikel

29x

Artikel

29y

Paragraaf

3a.2

De uitvoerder aardwarmte

Artikel

29z

Artikel

29aa

Artikel

29ab

Paragraaf

3a.3

Deelneming in opsporing en winning van aardwarmte

Artikel

29ac

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel

29ad

In de overeenkomst worden bepalingen die ertoe strekken dat ten behoeve van de voorgenomen opsporings- en winningswerkzaamheden wordt samengewerkt, opgenomen, waarbij:

  • a.

    de vennootschap voor 20% belang neemt, tenzij met de vergunninghouder een hoger percentage van ten hoogste 40% wordt overeengekomen;

  • b.

    de vergunninghouder het resterende belang neemt;

  • c.

    de waarde van de werken die door het doen van de in artikel 29ag, onderdeel a, bedoelde investeringen tot stand zijn gekomen en de opbrengst van de winning van aardwarmte in verhouding tot ieders belang in de samenwerking toebehoren aan de vergunninghouder en de vennootschap;

  • d.

    de vergunninghouder en de vennootschap ten behoeve van de samenwerking, in verhouding tot ieders belang in de samenwerking, de middelen verstrekken die bestemd zijn voor het doen van de uitgaven, bedoeld in artikel 29ag, onderdeel a;

  • e.

    op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.

Artikel

29ae

In de overeenkomst wordt het bedrag vastgesteld van de door de houder van de toewijzing zoekgebied reeds gemaakte kosten die naar redelijkheid kunnen worden toegeschreven aan activiteiten en investeringen ten behoeve van de voorgenomen opsporings- en winningswerkzaamheden.

Artikel

29af

In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen die de vergunninghouder ertoe verplichten:

  • a.

    de voor hem uit de vergunning voortvloeiende rechten uit te oefenen ten behoeve van de samenwerking en overeenkomstig de gezamenlijke besluiten die met inachtneming van artikel 29ah zijn genomen door de vergunninghouder en de vennootschap;

  • b.

    zijn kennis en ervaring op het gebied van opsporing, winning en afzet van aardwarmte aan de samenwerking ten goede te doen komen.

Artikel

29ag

In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen die de vennootschap ertoe verplichten:

  • a.

    aan de vergunninghouder te vergoeden het percentage, gelijk aan het belang van de vennootschap in de samenwerking, van de uitgaven van de vergunninghouder die in overeenstemming met artikel 29ah zijn goedgekeurd of in overeenstemming zijn met een goedgekeurd jaarlijks investerings- en financieringsplan;

  • b.

    niet te beletten dat besluiten van de vergunninghouder gebaseerd worden op normale commerciële overwegingen;

  • c.

    zijn stem bij de besluitvorming volgens artikel 29ah uit te brengen op grond van transparantie, objectieve en niet-discriminerende beginselen;

  • d.

    aan de houder van de toewijzing zoekgebied terstond te vergoeden het percentage, gelijk aan het belang van de vennootschap in de samenwerking, van het bedrag, bedoeld in artikel 29ae, vermeerderd met een enkelvoudige rente, waarvan het percentage gelijk is aan dat van de wettelijke rente, over een tijdvak van ten hoogste vijf jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende kosten zijn gemaakt;

  • e.

    de informatie als bedoeld in artikel 29ai, eerste lid, onderdeel d, die de vennootschap voornemens is openbaar te maken, ter goedkeuring voor te leggen aan de vergunninghouder waarbij de vergunninghouder binnen een in de overeenkomst overeengekomen termijn bezwaar kan maken tegen openbaarmaking van die informatie.

Artikel

29ah

In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat:

  • a.

    een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap wordt genomen in een vergadering, waarin de vergunninghouder en de vennootschap zich door een schriftelijk gevolmachtigde kunnen laten vertegenwoordigen;

  • b.

    een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap, in afwijking van onderdeel a, buiten vergadering kan worden genomen, mits de vergunninghouder en de vennootschap hier beide mee instemmen en dit gebeurt bij een gezamenlijke schriftelijke verklaring of bij een gelijkluidende schriftelijke verklaring van de vergunninghouder en de vennootschap, door deze of hun gevolmachtigde vertegenwoordigers ondertekend;

  • c.

    de vergunninghouder en de vennootschap bij gezamenlijke besluiten een stem hebben in verhouding tot ieders belang in de samenwerking;

  • d.

    een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap, waarbij in afwijking van onderdeel c de vergunninghouder en de vennootschap elk een beslissende stem hebben, vereist is voor:

    • 1°.

      het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;

    • 2°.

      activiteiten en aanschaffingen die niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan zijn opgenomen, en die een bedrag van € 500 000 te boven gaan of die 10% of meer van het totale bedrag van de in dat plan opgenomen uitgaven bedragen, indien het gaat om een bedrag van minder dan € 500 000;

    • 3°.

      de meerjarenplanning ten aanzien van de voorgenomen opsporings- en winningswerkzaamheden binnen het vergunningsgebied;

    • 4°.

      het aangaan, wijzigen of beëindigen van duurzame samenwerking met derden ter zake van opsporing en winning;

    • 5°.

      het aangaan en wijzigen van verplichtingen tot levering van aardwarmte;

    • 6°.

      het voortbestaan van de opsporings- of winningswerkzaamheden.

Artikel

29ai

Artikel

29aj

De vergunninghouder neemt geen besluit, inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor het uitvoeren van werken of voor het verrichten van diensten, indien aannemelijk is dat dit besluit leidt tot financieel nadeel voor de vennootschap.

Artikel

29ak

Hoofdstuk

4

Het meten van bodembeweging

§

4.1

Metingen met het oog op bodembeweging

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

De artikelen 30 en 31 zijn van overeenkomstige toepassing op de opslag van stoffen.

§

4.2

Zoutholten

Artikel

33

Hoofdstuk

5

Mijnbouwwerken

Afdeling

5.1

Mijnbouwwerken, uitgezonderd mijnbouwinstallaties

§

5.1.1

Algemeen

Artikel

34

Deze afdeling is van toepassing op mijnbouwwerken, uitgezonderd mijnbouwinstallaties.

Artikel

35

§

5.1.2

Regels over het gebruik van mijnbouwwerken

Artikel

36

Een mijnbouwwerk is zodanig afgescheiden van de omgeving en ten aanzien van de toegangen zijn zodanige maatregelen genomen dat het niet vrijelijk kan worden betreden door onbevoegden. Het terrein wordt op passende wijze bewaakt.

Artikel

37

§

5.1.3

Milieu

Artikel

38

§

5.1.4

Regels over het buiten werking zijn, het hergebruiken en het verwijderen van mijnbouwwerken

Artikel

39

De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6, 24b en 25 van de wet is niet gehouden een melding als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet te doen in het geval het mijnbouwwerk voor een periode van maximaal een jaar buiten werking is, als gevolg van:

  • a.

    het uitvoeren van reparatie, onderhoud of aanpassingen van de bovengrondse installaties;

  • b.

    het uitvoeren van een werkprogramma als bedoeld in artikel 74, eerste lid;

  • c.

    het doen van onderzoek na een ongeluk of incident;

  • d.

    het doen van onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van de opsporing, winning of opslag;

  • e.

    het niet kunnen uitvoeren van werkzaamheden door een van buiten komende oorzaak, waaronder het tijdelijk niet beschikbaar zijn van ondersteunende installaties, pijpleidingen, kabels, personeel, materialen, grondstoffen, hulpstoffen, diensten van derden die noodzakelijk zijn voor het in werking houden van het mijnbouwwerk of het niet tijdig kunnen beschikken over de benodigde vergunningen of toestemmingen.

Artikel

40

Artikel

40a

Artikel

40b

Artikel

40c

Artikel

40d

Artikel

40e

Artikel

40f

Afdeling

5.2

Mijnbouwinstallaties

§

5.2.1

Algemeen

Artikel

41

Deze afdeling is van toepassing op mijnbouwinstallaties.

Artikel

42

§

5.2.2

Het ontwerpen, plaatsen en gebruiken van mijnbouwinstallaties die boven oppervlaktewater uitsteken

Artikel

43

Deze paragraaf heeft betrekking op mijnbouwinstallaties die boven oppervlaktewater uitsteken.

Artikel

44

Vervallen

Artikel

44a

Vervallen

Artikel

45

Vervallen

Artikel

45a

Vervallen

Artikel

46

Bij het plaatsen van een mijnbouwinstallatie worden maatregelen genomen ter voorkoming van schade.

Artikel

47

Het plaatsen van een mijnbouwinstallatie gebeurt zodanig dat in de zeebodem aanwezige leidingen en kabels niet worden beschadigd.

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

53a

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

§

5.2.3

Regels over het buiten werking zijn, het hergebruiken en het verwijderen van mijnbouwinstallaties

Artikel

57

Deze paragraaf heeft betrekking op mijnbouwinstallaties die boven het oppervlaktewater uitsteken.

Artikel

58

De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25 van de wet is niet gehouden een melding als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet te doen in het geval de mijnbouwinstallatie voor een periode van maximaal een jaar buiten werking is, als gevolg van:

  • a.

    het uitvoeren van reparatie, onderhoud of aanpassingen van het gedeelte van de mijnbouwinstallatie boven de waterbodem;

  • b.

    het uitvoeren van een werkprogramma als bedoeld in artikel 74, eerste lid;

  • c.

    het doen van onderzoek na een ongeluk of een incident;

  • d.

    het doen van onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van de opsporing, winning of opslag in een gemeentelijk ingedeeld gebied;

  • e.

    het niet kunnen uitvoeren van werkzaamheden door een van buiten komende oorzaak, waaronder het tijdelijk niet beschikbaar zijn van ondersteunende installaties, pijpleidingen, kabels, personeel, materialen, grondstoffen, hulpstoffen, of diensten van derden die noodzakelijk zijn voor het in werking houden van het mijnbouwwerk of het niet tijdig kunnen beschikken over de benodigde vergunningen of toestemmingen.

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

62a

Artikel

62b

Artikel

62c

§

5.2.4

Regels over het ontwerpen, plaatsen, buiten werking zijn, het hergebruiken en het verwijderen van mijnbouwinstallaties geheel onder oppervlaktewater gelegen

Artikel

63

Artikel

64

Artikel

65

De uitvoerder doet acht weken voor plaatsing van een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 63, eerste lid, mededeling aan de inspecteur-generaal der mijnen. Bij de mededeling worden het ontwerp van de constructie, de gegevens bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdelen a en b, alsmede een beschrijving van de wijze van plaatsing gevoegd.

Artikel

66

Vervallen

Afdeling

5.3

Boorgaten

§

5.3.1

Algemeen

Artikel

67

Artikel

68

De activiteiten, bedoeld in artikel 67, eerste lid, worden slechts verricht indien de desbetreffende stoffen uit de ondergrondse formaties onder controle worden gehouden.

Artikel

69

Artikel

70

De uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte draagt tijdens de werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat er zorg voor dat:

  • a.

    een boorgat ter afsluiting wordt voorzien van beveiligingen;

  • b.

    de deugdelijkheid van de beveiligingen periodiek wordt getest, en

  • c.

    bij het boorgat betrokken personen periodiek deelnemen aan oefeningen in het gebruik van beveiligingen.

Artikel

71

Een boorgat wordt niet eerder voor winning van delfstoffen, winning van aardwarmte of opslag van stoffen in gebruik genomen dan nadat het daartoe deugdelijk is ingericht en afgewerkt, alsmede ter afsluiting van deugdelijke beveiligingen is voorzien.

Artikel

72

Artikel

72a

Het buiten gebruik stellen van een boorgat heeft tot doel om het boorgat permanent af te sluiten door zones met stromingspotentieel te isoleren.

Artikel

73

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

  • a.

    beveiligingen en oefeningen in het gebruik van beveiligingen, bedoeld in artikel 70;

  • b.

    de inrichting van een boorgat en de beveiliging ervan, bedoeld in artikel 71;

  • c.

    het buiten gebruik stellen van een boorgat als bedoeld in artikel 72a.

Artikel

73a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het buiten werking stellen van een boorgat, bedoeld in artikel 72.

§

5.3.2

Informatievoorziening in verband met boorgaten

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Bij ministeriële regeling worden regels dan wel nadere regels gesteld omtrent:

  • a.

    de inhoud van het in artikel 74 bedoelde werkprogramma, voor zover het betreft het aanleggen, uitbreiden, wijzigen, repareren of buiten gebruik stellen van een boorgat alsmede het stimuleren van een voorkomen via een boorgat, en het tijdstip waarop het werkprogramma aan de inspecteur-generaal der mijnen wordt gezonden alsmede de gegevens en bescheiden die daarbij worden overgelegd;

  • b.

    de inhoud van de in artikel 76 bedoelde rapporten en de wijze waarop deze rapporten ter kennis van de inspecteur-generaal der mijnen worden gebracht.

Afdeling

5.4

Milieu en rampenbestrijdingsplan

§

5.4.1

Algemeen

Artikel

78

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwinstallaties.

Artikel

79

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    lozen: het al dan niet opzettelijk in oppervlaktewater doen terecht- of vrijkomen van stoffen, zoals door storten, pompen, doen wegvloeien of doen ontsnappen;

  • b.

    stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur of door toedoen van de mens worden voortgebracht;

  • c.

    preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

  • d.

    olie: minerale olie in elke vorm;

  • e.

    oliehoudend mengsel: mengsel, dat olie in welk gehalte dan ook bevat;

  • f.

    sanitair afval:

    • 1°.

      spoelwater en ander afval, afkomstig van toiletten en wasruimtes;

    • 2°.

      spoelwater, afkomstig uit verblijven voor de voorlopige verzorging van gewonden en zieken;

    • 3°.

      ander afvalwater, indien vermengd met spoelwater als bedoeld onder 1° of 2°;

  • g.

    vuilnis: etensresten, alle soorten huishoudelijke afvalstoffen en vast afval, voortvloeiende uit de bedrijfsvoering.

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

Artikel

84

§

5.4.1a

Rapport inzake grote gevaren en overige documenten

Artikel

84a

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen.

Artikel

84b

Artikel

84c

Artikel

84d

Artikel

84e

Artikel

84f

Artikel

84g

§

5.4.1b

Kennisgevingen

Artikel

84h

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken die gebruikt worden voor de opsporing of winning van koolwaterstoffen.

Artikel

84j

Artikel

84l

§

5.4.2

Rampenbestrijdingsplan

Artikel

84m

Deze paragraaf is van toepassing op mijnbouwwerken.

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

88a

De exploitant van een productie-installatie die in Nederland is gevestigd of diens dochteronderneming doet op verzoek van het Staatstoezicht op de mijnen verslag over de omstandigheden van elk zwaar ongeval dat zich buiten de Europese Unie heeft voltrokken en waar deze bij betrokken is geweest.

Artikel

89

De werkzaamheden ter bestrijding van voorvallen als bedoeld in artikel 86, eerste lid, of ter beperking van de gevolgen ervan geschieden onder toezicht van een daartoe aangewezen deskundig persoon en door vakkundig personeel, dat daartoe voldoende geoefend en geïnstrueerd is.

Artikel

90

Onze Minister kan bepalen dat een of meer door hem aangewezen uitvoerders of uitvoerders aardwarmte al dan niet gezamenlijk op daarbij aangegeven plaatsen en in een daarbij aangegeven omvang voor onmiddellijk gebruik ter beschikking hebben vaartuigen, helikopters of ander materieel ter bestrijding van voorvallen als bedoeld in artikel 86, eerste lid, of ter beperking van de gevolgen ervan.

Artikel

91

Onze Minister kan ten aanzien van het bestrijden van een voorval als bedoeld in artikel 86, eerste lid, of het beperken van de gevolgen ervan:

  • a.

    aanwijzingen geven op welke wijze de desbetreffende werkzaamheden worden verricht en welke bestrijdingsmiddelen daarbij worden aangewend;

  • b.

    bepalen dat de desbetreffende werkzaamheden worden opgedragen aan een ter zake deskundige en daarin gespecialiseerde instelling.

Hoofdstuk

6

Pijpleidingen en kabels

§

6.1

Algemeen

Artikel

92

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    pijpleiding:

    • 1°.

      leiding die twee of meer mijnbouwwerken met elkaar verbindt ten behoeve van het vervoer van stoffen, te rekenen vanaf de eerste isolatieafsluiter van het mijnbouwwerk;

    • 2°.

      andere leiding dan bedoeld onder 1°, aan te wijzen door Onze Minister, die een mijnbouwwerk verbindt met een ander werk ten behoeve van het vervoer van stoffen te rekenen vanaf de eerste isolatieafsluiter van het mijnbouwwerk;

  • b.

    kabel: leiding, gelegen in de territoriale zee of het continentaal plat, tussen twee of meer mijnbouwinstallaties of tussen een mijnbouwinstallatie en een ander werk, aangewezen door Onze Minister, ten behoeve van het vervoer van elektriciteit of elektronische signalen;

  • c.

    de ligging: het traject, de diepte en de stabiliteit;

  • d.

    beheerder: degene voor wiens rekening en risico een pijpleiding of kabel wordt aangelegd, gebruikt dan wel in stand gehouden;

  • e.

    vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 94.

Artikel

93

§

6.2

Vergunningplicht pijpleidingen

Artikel

94

§

6.3

Het gebruik van een pijpleiding

Artikel

97

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het tijdelijk buiten gebruik stellen van een pijpleiding.

§

6.4

Het beëindigen van het gebruik van een pijpleiding

Artikel

103

Artikel

103a

Als een in gemeentelijk ingedeeld gebied gelegen pijpleiding op land of in oppervlaktewater buiten werking is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is paragraaf 5.1.4, respectievelijk paragraaf 5.2.3, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beheerder:

  • a.

    bij een melding overeenkomstig artikel 40b, respectievelijk artikel 61, de volgende informatie overlegt:

    • 1°.

      de periode, waarin de pijpleiding is aangelegd;

    • 2°.

      de overeenkomst met de grondeigenaar;

    • 3°.

      de relevante feiten voor een afweging van belangen als bedoeld in artikel 103;

  • b.

    bij een aanvraag om instemming met een verwijderingsplan in afwijking van artikel 40c, eerste lid, aanhef, ten minste een beschrijving overlegt als bedoeld in artikel 40c, eerste lid, onder a, c, d, g, h, i, k, l en m;

  • c.

    bij een aanvraag om instemming met een verwijderingsplan in afwijking van artikel 62, eerste lid, aanhef, ten minste een beschrijving overlegt als bedoeld in artikel 62, eerste lid, onder a, c, d, g tot en met m.

Artikel

103b

Als een in niet gemeentelijk ingedeeld gebied gelegen pijpleiding buiten werking is als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet is paragraaf 5.2.3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beheerder:

Artikel

104

§

6.5

Kabels

Artikel

105

Artikel

107

Op een samenstel van een pijpleiding en een kabel zijn de paragrafen 5.1.4, 5.2.3 en 6.1 tot en met 6.5 voor pijpleidingen, respectievelijk kabels, op land, respectievelijk in oppervlaktewater van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk

7

Verstrekking, beheer en gebruik van gegevens

§

7.1

Verstrekking gegevens

Artikel

108

Artikel

109

Artikel

110

Artikel

111

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

§

7.2

Vertrouwelijkheid, beheer, gebruik en ter inzage legging van gegevens

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Onze Minister kan, zolang de termijnen van artikel 116 niet zijn verlopen, de in dat artikel bedoelde gegevens ter beschikking stellen aan de Mijnraad, de Technische commissie bodembeweging en de in artikel 81, onderdeel a, van de wet bedoelde vennootschap bedoelde vennootschap, voor zover deze gegevens worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

  • a.

    het adviseren van Onze Minister inzake verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte en het opslaan van stoffen in de ondergrond;

  • b.

    het ten behoeve van Onze Minister maken van reserveramingen en prognoses van delfstoffen, aardwarmte en opslagpotentieel van de ondergrond;

  • c.

    het in opdracht van Onze Minister systematisch karteren van de ondergrond.

Artikel

118

§

7.3

Gegevens in verband met aardwarmte en boorgaten

Artikel

119

Hoofdstuk

8

Waarborgfonds mijnbouwschade

§

8.1

Begripsbepalingen

Artikel

120

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

§

8.2

Het vermogen van het fonds

Artikel

121

§

8.3

De bijdrage aan het fonds

Artikel

122

Artikel

123

Het tweede, derde en vierde lid van artikel 122 zijn van overeenkomstige toepassing op de verdeling van het aandeel van een sector in de eenmalige vorming van het initiële vermogen van het fonds, bedoeld in artikel 121, tweede lid, over de mijnbouwondernemers die tot die sector behoren, met dien verstande dat voor onderdeel b van het tweede lid wordt gelezen de hoogte van de schadevergoedingen die elke mijnbouwondernemer in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wet aan natuurlijke personen heeft betaald in verband met zijn mijnbouwactiviteiten.

Artikel

124

Artikel

125

Indien een voorschot ten laste van het fonds is toegekend en nadien in een overeenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak wordt vastgesteld dat geen aanspraak op schadevergoeding bestaat dan wel de schadevergoeding op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag dat als voorschot is uitgekeerd, betaalt het fonds het bedrag, dat als voorschot is uitgekeerd, dan wel het verschil tussen dat bedrag en het toegekende schadebedrag terug aan de betrokken mijnbouwondernemer onverwijld nadat degene aan wie het voorschot was toegekend dit, overeenkomstig artikel 140, tweede lid, van de wet aan het fonds heeft terugbetaald.

Artikel

126

Artikel

127

Vervallen

Artikel

128

Vervallen

§

8.4

Verzoeken om uitkeringen ten laste van het fonds

Artikel

129

Onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, bevat een verzoek om schadevergoeding onderscheidenlijk om een voorschot ten minste:

  • a.

    naam en adres van de desbetreffende mijnbouwondernemer;

  • b.

    een opgave van de plaats en tijdstip van de mijnbouwactiviteiten;

  • c.

    een opgave van de aard en omvang van de zaakschade;

  • d.

    een redelijke specificatie van het schadebedrag;

  • e.

    indien het een verzoek om schadevergoeding betreft, een opgave waaruit blijkt dat zich één van de omstandigheden, genoemd in artikel 137, onderdelen a of b, van de wet voordoet, alsmede een opgave van de in onderdeel c bedoelde vergoedingen van de schade uit anderen hoofde, en

  • f.

    indien het een verzoek om een voorschot betreft, een opgave waaruit blijkt dat de omstandigheden, genoemd in artikel 140, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet zich voordoen.

Artikel

130

Het fonds tekent op het verzoekschrift de datum van ontvangst aan en zendt de verzoeker onverwijld een ontvangstbevestiging, waarop die datum is vermeld.

Artikel

131

Onze Minister beslist op het verzoek binnen zes weken na ontvangst daarvan.

§

8.5

Het beheer van het fonds

Artikel

132

Artikel

133

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting en de administratie van het fonds, alsmede het op die inrichting en administratie uit te oefenen toezicht.

Hoofdstuk

9

Splitsen, afsplitsen en samenvoegen van vergunningen

§

9.1

Algemeen

Artikel

134

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder vergunning: opsporingsvergunning, winningsvergunning, startvergunning aardwarmte, vervolgvergunning aardwarmte of opslagvergunning.

§

9.2

Splitsen van vergunningen

Artikel

135

Artikel

136

Een aanvraag om splitsing wordt niet ingewilligd indien dat ertoe leidt dat een voorkomen van delfstoffen of aardwarmte dan wel een voorkomen voor het opslaan van stoffen in het oorspronkelijke vergunningsgebied zich door deze splitsing in twee of meer verschillende vergunningsgebieden zal bevinden.

§

9.2a

Afsplitsen van winningsvergunningen

Artikel

136a

Artikel

136b

Een aanvraag om afsplitsing van een winningsvergunning wordt niet ingewilligd indien dat ertoe leidt dat een voorkomen van delfstoffen of aardwarmte dan wel een voorkomen voor het opslaan van stoffen in het oorspronkelijke vergunningsgebied zich door deze afsplitsing in twee of meer verschillende vergunningsgebieden zal bevinden.

§

9.3

Samenvoegen van vergunningen

Artikel

137

Artikel

138

Artikel

139

Vervallen

Artikel

140

Een aanvraag om samenvoeging van twee of meerdere vergunningen wordt slechts ingewilligd, indien de voorwaarden van de desbetreffende totstandgekomen overeenkomsten, bedoeld in artikel 81, onderdeel d, respectievelijk artikel 81, onderdeel e, respectievelijk artikel 86a, eerste lid, van de wet, gelijkluidend zijn.

§

9.4

Overige regels

Artikel

141

Artikel

142

Artikel

143

Artikel

143a

Artikel

144

De wijze waarop een aanvraag om splitsing, afsplitsing of samenvoeging geschiedt en de gegevens en de bescheiden, welke daarbij worden overgelegd, geschiedt bij ministeriële regeling te stellen regels.

Hoofdstuk

10

De veiligheid van groeven

§

10.1

Algemeen

Artikel

145

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    het winnen van kalksteen: het met gebruikmaking van een boorgat, tunnel, schacht of ander ondergronds werk onttrekken van kalksteen aan de ondergrond;

  • b.

    groeve: ondergrondse ruimte ontstaan door het winnen van kalksteen;

  • c.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin een groeve geheel of voor het grootste deel is gelegen.

§

10.2

Vergunning voor winning van kalksteen

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

Vervallen

Artikel

149

Indien een vergunning als bedoeld in artikel 146 wordt overgedragen of anders dan door overdracht overgaat op een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, doet deze persoon binnen vier weken na de verkrijging ervan mededeling aan gedeputeerde staten.

Artikel

150

§

10.3

Vergunning voor gebruik voor andere doeleinden

Artikel

151

Artikel

152

Artikel

153

Het verbod van artikel 146, eerste lid, is niet van toepassing op wijziging van een groeve voor het gebruik voor een ander doeleinde.

Artikel

154

Artikel 149 is van overeenkomstige toepassing.

§

10.4

Veiligheid

Artikel

155

Het is verboden in een groeve ontplofbare stoffen voorhanden te hebben of te gebruiken.

Artikel

156

Artikel

157

Artikel

158

De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 146 en 151 verricht periodiek metingen naar de gesteentemechanische veiligheid van een groeve en verstrekt daarvan de resultaten aan gedeputeerde staten.

Artikel

159

§

10.5

Het buiten gebruik stellen van een groeve

Artikel

160

Hoofdstuk

10a

Retributies

Artikel

161a

Hoofdstuk

11

Overgangsbepalingen

Artikel

162

Artikel

163

Artikel

164

Artikel

165

Artikel

167

Artikel

168

Op een voor de winning of de opsporing bestemde mijnbouwinstallatie die geplaatst is voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Mijnbouwwet is artikel 55 niet van toepassing.

Artikel

169

Op een pijpleiding die voor 1 januari 2003 is aangelegd:

  • a.

    is artikel 93 van overeenkomstige toepassing, voor zover bij de in dat artikel genoemde ministeriële regeling niet anders is bepaald;

  • b.

    zijn niet van toepassing de artikelen 94, 95 en 97.

Artikel

172

Artikel

173

Artikel

174

Artikel

175

Artikel

176

Artikel

177

Gegevens, bescheiden en monsters als bedoeld in de artikelen 108 tot en met 110, waarop artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing is, en aan Onze Minister zijn verstrekt voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, verliezen in afwijking van artikel 116, tweede lid, hun vertrouwelijk karakter niet dan nadat tien jaren zijn verstreken met ingang van het tijdstip waarop de uitvoerder de betreffende gegevens, bescheiden en monsters of degene die de bedoelde onderwerpen heeft verstrekt, heeft verkregen.

Artikel

178

Een zekerheid die is gesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit voor de nakoming van hetgeen verschuldigd zal worden, ingeval Onze Minister bestuursdwang toepast ter handhaving van de bij of krachtens de Mijnwet continentaal plat gestelde verplichtingen ten aanzien van het verwijderen of achterlaten, dan wel het na verwijderen slopen of hergebruiken van niet meer in gebruik zijnde mijnbouwinstallaties, berust op artikel 47 van de wet.

Artikel

179

Artikel

180

Een voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit verleende ontheffing op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming blijft na dat tijdstip van kracht, met inbegrip van alle daaraan verbonden voorschriften en beperkingen.

Artikel

181

In afwijking van de artikelen 146, eerste lid, derde volzin, voor zover de verschuldigdheid is ontstaan voor de inwerkingtreding van de wet, en 155, tweede lid, van de wet blijven op de heffing en invordering van een bonus, een oppervlakterecht, een cijns of een aandeel in de winst de artikelen 72, voor zover daarbij artikel 11, derde en vierde lid, artikel 20, derde lid, en hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, en 73 van de wet buiten toepassing.

Hoofdstuk

12

Wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur

§

12.1

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel

182

Wijzigt het Besluit op de lijkbezorging.

§

12.2

Ministerie van Justitie

Artikel

183

Wijzigt het Vreemdelingenbesluit 2000.

§

12.3

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel

184

Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit.

Artikel

185

Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Artikel

186

Wijzigt het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel

187

Wijzigt het Besluit stralingsbescherming.

§

12.4

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel

188

Wijzigt het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen.

Artikel

189

Wijzigt het Rijksreglement ontgrondingen.

§

12.5

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

Artikel

190

Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Artikel

191

Wijzigt het Besluit milieu-effectrapportage 1994.

Artikel

192

Wijzigt het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

Artikel

193

Wijzigt het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994.

Artikel

194

Wijzigt het Lozingenbesluit bodembescherming.

Hoofdstuk

13

Slotbepalingen

Artikel

195

Vervallen

Artikel

196

Vervallen

Artikel

197

Dit besluit wordt aangehaald als: Mijnbouwbesluit.

Artikel

198

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Mijnbouwwet in werking treedt, met dien verstande dat artikel 4 in werking treedt op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin die wet in werking is getreden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. G. Wijn
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner