Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek BES

Overgangsrecht

Titel

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Tenzij anders is bepaald, wordt een rechtshandeling die is verricht voordat de wet van toepassing wordt, niet nietig of vernietigbaar ten gevolge van een omstandigheid die de wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, aanmerkt als een grond van nietigheid of vernietigbaarheid.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Is voor de al dan niet toepasselijkheid van de bepalingen der wet omtrent aansprakelijkheid en schadevergoeding beslissend, of een schade vóór of na het in werking treden van de wet is ontstaan, en blijkt dat niet, dan is beslissend, of de schade vóór of na het in werking treden van de wet is bekend geworden.

Artikel

12

De aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan of, bij toepassing van artikel 11, bekend geworden na het in werking treden van de wet, wordt, ook met betrekking tot haar omvang, naar het tevoren geldende recht beoordeeld, indien die schade voortspruit uit dezelfde gebeurtenis of vóór het in werking treden van de wet bestaan hebbende toestand als een eerdere door de benadeelde geleden schade waarop dat recht van toepassing was. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid wegens iemands overlijden na het tijdstip van het in werking treden van de wet als gevolg van letsel dat vóór dat tijdstip is ontstaan.

Artikel

13

Een beding dat naar een vóór het in werking treden van de wet geldend wetsartikel verwijst of de zakelijke inhoud van zo’n artikel weergeeft, wordt geacht een verwijzing naar of een weergave van de wet in te houden, tenzij zulks niet in overeenstemming met de strekking van het beding zou zijn.

Artikel

14

Artikel

15

De in overgangsbepalingen vervatte verwijzing naar de regels van de wet of naar die van het tevoren geldende recht is in aan de rechter voorgelegde zaken niet van toepassing, indien de gelijkenis met elders in die bepalingen geregelde gevallen daartoe noopt of indien de toepassing onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter beslist de zaak alsdan op de wijze die naar zijn oordeel in de gegeven omstandigheden het meest passend en billijk is.

Titel

2

Overgangsbepalingen in verband met Boek 1

Artikel

16

Een verzoek, gericht aan de Gouverneur, tot het verkrijgen van diens toestemming tot wijziging of vaststelling van een geslachtsnaam, dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet is ingediend, doch waarop alsdan nog niet is beslist,wordt van dat tijdstip af aangemerkt en door hem behandeld als een verzoek tot wijziging of vaststelling van die geslachtsnaam overeenkomstig artikel 7 van Boek 1.

Artikel

17

Artikel

18

De stuiting van een huwelijk, aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden van titel 5, afdeling 3, van Boek 1, vervalt op dat tijdstip, voor zover zij is geschied door een persoon die daartoe volgens die afdeling niet bevoegd is, of op een grond welke door die afdeling niet wordt gerechtvaardigd.

Artikel

19

Indien de aangifte van een huwelijk vóór het in werking treden van de wet is gedaan en de voltrekking daarvan nadien geschiedt, doet de ambtenaar van de burgerlijke stand, alvorens tot die voltrekking gelegenheid te geven, aan zich overleggen de bescheiden genoemd in artikel 44 van Boek 1, met uitzondering van de in het eerste lid, onder h, van dat artikel bedoelde verklaring.

Artikel

21

Op rechtshandelingen die een echtgenoot vóór het in werking treden van de artikelen 88 en 89 van Boek 1 heeft verricht, blijven de totdan geldende artikelen 158, 159 en 160 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.

Artikel

22

Op rechtshandelingen die een echtgenoot vóór het in werking treden van de wet in strijd met het toen geldende artikel 169 van het Burgerlijk Wetboek heeft verricht, blijft het toen geldende artikel 170 van dat wetboek van toepassing.

Artikel

23

De tweede en de derde volzin van artikel 97, eerste lid, van Boek 1 zijn van hun in werking treden af mede van toepassing op de goederen die reeds voordien in de gemeenschap waren gevallen.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel 157, vierde tot en met zesde lid, van Boek 1 is slechts van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud ter zake van de ontbinding door echtscheiding van huwelijken die na het in werking treden van die leden zijn voltrokken. Hetzelfde geldt voor de artikelen 169, tweede lid, en 182 van dat Boek, voor zover deze de in de eerste volzin bedoelde leden van artikel 157 onder voorbehoud van nadere bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaren.

Artikel

26

Het tevoren geldende artikel 298 van het Burgerlijk Wetboek blijft van toepassing op de gevolgen van een verzoening van echtgenoten die van tafel en bed waren gescheiden, indien die verzoening vóór het in werking treden van de wet is geschied.

Artikel

27

Artikel

28

Een verzoek tot verlening van brieven van wettiging die vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet tot de Gouverneur is gericht, vervalt op dat tijdstip, indien alsdan op dat verzoek nog niet is beslist.

Artikel

29

Artikel

30

Indien een verzoek tot adoptie uitsluitend op de grond van het niet vervuld zijn van de voorwaarde bedoeld in het tevoren geldende artikel 331b, aanhef en onder d, eerste volzin, van het Burgerlijk Wetboek, is afgewezen, blijft de tweede volzin van het bedoelde onderdeel van toepassing.

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel 450, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold voor een voogd, blijft van toepassing op diens aanspraak op loon, zolang de rechter daaromtrent niet een beslissing op grond van artikel 358 van Boek 1 heeft genomen.

Artikel

35

Artikel 466 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat gold tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet, blijft van toepassing op hetgeen de minderjarige op dat tijdstip aan de voogd na het einde van diens bewind nog schuldig was gebleven.

Artikel

36

Artikel

37

Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af wordt een curatele die is ingesteld op grond van het voordien geldende artikel 482, onder 1 (of 4), van het Burgerlijk Wetboek, aangemerkt als een curatele op grond van artikel 378, onder a, van Boek 1.

Titel

2A

Overgangsbepalingen in verband met Boek 2

Artikel

37a

Artikel 2, eerste lid, van Boek 2 bepaalt mede de gevolgen van de daar genoemde gebreken in de oprichting van een rechtspersoon, welke voor het in werking treden van Boek 2 is geschied. Het vierde lid geldt niet voor rechtspersonen die op voet van het derde lid zijn ontbonden en al voor het in werking treden van Boek 2 in een voorgewende rechtsvorm aan het verkeer deelnamen.

Artikel

37e

Artikel 15, vijfde lid, van Boek 2 geldt voor rechtspersonen die bij het in werking treden van Boek 2 bestaan en die geen besloten vennootschap zijn voor het eerst voor het kalenderjaar dat aanvangt nadat twee jaren na het in werking treden van Boek 2 zijn verstreken.

Artikel

37f

Artikel 16 van Boek 2 geldt alleen voor het geval de faillissementstoestand onherroepelijk is ingetreden na het in werking treden van Boek 2.

Artikel

37g

Bij de toepassing van artikel 16 van Boek 2 wordt slechts in aanmerking genomen het onbehoorlijk bestuur dat plaatsvond na het in werking treden van Boek 2.

Artikel

37h

Ten aanzien van commissarissen die zijn benoemd of aangewezen voor het in werking treden van Boek 2 vindt het bepaalde in artikel 19, derde lid, van Boek 2 eerst toepassing nadat twee jaren zijn verstreken sedert het in werking treden van Boek 2.

Artikel

37i

De artikelen 20 tot en met 23 gelden niet voor een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat voor het in werking treden van Boek 2 is genomen. Voor een dergelijk besluit blijft het toen geldende recht van toepassing.

Artikel

37k

De artikelen 29 tot en met 31 van Boek 2 zijn niet van toepassing op vereffeningen die zijn aangevangen voor het in werking treden van Boek 2. Op deze vereffeningen blijft het recht dat gold voor het in werking treden van Boek 2 van toepassing.

Artikel

37l

Het bepaalde in artikel 36, tweede lid, van Boek 2 geldt voor rechtspersonen die reeds bestaan bij het in werking treden van Boek 2 eerst nadat twee jaren na dat tijdstip zijn verstreken.Tot dat tijdstip blijft voor deze rechtspersonen het voordien geldend recht van toepassing.

Artikel

37m

Het bepaalde in artikel 51, eerste lid, onder a, geldt voor de stichting particulier fonds die reeds bestaat bij het in werking treden van Boek 2, eerst nadat twee jaren na dat tijdstip zijn verstreken.

Artikel

37o

Artikel

37p

De artikelen 89 en 94 van Boek 2 gelden voor het eerst voor het eerste boekjaar dat aanvangt na het in werking treden van Boek 2. Tot dat tijdstip blijft voor de betrokken rechtspersoon het voordien geldende recht van toepassing.

Artikel

37q

De in de statuten als coöperatieve vereniging aangeduide rechtspersoon heeft vanaf het in werking treden van Boek 2 als coöperatie te gelden. Is bij een coöperatieve vereniging, die bij het in werking treden van Boek 2 in staat van vereffening verkeert, aansprakelijkheid ontstaan op grond van artikel 7, aanhef en ten 3e, in verbinding met artikel 19 van de Verordening van de 13de februari 1920 tot regeling der coöperatieve verenigingen (P.B. 1920, no. 9), dan komt deze aansprakelijkheid door het in werking treden van Boek 2 niet te vervallen.

Artikel

37r

Het bepaalde in artikel 97 onder d van Boek 2 geldt voor de coöperatie die reeds bestaat bij het in werking treden van Boek 2 pas nadat twee jaren na dit tijdstip zijn verstreken.

Artikel

37s

Artikel

37t

De artikelen 116 tot en met 126 gelden voor het eerste boekjaar dat aanvangt na het in werking treden van Boek 2. Tot dat tijdstip blijft voor de betrokken rechtspersoon het voordien geldende recht van toepassing.

Artikel

37u

Bij de toepassing van artikel 138 wordt slechts in aanmerking genomen het optreden als ware hij bestuurder en het bijdragen tot een instructie dat plaatsvond na het in werking treden van Boek 2, voor zover althans het aanmerken als bestuurder niet kon geschieden op grond van de voordien geldende regels.

Artikel

37v

[vervallen]

Artikel

37w

[vervallen]

Artikel

37x

[vervallen]

Artikel

37y

Zolang de op 19 november 2002 aan de Staten aangeboden ontwerplandsverordening houdende vaststelling van een Nieuw wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Zitting 2002-2003-2709 (E-110)) niet tot landsverordening is verheven en in werking is getreden, worden aandelen op naam in een naamloze vennootschap of besloten vennootschap geacht zich onder de vennootschap te bevinden, ongeacht of aandeelbewijzen zijn uitgegeven.

Titel

3

Overgangsbepalingen in verband met Boek 3

Artikel

38

Zaken die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet onroerend door bestemming waren en als zodanig waren begrepen in een beslag of executie, blijven, indien de wet hen als roerend aanmerkt, ook nadien daaronder begrepen en gelden als onroerend zolang het beslag of de executie duurt, doch slechts tot aan de levering aan de koper.

Artikel

39

Op roerende zaken die tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet onroerend door bestemming waren en als zodanig aan hypotheek waren onderworpen, rust van dat tijdstip af een pandrecht. Het pandrecht komt van dat tijdstip mede te rusten op roerende zaken die als onroerend door bestemming onder het tevoren geldende recht aan die hypotheek zouden zijn onderworpen. Met betrekking tot de zaken, in de eerste en de tweede volzin genoemd, wordt geacht het in artikel 254, eerste lid, van Boek 3 bedoelde beding te zijn gemaakt. Het pandrecht op de in de eerste volzin bedoelde zaken werkt tegen de, vóór het in werking treden van de wet ontstane, rechten en vorderingen waartegen de hypotheek kon worden ingeroepen; met betrekking tot de rangorde geldt het als gevestigd op het tijdstip waarop de zaak met hypotheek werd belast.

Artikel

40

De verplichting bedoeld in artikel 15a van Boek 3 geldt voor degene die door dat artikel wordt aangewezen, voor het eerst met betrekking tot het eerste boekjaar dat na het in werking treden der wet aanvangt, indien een zodanige verplichting niet reeds krachtens het tevoren geldende recht op hem rustte.

Artikel

41

Artikel

42

Voor de toepassing van artikel 52, eerste lid, onder d, van Boek 3 wordt onder een bevoegdheid tot inroeping van een vernietigingsgrond begrepen de bevoegdheid tot het inroepen van een soortgelijke vernietigingsgrond, welke iemand reeds toekwam volgens het recht dat vóór het toepasselijk worden van de wet gold.

Artikel

43

Artikel 62, tweede lid, van Boek 3 wordt een jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing op een volmacht die op dat tijdstip bestaat.

Artikel

44

Artikel 81, derde lid, van Boek 3 geldt mede ten aanzien van beperkte rechten die vóór het in werking treden van de wet reeds door afstand of vermenging waren tenietgegaan.

Artikel

45

Is vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een goed ter uitvoering van een voorwaardelijke verbintenis geleverd, dan geldt het als onder dezelfde voorwaarde verkregen.

Artikel

46

Op de rechtsverhouding tussen degene die op het tijdstip van het in werking treden van de wet nog voor een bepaalde tijd rechthebbende op een goed is, en hem die na hem verkrijgt, zijn de bepalingen omtrent verplichtingen en bevoegdheden welke uit vruchtgebruik voortvloeien, van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard of inhoud van die rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.

Artikel

47

Artikel

48

Levering van een recht als bedoeld in artikel 662, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, en voltooid vóór dat tijdstip, werkt jegens een persoon tegen wie het moet worden uitgeoefend en ten aanzien van wie vóór dat tijdstip volgens artikel 662, tweede lid, de overdracht nog geen gevolg had, slechts nadat zij hem overeenkomstig artikel 94 van Boek 3 is medegedeeld.

Artikel

49

Artikel 104 van Boek 3 is mede van toepassing ten aanzien van een niet in het tevoren geldende artikel 1982 van het Burgerlijk Wetboek genoemd goed, indien vóór het in werking treden der wet de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van dat goed is gestuit.

Artikel

50

Artikel 105 van Boek 3 wordt op het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing met betrekking tot degene die alsdan een goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van dat bezit is voltooid; hij wordt geacht dat goed niet voordien te hebben verkregen.

Artikel

51

Indien een rechthebbende op het tijdstip van het in werking treden van de wet van zijn beperkte recht geen gebruik maakte en een termijn na afloop waarvan het dientengevolge krachtens het tevoren geldende recht geheel of ten dele teniet kan gaan, nog niet was verstreken, wordt artikel 106 van Boek 3 op dat tijdstip van toepassing.

Artikel

52

Artikel 122 van Boek 3 vindt mede toepassing met betrekking tot de vergoedingen welke de rechthebbende krachtens het tevoren geldende recht is verschuldigd geworden over het tijdvak dat aan het in werking treden van de wet is voorafgegaan.

Artikel

54

Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing op de handelingen met betrekking tot de verdeling van een gemeenschap, voor zover die nog niet is voltooid, en uitsluitend voor het vervolg, behalve indien dit zou nopen tot het ongedaan maken van alsdan reeds in overeenstemming met het voordien geldende recht getroffen maatregelen. De wet wordt niet van toepassing ten aanzien van onderwerpen waaromtrent vóór het in werking treden van de wet een rechterlijke uitspraak is gevraagd.

Artikel

55

Van het tijdstip van het in werking treden der wet af is artikel 181 van Boek 3 van toepassing op een onzijdig persoon die is benoemd krachtens artikel 1097 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat voordien gold, evenwel met handhaving van de voor hem geldende beloning, zolang de rechter daaromtrent niet een beslissing overeenkomstig artikel 181, derde lid, van Boek 3 heeft genomen.

Artikel

57

De hoofdgerechtigde op goederen waarop ten tijde van het in werking treden van titel 8 van Boek 3 een vruchtgebruik rust, en de vruchtgebruiker kunnen na het in werking treden de regelingen omtrent bevoegdheden en verplichtingen treffen, welke de wet bij de vestiging van een vruchtgebruik toelaat.

Artikel

58

Artikel 784 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing met betrekking tot de verbruikbare zaken, die waren begrepen onder een voordien aangevangen vruchtgebruik.

Artikel

59

Artikel 221 van Boek 3 is van toepassing op een vruchtgebruik dat op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat, ook indien op dat tijdstip de vruchtgebruiker reeds in ernstige mate in de nakoming van zijn verplichtingen is tekortgeschoten.

Artikel

60

Artikel 238, derde lid, van Boek 3 geldt gedurende een jaar na het tijdstip van het in werking treden van de wet niet ten aanzien van goederen welke vóór dat tijdstip waren ontvreemd en daarna, eveneens vóór dat tijdstip, in pand waren gegeven.

Artikel

62

De artikelen 249 tot en met 252 van Boek 3 zijn niet van toepassing op de uitwinning van een pand, indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet aan de pandgever de uitwinning van het pand reeds was aangezegd. Artikel 253 van Boek 3 is van toepassing, indien eerst na dat tijdstip het pand wordt verkocht of aan de pandhouder verblijft.

Artikel

63

Artikel 1185, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tot aan het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing ten aanzien van schulden die op dat tijdstip bestaan.

Artikel

64

De houders van certificaten als bedoeld in artikel 259 van Boek 3, welke op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestaan, verkrijgen op dat tijdstip een pandrecht overeenkomstig het tweede en derde lid van dat artikel. Zijn de certificaten uitgegeven voor schuldvorderingen op naam zonder medewerking van de schuldenaar, dan geldt de vorige volzin slechts, indien aan deze van de uitgifte mededeling is gedaan.

Artikel

65

Indien op het tijdstip van het in werking treden van de wet sinds de overschrijving in de openbare registers van een leveringsakte wegens koop of een akte van scheiding nog geen acht vrije dagen zijn verstreken, blijven de artikelen 1207 en 1208 van het Burgerlijk Wetboek, zoals die voordien golden, van toepassing ten opzichte van de in die artikelen bedoelde hypotheken.

Artikel

66

Artikel 1209 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft van toepassing op bedongen rente over een vordering tot zekerheid waarvan vóór dat tijdstip hypotheek was gevestigd.

Artikel

67

Artikel 266 van Boek 3 is gedurende een termijn van drie jaren na het in werking treden van de wet niet van toepassing op een hypotheek die vóór dat tijdstip is gevestigd.

Artikel

68

Artikel

69

Artikel 283 van Boek 3 is niet van toepassing met betrekking tot een vordering tot vergoeding die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat.

Artikel

70

Afschaffing van voorrechten op bepaalde goederen door het in werking treden van de wet heeft geen gevolg voor een voorrecht dat voordien reeds krachtens artikel 1165, onder 3, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, aan een vordering was verbonden. De voordien geldende artikelen 1170 en 1172a van het Burgerlijk Wetboek blijven van toepassing. Het recht van degene aan wie de verkochte zaak tot zekerheid is overgedragen of in pand gegeven, kan, zolang zij zich onder de schuldenaar bevindt, niet aan de verkoper worden tegengeworpen.

Artikel

71

De wet bepaalt van haar in werking treden af, of een retentierecht bestaat en welke gevolgen dat recht heeft.

Artikel

72

De artikelen 316 tot en met 318 van Boek 3 zijn van toepassing, indien de handelingen die volgens die bepalingen stuiting teweegbrengen, zijn verricht na het tijdstip van het in werking treden der wet. Indien overeenkomstig het tevoren geldende recht na stuiting een verjaringstermijn is aangevangen die binnen een jaar na het in werking treden van de wet nog niet is voltooid, dan wordt na afloop van dat jaar, met inachtneming van artikel 8, tweede lid, van deze wet, artikel 319 van Boek 3 van toepassing.

Artikel

73

Artikel

75

Vanaf een jaar na het tijdstip van het in werking treden der wet gelden de artikelen 324 en 325 van Boek 3 mede, indien de in artikel 324 bedoelde rechterlijke of arbitrale uitspraak vóór dat tijdstip is gevallen.

Artikel

76

Artikel 1992 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat tevoren gold, blijft van toepassing indien na het in werking treden van de wet een beroep wordt gedaan op verjaring ingevolge één van de tevoren geldende artikelen 1987 tot en met 1990 van het Burgerlijk Wetboek.

Titel

5

Overgangsbepalingen in verband met Boek 5

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

De verplichting genoemd in artikel 13, derde lid, van Boek 5 geldt niet, indien de schat meer dan een jaar vóór het in werking treden van de wet is ontdekt.

Artikel

103

Op het tijdstip van het in werking treden van de wet verliest degene die totdien eigenaar van een dier was, de eigendom daarvan, indien de in artikel 19 van Boek 5 genoemde feiten op dat tijdstip waren voltooid.

Artikel

104

Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af is degene die tot dien eigenaar van een water was, eigenaar van de bodem onder dat water. Een beperkt recht op zulk een water komt alsdan op die bodem te rusten.

Artikel

105

Onroerende zaken die op grond van het tevoren geldende artikel 572 van het Burgerlijk Wetboek aan het land toebehoren, gaan bij het in werking treden van artikel 24 van Boek 5 over op het eilandgebied.

Artikel

106

Uitbreiding van de territoriale zee na het in werking treden van de wet heeft niet tot gevolg dat de eigendom van haar bodem de alsdan daarmede duurzaam verenigde gebouwen en werken zal gaan omvatten.

Artikel

107

Van drie jaren na het tijdstip van het in werking treden van de wet af bepalen de artikelen 29 en 34 van Boek 5 wie alsdan eigenaar is van de stroken grond langs de oeverlijn van een water, tenzij vóór dat tijdstip de grens bij de limitatie overeenkomst is vastgelegd of na dat tijdstip artikel 31 van Boek 5 toepassing heeft gevonden, dan wel een vordering tot vastlegging als bedoeld in artikel 32 van dat Boek is ingesteld. Artikel 30 van Boek 5 is van overeenkomstige toepassing op de vastlegging van een grens door een de limitatie overeenkomst die vóór het in werking treden van de wet is gesloten.

Artikel

108

De eigenaar van een erf is, tenzij een beperkt recht iets anders meebrengt, verplicht op vordering van een nabuur de ten tijde van het in werking treden van de wet bestaande toestand in overeenstemming te brengen met hetgeen waarop die nabuur nadien op grond van titel 4 van Boek 5 aanspraak kan maken. Is die toestand echter in overeenstemming met het voordien geldende recht, dan kan de eigenaar van het erf verlangen dat de wijziging niet wordt aangebracht dan op kosten van de nabuur en tegen vooraf door deze te betalen of te verzekeren schadevergoeding.

Artikel

109

Het in werking treden van de wet brengt geen wijziging in de rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot een buurweg welke voordien is ontstaan; artikel 24, eerste lid, van Boek 3 is niet van toepassing op de bestemming tot zulk een buurweg.

Artikel

110

Bij het in werking treden van de wet bestaat mandeligheid, indien alsdan reeds is voldaan aan de vereisten die artikel 60 van Boek 5 aan het ontstaan daarvan stelt. Op dat tijdstip is een scheidsmuur, een hek of een heg gemeenschappelijk eigendom en mandelig, indien alsdan aan de vereisten daarvoor volgens artikel 62 van Boek 5 is voldaan.

Artikel

111

Indien vóór het in werking treden van de wet een erfdienstbaarheid door bestemming of herleving is ontstaan, kan dit ontstaan worden ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in titel 1, afdeling 2, van Boek 3. Op het ontbreken van de inschrijving en op inschrijfbare feiten die vóór het in werking treden van de wet zijn voorgevallen, en die betreffen rechten die niet uit de openbare registers kenbaar zijn, is artikel 24, eerste lid, van Boek 3 niet van toepassing.

Artikel

112

Een erfdienstbaarheid die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestond, kan niet uit hoofde van artikel 78 van Boek 5 worden opgeheven. In geval van een vordering tot wijziging houdt de rechter geen rekening met omstandigheden die zich vóór dat tijdstip hebben voorgedaan.

Artikel

113

Indien een erf vóór het in werking treden van de wet aan twee of meer personen, hetzij als deelgenoten, hetzij als eigenaars van verschillende gedeelten daarvan, toebehoort, wordt artikel 77, eerste lid, van Boek 5 op hen van toepassing met betrekking tot geldelijke verplichtingen die na het in werking treden van de wet ontstaan.

Artikel

114

Op een erfpacht, aangevangen vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet, blijft, onverminderd het bepaalde in artikel 87, tweede en derde lid, van Boek 5, het vóór dat tijdstip geldende artikel 758 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

Artikel

115

Een erfpachter kan een erfpacht die op het tijdstip van het in werking treden van de wet bestaat, slechts opzeggen voor zover hij naar het voordien geldende recht tot opzegging of eenzijdige afstand bevoegd zou zijn geweest. Artikel 88 van Boek 5 is van toepassing, behalve voor zover een andere termijn voor opzegging of afstand was bedongen.

Artikel

116

Indien een erfpacht vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet aan twee of meer personen, hetzij als deelgenoten, hetzij als erfpachters van verschillende gedeelten van de zaak, toebehoort, wordt artikel 92, eerste lid, van Boek 5 voor het eerst van toepassing met betrekking tot de eerste canon die na dat tijdstip wordt verschuldigd.

Artikel

117

Een erfpacht die op het tijdstip van het in werking treden van de wet reeds bestond, kan niet uit hoofde van artikel 97, eerste lid, van Boek 5 worden opgeheven. In geval van een vordering tot wijziging houdt de rechter geen rekening met omstandigheden die zich vóór dat tijdstip hebben voorgedaan.

Artikel

118

Artikel 99 van Boek 5 is niet van toepassing op een erfpacht die ten tijde van het in werking treden van de wet bestaat.

Artikel

119

De artikelen 114 tot en met 117 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op een recht van opstal in dezelfde gevallen waarin die artikelen op een recht van erfpacht van toepassing zijn en voor zover het opstalrecht aan de daar bedoelde regels voor erfpacht is onderworpen.

Artikel

120

Artikel

120a

Titel

6

Overgangsbepalingen in verband met Boek 6

Artikel

121

De omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare bij een uiterste wilsbeschikking is niet aan de vereisten van artikel 5 van Boek 6 onderworpen, indien deze beschikking vóór het in werking treden van de wet is gemaakt, doch nadien tot uitvoering komt.

Artikel

122

Artikel

123

Is een prestatie die aan twee of meer schuldeisers is verschuldigd, vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet nog niet geheel of ten dele betaald, dan is artikel 15, tweede lid, van Boek 6 daarop van toepassing, tenzij vóór dat tijdstip betaling is gevorderd.

Artikel

124

Het in werking treden van de wet doet de vorderingen bedoeld in de artikelen 33, 36 en 42 van Boek 6 ontstaan, indien alsdan aan de in die artikelen gestelde vereisten is voldaan en het tevoren geldende recht niet een zodanige vordering toekende. De termijn van verjaring van die vorderingen wordt gerekend te zijn begonnen op het tijdstip waarop de in die artikelen bedoelde vereisten waren vervuld, doch hij wordt niet voltooid voordat een jaar na het in werking treden is verstreken.

Artikel

125

Artikel 41, aanhef en onderdeel b, van Boek 6 geldt niet voor verbintenissen tot aflevering van een naar de soort bepaalde zaak, die voortvloeien uit een rechtsbetrekking welke vóór het in werking treden van de wet is ontstaan.

Artikel

126

Artikel 50, eerste lid, van Boek 6 geldt niet, indien vóór het in werking treden van de wet niet meer dan twee achtereenvolgende kwitanties zijn afgegeven.

Artikel

127

Op een aanbod van gerede betaling en een daarop volgende consignatie of bewaargeving, verricht vóór het in werking treden van de wet en met inachtneming van de toen geldende artikelen 1421 tot en met 1429 van het Burgerlijk Wetboek zijn de artikelen 66 tot en met 71 van Boek 6 niet van toepassing.

Artikel

128

Indien een schuldenaar vóór het in werking treden van de wet in de nakoming van zijn verbintenis is tekortgeschoten, is op de gevolgen van de tekortkoming de wet niet van toepassing, ook niet indien de tekortkoming nadien wordt voortgezet.

Artikel

129

Artikel 80 van Boek 6 is niet van toepassing, indien de in het eerste lid daarvan, onder a, b of c, omschreven omstandigheden zich reeds vóór het in werking treden van de wet hebben voorgedaan.

Artikel

130

Artikel 83 van Boek 6 is niet van toepassing op het verstrijken van een termijn als bedoeld onder a van dat artikel, die voortvloeit uit een rechtsverhouding welke vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet is ontstaan, noch op het niet nakomen van een op dat tijdstip bestaande verbintenis als bedoeld in onderdeel b van dat artikel.

Artikel

131

Artikel 130 van Boek 6 geldt niet met betrekking tot een vordering die vóór het tijdstip van in werking treden van de wet op een ander was overgegaan, of waarop vóór dat tijdstip beslag was gelegd dan wel een beperkt recht was gevestigd.

Artikel

132

Tenzij uit de tussen partijen bestaande rechtsverhouding anders voortvloeit, worden de geldvorderingen en geldschulden die vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet zijn opgenomen in een rekening als bedoeld in artikel 140 van Boek 6, aangemerkt als op dat tijdstip verrekend voor zover dat nog niet eerder was geschied, in de volgorde waarin zij voor schuldvergelijking krachtens het voordien geldende recht waren vatbaar geworden; van dat tijdstip af is alleen het saldo verschuldigd.

Artikel

133

De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel ter zake van een vordering en haar nevenrechten komt vanaf het tijdstip van het in werking treden van de wet toe aan degene op wie de vordering vóór dat tijdstip is overgegaan, tenzij de vorige rechthebbende reeds maatregelen tot uitoefening van zijn bevoegdheid had genomen.

Artikel

134

Het tevoren geldende artikel 1419, aanhef en onder 2°, van het Burgerlijk Wetboek is ook na het in werking treden van de wet van toepassing, indien de koop voordien is gesloten. De hypotheken van de schuldeisers in wier rechten de koper is gesubrogeerd, blijven in stand, voor zover dit voor uitoefening van die rechten door de koper nodig is.

Artikel

135

De artikelen 151, tweede lid, en 152 van Boek 6 zijn niet van toepassing op een subrogatie na het in werking treden van de wet, indien tevoren eveneens reeds subrogatie ter zake van dezelfde vordering heeft plaatsgevonden.

Artikel

136

Indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet een rechtshandeling onder ontbindende voorwaarde is verricht, die naar het toen geldende recht het tenietgaan van een verbintenis door vermenging tot gevolg heeft gehad, doet de vervulling van de voorwaarde na dat tijdstip de verbintenis herleven.

Artikel

137

Op de aansprakelijkheid van producenten als bedoeld in artikel 187 van Boek 6 van vóór het in werking treden dezer wet in het verkeer gebrachte produkten als in dat artikel bedoeld, zijn de bepalingen van titel 3, afdeling 3, van Boek 6 niet van toepassing.

Artikel

138

Artikel

139

Artikel 41, eerste lid, van deze wet geldt niet voor een beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 dat op het tijdstip van het in werking treden van de wet uit de openbare registers kenbaar is; de rechtsgevolgen die artikel 252 van Boek 6 en titel 1, afdeling 2, van Boek 3 aan inschrijving in de openbare registers verbinden, komen slechts toe aan inschrijving na dit tijdstip.

Artikel

141

Van het tijdstip van het in werking treden van de wet af is artikel 257 van Boek 6 van toepassing op een ondergeschikte wiens gedraging vóór dat tijdstip tot aansprakelijkheid heeft geleid.

Artikel

142

In geval van een vordering tot wijziging of ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in artikel 258 van Boek 6 houdt de rechter bij de toepassing van dat artikel geen rekening met een wijziging in de omstandigheden die zich vóór het in werking treden van de wet heeft voorgedaan.

Titel

7

Overgangsbepalingen in verband met Boek 7

Artikel

143

Artikel

156

Artikel

157

De bepalingen van titel 7A van Boek 7 worden op reisovereenkomsten die vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet zijn gesloten, een jaar na dat tijdstip voor het vervolg van toepassing.

Artikel

167

Artikel

168

Artikel 904, eerste lid, van Boek 7 is niet van toepassing op een beslissing die vóór zijn in werking treden is tot stand gekomen. Het tweede lid van dat artikel geldt mede voor een beslissing als in de vorige volzin is bedoeld, indien een partij overeenkomstig de maatstaven van het tevoren geldende recht daaraan niet gebonden wordt geacht.

Titel

8

Overgangsbepalingen in verband met Boek 8

Artikel

170

Op zaken die als gevolg van het in werking treden van de artikelen 1, 2 of 3a van Boek 8 schip, zeeschip, luchtvaartuig, dan wel bestanddeel daarvan of scheepstoebehoren worden, of ophouden dat te zijn, en die op het tijdstip van het in werking treden zijn begrepen in een beslag of executie, blijft tot aan de levering het tevoren geldend recht van kracht. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing, indien een zodanige verandering het gevolg is van een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als in die artikelen bedoeld.

Artikel

171

Artikel

172

Op de overeenkomsten van vervoer en die tot het doen vervoeren van goederen, alsmede andere overeenkomsten tot het ter beschikking stellen van een schip, is Boek 8 niet van toepassing, indien die overeenkomsten zijn gesloten vóór het tijdstip van het in werking treden van dit Boek. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rechten en bevoegdheden die een derde aan een vervoersdocument kan ontlenen en de wettelijke verplichtingen die met betrekking daartoe op hem rusten, indien het document vóór dat tijdstip is uitgegeven.

Artikel

173

Titel 3, afdeling 1, van Boek 8 is gedurende drie maanden na het tijdstip van haar in werking treden niet van toepassing op een rederij als omschreven in het tevoren geldende artikel 411 van het Wetboek van Koophandel, welke niet voldoet aan de omschrijving van artikel 160 van Boek 8.

Artikel

174

Op een aanvaring welke heeft plaats gehad vóór het in werking treden van titel 6, afdeling 1, van Boek 8 zijn de bepalingen van die afdeling niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor schade die door een schip vóór het in werking treden van die afdeling is gemaakt.

Artikel

174a

De wet tot wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek BES en de Wet bestrijding maritieme ongevallen in verband met de schrapping van de beperking van aansprakelijkheid voor vorderingen inzake wrakopruiming is slechts van toepassing ten aanzien van aansprakelijkheid voortvloeiende uit een maritiem ongeval dat zich na de inwerkingtreding van die wet heeft voorgedaan.

Artikel

175

Op een hulpverlening die vóór het in werking treden van titel 6, afdeling 2, van Boek 8 is aangevangen, zijn de bepalingen van die afdeling niet van toepassing, met uitzondering van het bepaalde in artikel 571 van dat Boek; de in dit artikel genoemde termijn wordt alsdan bepaald met inachtneming van de artikelen 8 en 49 van deze wet.

Artikel

176

Op aansprakelijkheid die voortvloeit uit een voorval dat vóór het in werking treden van titel 7 van Boek 8 heeft plaatsgevonden, zijn de bepalingen van deze titel niet van toepassing.

Artikel

177

[vervallen]

Titel

9

Slotbepaling

Artikel

179

Deze wet wordt aangehaald als: Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek BES.