Besluit van 16 december 2004, houdende regels ter uitvoering van de Wet op de jeugdzorg (Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg)

Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordrachten van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 september 2003, kenmerk DJB/JZ-2408602, van 13 mei 2004, kenmerk DJB/JZ-481048, van 18 september 2003, kenmerk DJB/JZ-2409926, van 18 september 2003, kenmerk DJB/JZ-2408604, van 18 september 2003, kenmerk DJB/JZ-2408605, van 13 november 2003, kenmerk DJB/JZ-2422233 en van 6 mei 2004, kenmerk DJB/JZ-2481049, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;
De Raad van State gehoord (adviezen van 24 november 2003, nr. W13.03.0399/III, van 30 augustus 2004, nr. W13.04.0213/III, van 24 november 2004, nr. W13.03.0396/III, van 24 november 2003, nr. W13.03.0398/III, van 24 november 2003, nr. W13.03.0397/III, van 19 december 2003, nr. W13.03.0476/III en van 3 augustus 2004, nr. W13.04.0210/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2004, DJB/JZ-2537954, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepaling

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk

1a

Landelijke verwijsindex

Paragraaf

1

Categorieën van instanties en functionarissen

Artikel

1a

Als categorieën van instanties als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, onder a, van de wet in het domein jeugdzorg worden aangewezen:

Artikel

1c

Artikel

1d

Artikel

1e

Artikel

1h

Een instantie die behoort tot een van de categorieën als bedoeld in de artikelen 1a tot en met 1g wijst uitsluitend functionarissen aan die beschikken over een adequate opleiding en voldoende ervaring.

Paragraaf

2

Inrichting en beheer van de verwijsindex

Artikel

1i

Artikel

1j

Artikel

1k

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport doet van wijziging van een norm als bedoeld in 1i, derde lid, of artikel 1j, tweede lid, mededeling in de Staatscourant.

Paragraaf

3

Verwijsindexservicenummer

Artikel

1l

Hoofdstuk

2

Aanspraken op jeugdzorg ingevolge de wet

Artikel

2

De aanspraak op jeugdzorg ingevolge de wet omvat: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Hoofdstuk

3

Aanspraken vreemdelingen

Artikel

7

Als categorie niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen tot wie de aanspraken ingevolge de wet worden uitgebreid, wordt aangemerkt de categorie vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt.

Artikel

8

Hoofdstuk

4

Aanwijzing van vormen van geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen ten aanzien waarvan de stichting tot taak heeft vast te stellen op welke zorg een cliënt is aangewezen

Artikel

9

Als vormen van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de wet worden, voor zover deze zorg of het verblijf betrekking heeft op een jeugdige en verband houdt met een psychiatrische aandoening, aangewezen:

Hoofdstuk

5

Rechtstreekse verwijzing naar de geestelijke gezondheidszorg

Artikel

10

Artikel

12

Als ernst als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt aangegeven het functioneren van een jeugdige op een psychisch niveau dat leidt tot een score van 40 of minder op de Children’s Global Assessment Scale in de Nederlandse vertaling van 1994 dan wel een score van 50 als het betreft een jeugdige waarbij sprake is van een ernstig verminderd functioneren op één van de in de schaal opgenomen terreinen, terwijl redelijkerwijs vermoed kan worden dat dit verminderde functioneren samenhangt met de psychische stoornis.

Hoofdstuk

6

Aanspraak in spoedeisende situaties

Artikel

14

Hoofdstuk

7

De inhoud van het indicatiebesluit

Paragraaf

1

Algemeen

Artikel

15

Indien de stichting voorziet dat de zorg waarop een cliënt is aangewezen niet tijdig beschikbaar is, kan zij vervangende zorg aanduiden, waarop de cliënt alsdan is aangewezen. Een cliënt heeft aanspraak op de vervangende zorg tot het moment waarop hij zijn aanspraak op de eerst aangewezen zorg tot gelding heeft gebracht, of de met betrekking tot de vervangende zorg genoemde termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de wet, is verstreken.

Artikel

16

Indien ten behoeve van één jeugdige meer dan één cliënt op zorg is aangewezen geven de indicatiebesluiten de samenhang met de andere besluiten aan.

Artikel

17

Bij regeling van Onze Ministers kan worden geregeld dat een indicatiebesluit inhoudende dat de cliënt is aangewezen op zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet wordt vastgelegd op een formulier dat overeenkomt met een bij die regeling vast te stellen model.

Paragraaf

2

Het indicatiebesluit aanspraken jeugdzorg

Artikel

18

Indien de stichting vaststelt dat een cliënt is aangewezen op jeugdhulp, geeft zij in het indicatiebesluit aan of een cliënt is aangewezen op jeugdhulp:

  • a.

    in de thuissituatie of in een accommodatie van een zorgaanbieder;

  • b.

    individueel of in groepsverband.

Artikel

19

Artikel

20

Indien de stichting vaststelt dat een jeugdige is aangewezen op observatiediagnostiek, geeft zij in het indicatiebesluit aan welke vragen met de observatiediagnostiek beantwoord moeten worden.

Paragraaf

3

Het indicatiebesluit geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen

Artikel

21

Paragraaf

4

Het indicatiebesluit verblijf in een inrichting op grond van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen

Hoofdstuk

8

De termijn gedurende welke de aanspraak geldt

Artikel

23

Hoofdstuk

8a

De kwaliteit van de zorgaanbieder

Artikel

23a

Hoofdstuk

8b

Burgerservicenummer

§

1

De autorisatielijst

Artikel

24

Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens en bescheiden worden verstrekt bij de aanvraag om te worden opgenomen in de autorisatielijst.

Artikel

24a

Artikel

24b

Artikel

24c

De geautoriseerde stelt Onze Minister onmiddellijk op de hoogte van een wijziging van de in de autorisatielijst opgenomen gegevens en van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het schorsen of doorhalen van de opname.

Artikel

24d

§

2

SBV-Z en toegangsmiddelen

Artikel

24g

Onze Minister kan op aanvraag middelen verschaffen waarmee de geautoriseerde toegang kan verkrijgen tot de SBV-Z. De artikelen 18 tot en met 25 en 33 van het Besluit gebruik burgerservicenummer in de zorg zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag, het overleggen van gegevens en bescheiden, de verstrekking, de vergoeding, het gebruik, de intrekking, geldigheidsduur en eigendom van toegangsmiddelen, met dien verstande dat daarbij onder «geregistreerde» verstaan wordt: geautoriseerde.

Hoofdstuk

9

Kwaliteit en werkwijze bureaus jeugdzorg

Paragraaf

1

Algemeen

Artikel

25

Artikel

27

Artikel

28

De stichting stuurt, onverminderd artikel 51 van de wet, aan de huisarts van de cliënt een afschrift van het indicatiebesluit of het document waarin de zorg, bedoeld in artikel 8, van de wet, is vastgelegd.

Paragraaf

2

Deskundigheden bureau jeugdzorg

Artikel

29

Paragraaf

3

De taak bezien of een cliënt zorg nodig heeft

Artikel

30

Artikel

31

De stichting beziet hoe de problemen met inzet van jeugdzorg of andere zorg kunnen worden opgelost, verminderd, of hoe verergering kan worden voorkomen dan wel op welke wijze de cliënt kan leren omgaan met de gevolgen van deze problemen.

Artikel

33

Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de werkwijze van de stichting bij de uitvoering van de in de artikelen 5, eerste lid, en 10, eerste lid, van de wet, genoemde taken indien het niveau van de uitvoering door de bureaus jeugdzorg dit vereist.

Artikel

34

Artikel

35

In afwijking van artikel 29, derde lid, kan de stichting, alvorens het indicatiebesluit te nemen, een ontwerp daarvan ter advisering aan een gekwalificeerde gedragswetenschapper voorleggen.

Artikel

36

Paragraaf

4

De justitiële taken algemeen

Artikel

37

Indien de stichting ten aanzien van een jeugdige meer dan één van de jeugdbeschermings- en reclasseringstaken uitoefent, bevat het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de wet, een beschrijving van de wijze waarop de uitvoering van de verschillende taken op elkaar worden afgestemd.

Artikel

38

Onverminderd artikel 10, eerste lid, onder i, van de wet stelt de stichting bij beëindiging van de jeugdbeschermings- en reclasseringstaken ten aanzien van de jeugdige een rapport op waarin beschreven wordt op welke wijze zij haar taak heeft verricht. In het rapport wordt aangegeven of de jeugdige naar het oordeel van de stichting, behoefte heeft aan nazorg en op welke wijze hierin kan worden voorzien.

Artikel

39

Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld over het verrichten of doen verrichten van een gedragsdeskundig of psychiatrisch diagnostisch onderzoek ter voorbereiding van een besluit in het kader van de uitvoering van de jeugdbeschermings- en reclasseringstaken, dat een rechterlijke beslissing vereist.

Paragraaf

5

Het uitoefenen van de voogdij

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Paragraaf

6

Het uitvoeren van de ondertoezichtstelling

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

De stichting beziet bij de uitoefening van de ondertoezichtstelling regelmatig of een ontheffing van de ouders als bedoeld in artikel 268 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek overwogen moet worden. Zodra de stichting tot het oordeel komt dat een ontheffing overwogen dient te worden, stelt zij de raad voor de kinderbescherming hiervan in kennis.

Paragraaf

7

Het uitvoeren van de jeugdreclassering

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Paragraaf

8

De taak het fungeren als advies- en meldpunt kindermishandeling

Artikel

50

Artikel

51

Een bij de stichting werkzame persoon die taken uitvoert van een advies- en meldpunt kindermishandeling is niet belast met de uitvoering van andere taken van de stichting betreffende een geval van kindermishandeling waarbij deze rechtstreeks betrokken was.

Artikel

52

Bij een advies- en meldpunt kindermishandeling is in ieder geval een arts werkzaam. Deze arts is deskundig op het gebied van kindermishandeling.

Artikel

53

Onverminderd artikel 27, draagt de stichting er zorg voor dat aan iedere betrokkene bij een advies, melding of onderzoek naar aanleiding van een melding bij het eerste contact informatie wordt verschaft over de procedure met betrekking tot een advies, melding of onderzoek, de verwerking van persoonsgegevens, met inachtneming van de artikelen 43, 53 en 54 van de wet, het recht op inzage in of afschrift van de hem betreffende bescheiden alsmede de wijze van behandeling van klachten. Als betrokkenen worden aangemerkt degene die advies vraagt, degene die een melding doet, degene op wie een melding betrekking heeft en degene die om informatie in het kader van een onderzoek naar aanleiding van een melding wordt verzocht.

Artikel

54

Artikel

55

Hoofdstuk

9A

Klachtrecht gesloten jeugdzorg

Artikel

55b

Indien de klager daarom verzoekt, wordt de klacht ter kennis gebracht van één lid van de klachtencommissie teneinde terzake te bemiddelen.

Artikel

55c

Artikel

55d

Van de klachtencommissie maken in ieder geval deel uit:

  • a.

    een jurist,

  • b.

    een gekwalificeerde gedragswetenschapper of, indien toepassing is gegeven aan artikel 68a, eerste lid, een gedragswetenschapper die is opgenomen in het kwaliteitsregister jeugd, alsmede

  • c.

    een arts, indien het een klacht betreft tegen een geneeskundige behandelingsmethode als bedoeld in artikel 29p, derde lid, van de wet, niet zijnde een behandeling van een stoornis van de geestvermogens of een psychiater, indien het een klacht betreft tegen een geneeskundige behandelingsmethode als bedoeld in artikel 29p, derde lid, van de wet indien het gaat om een behandeling van een stoornis van de geestvermogens.

Hoofdstuk

10

Samenwerking stichting en de raad voor de kinderbescherming

Artikel

56

Indien sprake is van een acute en ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige stelt de stichting de raad voor de kinderbescherming onverwijld in kennis van haar oordeel dat een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden.

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Hoofdstuk

11

Rechtspersonen aanvaard als bedoeld in de artikelen 254 en 302 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

Artikel

61

Hoofdstuk

12

De taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon en de verplichtingen van stichtingen en zorgaanbieders

Artikel

63

Het verlenen door de vertrouwenspersoon van ondersteuning in aangelegenheden samenhangend met de door de stichting uitgeoefende taken onderscheidenlijk aangelegenheden samenhangend met de door de zorgaanbieder geboden jeugdzorg, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet, is met name gericht op de uitoefening door de cliënt van zijn rechten.

Artikel

64

De stichting onderscheidenlijk de zorgaanbieder deelt aan cliënten mee dat een vertrouwenspersoon aan hen op hun verzoek de in artikel 63 bedoelde ondersteuning kan verlenen, wat deze taak inhoudt, en op welke plaats en tijdstippen de vertrouwenspersoon voor cliënten bereikbaar en beschikbaar is.

Artikel

65

De vertrouwenspersoon heeft vrije toegang tot de gebouwen van de stichting en de gebouwen, terreinen en ruimten van de zorgaanbieder waar jeugdigen kunnen verblijven, een en ander voor zover dit voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig is. De vertrouwenspersoon behoeft geen toestemming van derden om met een jeugdige te spreken.

Artikel

66

Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde worden aan de vertrouwenspersoon alle inlichtingen verschaft en bescheiden getoond die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft.

Artikel

67

Aan de vertrouwenspersoon worden door de stichting of de zorgaanbieder de faciliteiten verschaft die deze voor een juiste uitoefening van zijn taak nodig heeft. Daartoe behoren in ieder geval een eigen werkruimte met telefoon en computer en een voorziening waardoor gegevens omtrent cliënten waaraan de vertrouwenspersoon ondersteuning verleent op voor anderen niet toegankelijke wijze kunnen worden bewaard.

Artikel

68

De vertrouwenspersoon die ondersteuning verleent aan een cliënt, onthoudt zich van ondersteuning van anderen indien zulks een onafhankelijke taakuitoefening jegens die cliënt in gevaar kan brengen.

Hoofdstuk

12a

Voorwaarden voor erkenning als kwaliteitsregister jeugd

Paragraaf

1

De erkenning

Artikel

68c

Paragraaf

2

Het bestuur en de organen van de registerstichting

Artikel

68d

Artikel

68e

De statuten van de registerstichting regelen op afdoende wijze dat de leden van het bestuur, dan wel leden van andere organen van de registerstichting geen functies vervullen die onverenigbaar, strijdig zijn of strijdig kunnen zijn met de belangen of doelstellingen van de registerstichting.

Artikel

68f

Paragraaf

3

De registratievoorwaarden

Artikel

68g

De registerstichting:

  • a.

    regelt dat het kwaliteitsregister jeugd slechts toegankelijk is voor beroepsbeoefenaren die behoren tot bij een van de voordragende beroepsverenigingen aangesloten categorieën van beroepsbeoefenaren;

  • b.

    hanteert niet het vereiste van lidmaatschap van een beroepsvereniging voor opname in het kwaliteitsregister jeugd.

Artikel

68h

De registerstichting stelt het register open voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die minimaal op het niveau van een hogere beroepsopleiding scholing hebben afgerond die is gericht op het vervullen van een beroep in de jeugdzorg.

Artikel

68i

Paragraaf

4

De binding aan en handhaving van professionele standaarden

Artikel

68j

Paragraaf

5

De registratiekosten

Artikel

68k

De door de registerstichting in rekening te brengen kosten voor de registratie worden zodanig vastgesteld dat de baten niet uitgaan boven de kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de registerstichting.

Paragraaf

6

De openbaarheid

Artikel

68l

De registerstichting regelt dat het register voor een ieder kosteloos raadpleegbaar is. Zij regelt voorts dat maatregelen als bedoeld in artikel 68j, tweede lid, gedurende een door haar vast te stellen periode voor het publiek kenbaar zijn. Zij houdt daarbij rekening met de aard van de maatregelen, de verwijtbaarheid van het handelen en met het belang van degenen die daarvan kennis kunnen nemen.

Paragraaf

7

Overige bepalingen

Artikel

68m

Na de beëindiging van de erkenning verleent de registerstichting alle medewerking die noodzakelijk is voor de overdracht van taken aan een andere, door Onze Ministers aan te wijzen organisatie.

Artikel

68n

Artikel

68o

Hoofdstuk

12b

Het indienen van een tuchtklacht door de Inspectie jeugdzorg

Hoofdstuk

13

Bijdragen in de kosten van jeugdzorg

Artikel

69

Als vorm van zorg waarvoor een bijdrage als bedoeld in de artikelen 69 en 70 van de wet is verschuldigd, wordt aangewezen een tot gelding gebrachte aanspraak op verblijf.

Artikel

70

De hoogte van de ouderbijdrage in de kosten van verblijf is:

  • a.

    indien het verblijf gedurende het etmaal betreft:

    • 1°.

      van een jeugdige van 0 tot en met 5 jaar: € 63,78 per 1 januari 2014: € 74,93 per maand;

    • 2°.

      van een jeugdige van 6 tot en met 11 jaar: € 87,70 per 1 januari 2014: € 103,03 per maand;

    • 3°.

      van een jeugdige van 12 tot en met 20 jaar: € 111,61 per 1 januari 2014: € 131,12 per maand;

  • b.

    indien het verblijf gedurende een deel van een etmaal betreft: de helft van het voor de jeugdige ingevolge in het eerste lid geldende bedrag per maand.

Artikel

71

Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in artikel 70, onder a, jaarlijks met ingang van 1 januari opnieuw vastgesteld aan de hand van de consumentenprijsindex.

Artikel

71b

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen kan de verschuldigde ouderbijdrage slechts buiten invordering stellen indien het betreft een bijdrageplichtige die:

Artikel

72

Artikel

73

Hoofdstuk

13a

De uitkeringen

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Paragraaf

2

De wijze waarop het bedrag van de uitkeringen wordt bepaald

Artikel

73b

Artikel

73c

Artikel

73d

Artikel

73e

Artikel

73f

Paragraaf

3

De aanvraag van de uitkering

Artikel

73g

Paragraaf

4

De vaststelling en de betaling van de uitkering

Artikel

73i

Paragraaf

5

Aan de uitkering verbonden verplichtingen

Artikel

73k

Hoofdstuk

14

Wijziging van andere besluiten

Artikel

74

Wijzigt het Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming.

Artikel

75

Wijzigt het Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994.

Artikel

76

Wijzigt het Reglement justitiële jeugdinrichtingen.

Hoofdstuk

15

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

77

Tot het tijdstip, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de wet, kan de stichting een medewerker van een instelling met een landelijk bereik, die op het moment van inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg als voogdij-instelling op grond van artikel 60, eerste lid, onder a, van de Wet op de jeugdhulpverlening of als gezinsvoogdij-instelling op grond van artikel 60, eerste lid, onder b, van die wet aanvaard was, aanwijzen als voogdij- onderscheidenlijk gezinsvoogdij- of jeugdreclasseringswerker.

Artikel

77a

Gedurende een periode van een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 23a, eerste tot en met derde lid, en 29, derde tot en met vijfde lid, zijn die bepalingen niet van toepassing op werktoedelingen waarvan de zorgaanbieder onderscheidenlijk de stichting, aannemelijk kan maken dat die toedeling plaatsvindt aan een beroepsbeoefenaar die reeds op dat tijdstip van inwerkingtreding binnen de betreffende organisatie werkzaam was.

Artikel

77b

Gedurende een periode van vijf jaar en drie maanden na inwerkingtreding van artikel 68h kan in afwijking van dat artikel een beroepsbeoefenaar in het kwaliteitsregister jeugd zijn ingeschreven indien:

  • a.

    die beroepsbeoefenaar op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 68h binnen de jeugdzorg werkzaam is in een functie waarvoor scholing is vereist op het niveau van een hogere beroepsopleiding;

  • b.

    de aan de registratie van de beroepsbeoefenaar ten grondslag liggende aanvraag is ingediend binnen drie maanden na inwerkingtreding van artikel 68h;

  • c.

    de beroepsbeoefenaar deelneemt aan een scholingstraject, dat erop gericht is uiterlijk bij de eerste herregistratie de scholing op het niveau van hoger beroepsonderwijs te voltooien; en

  • d.

    in het kader van de raadpleegbaarheid, bedoeld in artikel 68l, voor een ieder kenbaar is dat de inschrijving van de beroepsbeoefenaar valt onder de werking van dit artikel.

Artikel

78

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel

79

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport , C. I. J. M. Ross-van Dorp
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner