Wet van 7 december 2006, houdende regels inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting landelijk gebied)

Wet inrichting landelijk gebied

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen over de verdeling van bevoegdheden tussen Rijk en provincies bij de vaststelling, financiering en uitvoering van het gebiedsgerichte beleid en dat om in het kader van dat beleid te komen tot een doelmatiger toepassing van het instrument van de landinrichting de bepalingen van de Landinrichtingswet zodanig ingrijpend moeten worden herzien dat het wenselijk is hiervoor een geheel nieuwe wettelijke regeling vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

2

Programmering van het gebiedsgerichte beleid

Artikel

3

Artikel

4

Hoofdstuk

3

Investeringsbudget landelijk gebied

Artikel

5

Uiterlijk op 15 februari van het jaar dat voorafgaat aan een investeringstijdvak geven Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat aan gedeputeerde staten van elke provincie een indicatie van de hoogte van het voor het komende investeringstijdvak voor die provincie beschikbare investeringsbudget en van de verdeling daarvan over de onderscheiden hoofdstukken en artikelen van de rijksbegroting, ten laste waarvan het investeringsbudget wordt toegekend. Daarbij geven Onze Minister en Onze Ministers wie het mede aangaat ook de in dat tijdvak te bereiken doelen weer, gebaseerd op het rijksmeerjarenprogramma, bedoeld in artikel 3, en waar mogelijk en gewenst gespecificeerd per provincie. De indicatie, bedoeld in de eerste volzin, wordt mede vastgesteld aan de hand van de te bereiken doelen.

Artikel

6

Op basis van het provinciale meerjarenprogramma, bedoeld in artikel 4, en de gegevens, bedoeld in artikel 5, doen gedeputeerde staten van elke provincie uiterlijk op 15 mei van het jaar dat voorafgaat aan een investeringstijdvak aan Onze Minister en Onze Ministers die het mede aangaat een voorstel dat inzicht geeft in welke bijdrage aan de doelen van het gebiedsgerichte beleid van het Rijk zij in het investeringstijdvak kunnen realiseren, de daaraan gerelateerde prestaties en het daarmee gemoeide investeringsbudget.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Gedeputeerde staten van een provincie waaraan een investeringsbudget is verleend dienen uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op de afloop van een investeringstijdvak een aanvraag tot vaststelling van het investeringsbudget in bij Onze Minister. Bij de aanvraag wordt het verslag, bedoeld in artikel 12, derde lid, gevoegd.

Artikel

14

Artikel

15

Hoofdstuk

4

Landinrichting – algemene bepalingen

Artikel

16

Landinrichting strekt tot verbetering van de inrichting van het landelijke gebied overeenkomstig de functies van dat gebied, zoals deze in het kader van de ruimtelijke ordening zijn aangegeven.

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Tegen een besluit tot vaststelling of wijziging van een inrichtingsplan kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft:

Artikel

20

Voor zover een inrichtingsplan als een van de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, voorziet in herverkaveling, kan dat inrichtingsplan ten aanzien van die herverkaveling niet meer worden gewijzigd nadat het ontwerp van het ruilplan overeenkomstig artikel 64, eerste lid, ter inzage is gelegd.

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

5

Landinrichting in verband met infrastructurele voorzieningen

Artikel

24

Indien in het in te richten gebied, zoals dat wordt begrensd in het inrichtingsplan, gronden zijn gelegen ten aanzien waarvan uit anderen hoofde dan deze wet door een tot het Rijk behorend bestuursorgaan besluitvorming wordt voorbereid of heeft plaatsgevonden omtrent de aanleg van een infrastructurele voorziening van nationaal of regionaal belang, geschiedt de voorbereiding en vaststelling van het inrichtingsplan met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk.

Artikel

25

Voorafgaand aan de vaststelling van het inrichtingsplan voeren gedeputeerde staten overleg omtrent de voorgenomen landinrichting met het bestuursorgaan, bedoeld in artikel 24.

Artikel

26

Hoofdstuk

6

Regeling van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut

Artikel

27

Dit hoofdstuk is van toepassing indien in het inrichtingsplan een of meer van de volgende maatregelen of voorzieningen worden opgenomen:

  • a.

    wijziging van het stelsel van wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daarbij behorende kunstwerken;

  • b.

    veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud of van elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde;

  • c.

    uitvoering van andere werken van openbaar nut.

Artikel

28

Het inrichtingsplan voorziet in voorkomend geval in:

  • a.

    de toewijzing van eigendom van:

    • 1°.

      wegen of waterlopen met de daartoe behorende kunstwerken;

    • 2°.

      gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en van elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde;

    • 3°.

      andere voorzieningen van openbaar nut; en

  • b.

    de toewijzing en regeling van het beheer en onderhoud van wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken.

Artikel

29

Artikel

30

De eigendom, het beheer en het onderhoud van de gebieden en voorzieningen, bedoeld in artikel 28, onderdeel a, onder 2° en 3°, worden toegewezen aan:

  • a.

    de provincie; of

  • b.

    een ander openbaar lichaam of een andere rechtspersoon dan de provincie, indien dit lichaam of deze rechtspersoon daarmee instemt.

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Hoofdstuk

7

Algemene voorzieningen in het belang van de uitvoering van landinrichting

Artikel

35

Hoofdstuk

8

De uitvoering van een inrichtingsplan

Titel

1

Inleidende bepalingen

Artikel

36

Artikel

37

Titel

2

Uitvoering van werken

Artikel

38

Artikel

39

Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 45, derde lid, kunnen het Rijk en de in dat lid bedoelde openbare lichamen en rechtspersonen op de aan hen in tijdelijk gebruik gegeven gronden alle werkzaamheden verrichten of doen verrichten, die zij nodig achten ter verwezenlijking van het inrichtingsplan.

Artikel

40

Artikel

41

Titel

3

Herverkaveling

Afdeling

1

Algemeen

Artikel

42

De in deze titel geregelde procedure wordt gevolgd indien herverkaveling als een van de in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, bedoelde maatregelen of voorzieningen in het inrichtingsplan is opgenomen.

Artikel

43

Afdeling

2

Wijziging blokgrenzen

Artikel

44

Zonder dat wijziging van het inrichtingsplan vereist is, kunnen gedeputeerde staten de grenzen van het blok wijzigen tot het tijdstip waarop het ontwerp van het ruilplan overeenkomstig artikel 64, eerste lid, ter inzage wordt gelegd.

Afdeling

3

Tijdelijk gebruik

Artikel

45

Artikel

46

Afdeling

4

Het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen

Paragraaf

1

Algemeen

Artikel

47

Gedeputeerde staten stellen voor ieder blok een ruilplan en een lijst der geldelijke regelingen vast met inachtneming van het bepaalde in deze afdeling.

Artikel

48

Het ruilplan bevat:

  • a.

    een lijst van rechthebbenden; en

  • b.

    een plan van toedeling.

Paragraaf

2

De lijst van rechthebbenden

Artikel

49

De lijst van rechthebbenden vermeldt voor de gronden binnen het blok zo volledig mogelijk ten aanzien van alle rechthebbenden de aard en omvang van het door hen ingebrachte recht.

Artikel

50

De lijst van rechthebbenden wordt opgemaakt aan de hand van de kadastrale registratie, bedoeld in artikel 48 van de Kadasterwet, alsmede aan de hand van de openbare registers.

Paragraaf

3

Het plan van toedeling

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Elke kavel wordt zo gevormd dat deze uitweg heeft op een openbare land- of waterweg en zo mogelijk daaraan grenst.

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

In afwijking van artikel 51, tweede lid, kunnen in het plan van toedeling met toestemming van hen die bevoegd zijn te beschikken over niet in het blok gelegen onroerende zaken, regelingen worden opgenomen over grenswijzigingen, burenrechten en erfdienstbaarheden.

Artikel

60

Paragraaf

4

De lijst der geldelijke regelingen

Artikel

61

Het verschil in oppervlakte tussen de ingebrachte en de na de toepassing van artikel 56 toegedeelde kavels, wordt met de eigenaren in geld verrekend.

Artikel

62

Paragraaf

5

Nadere regels omtrent het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen

Artikel

63

Paragraaf

6

De procedure voor de vaststelling van het ruilplan

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

Gedeputeerde staten stellen in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, op een of meer door hen te bepalen plaatsen en tijdstippen de eigenaren en gebruikers in de gelegenheid hun wensen ten aanzien van het plan van toedeling kenbaar te maken.

Paragraaf

7

De procedure voor de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen

Artikel

67

Artikel

68

Paragraaf

8

Bijzondere bepalingen over bedroep en hoger beroep

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Paragraaf

9

Overige bepalingen

Artikel

73

Zodra het ruilplan onherroepelijk is, geven gedeputeerde staten hiervan kennis aan de Dienst landelijk gebied en de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.

Artikel

74

Zodra de beroepstermijn met betrekking tot een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, geldt de lijst der geldelijke regelingen als titel voor de daarin omschreven vorderingen.

Afdeling

5

De gevolgen van het ruilplan voor de pachtverhoudingen

Artikel

75

Gedeputeerde staten delen zo spoedig mogelijk nadat het ruilplan onherroepelijk is, aan de grondkamer mee welke pachtverhoudingen gehandhaafd, welke opgeheven en welke nieuw gevestigd zijn onder vermelding van de namen en woonplaatsen van partijen in de pachtverhouding, de onroerende zaken waarop deze betrekking hebben en de bepalingen op grond van artikel 54, tweede lid, inzake de uit de gevestigde pachtverhoudingen voortvloeiende pachtovereenkomsten.

Artikel

76

Artikel

77

Indien partijen niet binnen de in artikel 76, derde lid, gestelde termijn tot inzending van de getekende pachtovereenkomst bij de grondkamer zijn overgegaan, maakt de grondkamer een akte in drievoud op, gelijkluidend aan de aan partijen gezonden ontwerppachtovereenkomst en bepaalt daarin de pachtprijs. De grondkamer ondertekent de akte en zendt een exemplaar daarvan bij aangetekende brief aan elke partij toe.

Artikel

78

Artikel

79

Artikel

80

Afdeling

6

De ruilakte

Artikel

81

Artikel

82

Afdeling

7

Gelijktijdige terinzagelegging van het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen

Artikel

83

Artikel

84

Hoofdstuk

9

Ruilverkaveling bij overeenkomst

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke artikelen of onderdelen daarvan van deze wet in een beding in een overeenkomst als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van overeenkomstige toepassing kunnen worden verklaard. Daarbij kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaraan moet worden voldaan alvorens een zodanig beding overeenkomstige rechtsgevolgen heeft als de daarin van toepassing verklaarde bepalingen van deze wet.

Artikel

88

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld, waaraan een overeenkomst als bedoeld in artikel 85, eerste lid, moet voldoen.

Hoofdstuk

10

De kosten van landinrichting

Artikel

89

De kosten van landinrichting worden gedragen door de provincie, voor zover zij niet worden gedragen door het Rijk, andere openbare lichamen en eigenaren met inachtneming van de artikelen 90 tot en met 91.

Artikel

90

Artikel

91

Hoofdstuk

11

Toezicht

Artikel

92

Hoofdstuk

12

Overgangs-, wijzigings- en slotbepalingen

Artikel

93

Artikel

94

Wijzigt deze wet.

Artikel

95

Artikel

98

Artikel

99

Wijzigt de Onteigeningswet.

Artikel

100

Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel

101

Wijzigt de Kadasterwet.

Artikel

102

Wijzigt de Ontgrondingenwet.

Artikel

103

Artikel

104

Wijzigt de Provinciewet.

Artikel

105

Wijzigt de Wet agrarisch grondverkeer.

Artikel

106

Wijzigt de Wet milieubeheer.

Artikel

107

Wijzigt de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

Artikel

108

Wijzigt de Wijzigingswet Pachtwet.

Artikel

109

Wijzigt de Reconstructiewet concentratiegebieden.

Artikel

112

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

113

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

114

Deze wet wordt aangehaald als: Wet inrichting landelijk gebied.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C. P.Veerman
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P. L. B. A.van Geel
De Minister van Verkeer en Waterstaat, K. M. H.Peijs
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin