Regeling houdende regels met betrekking tot een erkenning voor en een keuringsbevoegdheid tot het uitvoeren van een algemene periodieke keuring (Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK)

Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • adviespunt: in het kader van een keuring geconstateerd te verwachten gebrek;

  • afkeurpunt: in het kader van een keuring geconstateerd gebrek;

  • anonieme keuring: keuring als bedoeld in artikel 86a van de wet;

  • bevoegdheidspas: pas als bedoeld in artikel 85a van de wet;

  • boekwerk ‘Regelgeving APK’: editie van het boekwerk ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ of de cd-rom ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ die door de Dienst Wegverkeer is vastgesteld en geldig is op het moment van de keuring;

  • controleapparaat: analoog of digitaal controleapparaat als bedoeld in bijlage Ia respectievelijk bijlage Ib van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370);

  • erkenning APK: een erkenning om keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, als bedoeld in artikel 83 van de wet;

  • erkenninghouder: houder van een erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet;

  • inrichting: een bedrijf of bedrijven waarin een mobiele keuringseenheid gerechtigd is keuringen uit te voeren;

  • kalibreren: verrichten van handelingen die nodig zijn voor het bepalen van de waarden van de afwijking van een meetmiddel ten opzichte van een overeengekomen standaard, alsmede justeren indien de afwijking groter is dan is toegestaan;

  • keuring: periodieke keuring als bedoeld in artikel 75 van de wet;

  • keuringseisen: op de desbetreffende voertuigcategorie toepasselijke permanente eisen in de Regeling voertuigen;

  • keuringsplaats: een perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop een erkenninghouder als bedoeld in artikel 83 van de wet de keuring verricht en waarbij de keuringsruimte kan bestaan uit één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats;

  • keurmeester: degene aan wie de bevoegdheid is verleend voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a van de wet;

  • minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • mobiele keuringseenheid: een keuringseenheid waarmee een erkenninghouder niet steeds in dezelfde inrichting, maar afwisselend in ten minste drie verschillende inrichtingen handelingen in het kader van periodieke keuringen mag verrichten;

  • onderzoeksgerechtigde: erkende onderneming of instelling als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Regeling voertuigen;

  • reparatiepunt: in het kader van een keuring gerepareerd gebrek;

  • reparatieadviespunt: in het kader van een keuring geconstateerd gebrek ten aanzien van de controlepunten opgenomen in bijlage 1;

  • steekproef: de steekproefsgewijze herkeuring als bedoeld in artikel 86 van de wet;

  • wet: Wegenverkeerswet 1994.

Artikel

2

De eisen en voorschriften genoemd in deze regeling zijn van toepassing op een vaste keuringsplaats dan wel een mobiele keuringseenheid, tenzij anders bepaald.

Hoofdstuk

2

Aanvraag erkenning

Artikel

3

De aanvraag van een erkenning wordt met inachtneming van de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde voorschriften ingediend bij de Dienst Wegverkeer.

Artikel

4

Artikel

5

Indien aan de aanvrager van een erkenning APK, al eerder een erkenning is verleend, doch deze op grond van artikel 87 van de wet is ingetrokken, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 84, derde lid, van de wet, door de Dienst Wegverkeer worden bepaald dat van onderdelen van aanvraag voorschriften als bedoeld in artikel 3 kan worden afgeweken.

Artikel

6

Artikel

7

Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, is in deze keuringsplaats tenminste één keurmeester werkzaam die bevoegd is de voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk

3

Erkenningseisen

§

1

Gebouw en uitrusting

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

§

2

Apparatuur keuringsruimte

Artikel

11

In de keuringsruimte is de volgende apparatuur aanwezig:

  • a.

    een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen, dat deze vrij kunnen draaien;

  • b.

    een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn, al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;

  • c.

    een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte;

  • d.

    een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting;

  • e.

    basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie;

  • f.

    een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp;

  • g.

    hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat of een koevoet;

  • h.

    een rollenremtestbank of een platenremtestbank of, die voldoet aan de in artikel 13 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank of platenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.

Artikel

12

Naast de in artikel 11 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 13 gestelde eisen:

  • a.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen:

    • een koplamptestapparaat;

    • een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een vóór 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een vóór 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een druklucht-remsysteem;

    • een universele toerenteller;

    • een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden;

  • b.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximummassa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;

  • c.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg:

    • 1°.

      twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten;

    • 2°.

      een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

  • d.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

  • e.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambda-bepaling;

  • f.

    in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambda-bepaling.

Artikel

13

Artikel

14

De apparatuur, bedoeld in de artikelen 11 en 12, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud.

Hoofdstuk

4

Algemene erkenningsvoorschriften

§

1

Inrichting

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

§

2

Voorschriften administratie en bescheiden

Artikel

18

§

3

Wijzigingen

Artikel

19

Hoofdstuk

5

Keuringsbevoegdheden

§

1

Keuringsbevoegdheden en aanvraag keuringsbevoegdheid

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

De aanvrager van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen overlegt de volgende bescheiden:

  • a.

    een afschrift van de in de artikel 20 genoemde diploma’s;

  • b.

    indien van toepassing een afschrift van het resultaat van de toets als bedoeld in artikel 22.

Hoofdstuk

6

Voorschriften keuringen

§

1

Algemeen

Artikel

24

§

2

Keuringbevoegdheidsvoorschriften

Artikel

25

Artikel

26

§

3

Voorschriften keuring, steekproef en anonieme keuring

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Hoofdstuk

7

Toezicht

§

1

algemeen

Artikel

35

Artikel

36

Onverminderd het bepaalde in de artikel 30, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionarissen van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    het verlenen van toegang tot de keuringsplaats, inrichting of mobiele keuringseenheid;

  • b.

    het verstrekken van inlichtingen;

  • c.

    het overleggen van bescheiden;

  • d.

    het gebruik maken van de benodigde apparatuur;

  • e.

    het in acht nemen van door de betreffende functionaris van de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen.

Artikel

37

§

2

Toezicht erkenning APK

Artikel

38

De in deze paragraaf bepaalde eisen zijn, voor zover niet anders bepaald, tevens van toepassing op het toezicht op mobiele keuringseenheden en de inrichtingen waar met behulp van deze mobiele keuringseenheden keuringen worden verricht.

Artikel

39

Artikel

40

Bij schorsing van een erkenning kan worden bepaald dat, indien niet binnen een termijn van ten hoogste 12 weken wordt aangetoond dat weer aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften wordt voldaan, alsnog wijziging of intrekking van de erkenning volgt.

Artikel

41

Indien door de erkenninghouder de in de artikelen 25 tot en met 32 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel

42

De in artikel 87 van de wet, bedoelde wijziging, schorsing of intrekking van de erkenning kan, indien de erkenningseis of het erkenningsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt blijven tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

§

3

Toezicht bevoegdheid APK

Artikel

43

Afhankelijk van het resultaat van de toets, bedoeld in artikel 22, wordt de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen met twee jaar, met twee maanden of niet verlengd.

Artikel

44

De in artikel 87a van de wet bedoelde intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan, indien de keuringsbevoegdheidseis, het keuringsbevoegdheidsvoorschrift of het keuringsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt worden tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

Artikel

45

Artikel

46

Indien door de keurmeester de in de artikelen 25 tot en met 32 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk

8

Overgangs en slotbepalingen

Artikel

47

Wijzigt de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie A.

Artikel

48

Wijzigt de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie AM.

Artikel

49

Wijzigt de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie B.

Artikel

50

Wijzigt de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie C.

Artikel

51

Wijzigt de Regeling eisen theorie-examen rijbewijscategorie D.

Artikel

52

Wijzigt de Regeling kentekenbewijzen.

Artikel

53

Wijzigt de Regeling aanwijzing bromfietsen of motorfietsen ten behoeve van vrijstelling van de helmdraagplicht.

Artikel

54

Wijzigt het Instellingsbesluit Ambtelijke adviescommissie LZV.

Artikel

55

Wijzigt de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

Artikel

56

Wijzigt de Regeling verkeersregelaars 2009.

Artikel

57

Wijzigt de Regeling optische en geluidssignalen 2009.

Artikel

58

Erkenningen en bevoegdheden die zijn verleend krachtens de Erkenningsregeling APK, zoals die regeling luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling, worden gelijkgesteld met erkenningen en bevoegdheden die zijn verleend krachtens deze regeling.

Artikel

60

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S.Eurlings

Bijlage

1

Reparatieadviespunten

Artikel 1

1.

Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, waarbij van fabriekswege airbags gemonteerd zijn, moet het airbagsysteem goed functioneren.

Visuele controle. Op plaatsen waar het beeldmerk ‘AIRBAG’in de personenauto wordt aangetroffen moet een airbag aanwezig zijn. Indien het duidelijk is dat een airbag is verwijderd op de plaats waar het beeldmerk is aangetroffen, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

2.

Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een airbagsysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

Leden 2 en 3: visuele controle. Indien een airbagsysteem of een gordelspansysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, moet het waarschuwingslampje gaan branden als het contact wordt ingeschakeld. Vervolgens dient het waarschuwingslampje te doven, eventueel na het starten van de motor. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert. Indien het waarschuwingslampje blijft branden, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

3.

Bij personenauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een gordelspansysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

Artikel 2

1.

Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, waarbij van fabriekswege airbags gemonteerd zijn, moet het airbagsysteem goed functioneren.

Visuele controle. Op plaatsen waar het beeldmerk ‘AIRBAG’ in de bedrijfsauto wordt aangetroffen moet een airbag aanwezig zijn. Indien het duidelijk is dat een airbag is verwijderd op de plaats waar het beeldmerk is aangetroffen, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

2.

Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een airbagsysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.

Leden 2 en 3: visuele controle. Indien een airbagsysteem of een gordelspansysteem is voorzien van een waarschuwingslampje, moet het waarschuwingslampje gaan branden als het contact wordt ingeschakeld. Vervolgens dient het waarschuwingslampje te doven, eventueel na het starten van de motor. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, mag er vanuit worden gegaan dat het systeem functioneert. Indien het waarschuwingslampje blijft branden, wordt dit vermeld op het keuringsrapport.

3.

Bij bedrijfsauto’s, in gebruik genomen na 31 december 2003, en die beschikken over een gordelspansysteem dat is voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt, moet de waarschuwingsinrichting goed functioneren.