Mandaatbesluit BZK 2009

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de Algemene wet bestuursrecht;
Mede gelet op het Koninklijk besluit van 18 oktober 1988, houdende regeling van de functie en verantwoordelijkheid van de Secretaris-generaal;

Vast te stellen het navolgende Mandaatbesluit:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Ministerie: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b.

    Minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • c.

    stuk: een schriftelijk stuk dat een besluit inhoudt of een ander schriftelijk stuk dat wordt toegerekend aan de Minister;

  • d.

    diensthoofd: een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid;

  • e.

    directeur: de leidinggevende van een in het Organisatiebesluit BZK 2008 genoemd dienstonderdeel die rechtstreeks ressorteert onder een directeur-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering of het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, met uitzondering van de leidinggevenden die ressorteren onder de korpschef van het Korps landelijke politiediensten;

  • f.

    mandaat: de bevoegdheid om namens de Minister besluiten te nemen en stukken af te doen en te ondertekenen;

  • g.

    werkterrein: de taken van de betreffende functionaris en zijn dienstonderdeel overeenkomstig het Organisatiebesluit BZK 2009.

Artikel

1.2

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt met de verlening van mandaat gelijk gesteld de verlening van:

  • a.

    volmacht: de bevoegdheid om namens de Minister voor de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten;

  • b.

    machtiging: de bevoegdheid om namens de Minister handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Hoofdstuk

2

Uitzonderingen mandaat

Artikel

2.1

Mandaat wordt niet verleend met betrekking tot:

  • a.

    het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift;

  • b.

    het beslissen op een bezwaarschrift tegen een besluit dat persoonlijk door de Minister onderscheidenlijk de Secretaris-generaal is getekend;

  • c.

    het beslissen op een beroepschrift;

  • d.

    het instellen van een agentschap of baten-lastendienst bij het Ministerie;

  • e.

    het oprichten van een rechtspersoon;

  • f.

    het geven van aanwijzingen aan een ander bestuursorgaan op grond van een wettelijk voorschrift;

  • g.

    het toepassen van aanwijzing 3 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren;

  • h.

    het vaststellen van het besluit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Coördinatiebesluit organisatie en formatie rijksdienst 2007, houdende de vaststelling van de organisatie van het Ministerie;

  • i.

    het uitoefenen van het houderschap van de departementale persoonsregistraties;

  • j.

    het uitoefenen van de op grond van departementale regelgeving aan de Minister voorbehouden bevoegdheden met betrekking tot vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken;

  • k.

    het instellen van een adviescommissie of klachtencommissie waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van het Ministerie en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de Minister, en het benoemen en ontslaan van de (plaatsvervangend) voorzitter en (plaatsvervangend) leden van die commissie;

  • l.

    het benoemen en ontslaan van departementale vertrouwenspersonen;

  • m.

    het verlenen van goedkeuring aan, het schorsen of het vernietigen van, dan wel het onthouden van goedkeuring aan besluiten van een ander bestuursorgaan;

  • n.

    het definitief buiten invordering stellen onderscheidenlijk kwijtschelden van vorderingen op derden vanaf door de Minister van Financiën vastgestelde grensbedragen;

  • o.

    het definitief vaststellen van een sectorale arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvoor de Minister verantwoordelijk is;

  • p.

    indien het een stuk betreft dat bij de ontvanger de indruk kan wekken dat de ondertekenaar persoonlijk een beslissing neemt die door de Minister behoort te worden genomen;

  • q.

    politieke of maatschappelijke aangelegenheden van principiële aard.

Artikel

2.2

Hoofdstuk

3

Secretaris-generaal

Paragraaf

1

Mandaat Secretaris-generaal

Artikel

3.2

Onverminderd dit besluit heeft het mandaat van de Secretaris-generaal in ieder geval betrekking op:

  • a.

    het werkterrein van de functionarissen en organisatieonderdelen van het Ministerie, met uitzondering van de taken, genoemd in paragraaf 3.7 van het Organisatiebesluit BZK 2009;

  • b.

    het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • c.

    het vaststellen van de formatie van het Ministerie;

  • d.

    het rechtstreeks leiding geven aan de diensthoofden en overige rechtstreeks onder de Secretaris-generaal ressorterende functionarissen, voor zover ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst niet anders is bepaald;

  • e.

    het nader vaststellen van de inrichting van de onder de directeuren-generaal, het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de hoofddirecteur van de Dienst Concernstaf en Bedrijfsvoering en het hoofd van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid ressorterende dienstonderdelen op grond van het Organisatiebesluit BZK 2009;

  • f.

    aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • g.

    het beslissen op bezwaarschriften, anders dan bedoeld in artikel 4.8;

  • h.

    het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • i.

    het behandelen van klachten ingevolge een wettelijke regeling met betrekking tot klachtrecht, waarover door een commissie wordt gerapporteerd of geadviseerd;

  • j.

    het optreden als bestuurder in de zin van voornoemde wet in het overleg met de Groepsondernemingsraad van het Ministerie. De minister is in WOR expliciet uitgesloten als bestuurder;

  • k.

    het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • l.

    personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

  • m.

    de verantwoordelijkheid voor het beheer van de archiefbescheiden bij het Ministerie op grond van de geldende regelgeving;

  • n.

    het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het Ministerie is betrokken;

  • o.

    het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • p.

    het beslissen op bezwaarschriften tegen de door het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst genomen besluiten met betrekking tot aanvragen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.

Paragraaf

2

Beperkingen mandaat Secretaris-generaal

Artikel

3.3

Het mandaat van de Secretaris-generaal is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot beslissingen ten aanzien van de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, voor zover deze samenhangen met de taken, genoemd in paragraaf 3.7 van het Organisatiebesluit BZK 2009.

Paragraaf

3

Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel

3.4

Artikel

3.5

De Secretaris-generaal verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, na advies van de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving, de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel

3.6

De Secretaris-generaal is bevoegd om de directeur-generaal Veiligheid, ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot het Korps Landelijke Politiediensten in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Secretaris-generaal te laten treden.

Artikel

3.7

Hoofdstuk

4

Diensthoofden

Paragraaf

1

Mandaat diensthoofden

Artikel

4.1

Aan het diensthoofd wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van het diensthoofd en die, onverminderd dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel

4.2

Onverminderd dit besluit, heeft het mandaat van het diensthoofd in ieder geval betrekking op:

  • a.

    het werkterrein van het diensthoofd en de onder het diensthoofd ressorterende functionarissen en dienstonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b.

    het vaststellen van de formatie van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen;

  • c.

    het leiding geven aan de rechtstreeks onder het diensthoofd ressorterende functionarissen;

  • d.

    het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen, voor zover niet een onder het diensthoofd ressorterende functionaris als zodanig optreedt;

  • e.

    het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken, onverminderd artikel 4.3;

  • f.

    het vaststellen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot aangelegenheden op het werkterrein van het diensthoofd;

  • g.

    het beheer van de archiefbescheiden van de onder het diensthoofd ressorterende dienstonderdelen op grond van de desbetreffende departementale regelgeving;

  • h.

    het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren die worden aangesteld bij een onder het diensthoofd ressorterend dienstonderdeel;

  • i.

    het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten inzake aangelegenheden die behoren tot zijn werkterrein, met uitzondering van die besluiten die door de Minister, de Secretaris-generaal of het diensthoofd zijn genomen, onverminderd artikel 4.3 en voor zover in wet- en regelgeving niet anders is bepaald.

Paragraaf

2

Bijzonder mandaat diensthoofden

Artikel

4.4

Het mandaat van de directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties omvat tevens:

  • a.

    de leiding van het overleg met de centrales van overheidspersoneel en de overheidswerkgevers of verenigingen van overheidswerkgevers, bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

  • b.

    de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen namens de Minister genomen besluiten met betrekking tot de uitvoering van de begroting voor Koninkrijksrelaties, met uitzondering van besluiten die door de Minister, de Secretaris-generaal of de directeur-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties zijn genomen.

Artikel

4.5

Het mandaat van de directeur-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk omvat tevens de leiding van het overleg met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel, genoemd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel

4.7

Ten aanzien van het mandaat van de directeur-generaal Veiligheid met betrekking tot het beheer van het Korps Landelijke Politiediensten geldt het volgende:

  • a.

    artikel 4.9 van dit besluit is niet van toepassing;

  • b.

    artikel 6.2, eerste en tweede lid, zijn slechts van toepassing op voornoemde dienstonderdelen voor zover dit door de directeur-generaal Veiligheid of de korpschef van het Korps Landelijke Politiediensten is bepaald.

Artikel

4.8

Paragraaf

3

Beperkingen mandaat diensthoofden

Artikel

4.9

Het mandaat van het diensthoofd is niet van toepassing op het nemen van besluiten en het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot:

  • a.

    de onderdeeloverstijgende kaders van het beleid en beheer inzake alle aspecten van de bedrijfsvoering van het Ministerie met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied en aangelegenheden met betrekking tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • b.

    het nader vaststellen van de inrichting van de onder de diensthoofden ressorterende dienstonderdelen op basis van het Organisatiebesluit BZK 2009;

  • c.

    aangelegenheden die op grond van bovendepartementale regelgeving of afspraken op centraal departementaal niveau dienen te worden afgehandeld;

  • d.

    het vertegenwoordigen van de Minister in het departementaal overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • e.

    personele beheersbeslissingen op grond van het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 ten aanzien van de directeuren van de Kabinetten van de Gouverneurs van de Nederlandse Antillen en Aruba;

  • f.

    het optreden als gemachtigd ambtenaar in de zin van de departementale regelgeving met betrekking tot de uitvoering van de Wet openbaarheid van bestuur;

  • g.

    het optreden als bevoegd gezag als bedoeld in de Regeling procedure inzake het omgaan met een vermoeden van een misstand;

  • h.

    het verlenen van ontslag aan een ambtenaar op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

  • i.

    het vaststellen en ondertekenen van beleidsregels en circulaires met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in dit artikel;

  • j.

    het toekennen van vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel

4.10

Paragraaf

4

Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel

4.11

Artikel

4.12

Het diensthoofd verleent ondermandaat bij schriftelijk besluit, in overeenstemming met de Secretaris-generaal en na advies van de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Personeel en Organisatie.

Artikel

4.13

Hoofdstuk

5

Directeuren

Paragraaf

1

Mandaat directeuren

Artikel

5.1

Aan de directeur wordt mandaat verleend ten aanzien van aangelegenheden die behoren tot het werkterrein van de directeur en die, onverminderd dit besluit, redelijkerwijs niet behoren te worden voorgelegd aan een hoger bevoegd gezag.

Artikel

5.2

Onverminderd dit besluit, heeft het mandaat van de directeur in ieder geval betrekking op:

  • a.

    het werkterrein van de directeur en de onder de directeur ressorterende functionarissen en dienstonderdelen en het uitoefenen van integraal management dienaangaande met inbegrip van aangelegenheden op organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

  • b.

    het leiding geven aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen;

  • c.

    het optreden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden in het overleg met de ondernemingsraad van het desbetreffende dienstonderdeel, voor zover het diensthoofd niet als zodanig optreedt;

  • d.

    het vertegenwoordigen van de Minister namens de Staat in gerechtelijke procedures waarbij het dienstonderdeel is betrokken;

  • e.

    het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het dienstonderdeel waarover de directeur de leiding voert voor zover het een buitendienst, agentschap of baten-lastendienst betreft.

Paragraaf

2

Bijzonder mandaat directeuren

Artikel

5.3

De directeur Bedrijfsvoering is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van (raam)overeenkomsten inzake departementale inkoop voor bewaking en beveiliging, bedrijfshulpverlening, schoonmaak, vervoer, groenvoorziening, catering en informatie- en communicatietechnologie.

Artikel

5.4

De directeur Financieel-Economische Zaken is bevoegd:

  • a.

    tot het af doen en ondertekenen van stukken in verband met de uitvoering van artikel 21 van de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit taak FEZ;

  • b.

    tot het geven van instructies aan de onderdelen die verantwoordelijk zijn voor de financiële bedrijfsvoering en control;

  • c.

    tot het inhoudelijk aansturen van onderdelen die zijn betrokken bij het bewaken van en adviseren over de uitvoering van de bedrijfsvoering in brede zin;

  • d.

    tot het met inachtneming van dit besluit tekenen en afdoen van stukken met betrekking tot het werkterrein van de Coördinerend Directeur Inkoop.

Artikel

5.5

De directeur Personeel en Organisatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd:

  • a.

    tot het ondertekenen van procedurele stukken in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten van of namens de Minister met betrekking tot een personele aangelegenheid;

  • b.

    tot het inschakelen van de landsadvocaat voor ondersteuning of vertegenwoordiging van het Ministerie inzake rechtspositionele vraagstukken;

  • c.

    tot het namens de Secretaris-generaal ondertekenen van stukken aan de Groepsondernemingsraad onderscheidenlijk de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • d.

    tot het ondertekenen van brieven met betrekking tot het voeren van de salarisadministratie bij de directie;

  • e.

    tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot het aangaan van raamovereenkomsten inzake organisatie-advisering, opleiding, scholing, training en assessments bij het Ministerie, en overeenkomsten inzake departementale vervoersregelingen, arbeidsomstandigheden, bedrijfsmaatschappelijk werk en kinderopvang;

  • f.

    tot het afdoen en ondertekenen van stukken met betrekking tot de vergoeding van representatiekosten op grond van het Besluit representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel

5.6

De directeur Communicatie en Informatie is met inachtneming van dit besluit bevoegd om stukken af te doen en te ondertekenen met betrekking tot het aangaan van raamovereenkomsten inzake de inzet van media ten behoeve van departementale voorlichting en communicatie.

Paragraaf

3

Beperkingen mandaat directeuren

Artikel

5.7

Artikel

5.8

Paragraaf

4

Ondermandaat en plaatsvervanging

Artikel

5.9

Artikel

5.10

Artikel

5.11

De rechtstreeks onder de directeur ressorterende leidinggevenden zijn, voor zover door de directeur met toepassing van artikel 5.9, eerste lid, niet anders is bepaald, ten aanzien van de onder hen ressorterende functionarissen bevoegd tot:

  • a.

    het vaststellen van het wekelijkse werkrooster;

  • b.

    het verlenen van vakantieverlof;

  • c.

    het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

  • d.

    het accorderen van binnenlandse dienstreizen en daarbij gebruikte vervoermiddel;

  • e.

    het voeren respectievelijk de verslaglegging van het gesprek, bedoeld in artikel 71 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel

5.12

Hoofdstuk

6

Algemene bepalingen inzake mandaat

Artikel

6.1

De uitoefening van een mandaat, geschiedt met inachtneming van:

Artikel

6.2

Artikel

6.3

Artikel

6.4

Artikel

6.5

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist de Minister, de Secretaris-generaal of het diensthoofd over de doorverlening van zijn mandaat.

Hoofdstuk

7

Beheer

Artikel

7.1

Artikel

7.2

Artikel

7.3

Artikel

7.4

Wijziging van dit besluit geschiedt op initiatief van de directeur Personeel en Organisatie na advies van de directeur Financieel-Economische Zaken en de directeur Constitutionele Zaken en Wetgeving.

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

8.1

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin dit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2009.

Artikel

8.3

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit BZK 2009.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, E.M.H.Hirsch Ballin