Wet van 9 november 2009 tot intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet)

Invoeringswet Waterwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de invoering van de Waterwet noodzakelijk is een aantal wetten, waaronder de Waterwet, aan te passen en enige andere wetten in te trekken, alsmede het overgangsrecht te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Wijziging van enige wetten

Artikel

1.1

Wijzigt de Algemene douanewet.

Artikel

1.2

Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel

1.3

Wijzigt de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat.

Artikel

1.4

Wijzigt de Natuurbeschermingswet 1998.

Artikel

1.4a

Wijzigt de Ontgrondingenwet.

Artikel

1.5

Wijzigt de Planwet verkeer en vervoer.

Artikel

1.6

Wijzigt de Provinciewet.

Artikel

1.7

Wijzigt de Spoedwet wegverbreding.

Artikel

1.8

Wijzigt de Waterschapswet.

Artikel

1.9

Wijzigt de Waterstaatswet 1900.

Artikel

1.10

Wijzigt de Waterwet.

Artikel

1.11

Wijzigt de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel

1.12

Wijzigt de Wet belastingen op milieugrondslag.

Artikel

1.13

Wijzigt de Wet bodembescherming.

Artikel

1.14

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

1.15

Wijzigt de Goedkeurings- en uitvoeringswet Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart.

Artikel

1.16

Wijzigt de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Artikel

1.17

Wijzigt de Wet inzake de luchtverontreiniging.

Artikel

1.18

Wijzigt de Wet milieubeheer.

Artikel

1.19

Wijzigt de Wet rampen en zware ongevallen.

Artikel

1.20

Wijzigt de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.

Hoofdstuk

2

Intrekking van wetten en overgangsrecht

Afdeling

2.1

Intrekking van enige wetten

Afdeling

2.2

Overgangsbepalingen

§

2.2.1

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 1

Artikel

2.2

Het horen van gedeputeerde staten van de betrokken provincies en de beheerders alsmede de bevoegde autoriteiten van de andere staten in het stroomgebieddistrict, bedoeld in artikel 1.2, derde lid, van de Waterwet, blijft achterwege voor zover de in de maatregel vast te stellen grenzen gelijk zijn aan de grenzen die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van kracht zijn ingevolge artikel 2a van de Wet op de waterhuishouding.

§

2.2.2

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 2

Artikel

2.3

[Vervallen]

Artikel

2.6

§

2.2.3

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 3

Artikel

2.8

Artikel

2.10

§

2.2.4

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 4

Artikel

2.12

§

2.2.5

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 5

Artikel

2.14

Artikel

2.16

Artikel

2.16a

Artikel

2.17

Artikel

2.18

Artikel

2.19

Een onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5.29 van de Waterwet geldend calamiteitenplan als bedoeld in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 wordt gelijkgesteld met een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 5.29 van de Waterwet.

Artikel

2.20

Maatregelen die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5.30 van de Waterwet van kracht zijn ingevolge artikel 72 van de Waterstaatswet 1900 worden, zolang zij nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd, gelijkgesteld met maatregelen krachtens artikel 5.30 van de Waterwet. Een melding die overeenkomstig artikel 73 van de Waterstaatswet 1900 is gedaan met betrekking tot zodanige maatregelen wordt gelijkgesteld met een melding overeenkomstig artikel 5.30 van de Waterwet.

Artikel

2.21

Een opdracht krachtens artikel 74, eerste lid, of 75 van de Waterstaatswet 1900 die onmiddellijk voor de inwerkingtreding van artikel 5.31 van de Waterwet van kracht is, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing krachtens artikel 5.31, eerste onderscheidenlijk derde lid, van de Waterwet.

§

2.2.6

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 6

Artikel

2.22

(Grondwaterwet)

Artikel

2.23

(Wet beheer rijkswaterstaatswerken)

Artikel

2.24

(Wet droogmakerijen en indijkingen)

Een concessie voor een handeling als bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van kracht is overeenkomstig artikel 1 van de Wet van 14 juli 1904 (Stb. 147), houdende bepalingen omtrent het ondernemen van droogmakerijen en indijkingen, wordt gelijkgesteld met een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verleende watervergunning als bedoeld in de Waterwet voor de desbetreffende handeling voor zover deze krachtens artikel 6.5, onderdeel c, van die wet wordt vereist.

Artikel

2.25

(Wet verontreiniging oppervlaktewateren)

Artikel

2.25a

(overgangsrecht advies indirecte lozingen)

Artikel

2.25b

(overgangsrecht verzoek handhaving indirecte lozingen)

Tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5.20 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan in gevallen waarin vanuit een inrichting die behoort tot een categorie van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, van waaruit afvalwater of andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater worden gebracht tengevolge waarvan:

  • a.

    de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk wordt belemmerd, of

  • b.

    de krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden voor de kwaliteit van het oppervlaktewater worden overschreden,

het dagelijks bestuur van het in artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet bedoelde waterschap of de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam waarop het afvalwater vanuit die voorziening wordt gebracht, voor zover dat nodig is om die gevolgen te beperken of weg te nemen, het voor die inrichting bevoegde bestuursorgaan een verzoek doen om een beschikking te geven tot oplegging van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing. Het bevoegde bestuursorgaan geeft daaraan gevolg, voor zover dat niet in strijd is met het belang van de bescherming van het milieu.

Artikel

2.26

(Wet verontreiniging zeewater)

Een ontheffing met betrekking tot een handeling als bedoeld in artikel 6.3 van de Waterwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van de Waterwet van kracht is overeenkomstig artikel 3 van de Wet verontreiniging zeewater, wordt gelijkgesteld met een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verleende watervergunning als bedoeld in de Waterwet voor de desbetreffende handeling, tenzij ingevolge artikel 6.7 van die wet een vrijstelling van toepassing is.

Artikel

2.27

(Wet op de waterhuishouding)

Een vergunning met betrekking tot een handeling als bedoeld in artikel 6.5, onderdeel a, van de Waterwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 6 van de Waterwet van kracht is overeenkomstig artikel 24 van de Wet op de waterhuishouding, wordt gelijkgesteld met een watervergunning als bedoeld in de Waterwet voor de desbetreffende handeling, voor zover deze krachtens artikel 6.5, onderdeel a, van die wet dan wel een verordening van een waterschap wordt vereist.

Artikel

2.28

(keurvergunningen)

Een vergunning of ontheffing voor een handeling in een watersysteem of een beschermingszone die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 6 van de Waterwet van kracht is overeenkomstig een verordening van een waterschap wordt gelijkgesteld met een door dat waterschap verleende watervergunning, voor zover na dat tijdstip ingevolge een zodanige verordening nog steeds een vergunning of ontheffing voor die handeling wordt vereist.

Artikel

2.29

(afwikkeling aanvragen)

Artikel

2.30

(Wet bodembescherming)

Artikel

2.31

(Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart)

§

2.2.7

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 7

Artikel

2.34

(schadevergoeding)

Artikel

2.35

(schadevergoeding)

De artikelen 7.18 en 7.20 van de Waterwet zijn niet van toepassing met betrekking tot schade als bedoeld in artikel 7.18 van die wet die is veroorzaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel. Met betrekking tot een zodanige schade blijven de artikelen 35 en 36 van de Grondwaterwet, zoals die luidden onmiddellijk voor dat tijdstip, van toepassing.

Artikel

2.36

(schade aan waterstaatswerken)

Artikel 7.21 van de Waterwet is niet van toepassing indien schade als bedoeld in dat artikel is veroorzaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel. Met betrekking tot een zodanige schade blijft voor waterstaatswerken in beheer bij het rijk artikel 9 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken dan wel, voor andere waterstaatswerken, artikel 12c van de Waterstaatswet 1900, zoals die artikelen luidden onmiddellijk voor dat tijdstip, van toepassing.

Artikel

2.37

(subsidies primaire waterkeringen)

Met betrekking tot subsidies die krachtens artikel 12 van de Wet op de waterkering zijn verleend blijft het bepaalde bij en krachtens genoemd artikel, zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 7.23 van de Waterwet, van toepassing.

§

2.2.8

Overgangsbepalingen Waterwet hoofdstuk 8

Artikel

2.38

(handhavingsbeschikkingen)

Het bestuursorgaan dat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk 8 van de Waterwet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing heeft gegeven ter zake van een overtreding van een voorschrift dat door deze wet wordt ingetrokken, maar ingevolge § 2.2.6 van kracht blijft na die intrekking, blijft bevoegd met betrekking tot die beschikking.

§

2.2.9

Overgangsbepalingen Waterschapswet

Artikel

2.39

(goedkeuring van of beroep tegen besluiten en beslissingen)

Hoofdstuk

3

Slotbepalingen

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Wijzigt de Waterwet.

Artikel

3.3

Artikel

3.4

Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Waterwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J. C. Huizinga-Heringa
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. M. Cramer
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin