gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen jonger dan 65 jaar: de volgens het verslag over de uitvoering, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, in het jaar 2004 door het college gedane uitgaven voor personen jonger dan 65 jaar vermenigvuldigd met het aantal huishoudens waarvan de referentiepersoon tot de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar behoort, in de gemeente op 1 januari 2005, gedeeld door het aantal dergelijke huishoudens in de gemeente op 1 januari 2004;
e.
gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen van 65 jaar of ouder: het saldo van de volgens het verslag over de uitvoering, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de wet, in het jaar 2004 door het college gedane uitgaven en de ontvangsten, in verband met de toepassing van de artikelen 48 en hoofdstuk 6, paragraaf 6.4 van de wet, voor personen van 65 jaar of ouder.
§
2
Werkdeel
Artikel
2
Berekening bedrag werkdeel
Het werkdeel voor een gemeente wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
W = (a × (OW / OTW) + (1-a) × (KW / TKW) ) × TBW
waarbij:
a.
W het werkdeel voor de gemeente is;
b.
a het aandeel van het totale bedrag is dat beschikbaar is voor het werkdeel dat objectief verdeeld wordt;
c.
OW het aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gewicht van de gemeente is;
d.
OTW het totaal is van de aan de hand van het verdeelmodel, dat is opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, bepaalde gewichten van alle gemeenten samen;
e.
KW het gemeentelijk werkdeel 2003 is;
f.
TKW het totaal is van de gemeentelijke werkdelen 2003 voor alle gemeenten samen;
g.
TBW het totale bedrag is dat beschikbaar is voor het werkdeel.
Artikel
3
Meeneem- en voorschotregeling werkdeel
1
Indien in een kalenderjaar het werkdeel niet volledig is besteed aan voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, kan het college het niet bestede deel tot maximaal 75% van het voor dat jaar toegekende werkdeel toevoegen aan het werkdeel voor het daaropvolgende kalenderjaar.
2
Indien in een kalenderjaar meer dan het werkdeel is besteed aan voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, kan het college het meer bestede bedrag tot maximaal 75% van het voor dat jaar toegekende werkdeel ten laste brengen van het werkdeel voor het daaropvolgende kalenderjaar.
3
Het percentage van de uitkering dat op grond van artikel 70, tweede lid, van de wet wordt teruggevorderd, bedraagt 100%. Indien volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, stelt Onze Minister de terugvordering op een lager percentage vast.
§
3
Inkomensdeel
Artikel
4
Berekening bedrag inkomensdeel en inwonertal gemeenten
1
Het inkomensdeel voor een gemeente wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
I = (G64 / TG64) × TB64 + (K65 / TK65) × TB65
waarbij:
a.
I het inkomensdeel voor de gemeente is;
b.
G64 de budgetgrondslag is van de gemeente voor personen jonger dan 65 jaar;
c.
TG64 het totaal van de budgetgrondslagen is voor personen jonger dan 65 jaar voor alle gemeenten samen;
d.
TB64 het totale bedrag is dat beschikbaar is voor het inkomensdeel voor personen jonger dan 65 jaar;
e.
K65 de gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen van 65 jaar en ouder zijn;
f.
TK65 het totaal is van de gemeentelijke bijstandsuitgaven 2004 voor personen van 65 jaar en ouder voor alle gemeenten samen;
g.
TB65 het totale bedrag is dat beschikbaar is voor het inkomensdeel voor personen van 65 jaar en ouder.
2
De budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar wordt verschillend berekend voor gemeenten met:
a.
30.000 of minder inwoners;
b.
meer dan 30.000 en minder dan 40.000 inwoners;
c.
40.000 of meer inwoners.
3
Voor de vaststelling van het aantal inwoners, bedoeld in het tweede lid, geldt als peildatum 1 januari 2006.
4
Het aantal inwoners wordt ontleend aan de statistiek «Demografische kerncijfers per gemeente» van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Artikel
5
Berekening budgetgrondslag kleine gemeenten
Voor gemeenten met 30.000 inwoners of minder is de budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar gelijk aan de gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen jonger dan 65 jaar.
Artikel
6
Berekening budgetgrondslag middelgrote gemeenten
Voor gemeenten met meer dan 30.000 en minder dan 40.000 inwoners wordt de budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar bepaald aan de hand van de volgende formule:
G64 = m × O + (1-m) × K64
waarbij:
a.
m het aantal inwoners in de gemeente is, verminderd met 30.000 en vervolgens gedeeld door 10.000;
b.
O de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar zijn;
c.
K64 de gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen jonger dan 65 jaar zijn.
Artikel
7
Berekening budgetgrondslag grote gemeenten
Voor gemeenten met 40.000 inwoners of meer is de budgetgrondslag voor personen jonger dan 65 jaar gelijk aan de objectief vastgestelde bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar.
Artikel
8
Objectief verdeelmodel en macrobudget
1
Aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit worden de objectief vastgestelde gemeentelijke bijstandskosten voor personen jonger dan 65 jaar vastgesteld.
2
Het totale bedrag dat beschikbaar is voor de inkomensdelen van de gemeenten betreft: TB64 + TB65.
Artikel
8a
Samenwerkingsverbanden
1
Indien het college de uitvoering van de wet heeft overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen jonger dan 65 jaar als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de desbetreffende gemeente niet beschikbaar zijn, worden deze benaderd aan de hand van de volgende formule:
GB (G) = V(G) / V(S) x TU(S)
waarbij :
a.
GB(G) staat voor de gemeentelijke bijstandslasten 2004 voor personen jonger dan 65 jaar van gemeente G;
b.
V(G) staat voor het gemiddelde jaarvolume aan WWB-uitkeringen in gemeente G in 2004;
c.
V(S) staat voor het gemiddelde jaarvolume aan WWB-uitkeringen in 2004 in het samenwerkingsverband waar gemeente G in 2004 toe behoorde;
d.
TU(S) het totaal is van de historische uitgaven (of budgetten) in 2004 voor het openbaar lichaam.
2
Bij het bepalen van het werkdeel 2003 als bedoeld in artikel 2 is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3
Indien het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in het eerste lid in 2006 met inachtneming van artikel 3, eerste lid, het niet bestede werkdeel heeft toegevoegd aan het werkdeel voor het daaropvolgende kalenderjaar, wordt dit bedrag over de individuele gemeenten verdeeld aan de hand van de volgende formule:
V(G) = B07(G) / B07(S) x V(S)
waarbij:
a.
V(G) staat voor het vermogen of de schuld die gemeente G op grond van de meeneem- en voorschotregeling overhevelt van 2006 naar 2007;
b.
B07(G) het voorlopige budget Werkdeel is van gemeente G voor 2007;
c.
B07(S) het totaal is van de voorlopige budgetten Werkdeel 2007 voor alle gemeenten die in 2006 het samenwerkingsverband vormden;
d.
V(S) het totaal aan vermogen of schuld is dat de gemeenten in het samenwerkingsverband overhevelen van 2006 naar 2007.
4
Indien het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in het eerste lid in 2006 met inachtneming van artikel 3, tweede lid, het meer bestede bedrag ten laste heeft gebracht van het werkdeel van het daaropvolgende kalenderjaar, wordt dit bedrag over de individuele gemeenten verdeeld aan de hand van de in het derde lid opgenomen formule.
Artikel
9
Toetsingscommissie
De toetsingscommissie bestaat uit een voorzitter en twee leden. Onze Minister benoemt de voorzitter en de leden, alsmede twee plaatsvervangende leden, die tevens door hem kunnen worden geschorst en ontslagen.
Artikel
10
Verzoek aanvullende uitkering
1
Een aanvullende uitkering wordt slechts toegekend voorzover:
a.
voldaan is aan bij ministeriële regeling te stellen vormvoorschriften;
b.
de gemaakte kosten het toegekende inkomensdeel met minimaal tien procent overstijgen;
c.
de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan alsmede de rechtmatige uitvoering van de wet daartoe aanleiding geeft.
2
De toetsingscommissie beoordeelt of een verzoek tot een aanvullende uitkering voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en adviseert Onze Minister. Indien de toetsingscommissie van oordeel is dat een gemeente in aanmerking komt voor een aanvullende uitkering, is de hoogte van deze uitkering gelijk aan het verschil tussen de werkelijke netto bijstandsuitkeringslasten en 110% van het toegekende inkomensdeel.
3
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdelen b en c, en het tweede lid, waarbij voor gemeenten tot maximaal 40.000 inwoners een afwijkende invulling kan worden gegeven van het eerste lid, onderdeel c.
4
Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt in ieder geval afgewezen, indien Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in artikel 76, derde lid, van de wet heeft gegeven.
De bijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend door het college van de gemeente waar de belanghebbende zich op het moment van zijn aanvraag bevindt.
Het verdeelmodel voor de budgetten die gemeenten krijgen uitgekeerd voor reïntegratieactiviteiten op grond van de Wet Werk en bijstand (WWB) (het W-deel ) bestaat uit een aantal stappen.
De belangrijkste stap wordt gevormd door het model waarmee voor gemeenten het gewicht Ow (zie artikel 2) wordt bepaald op basis waarvan een steeds groter deel van het beschikbare macrobudget naar rato over de gemeenten wordt verdeeld.
De gewichten worden bepaald op basis van vier verdeelmaatstaven die elk een eigen parameter hebben. Verdeelmaatstaven en parameters zijn zodanig bepaald dat zij in grote mate aansluiten bij de behoefte aan reïntegratiemiddelen.
A
Verdeelmaatstaven
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de bron waaraan deze ontleend worden.
1.
Aantal bijstandsontvangers
2004
CBS
2.
aantal WW-ontvangers
2004
CBS
3.
omvang beroepsbevolking
2002–2004
CBS
4.
kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid
2002–2004
CBS
Definitie verdeelmaatstaven:
Aantal bijstandsontvangers: aantal huishoudens dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van de WWB ontvangt en jonger is dan 65 jaar of een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Eén huishouden telt hooguit één keer mee. Huishoudens die in de loop van het meetjaar een tussentijdse onderbreking van de WWB-uitkering hebben zijn dus één huishouden. Huishoudens die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de aanvrager volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Aanvragers die niet ingeschreven zijn in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.
Aantal WW-ontvangers: het aantal personen dat in het peiljaar op enig moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Ook nu weer geldt: een persoon telt hooguit één keer mee. Personen die in de loop van het meetjaar zowel een WW-uitkering als een WWB-uitkering hebben ontvangen, worden gerekend tot de groep bijstandsontvangers, en zijn dus uitgesloten van de categorie WW-uitkeringen. Personen die in de loop van het meetjaar verhuizen van gemeente A naar gemeente B en in beide gemeenten een WW-uitkering hebben ontvangen, tellen voor beide gemeenten mee naar rato van het aantal ingeschreven maanden van de persoon volgens de GBA. Personen die niet zijn ingeschreven in de GBA van een Nederlandse gemeente tellen niet mee.
Omvang beroepsbevolking: alle personen tussen 15 en 65 jaar die meer dan 12 uur per week werken of willen werken. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.
Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid: de omvang van de laaggeschoolde beroepsbevolking minus de omvang van de laaggeschoolde werkzame beroepsbevolking. Bij deze variabele wordt gerekend met een driejaarsgemiddelde.
De maatstaven zijn alle afkomstig van bestanden, die bij het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) in beheer zijn. De verdeelkenmerken aantal WW- en bijstandsontvangers worden door het CBS berekend. De verdeelkenmerken omvang beroepsbevolking en kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid zijn afkomstig uit de Enquête beroepsbevolking (EBB), en worden door het CBS op Statline gepubliceerd.
Uitgangspunt is dat bij alle berekeningen (voorlopig en definitief) steeds de meest recente beschikbare informatie wordt gebruikt.
B
Gewichten
De verdeelmaatstaven hebben de volgende gewichten:
Aantal bijstandsontvangers
1,20
Aantal WW-ontvangers
– 0,20
Omvang beroepsbevolking
– 0,01
Kwalitatieve discrepantie laaggeschoolde arbeid
0,45
Door de realisatie van de verdeelmaatstaven voor de gemeenten in te vullen, kan men het gewicht van de eenheid berekenen.
Berekeningswijze voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners
Omdat er bij kleine gemeenten forse uitschieters kunnen optreden, wordt voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners het gezamenlijke gewicht bepaald van alle gemeenten met minder dan 30.000 inwoners binnen hetzelfde COROP-gebied (de indeling in COROP-gebieden is aan het begin van de jaren zeventig opgesteld door de toenmalige Coördinatiecommissie Regionaal Onderzoeks Programma voor de beschikbaarstelling van statistische gegevens ten behoeve van het regionaal economisch beleid).
Voor het bepalen van het aantal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners is de situatie op 1 januari 2006 bepalend. Met gemeentelijke herindeling wordt op gelijke wijze omgegaan zoals omschreven in bijlage 2 bij de verdeling van de middelen voor het Inkomensdeel.
De volgende twee stappen worden onderscheiden in het bepalen van het gewicht Ow dat een gemeente met minder dan 30.000 inwoners krijgt:
1.
bepaal gemeenten met minder dan 30.000 inwoners;
2.
bereken de gewichten conform het model voor deze gemeenten:
a.
Voor COROP-gebieden met meer dan 1 gemeente met minder dan 30.000 inwoners wordt het gewicht van alle gemeenten met minder dan 30.000 inwoners gezamenlijk bepaald, en wordt dit gewicht vervolgens verdeeld over de betrokken gemeenten naar rato van het aantal bijstandsontvangers.
b.
Voor COROP-gebieden met maar één gemeente met minder dan 30.000 inwoners wordt het gewicht van alle gemeenten uit het COROP-gebied gezamenlijk bepaald, en wordt het gewicht van die ene gemeente met minder dan 30.000 inwoners bepaald naar rato van het aantal bijstandsontvangers van deze gemeente ten opzichte van het COROP-gebied.
Het totale gemeentelijke werkbudget 2003 bestond uit 5 verschillende budgetten:
1.
WIW-normbudget;
2.
WIW-declaratiedeel dienstbetrekkingen;
3.
WIW-declaratiedeel werkervaringsplaatsen;
4.
WIW Scholings- & Activeringsbudget;
5.
ID-budget.
Het aandeel voor een gemeente in 2003 wordt bepaald door de som van deze budgetten gedeeld door het in 2003 beschikbare macrobudget. Voor de budgetten 1, 4 en 5 komt dit neer op het optellen van de toegekende budgetten (voor de budgetten 1 en 4 wordt gerekend met de toegekende budgetten na de vaststelling van de loon- en prijsbijstelling 2003).
Voor de budgetten 2 en 3 wordt een systematiek gehanteerd welke het macro beschikbare declaratiebudget toedeelt aan gemeenten. Dit gebeurt als volgt.
Toedeling declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen:
Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het quotiënt bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen van de gemeente in het jaar 2002 ten opzichte van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-dienstbetrekkingen in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de statistische bijlage bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel dienstbetrekkingen is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare macrobudget declaratiedeel WIW-dienstbetrekkingen.
Het budgetaandeel per gemeente wordt als volgt berekend. Eerst wordt het quotiënt bepaald van het gemiddeld aantal gerealiseerde WIW-werkervaringsplaatsen van de gemeente in het jaar 2002 ten opzichte van het gemiddeld aantal landelijk gerealiseerde WIW-werkervaringsplaatsen in het jaar 2002 (gemiddelde stand over dat jaar op basis van de statistische bijlage bij de kwartaaldeclaraties). Het toe te rekenen budget voor het declaratiedeel werkervaringsplaatsen is vervolgens gelijk aan dit quotiënt vermenigvuldigd met het voor het jaar 2003 beschikbare macrobudget declaratiedeel WIW-werkervaringsplaatsen.
Beide op bovenstaande wijze berekende budgetaandelen zijn opgeteld bij de overige deelbudgetten om het totale budget van een gemeente in 2003 te berekenen.
Het gewicht van de historische kosten wordt geleidelijk aan minder, conform onderstaande tabel. Vanaf 2011 zal de verdeling voor 100% bepaald worden door het verdeelmodel.
Bij de berekening van de budgetten voor uitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar, wordt voor elke gemeente een budgetgrondslag berekend. Voor de gemeenten met 30.000 inwoners of minder is dit het historisch bepaalde budget: de uitgaven, opgeschaald met de groei in huishoudens. Bij de berekening van de budgetten voor uitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar voor gemeenten met meer dan 30.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten. Deze objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.
Voor gemeenten tussen de 30.000 en 40.000 inwoners worden de budgetten niet geheel vastgesteld op basis van de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Voor deze categorie wordt zowel het historisch als het objectief bepaalde budget berekend. De budgetgrondslag voor deze categorie wordt vervolgens vastgesteld als een gewogen gemiddelde van deze twee budgetten, waarbij het gewicht afhankelijk is van het aantal inwoners boven de 30.000.
De budgetgrondslagen worden voor alle gemeenten opgeteld. Door voor elke gemeente de grondslag te delen door het totaal van de grondslagen, wordt het aandeel dat de gemeente heeft in het macrobudget WWB I-deel voor personen jonger dan 65 jaar bepaald.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 30.000 inwoners worden vastgesteld met behulp van veertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen.
Onderdeel A van deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
–
een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
–
de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage, aandeel, e.d.);1In de tabel die in onderdeel B is opgenomen staan de eenheden tussen haakjes vermeld.
–
het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.
Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.
In onderdeel C worden de gewichten per verdeelmaatstaf vermeld.
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon2Hiermee wordt aangesloten bij de definitie van het CBS. een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.
De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor die gemeente te vermenigvuldigen met het gewicht per eenheid. Als bijvoorbeeld de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2 = het aantal van de eenheid) vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel B bij deze verdeelmaatstaf genoemde gewicht van 30,972 euro’s. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende gewicht per eenheid. De optelling van de resulterende bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag, de objectief vastgestelde uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar) van gemeente X.
Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan 30.000 inwoners dezelfde waarde heeft.
A
Verdeelmaatstaven
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage van huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.
Tabel 1. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 30.000+ gemeenten
Sociale en demografische structuur
1.
Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)1
2001–2003
–
CBS
2.
Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)
2005
1 januari
CBS
3.
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64 jaar)
2005
31 december
CBS
4.
Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)
2006
1 januari
CBS
5.
Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)2
2002–2004
–
CBS
Centrumfunctie en stedelijkheid
6.
Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)
2005
1 januari
VROM
7.
Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal inwoners)
2005
1 januari
CBS
8.
Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)
2005
1 januari
CBS
Conjunctuur en economische structuur
9.
Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)2
2003–2005
–
CBS
10.
Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)
2004
31 december
CBS
11.
Procentuele banengroei in COROP-regio2
2002–2004
–
CBS
12.
Aantal banen in COROP-regio in % van de beroepsbevolking in COROP-regio
2004
31 december
CBS
13.
Netto arbeidsparticipatie vrouwen in COROP-regio
2005
–
CBS
Overig
14.
Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
–
–
APE
Overige berekeningsgegevens
Totaal aantal inwoners
2006
1 januari
CBS
Aantal huishoudens 15–64 jaar
2005
1 januari
CBS
1 Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.
2 Driejaarsgemiddelde.
Vaststelling aantal eenheden per verdeelmaatstaf
1.
Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven.
2.
Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten wordt het aantal eenheden per verdeelmaatstaf ontleend aan de opgave van het als bron vermelde orgaan of de vermelde instantie.
3.
De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt naar de toestand op 1 januari 2006, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
4.
Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2007.
5.
Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2007 na het moment van vaststelling stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
B
Beleidsmatig indammen herverdeeleffecten
Net als in 2006 is de ex ante inperking van de herverdeeleffecten op maximaal 7,5 % bepaald:
–
Voor gemeenten met een herverdeeleffect groter dan 10% is de grenswaarde 7,5%.
–
Voor gemeenten met een herverdeeleffect tussen 5% en 10% is de grenswaarde gelijk aan 5% plus de helft van het verschil tussen het herverdeeleffect en 5%.
–
Voor gemeenten met een herverdeeleffect kleiner dan 5% is de grenswaarde 5%.
Dit betekent dat het verschil tussen het historische aandeel en het objectieve aandeel van een gemeente in het budget (in absolute zin) niet groter mag zijn dan de grenswaarde maal het objectieve aandeel. Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het objectieve budgetaandeel naar boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze randvoorwaarde voldaan wordt. Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme zodat ook na deze rekenslag nog steeds 100% van het macrobudget verdeeld wordt.
C
Bedragen per eenheid
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 30.000 inwoners zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 2. Verdeelmodel voor de bijstand in de 30.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
Verdeelmodel 2007
Gewicht (euro’s)
Lage inkomens 15–64 jaar
30,972
Eenouderhuishoudens 15–44 jaar
95,712
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 15–64 jaar
–23,376
Totaal allochtonen 15–64 jaar
4,030
Laagopgeleiden 15–64 jaar
2,966
Huurwoningen
4,172
Relatief regionaal klantenpotentieel
1,064
Inwoners in stedelijk gebied
–1,183
Werkzame beroepsbevolking
–15,336
Banen handel en horeca (op COROP-niveau)
–22,027
Banengroei in COROP-regio
–25,739
Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio