Wet van 29 januari 2009 tot instelling van een College voor examens, alsmede houdende wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs (Wet College voor examens)
Wet College voor toetsen en examens
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot externe verzelfstandiging van het dienstonderdeel de Centrale examencommissie vaststelling opgaven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Staatsexamencommissie en de Staatsexamencommissie Nederlands als tweede taal door instelling van een zelfstandig bestuursorgaan en in verband daarmee de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
het bij regeling vaststellen van het examenprogramma;
b.
het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven; en
c.
het tot stand brengen en bij regeling vaststellen van de beoordelingsnormen.
6
Het college is verder nog belast met de volgende taken:
a.
het afnemen van examens onder bijzondere omstandigheden;
b.
het bij regeling vaststellen welke vakken in een tijdvak met geheimhouding worden afgenomen, waarbij de geheimhouding betrekking heeft op de opgaven, de beoordelingsnormen en de daarbij behorende scores, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, vierde lid onderdelen b en c, en vijfde lid, onderdelen b en c; en
c.
het uitoefenen van andere door Onze Minister opgedragen taken.
7
De regelingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen e en f, en vijfde lid, onderdeel a, treden slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
8
In afwijking van artikel 5, aanhef en onder b, van de Bekendmakingswet kan de bekendmaking van een regeling als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, vierde lid, onderdeel c, of vijfde lid, onderdeel c, geschieden op een andere geschikte, al dan niet elektronische, wijze.
jaarlijkse vaststelling of de in dat schooljaar aan te bieden erkende doorstroomtoets voldoet aan de criteria op basis waarvan de erkenning is verleend;
het doen van mededelingen van de erkenningen, bedoeld in onderdelen a en c, en jaarlijkse vaststellingen, bedoeld in onderdeel b, op elektronische wijze;
het bij regeling vaststellen van de procedure om te komen tot de beoordelingsnormen van de doorstroomtoetsen; en
g.
het opstellen van een beoordelingskader voor de erkenning en jaarlijkse vaststelling, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, waarin ten aanzien van de psychometrische, onderwijskundige en organisatorische aspecten van de toetsen de toepassing is vastgelegd van de regels, bedoeld in het tweede lid.
2
Het college verleent een erkenning als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c:
de toets, bedoeld in de onderdelen a of b, voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels over de validiteit, betrouwbaarheid, deugdelijke normering, organisatorische aspecten en voor ouders en leerlingen inzichtelijke weergave van de resultaten.
3
Het college beslist binnen vijftien weken na ontvangst van een aanvraag tot erkenning of jaarlijkse vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c.
4
Indien het college vaststelt dat een doorstroomtoets of een toets verbonden aan een leerling- en onderwijsvolgsysteem niet langer voldoet aan de criteria op basis waarvan de erkenning, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of c, is verleend, kan het college de erkenning intrekken.
5
De voordracht voor een krachtens het tweede lid, onderdeel c, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
6
De regeling en het beoordelingskader, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, treden slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel
4
1
Het college heeft ten minste zes leden en ten hoogste acht leden, onder wie een voorzitter.
2
Voor ieder lid van het college, de voorzitter uitgezonderd, zal Onze Minister één plaatsvervangend lid benoemen. Op de plaatsvervangende leden zijn de artikelen 9, 12, 13 en 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van overeenkomstige toepassing.
3
Onze Minister draagt bij de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het college zorg voor de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze leden en voor voldoende draagvlak bij de representatieve onderwijsorganisaties voor hun benoeming.
4
De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. De leden en de plaatsvervangende leden kunnen éénmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.
Artikel
5
1
Het college heeft een bureau ter ondersteuning van zijn werkzaamheden bestaande uit een directeur en andere medewerkers.
2
De directeur en de andere medewerkers zijn geen lid van het college.
3
Onze Minister gaat arbeidsovereenkomsten aan en wijzigt en beëindigt deze namens de Staat met de directeur en de andere medewerkers na overleg met de voorzitter van het college.
Artikel
6
De voorzitter vertegenwoordigt het college in en buiten rechte.
Artikel
7
Het college stelt een bestuursreglement vast, waarin in elk geval regels over de werkwijze en procedures zijn opgenomen.
Artikel
8
1
Het college zendt jaarlijks voor 1 april een werkprogramma voor het daaropvolgende kalenderjaar aan Onze Minister.
2
Het werkprogramma omschrijft in elk geval:
a.
de voorgenomen activiteiten van het college;
b.
de voorstellen voor de uitvoerende werkzaamheden op het terrein van de centrale examens of op het terrein van de staatsexamens, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de daarop berustende bepalingen, waaronder in ieder geval de werkzaamheden van de Cito;
c.
de voorstellen voor de kosten van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel b.
3
Het college kan, mits gemotiveerd, aan Onze Minister tussentijds een wijziging van het werkprogramma voorstellen.
Artikel
9*
Zolang een of meer van de in artikel 2, zesde lid, genoemde artikelen van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra niet in werking is of zijn getreden, hebben de in het zesde lid beschreven taken van het college en het werkprogramma, bedoeld in artikel 8, tweede lid, uitsluitend betrekking op de toetsen, bedoeld in de reeds in werking getreden artikelen van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel
15
Deze wet wordt aangehaald als: Wet College voor toetsen en examens.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te
’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,J. M. vanBijsterveldt-Vliegenthart
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,G.Verburg
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,A. Th. B.Bijleveld-Schouten