Artikelen
1250 t/m 1473
[vervallen]
[vervallen]
Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.
De overeenkomst is niet van kracht voordat partijen de door de koper te betalen prijs hebben bepaald.
Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, onder welke vorm of welke benaming ook aangegaan, worden als koop en verkoop op afbetaling aangemerkt.
Koop en verkoop op afbetaling in de zin der wet zijn niet de overeenkomsten welke betrekking hebben op:
onroerende zaken,
zeeschepen waarvan de bruto-inhoud tenminste twintig kubieke meters of de bruto-tonnage tenminste zes bedraagt, die teboekstaan of teboekgesteld kunnen worden in het in artikel 193 van Boek 8 genoemde register;
luchtvaartuigen teboekstaand in het register genoemd in titel 15 van Boek 8.
Van de bepalingen van deze titel mag slechts worden afgeweken, indien en voor zover dit daaruit blijkt.
Vervroegde opeisbaarheid, als straf wegens nalatigheid van de koper in het betalen van termijnen, kan alleen bedongen worden voor het geval de achterstand bedraagt, ten aanzien van één termijn ten minste een tiende, of ten aanzien van meer termijnen gezamenlijk tenminste een twintigste deel van de gehele koopprijs.
Op enig beding, als bedoeld in de voorafgaande twee artikelen, kan wegens niet tijdige nakoming beroep alleen worden gedaan, indien de schuldenaar, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om zijn verplichtingen na te komen.
De koper is steeds bevoegd tot vervroegde betaling van één of meer eerstvolgende termijnen van de koopprijs.
Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de koper aan de verkoper of aan een derde enig recht toekent op zijn loon, pensioen of andere periodieke inkomsten wegens arbeidsovereenkomst, kan ter zake van koop en verkoop op afbetaling, behalve voor opeisbare verplichtingen, alleen geschieden voor betalingen, waartoe de koper bij regelmatige nakoming van de overeenkomst zal gehouden zijn, en voor de kosten.
De handeling heeft alsdan geen werking dan naar gelang bedoelde termijnen verschijnen overeenkomstig een bij schriftelijke overeenkomst vastgelegd plan van regelmatige afbetaling of naar gelang er kosten vallen, telkens tot het beloop daarvan.
Bovendien is vereist, dat de koper, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is gebleven. Alleen de termijnen en kosten, waarover de ingebrekestelling is geschied, en die, welke daarna verschijnen, komen in aanmerking bij het bepalen van bedoelde werking.
Ten aanzien van hem, die de uitkering wegens arbeidsovereenkomst verschuldigd is, heeft de handeling geen gevolg, alvorens de ingebrekestelling van de koper en het plan van regelmatige afbetaling met opgave van hetgeen daarop voldaan is en van de gevorderde kosten schriftelijk te zijner kennis zijn gebracht, dan wel schriftelijk door hem zijn erkend. Betalingen, dienovereenkomstig te goeder trouw door hem gedaan, bevrijden hem tegenover de koper.
Volmacht tot invordering van loon, pensioen of andere periodieke vorderingen ter zake van een arbeidsovereenkomst, onder welke vorm of welke benaming ook, door de koper verleend, is steeds herroepelijk.
Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.
Huurkoop wordt aangegaan bij authentieke of onderhandse akte, welke voldoet aan de bepalingen van artikel 1557j.
Hetzelfde geldt voor overeenkomsten, welke bestaande overeenkomsten zodanig wijzigen of aanvullen, dat daardoor huurkoop zou ontstaan.
Wordt de overeenkomst aangegaan bij onderhandse akte, dan moet deze, zo de koper dit verlangt, in dubbel worden opgemaakt.
De akte van huurkoop moet duidelijk vermelden de gehele koopprijs, als bedoeld in artikel 1557c, het plan van regelmatige afbetaling, als bedoeld in artikel 1557f, en de bedingen betreffende voorbehoud en overgang van eigendom.
In de gevallen, bedoeld in het tweede en het derde lid van artikel 1557h, treden de overeenkomstige gegevens hiervoor in de plaats.
Ter zake van huurkoop kan de koper, indien hij bij het aangaan van de overeenkomst werkelijk woonplaats in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft, geen woonplaats kiezen, behalve voor het geval dat hij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba mocht hebben.
De verkoper is verplicht de verkochte zaak aan de koper te leveren door aan deze de macht over de zaak te verschaffen. Op zijn verdere verplichtingen zijn de bepalingen van titel 1, afdeling 1 tot en met 3, van Boek 7 van toepassing.
De koper heeft van de zaak, die hij krachtens huurkoop onder zich heeft, het genot, ook voordat hij de eigendom daarvan verkrijgt.
Haar gedaante of inrichting mag hij niet veranderen, noch de zaak verhuren of zijn genot aan anderen afstaan.
De zaak is voor risico van de koper van de aflevering af. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 10 van Boek 7 zijn van toepassing.
De vruchten, welke de zaak tijdens het genot oplevert, behoren de koper toe. Voor zover bij de akte van huurkoop hiervan is afgeweken, heeft de koper niettemin het genot der vruchten, indien niet anders is overeengekomen.
[vervallen]
[vervallen]
Ontbinding van huurkoop, of teruggave van een in huurkoop gehouden zaak krachtens daartoe gemaakt beding, kan, wegens niet tijdige nakoming door de koper van zijn verplichtingen, niet worden ingeroepen of gevorderd, tenzij de koper, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om zijn verplichtingen na te komen.
Wanneer de verkoper ontbinding van de overeenkomst of teruggave van de in huurkoop afgeleverde zaak kan vorderen, zal hij, indien er redelijk belang bestaat bij onverwijlde voorziening, een rechtelijk bevel tot teruggave bij voorraad kunnen verkrijgen.
Indien, wegens het niet nakomen door de koper van zijn verplichtingen, de in huurkoop afgeleverde zaak krachtens daartoe gemaakt beding wordt teruggenomen, heeft dit ontbinding van de overeenkomst tot gevolg, tenzij tussen partijen anders overeengekomen is.
Indien bij ontbinding van de overeenkomst wegens het niet nakomen door de koper van zijn verplichtingen de verkoper in betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de overeenkomst, vindt volledige verrekening plaats.
Indien bij ontbinding der overeenkomst de koper recht mocht hebben op enige terugbetaling, kan hij door de rechter worden gemachtigd de zaak, die hij terug moet geven, onder zich te houden, totdat het hem verschuldigde wordt betaald of de verkoper daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.
Indien wegens niet-betaling van verschenen termijnen de in huurkoop afgeleverde zaak is teruggenomen zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst, kan de koper gedurende veertien dagen na de terugneming de zaak inlossen, door betaling van de verschenen termijnen en de verschuldigde rente, boeten en kosten.
Bij herhaling van het in het eerste lid genoemde geval heeft de koper het recht van inlossing alleen onder volledige betaling.
Aan de vordering tot inlossing, anders dan onder volledige betaling, behoeft de verkoper niet te voldoen, indien omstandigheden aanwezig zijn, die tot toepassing van artikel 1557r aanleiding zouden geven.
[vervallen]
[vervallen]
De bepalingen van deze en de volgende afdeling zijn mede van toepassing op de huur van vermogensrechten, voor zover de strekking van die bepalingen of de aard van het recht zich daartegen niet verzet.
De verhuurder is door de aard van de overeenkomst, en zonder dat daartoe enig bijzonder beding vereist wordt, verplicht:
om het verhuurde aan de huurder ter beschikking te stellen;
om hetzelve te onderhouden in zodanige staat, dat het tot het gebruik, waartoe het verhuurd is, dienen kan;
om de huurder het rustige genot daarvan te doen hebben, zolang de huur duurt.
Indien, gedurende de huurtijd, de verhuurde zaak door enig toeval geheel en al vergaan is, vervalt de huurovereenkomst van rechtswege. Indien de zaak slechts ten dele vergaan is, heeft de huurder de keus om, naar gelang der omstandigheden, of vermindering van de huurprijs te vorderen of de huurovereenkomst te ontbinden; doch hij kan, dier beide gevallen, aanspraak op schadevergoeding maken.
De verhuurder mag, gedurende de huurtijd, de gedaante of inrichting van de verhuurde zaak niet veranderen.
Indien, gedurende de huurtijd, de verhuurde zaak dringende reparatiën nodig heeft, welke niet tot na het eindigen der huur kunnen worden uitgesteld, moet de huurder dezelve gedogen, welke ongemakken hem ook hierdoor worden veroorzaakt, en hoewel hij ook, gedurende het doen dier reparatiën, van een gedeelte van de verhuurde zaak verstoken zij.
De verhuurder is niet verplicht de huurder te waarborgen tegen de belemmeringen, welke hem derden, door feitelijkheden, in zijn genot toebrengen, zonder overigens enig recht op het gehuurde te beweren; behoudens het recht van de huurder om dezelve uit eigen hoofde te vervolgen.
Indien daarentegen de huurder in deszelfs genot is gestoord geworden tengevolge ener rechtsvordering, welke tot de eigendom van de zaak betrekking heeft, heeft hij het recht om een geëvenredigde vermindering van de huurprijs te vorderen, mits van die stoornis of belemmering aan de eigenaar behoorlijk kennis gegeven zij.
Indien degenen, die de feitelijkheden gepleegd hebben, enig recht ten aanzien van de verhuurde zaak beweren te hebben, of indien de huurder zelf in rechten gedagvaard is om tot ontruiming van het geheel of van een gedeelte van de zaak verwezen te worden, of om de uitoefening van enige erfdienstbaarheid of een ander recht ten aanzien van de zaak te gedogen, moet hij de verhuurder daarvan betekening doen, en hij kan dezelve tot vrijwaring oproepen.
De huurder is tot twee hoofdverplichtingen gehouden:
om het gehuurde als een goed huurder te gebruiken, en overeenkomstig de bestemming, welke daaraan bij de huurovereenkomst gegeven is, of volgens die, welke, bij gebreke van overeenkomst daaromtrent, naar gelang der omstandigheden voorondersteld wordt;
om de huurprijs op de bepaalde termijnen te voldoen.
[vervallen]
Indien tussen de verhuurder en de huurder een beschrijving van het verhuurde is opgemaakt, is laatstgenoemde gehouden de zaak in die staat weder op te leveren, waarin hij deze, volgens die beschrijving, heeft aanvaard; met uitzondering van hetgeen door ouderdom of door onvermijdelijke toevallen vergaan of van waarde verminderd is.
Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, ten aanzien van het onderhoud, hetwelk ten laste van huurders komt, behoudens tegenbewijs, voorondersteld het gehuurde in goede staat te hebben aanvaard, en moet hij hetzelve in die staat teruggeven.
[vervallen]
De huurder is jegens de verhuurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden.
De huurder mag, bij ontruiming van de verhuurde zaak, afbreken en naar zich nemen al hetgeen hij daaraan, op zijn kosten, heeft doen maken, mits zulks gedaan worde zonder beschadiging van de zaak.
[vervallen]
Wanneer er geschil ontstaat over de prijs ener verhuring, bij monde aangegaan, waarvan de uitvoering begonnen is, en er geen kwijting aanwezig is, moet de verhuurder op zijn eed geloofd worden, tenware de huurder mocht verkiezen de huurprijs door deskundigen te doen begroten.
Indien de huur bij geschrift is aangegaan, houdt dezelve van rechtswege op, wanneer de bepaalde tijd verstreken is, zonder dat daartoe een opzegging vereist worde.
Indien de huur zonder geschrift is aangegaan, houdt dezelve op de bepaalde tijd niet op, dan voor zover de ene partij aan de andere de huur heeft opgezegd, met inachtneming der termijnen, welke bij algemeen verbindend voorschrift of plaatselijke keur bepaald zijn, of welke, bij gebreke van zodanige verordening of keur, het plaatselijk gebruik medebrengt.
Wanneer de ene partij aan de andere een opzegging van huur heeft betekend, kan de huurder, hoewel in het genot blijvende, zich niet beroepen op een stilzwijgende wederinhuring.
Indien, na het eindigen van een verhuring bij geschrift aangegaan, de huurder in het genot is gebleven en gelaten, ontstaat daardoor een nieuwe huur, waarvan de gevolgen geregeld worden bij de artikelen tot mondelinge verhuringen betrekkelijk.
In het geval der twee voorgaande artikelen strekt zich de borgtocht, voor de huur gesteld, niet uit tot de verplichtingen, die uit de verlenging der huur ontstaan.
De huurovereenkomst gaat geenszins teniet door de dood van de verhuurder, noch die van de huurder.
[vervallen]
Een koper, die gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij de huurovereenkomst voorbehouden, om, in geval van verkoop, de huurder tot ontruiming van het gehuurde te noodzaken, is verplicht de huurder zodanige tijd tevoren te waarschuwen, als bij algemeen verbindend voorschrift of plaatselijke keur tot het doen van opzeggingen geregeld is, of, bij gebreke van zodanige verordening of keur, het plaatselijk gebruik medebrengt.
De verhuurder kan de huur niet doen ophouden door te verklaren, dat hij de verhuurde zaak zelf wil betrekken, tenware het tegendeel mocht bedongen zijn.
Indien men bij de huurovereenkomst is overeengekomen, dat de gehuurde zaak de bevoegdheid zoude hebben om het verhuurde huis of land zelf te betrekken, is hij verplicht vooraf een opzegging te doen betekenen, zoveel tijd tevoren als bij artikel 1595 is vastgesteld.
Onder huur en verhuur van een woning wordt verstaan de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een woning in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie.
Onder huurcommissie wordt verstaan de huurcommissie, bedoeld in artikel 1.4 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland.
Onder huurprijs wordt verstaan de prijs die is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woning.
Deze afdeling is niet van toepassing op huur welke een gebruik van een woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.
De huur van meubelen om een geheel huis, een gehele woning, of enig ander vertrek, daarmede te stofferen wordt gehouden voor zo lang te zijn aangegaan, als de huizen, de woningen of vertrekken, volgens plaatselijk gebruik, doorgaans verhuurd worden.
De huur van gestoffeerde kamers wordt gehouden bij het jaar te zijn aangegaan, wanneer dezelve is aangegaan voor een zekere som in het jaar; bij de maand, wanneer dezelve is aangegaan tegen een bepaalde som in de maand; bij de dag, wanneer dezelve is aangegaan tegen een bepaalde som voor iedere dag.
Indien de huurder van een huis of vertrek, na het eindigen van de huurtijd, bij schriftelijke overeenkomst bepaald, in het bezit van het gehuurde blijft, zonder dat zich de verhuurder daartegen verzet, wordt hij geacht het verhuurde op dezelfde voorwaarden te blijven behouden voor de tijd, welke bij algemeen verbindend voorschrift of plaatselijke keur geregeld is, of bij gebreke daarvan het plaatselijk gebruik medebrengt, en kan hij het verhuurde niet verlaten, noch daaruit gezet worden, dan na een tijdige opzegging, overeenkomstig de verordening, de keur of het plaatselijk gebruik gedaan.
In openbare lichamen waarvoor hoofdstuk 1 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland niet in werking is getreden, zijn van deze titel slechts de artikelen 1600 tot en met 1602b van toepassing.
Artikel 1602a is niet van toepassing in openbare lichamen waarvoor hoofdstuk 1 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland in werking is getreden.
Artikel 1602a en dit artikel vervallen wanneer voor alle openbare lichamen hoofdstuk 1 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland in werking is getreden.
In hoofdstuk 1 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland worden nadere regels gegeven aangaande huurprijzen en andere vergoedingen.
Ter zake van huur gelden de huurprijzen die partijen zijn overeengekomen, voor zover uit deze onderafdeling niet anders voortvloeit.
De volgende artikelen van deze onderafdeling en onderafdeling 3 zijn, behoudens de artikelen 1603b, 1603d, 1603k en 1603l, niet van toepassing op een overeenkomst van huur en verhuur, die betrekking heeft op een woning, ten aanzien waarvan bij de aanvang van de bewoning een huurprijs gold of geldt, die, indien nodig herleid tot een bedrag per jaar, hoger is dan het krachtens 1.3, derde lid, van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland vastgestelde bedrag.
De huurprijs kan worden verhoogd hetzij op grond van een beding in de huurovereenkomst dat in deze wijziging voorziet, hetzij indien een dergelijk beding niet van kracht is, op de wijze als voorgeschreven in de artikelen 1603e en 1603f. Gedurende het bestaan van een dergelijk beding is toepassing van die artikelen uitgesloten. Indien een dergelijk beding niet meer van kracht is, kan vanaf een tijdvak van twaalf maanden na het tijdstip waarop laatstelijk toepassing is gegeven aan het beding, aan de hiervoor genoemde artikelen toepassing worden gegeven.
Leidt toepassing van een beding als bedoeld in lid 1 tot verhoging van de huurprijs met een hoger percentage dan het maximale huurverhogingspercentage, bedoeld in artikel 1.13, derde lid, van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland, dan is het beding nietig voor zover zij tot dit hogere percentage leidt en geldt de huurprijs als verhoogd met dat maximale huurverhogingspercentage.
De huurder kan tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop een door hem met betrekking tot die woonruimte voor de eerste maal aangegane huurovereenkomst is ingegaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs.
De huurprijs kan op verzoek van de verhuurder worden verhoogd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 1603e en 1603f:
gedurende het eerste tijdvak van twaalf maanden na de dag van ingang van de huur ten hoogste eenmaal, en
telkens tegen het einde van elkaar opvolgende tijdvakken van twaalf maanden na hetzij het ingaan van de onder a bedoelde verhoging, hetzij bij gebreke van zodanige verhoging de dag van ingang van de huur.
Een verhoging van de huurprijs krachtens lid 1 is niet mogelijk, zolang er tussen huurder en verhuurder geen overeenstemming is dat de, bij toepassing van de artikelen 1.15 en 1.19 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland geconstateerde gebreken ten aanzien van de woonruimte zijn opgeheven.
In afwijking van lid 1 kan de huurprijs worden verhoogd tegen het einde van een tijdvak dat even zoveel korter dan twaalf maanden is als het daaraan voorafgaande tijdvak langer dan twaalf maanden is geweest.
De huurprijs kan op verzoek van de huurder worden verlaagd op de wijze voorgeschreven in de artikelen 1603e en 1603g.
Bepalingen in huurovereenkomsten die tot gevolg hebben dat de huurprijs in enig tijdvak van twaalf maanden meer dan eenmaal wordt verhoogd, zijn nietig, tenzij het gaat om het geval van artikel 1603h.
Een voorstel tot wijziging van de huurprijs moet tenminste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de wijziging schriftelijk worden gedaan.
Het in lid 1 bedoelde voorstel dient te vermelden:
de geldende huurprijs;
het percentage of het bedrag van de wijziging van de huurprijs;
de voorgestelde huurprijs;
de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs;
de wijze waarop en het tijdvak waarbinnen de huurder, wanneer hij bezwaren heeft tegen het voorstel, daarvan kan doen blijken, en de gevolgen die deze onderafdeling verbindt aan het niet doen blijken van bezwaren.
Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 1 aanhef en onder b, d of e, blijft de voordien geldende huurprijs verschuldigd, tenzij blijkt dat degene tot wie het voorstel was gericht niet door het verzuim is benadeeld.
Indien de huurder voor het tijdstip waarop de verhoging van de huurprijs blijkens het voorstel had moeten ingaan, schriftelijk verklaart met het voorstel van de verhuurder niet in te stemmen, kan de verhuurder tot zes weken na dat tijdstip onder overlegging van een afschrift van dat voorstel en van voornoemde verklaring van de huurder de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel.
De huurder kan de huurcommissie binnen vier maanden na het in lid 1 bedoelde tijdstip verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel, indien:
hij noch vóór het in lid 1 bedoelde tijdstip de daar bedoelde schriftelijke verklaring doet, noch door het betalen van de voorgestelde huurverhoging doet blijken met die verhoging in te stemmen, en
de verhuurder hem binnen drie maanden na het in lid 1 bedoelde tijdstip bij aangetekend schrijven nogmaals van het voorstel in kennis heeft gesteld, waarbij een afschrift van het voorstel is gevoegd, en hij met het voorstel tot huurverhoging niet instemt.
De huurder legt bij dit verzoek een afschrift over van het voorstel en van dat schrijven.
De huurder wordt geacht de voorgestelde verhoging van de huurprijs met ingang van de in het voorstel genoemde datum van ingang met de verhuurder te zijn overeengekomen indien hij, na ontvangst van het in het tweede lid bedoelde schrijven, niet binnen vier maanden na die datum van ingang een verzoek tot de huurcommissie heeft gericht.
Indien de huurder het in het tweede lid bedoelde verzoek doet, stelt de huurcommissie de verhuurder daarvan onverwijld in kennis.
Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 1603e bij aangetekend schrijven heeft gedaan, kan hij, indien voldaan is aan lid 2 onder a, binnen zes weken na het in lid 1 bedoelde tijdstip de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel. De verhuurder legt bij dit verzoek een afschrift over van het voorstel en een bewijs van aangetekende verzending.
Indien de verhuurder met een voorstel van de huurder tot verlaging van de huurprijs niet instemt, kan de huurder tot uiterlijk zes weken na het tijdstip waarop de verlaging blijkens het voorstel had moeten ingaan, de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van het voorstel.
De huurprijs van woonruimte waarin of waaraan gedurende de huurtijd door of vanwege de verhuurder:
voorzieningen zijn aangebracht die verband houden met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte, bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, in de kosten waarvan ingevolge enige wettelijke regeling een financiële tegemoetkoming is verleend, of
veranderingen of toevoegingen, waaronder niet wordt verstaan het verhelpen van gebreken als bedoeld in artikel 1569, zijn aangebracht, waardoor het woongerief geacht kan worden te zijn gestegen en die niet ingrepen zijn als bedoeld onder a, is de huurprijs, vermeerderd met een bedrag dat in redelijke verhouding staat tot de door de verhuurder gemaakte kosten van deze ingrepen, veranderingen of toevoegingen met dien verstande dat de nieuwe huurprijs niet hoger mag zijn dan die welke bij toepassing van de regels bedoeld in artikel 1.13, eerste lid, van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland als redelijk is aan te merken.
Voor de vordering van de huurder tot vermindering van de huurprijs op grond van artikel 1574 geldt een met inachtneming van de volgende leden toe te passen vervaltermijn van zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder.
Is de vordering van de huurder gegrond op een tekortkoming die krachtens artikel 1569 als een gebrek heeft te gelden, dan kan de huurder, in plaats van zijn vordering binnen de in lid 1 bedoelde termijn bij de rechter in te stellen, binnen zes maanden na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek heeft kennis gegeven aan de verhuurder, de huurcommissie verzoeken over de vermindering uitspraak te doen overeenkomstig de in artikel 1.15, tweede lid, van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland bedoelde eilandsverordening. De huurder kan eerst een verzoek tot de huurcommissie richten, indien de verhuurder niet binnen zes weken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de huurder van het gebrek kennis heeft gegeven aan de verhuurder, het gebrek heeft verholpen.
Indien de huurovereenkomst meer omvat dan het enkele gebruik van de woning en bij die overeenkomst slechts de hoogte van de prijs en niet die van de huurprijs is vastgesteld, kan de huurder de huurcommissie verzoeken de huurprijs en het voorschotbedrag aan servicekosten vast te stellen.
Indien de huurder en de verhuurder geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over een betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de servicekosten, kan de huurder of verhuurder de huurcommissie verzoeken uitspraak daarover te doen.
Elk in verband met de totstandkoming van een huurovereenkomst betreffende woonruimte gemaakt beding, niet de huurprijs betreffende, voor zover daarbij ten behoeve van een der partijen een niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, is nietig.
Van de bepalingen van de onderafdelingen 2 en 3 kan niet worden afgeweken, tenzij uit die bepalingen anders voortvloeit.
In afwijking van artikel 1587 eindigt een voor bepaalde tijd voor de duur van langer dan vier jaar aangegane huur niet door het enkele verloop van de huurtijd; zij kan door elk van beide partijen worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag, niet vallend voor het verstrijken van de bepaalde tijd. Op een voor bepaalde tijd voor de duur van vier jaar of korter aangegane huur, die schriftelijk wordt aangegaan, is artikel 1587 onverkort van toepassing. Indien na afloop van een voor bepaalde tijd aangegane huur met dezelfde huurder opnieuw een huurovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan, geldt deze laatste overeenkomst als een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Een voor onbepaalde tijd aangegane of voor onbepaalde tijd verlengde huur kan door elk van beide partijen worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag.
De opzegging door de verhuurder moet op straffe van nietigheid de gronden vermelden die tot de opzegging hebben geleid. Een opzegging op andere dan de in artikel 1603p genoemde gronden, is nietig. De huurder moet bij de opzegging worden gevraagd binnen zes weken aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in beëindiging van de overeenkomst.
Bij de opzegging moeten de volgende termijnen in acht worden genomen:
bij opzegging door de huurder: een termijn gelijk aan de tijd die tussen twee opvolgende voor betaling van de huurprijs overeengekomen dagen verstrijkt, doch niet korter dan een maand en niet langer dan drie maanden;
bij opzegging door de verhuurder: een termijn niet korter dan drie maanden, voor elk jaar dat de huurder krachtens overeenkomst ononderbroken het gehuurde in gebruik heeft gehad verlengd met één maand tot ten hoogste zes maanden.
Een opzegging die in strijd met het eerste, derde of vierde lid, onder a, is gedaan en een opzegging die op een kortere termijn is gedaan dan die van het vierde lid, onder b, gelden niettemin als waren zij gedaan tegen de voorgeschreven dag en met inachtneming van de voorgeschreven termijn.
Elk beding waarbij in strijd met het vierde lid, onder a, een langere opzegtermijn of waarbij in strijd met het vierde lid, onder b, een kortere opzegtermijn wordt overeengekomen of waarbij van andere bepalingen van dit artikel wordt afgeweken, is nietig. Eveneens is nietig elk beding dat de huur zonder opzegging doet eindigen.
De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging van de overeenkomst niet van de huurder een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de overeenkomst toestemt, de huurcommissie verzoeken het tijdstip vast te stellen waarop de overeenkomst zal eindigen. De verhuurder vermeldt daarbij de naam van de huurder en kort de gronden waarop hij meent de huur te moeten opzeggen. De gronden hebben, behoudens het geval, bedoeld in artikel 1603p, tweede lid, uitsluitend betrekking op het niet voldoen door de huurder aan zijn verplichtingen als bedoeld in de tweede en derde afdeling.
Een opgezegde overeenkomst blijft, tenzij de huurder de overeenkomst heeft opgezegd of na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging heeft toegestemd, na de dag waartegen is opgezegd van rechtswege van kracht, tot onherroepelijk is beslist op een verzoek van de verhuurder als bedoeld in het eerste lid.
De huurcommissie neemt bij haar beslissing enkel de in de opzegging genoemde gronden in aanmerking.
De huurcommissie wijst het verzoek slechts toe indien:
de huurder niet aan zijn in de tweede en derde afdeling omschreven verplichtingen voldoet, en
de koper van de woning gebruik wil maken van de bevoegdheid, bij de overeenkomst voorbehouden om, ingeval van verkoop, de huurder tot ontruiming van het gehuurde te noodzaken overeenkomstig het bepaalde in artikel 1595.
De huurcommissie kan de huurder, op zijn verzoek, een termijn gunnen om alsnog aan zijn verplichting als bedoeld in onderdeel a te voldoen. Na het verstrijken van die termijn beslist de huurcommissie na verhoor, althans behoorlijke oproeping, van partijen.
Een onherroepelijk geworden bevel tot ontruiming levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES kan worden ten uitvoer gelegd.
Van deze onderafdeling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de onderafdelingen 2 en 3 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
Een wijziging van de huurprijs, vastgesteld in een uitspraak van de huurcommissie of van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, mag in rekening worden gebracht met ingang van de in het voorstel tot wijziging voorgestelde dag dan wel indien de huurprijs is vastgesteld zonder dat daartoe een voorstel is gedaan, de dag waarop vaststelling is verzocht aan de huurcommissie of vaststelling is gevorderd bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zo in de uitspraak een latere dag van ingang wordt vastgesteld, geldt die wijziging met ingang van die latere dag.
Van de uitspraak van de huurcommissie als bedoeld in onderafdeling 4 staat zowel aan de huurder als aan de verhuurder gedurende acht weken na de dagtekening van de mededeling beroep open bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Onder bedrijfsruimte wordt verstaan:
een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is;
een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan die krachtens zulk een overeenkomst bestemd is voor de uitoefening van een hotelbedrijf;
een onroerende zaak die krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een kampeerbedrijf.
Tot de in het tweede lid bedoelde bedrijfsruimte worden ook gerekend de onroerende aanhorigheden, de bij het een en ander behorende grond en de, mede gelet op de bestemming van die bedrijfsruimte, afhankelijke woning.
Onder huurcommissie wordt verstaan de huurcommissie, bedoeld in artikel 1.4 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland.
De artikelen 1.2, 1.4 tot en met 1.8, 1.10 tot en met 1.12 en 1.23 tot en met 1.47 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland, de artikelen 1600 tot en met 1602, de artikelen 1603n, eerste tot en met derde lid en zevende lid, 1603o tot en met 1603s en 1603u zijn van overeenkomstige toepassing op de huur en verhuur van bedrijfsruimte.
De termijn van opzegging bedraagt:
voor de huurder ten minste een jaar;
voor de verhuurder ten minste een jaar.
Een opzegging die in strijd met artikel 1603n, eerste en derde lid, of het tweede lid, onderdeel a, is gedaan en een opzegging die op een kortere termijn is gedaan dan die van het tweede lid, onderdeel b, gelden niettemin als waren zij gedaan tegen de voorgeschreven dag en met inachtneming van de voorgeschreven termijn. Elk beding waarbij in strijd met het tweede lid, onderdeel a, een langere opzegtermijn of waarbij in strijd met het tweede lid, onderdeel b, een kortere opzegtermijn wordt overeengekomen of waarbij van artikel 1603n, eerste tot en met derde lid en zevende lid, wordt afgeweken, is nietig. Eveneens is nietig elk beding dat de huur zonder opzegging doet eindigen.
Hoofdstuk 1 van de Wet maatregelen huurwoningmarkt Caribisch Nederland is niet van toepassing ten aanzien van zeehavens, luchthavens en op de in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte voor zover deze in een zeehaven of op een luchthaven gevestigd zijn of daarmee ruimtelijk verbonden zijn.
Zowel de huurder als de verhuurder kunnen verzoeken dat de huurcommissie de huurprijs, zo deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, nader zal vaststellen:
indien de overeenkomst voor bepaalde tijd geldt, na afloop van de overeengekomen duur;
in alle andere gevallen, telkens wanneer tenminste vijf jaar zijn verstreken sinds de dag waarop de laatste door partijen vastgestelde huurprijs is ingegaan of waarop de laatste door de huurcommissie dan wel het Gerecht in eerste aanleg voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vastgestelde huurprijs is verzocht.
Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de huurcommissie op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, die zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. Zo het niet mogelijk is de huurcommissie de voor de toepassing van deze maatstaf benodigde gegevens te verschaffen, maakt de huurcommissie een schatting aan de hand van de wel te zijner beschikking staande gegevens, waarbij zij die maatstaf zoveel mogelijk als richtsnoer bezigt.
De huurcommissie wijst een verzoek tot verhoging van de huurprijs af, voor zover deze is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die op kosten van de huurder zijn aangebracht.
Indien de huurcommissie de huurprijs nader vaststelt, geldt deze met ingang van de dag waarop deze is verzocht, tenzij zij op verzoek van een der partijen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval een andere ingangsdatum vaststelt. Zij kan daarbij tevens bepalen dat de huurprijs gedurende een door haar vast te stellen termijn van ten hoogste vijf jaren geleidelijk zal worden aangepast.
Van deze afdeling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Vervallen
Indien bij een huurovereenkomst van landerijen een kleinere of grotere uitgestrektheid wordt opgegeven, dan dezelve werkelijk hebben, geeft zulks geen grond tot vermeerdering of vermindering van de huurprijs, dan alleen in de gevallen en volgens de bepalingen bij de vijfde titel van dit boek vastgesteld.
Indien de huurder van landerijen dezelve niet van de tot beweiding of bebouwing noodzakelijke beesten en bouwgereedschappen voorziet; indien hij met de beweiding of bebouwing ophoudt, of te dien opzichte niet als een goed huurder handelt; indien hij de gehuurde zaak tot een ander einde gebruikt, dan waartoe hetzelve bestemd is; of indien hij, in het algemeen, de bedingen, bij de huurovereenkomst gemaakt, niet nakomt, en daardoor enig nadeel voor de verhuurder ontstaat, is deze bevoegd om, naar gelang der omstandigheden, de vernietiging van de huur, met vergoeding van schade, te vorderen.
Alle huurders van landerijen zijn gehouden de vruchten in de daartoe bestemde bergplaatsen te bergen.
De huur van landen, zonder geschrift aangegaan, wordt gerekend aangegaan te zijn voor één jaar.
Indien, na het eindigen van een schriftelijk aangegane verhuring, de huurder in het genot van de zaak blijft, en daarin gelaten wordt, worden de gevolgen van de nieuwe huur door de vroeger aangegane overeenkomst geregeld.
De huurder wiens huur eindigt, en hij welke hem in de huur opvolgt, zijn verplicht elkander over en weder met al datgene te gerieven, dat vereist wordt om het verlaten en het betrekken van de zaak gemakkelijk te maken, zo wat betreft de bebouwing voor het volgende jaar, het inoogsten der nog te velde staande vruchten, als anderszins; alles overeenkomstig het plaatselijk gebruik.
De huurder moet insgelijks, bij zijn vertrek, het stro en de mest van het afgelopen jaar achterlaten, indien hij dezelve bij de aanvang van zijn huur ontvangen heeft; en al had hij die zelfs niet ontvangen, kan de eigenaar dezelve, volgens een te maken begroting, aan zich houden.
[vervallen]
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst, waarbij de ene partij, de arbeider, zich verbindt, in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon, gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
De aanneming van werk van stoffelijke aard is de overeenkomst, waarbij de ene partij, de aannemer, zich verbindt, voor de andere partij, de aanbesteder, tegen een bepaalde prijs een bepaald werk tot stand te brengen.
Indien een overeenkomst de kenmerken bevat van een arbeidsovereenkomst, en van enige andere soort van overeenkomst, zullen zowel de bepalingen betreffende de arbeidsovereenkomst als die betreffende de andere soort van overeenkomst, welker kenmerken zij mede bevat, van toepassing zijn; in geval van strijd tussen deze bepalingen zullen die der arbeidsovereenkomst van toepassing zijn.
Indien een aanneming van werk door meerdere soortgelijke overeenkomsten, zij het ook telkens met enige tussentijd, is gevolgd, of indien het, bij het aangaan ener aanneming van werk, blijkbaar in de bedoeling van partijen ligt meerdere dergelijke overeenkomsten aan te gaan, in dier voege, dat de verschillende aannemingen tezamen als een arbeidsovereenkomst kunnen worden beschouwd, zullen de bepalingen betreffende de arbeidsovereenkomst op deze overeenkomsten gezamenlijk en op elk harer afzonderlijk, met uitsluiting van de bepalingen der zesde afdeling van deze titel, van toepassing zijn. Is evenwel in een dergelijk geval de eerste overeenkomst bij wijze van proef aangegaan, dan zal deze geacht worden haar aard van aanneming van werk te hebben behouden en zullen de bepalingen der zesde afdeling van deze titel op haar van toepassing zijn.
Hij die ten behoeve van een ander tegen beloning door die ander gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks tenminste acht uren dan wel gedurende tenminste vijfendertig uren per maand arbeid verricht, wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst.
Indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt de bedongen arbeid in enige maand vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden.
Wanneer een arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan, zijn de kosten der akte en andere bijkomende onkosten ten laste van de werkgever.
[Vervallen]
Een minderjarige is bekwaam als arbeider arbeidsovereenkomsten aan te gaan, indien hij daartoe door zijn wettelijke vertegenwoordiger, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, is gemachtigd.
Een mondelinge machtiging kan slechts strekken tot het aangaan van een bepaalde arbeidsovereenkomst. Zij wordt verleend in tegenwoordigheid van de werkgever of van degene, die namens deze handelt. Zij kan niet voorwaardelijk worden verleend.
Indien de machtiging schriftelijk is verleend, is de minderjarige verplicht haar ter hand te stellen aan de werkgever, die de minderjarige afschrift daarvan geeft en de machtiging bij het einde der dienstbetrekking aan de minderjarige of diens rechtverkrijgenden teruggeeft.
Voor zover zulks niet door het stellen van bepaalde voorwaarden in de machtiging uitdrukkelijk is uitgesloten, staat de minderjarige in alles, wat betrekking heeft op de arbeidsovereenkomst, door hem ingevolge de verleende machtiging aangegaan, met een meerderjarige gelijk, behoudens het bepaalde bij het derde lid van artikel 1614f. Echter kan hij niet in rechte verschijnen zonder bijstand van zijn wettelijke vertegenwoordiger, behalve wanneer de rechter gebleken is, dat de wettelijke vertegenwoordiger niet bij machte is zich te verklaren.
Indien een daartoe niet bekwame minderjarige een arbeidsovereenkomst heeft aangegaan en dientengevolge gedurende vier weken, zonder verzet van zijn wettelijke vertegenwoordiger, in dienst van de werkgever arbeid heeft verricht, wordt hij geacht door die vertegenwoordiger mondeling tot het aangaan dier arbeidsovereenkomst gemachtigd te zijn geweest.
Een tussen echtgenoten aangegane arbeidsovereenkomst is nietig.
Een door de werkgever vastgesteld reglement is voor de arbeider slechts verbindend, indien is voldaan aan de navolgende vereisten:
dat een volledig exemplaar van het reglement kosteloos door of vanwege de werkgever aan de arbeider is verstrekt;
dat door of vanwege de werkgever een door deze ondertekend volledig exemplaar van het reglement ter inzage voor een ieder is nedergelegd ter griffie van het gerecht in eerste aanleg, binnen welks rechtsgebied de onderneming, in welke het reglement geldt, gevestigd is;
dat een volledig exemplaar van het reglement in de Nederlandse taal en in Bonaire, onderscheidenlijk Sint Eustatius en Saba bovendien onderscheidenlijk in het Papiaments en in de Engelse taal gesteld op een voor de arbeider gemakkelijk toegankelijke plaats, zo mogelijk in het arbeidslokaal, zodanig opgehangen is en blijft, dat het duidelijk leesbaar is. De nederlegging en de inzage van het reglement ter griffie geschieden kosteloos.
Indien gedurende de dienstbetrekking een reglement wordt vastgesteld of het bestaande wordt gewijzigd, is dit nieuwe of gewijzigde reglement voor de arbeider slechts verbindend, indien een volledig exemplaar van het ontwerp daarvan of van de ontworpen wijzigingen algemeen is bekend gemaakt zodanige tijd tevoren, dat hij zich over de inhoud behoorlijk heeft kunnen beraden.
Indien de arbeider na vaststelling van het nieuwe of het gewijzigde reglement mededeelt, dat hij zich daarmede niet verenigt, wordt deze mededeling aangemerkt als een opzegging van de dienstbetrekking tegen de dag, waarop het nieuwe of het gewijzigde reglement in werking zal treden. Is de tijd tussen de dag, waarop het nieuwe of het gewijzigde reglement door of vanwege de werkgever aan de arbeider is verstrekt, en die, waarop het in werking zal treden, korter dan die gedurende welke de dienstbetrekking bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren, dan is de werkgever schadeplichtig.
Een verklaring van de arbeider, waarbij hij zich verbindt zich met elk in de toekomst vastgesteld reglement of met elke toekomstige wijziging van een bestaand reglement te verenigen, is nietig.
Van de bepalingen van het reglement kan alleen dan bij bijzondere overeenkomst worden afgeweken, indien deze schriftelijk is aangegaan.
Ter berekening van het in geld vastgestelde loon per dag wordt, voor de toepassing van deze titel, de dag gesteld op tien uren, de week op zes dagen, de maand op vijfentwintig dagen en het jaar op driehonderd dagen. Is het loon, hetzij voor het geheel, hetzij gedeeltelijk, op andere wijze dan naar tijdruimte vastgesteld, dan wordt als het in geld vastgestelde loon per dag aangenomen het gemiddelde loon des arbeiders, berekend over de laatste voorafgegane dertig werkdagen: bij gebreke van die maatstaf wordt als loon aangenomen het gebruikelijk loon voor de, wat aard, plaats en tijd betreft, meest nabij komende arbeid.
Het loon van arbeiders, welke niet bij de werkgever inwonen, mag niet anders worden vastgesteld dan in:
geld;
voedsel te nuttigen, alsmede verlichtingsmiddelen te gebruiken ter plaatse waar ze worden verstrekt;
kleding, door de arbeider bij de waarneming der dienstbetrekking te dragen;
een bepaalde hoeveelheid der voortbrengselen van het bedrijf, waarin het loon verdiend wordt, of der grond- of hulpstoffen, in dat bedrijf gebruikt, een en ander voor zover die voortbrengselen of grond- of hulpstoffen, wat aard en hoeveelheid betreft, behoren tot de eerste levensbehoeften van de arbeider en zijn gezin, of als grond- of hulpstoffen, werktuigen of gereedschappen in het bedrijf des arbeiders worden gebezigd, en in ieder geval met uitsluiting van alcoholhoudende drank;
het gebruik van een aangewezen woning of lokaal, van een bepaald stuk grond of stalling voor een bepaald aantal naar de soort aangeduide dieren, toebehorende aan de arbeider of aan een der leden van zijn gezin; het gebruik van werktuigen of gereedschappen, alsmede onderhoud daarvan;
bepaalde werkzaamheden of diensten door of voor rekening van de werkgever voor de arbeider te verrichten;
onderricht door of vanwege de werkgever aan de arbeider te verstrekken.
Voor zover het loon anders dan volgens artikel 1613n geoorloofd is, is vastgesteld, wordt het op een bedrag in geld gewaardeerd en geacht vastgesteld te zijn op het vijfvoud van dit bedrag.
Ongeoorloofd en nietig is elk beding tussen de werkgever of diens vertegenwoordiger en een arbeider, waarbij deze zich verbindt, het loon of zijn overige inkomsten of een gedeelte daarvan op een bepaalde wijze te besteden, of zich zijn benodigdheden op een bepaalde plaats of bij een bepaalde persoon aan te schaffen.
Van deze bepalingen zijn uitgezonderd:
het beding, waarbij de arbeider deelneemt in enig fonds, dat naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met de Minister van Justitie voldoende waarborg van soliditeit biedt, of waarbij de arbeider toestemt, dat te zijnen behoeve een inlage in de door hem aangewezen bank wordt gestort;
ten aanzien van minderjarige arbeiders het beding, dat een gedeelte van het, gedurende de minderjarigheid verdiende, loon door de werkgever ten name van de arbeider zal worden geplaatst in de door de minderjarige aangewezen bank of in een fonds als in sub 1° bedoeld met bepaling, dat het door de arbeider eerst zal kunnen worden opgevorderd, wanneer hij zekere, niet hoger dan eenentwintig jaren te stellen, leeftijd zal hebben bereikt of uit anderen hoofde meerderjarig geworden is of wanneer de rechter in eerste aanleg op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en na verhoor of behoorlijke oproeping van de minderjarige en van de werkgever tot de uitbetaling machtiging heeft verleend.
Indien de arbeider ingevolge een ongeoorloofd en nietig beding, als bedoeld bij het voorgaande artikel, met de werkgever enige overeenkomst heeft aangegaan, ontstaat daaruit generlei verbintenis. De arbeider is gerechtigd het reeds te dier zake op zijn loon in rekening geledene of door hem betaalde van de werkgever terug te vorderen, zonder gehouden te zijn tot teruggave van hetgeen hem ter voldoening aan de overeenkomst is verstrekt.
Niettemin is de rechter bevoegd, bij toewijzing van de vordering des arbeiders, de veroordeling te beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk zal voorkomen, doch uiterlijk tot de som waarop de door de arbeider geleden schade door hem wordt gewaardeerd.
Heeft de arbeider ingevolge een ongeoorloofd en nietig beding, als voormeld, met een ander dan de werkgever enige overeenkomst aangegaan, dan heeft hij het recht dat bedrag van hetgeen hij uit dien hoofde betaald heeft of nog verschuldigd is, van de werkgever te vorderen. De bepaling van het tweede lid is ook ten deze van toepassing.
De werkgever kan slechts boete stellen op de overtreding van voorschriften van een reglement, indien die voorschriften bepaaldelijk zijn aangeduid en de boete in het reglement is aangegeven.
De overeenkomst of het reglement, waarbij boete is bedongen, moet nauwkeurig de bestemming der boeten vermelden. Zij mogen noch onmiddellijk, noch middellijk strekken tot persoonlijk voordeel van de werkgever zelf of van degene, wie deze de bevoegdheid heeft verleend de arbeiders boete op te leggen.
Iedere boete, in een reglement of in een overeenkomst bedongen, moet op een bepaald bedrag gesteld zijn, uitgedrukt in de munt, waarin het loon is vastgesteld.
Binnen een week mag aan een arbeider geen hoger bedrag aan gezamenlijke boeten worden opgelegd dat zijn in geld vastgesteld loon voor één dag. Geen afzonderlijke boete mag hoger dan dit bedrag worden gesteld.
Het in dit en het volgende artikel bepaalde is mede van toepassing op een door de werkgever bedongen boete als bedoeld in de artikelen 91 tot en met 94 van Boek 6.
[vervallen]
Ieder beding waarbij de arbeider al dan niet gedurende bepaalde tijd beperkt wordt om na het einde van de dienstbetrekking op zekere wijze werkzaam te zijn is nietig.
Alle akten en geschriften betreffende het aangaan, wijzigen of eindigen van arbeidsovereenkomsten, benevens alle stukken, die door de werkgever en de arbeider of hun wettelijke vertegenwoordigers tezamen of ieder afzonderlijk, hetzij in onderhandse vorm, hetzij ten overstaan van een openbare ambtenaar, zonder medewerking van derden, ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst worden opgemaakt, zijn vrij van zegel en van de formaliteit van registratie of worden, indien deze formaliteit wordt gewenst, kosteloos geregistreerd.
De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen de rederij en de schipper en op die tussen de schipper en de scheepsofficieren en scheepsgezellen.
Zij zijn voorts niet van toepassing ten aanzien van personen in dienst van de overheid, tenware zij, hetzij vóór of bij de aanvang der dienstbetrekking door of namens partijen hetzij bij algemeen verbindend voorschrift van toepassing zijn verklaard.
Indien zij wel van toepassing zijn verklaard wordt de overheid ten aanzien dier bepalingen als werkgever beschouwd.
De werkgever is verplicht de arbeider zijn loon op de bepaalde tijd te voldoen.
Het loon, naar tijdruimte vastgesteld, is verschuldigd van het tijdstip, waarop de arbeider in dienst is getreden, tot dat van het einde der dienstbetrekking.
Geen loon is verschuldigd voor de tijd, gedurende welke de arbeider de bedongen arbeid niet heeft verricht.
Evenwel behoudt de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgestelde loon voor een betrekkelijk korte tijd, wanneer hij tengevolge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, tenzij de ziekte of het ongeval door zijn opzet of onzedelijkheid veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waaromtrent hij bij het aangaan der overeenkomst de werkgever opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven.
Komt hem in zodanige geval krachtens de ziekte- of ongevallenregeling of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voorvloeit uit de arbeidsovereenkomst, een geldelijke vergoeding of uitkering toe, dan wordt het loon verminderd met het bedrag dier vergoeding of uitkering.
Eveneens behoudt de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgestelde loon voor een korte tijd, naar billijkheid te berekenen, wanneer hij, hetzij tengevolge van de vervulling ener door algemeen verbindend voorschrift of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, die niet in zijn vrije tijd kon geschieden, hetzij tengevolge van zeer bijzondere, buiten zijn schuld ontstane, omstandigheden, verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten.
Onder zeer bijzondere omstandigheden worden, voor de toepassing van dit artikel, begrepen: de bevalling van de echtgenote van de arbeider zomede het overlijden en de begrafenis van een zijner huisgenoten of van een zijner bloed- of aanverwanten in de rechte linie onbepaald en in de tweede graad der zijlinie. Evenzo wordt onder de vervulling ener door een algemeen verbindend voorschrift of overheid opgelegde verplichting begrepen de uitoefening der kiesbevoegdheid.
Is het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte vastgesteld, dan zijn de bepalingen van dit artikel eveneens van toepassing met dien verstande, dat als loon wordt aangenomen het gemiddelde loon, hetwelk de arbeider, wanneer hij niet verhinderd ware geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
De vrouwelijke arbeider heeft recht op doorbetaling van het volledige salaris gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Het recht op het zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, of vanaf tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, zoals aangegeven in een aan de werkgever overgelegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft.
Het recht op bevallingsverlof gaat in op de dag na de dag van de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen, of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft, minder dan tien weken heeft bedragen.
Als een kind tijdens het bevallingsverlof vanwege zijn medische toestand in een ziekenhuis is opgenomen, wordt het bevallingsverlof verlengd met het aantal opnamedagen, te rekenen vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het bevallingsverlof is uitsluitend van toepassing voor zover de ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee het bevallingsverlof als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het tweede lid wordt verlengd.
Ook verliest de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgestelde loon niet, indien hij bereid was de bedongen arbeid te verrichten, doch de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt, hetzij door eigen schuld of zelfs tengevolge van, hem persoonlijk betreffende, toevallige verhindering. De bepalingen van het tweede, vijfde, zesde en zevende lid van het voorgaande artikel zijn van toepassing.
Indien een arbeidsduur van minder dan 15 uur per week is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht, niet zijn vastgelegd, dan wel indien de duur van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de arbeider voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op het loon waarop hij aanspraak zou hennen indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
Bestaat het loon voor het geheel of voor een gedeelte in een bedrag, dat afhankelijk is gesteld van enig gegeven, dat uit de administratie van de werkgever moet kunnen blijken, dan heeft de arbeider het recht van de werkgever mededeling te verlangen van zodanige bewijsstukken, als voor hem nodig zijn om tot kennis van dat gegeven te geraken.
Bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement kan worden bepaald, dat mededeling van de genoemde bewijsstukken, in plaats van aan iedere arbeider afzonderlijk, zal geschieden aan een bepaald aantal arbeiders in dienst van de werkgever of aan een of meer deskundigen inzake boekhouding, allen door de arbeiders bij schriftelijke keuze aan te wijzen.
De mededeling van de bewijsstukken door of vanwege de werkgever geschiedt desverlangd onder uitdrukkelijke verplichting van geheimhouding door de arbeider en degene, die hem overeenkomstig het voorgaande lid vervangt; deze kan echter nimmer tot geheimhouding tegenover de arbeider worden verplicht.
De verplichting tot geheimhouding is voor zover nodig opgeheven, indien de opgave in rechte wordt betwist.
Voor zover het gegeven, in het eerste lid bedoeld, betreft de winst, in des werkgevers onderneming of een deel daarvan behaald, kan van de bepalingen van het eerste lid bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement, ook op andere wijze dan in het tweede lid omschreven, worden afgeweken.
Indien in de in artikel 1613f genoemde schriftelijke machtiging de voorwaarde is opgenomen, dat het in geld vastgestelde loon, geheel of gedeeltelijk, in stede van aan de minderjarige, aan de wettelijke vertegenwoordiger zelf moet worden voldaan, wordt deze ten opzichte van de voldoening van het loon, of van het gedeelte hetwelk hem moet worden voldaan, als de arbeider aangemerkt.
Ook indien geen zodanige voorwaarde in de machtiging is opgenomen, wordt het aan de minderjarige verschuldigde in geld vastgestelde loon aan de wettelijke vertegenwoordiger voldaan, wanneer deze zich tegen de voldoening aan de minderjarige schriftelijk verzet.
Beslag onder de werkgever op het door deze aan de arbeider verschuldigde loon is niet verder geldig dan tot een derde gedeelte van het in geld vastgestelde loon. Generlei beperking geldt, indien het beslag dient tot verhaal van onderhoud, waarop hij, te wiens behoeve het beslag gelegd wordt, volgens de wet aanspraak heeft.
Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de arbeider enig recht op zijn loon aan een derde toekent, is slechts in zoverre geldig als een beslag op zijn loon geldig zoude zijn.
De voldoening van het in geld vastgestelde loon geschiedt in wettig betaalmiddel van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius en Saba of met toepassing van artikel 114, eerste lid, van Boek 6 met dien verstande dat in buitenlands geld vastgesteld loon zal worden berekend naar de koers van de dag en plaats der betaling, of, indien aldaar geen koers bestaat, naar die der naastbijgelegen handelsplaats, waar een koers bestaat.
De voldoening van het loon, voor zover het in andere bestanddelen dan in geld is vastgesteld, geschiedt volgens hetgeen bij overeenkomst of reglement is bedongen, of in het geval, bedoeld in artikel 1613p, naar de daar gestelde regelen.
Voldoening van het loon, voor zover zij anders heeft plaatsgehad dan bij de voorafgaande twee artikelen is bepaald, is nietig. De arbeider behoudt het recht van de werkgever het verschuldigde loon te vorderen, zonder gehouden te zijn hem het bij de nietige voldoening ontvangene terug te geven.
Niettemin is de rechter bevoegd, bij toewijzing van de vordering des arbeiders, de veroordeling te beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk zal voorkomen, doch uiterlijk tot de som, waarop de door de arbeider geleden schade door hem wordt gewaardeerd.
Indien de plaats der voldoening van het loon niet bij overeenkomst of reglement, of door het gebruik is bepaald, of het loon met toepassing van artikel 114, eerste lid, van Boek 6 betaald wordt geschiedt de voldoening hetzij ter plaatse waar de arbeid in de regel wordt verricht, hetzij ten kantore des werkgevers indien dit gelegen is op hetzelfde eiland waar de arbeider woont, hetzij aan de woning des arbeiders, ter keuze van de werkgever.
De uitbetaling van het in geld naar tijdruimte vastgestelde loon zal geschieden als volgt:
indien het loon bij de week of bij kortere tijdruimte is vastgesteld, telkens na een week;
indien het loon is vastgesteld bij een tijdruimte, langer dan een week, doch korter dan een maand, telkens na verloop van de tijd, waarbij het loon vastgesteld is;
indien het loon bij de maand is vastgesteld, telkens na een maand;
indien het loon bij langere tijdruimte dan een maand is vastgesteld, telkens na een kwartaal.
De uitbetaling van het in geld doch niet naar tijdruimte vastgestelde loon, zal geschieden met inachtneming van de bepalingen van het voorgaande artikel, met dien verstande, dat dit loon geacht zal worden te zijn vastgesteld bij de tijdruimte, waarbij het loon gewoonlijk wordt vastgesteld voor de arbeid, welke ten aanzien van aard, plaats en tijd het meest nabijkomt aan de arbeid, waarvoor het loon verschuldigd is.
Voor zover het in geld vastgestelde loon bestaat in een bedrag, dat afhankelijk is gesteld van enig gegeven, dat uit de administratie van de werkgever moet kunnen blijken, zal de uitbetaling geschieden telkens wanneer het bedrag van dat loon kan worden bepaald, met dien verstande, dat de uitbetaling ten minste eenmaal per jaar zal geschieden.
Voor zover het gegeven in het eerste lid bedoeld betreft de winst, in des werkgevers onderneming of een deel daarvan behaald en de aard van het bedrijf of het gebruik medebrengt, dat deze winst eerst na langer tijdsverloop dan één jaar wordt bepaald, kan bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement worden bedongen, dat de uitbetaling telkens na die bepaling zal geschieden.
Indien het loon in geld voor een gedeelte naar tijdruimte en voor een ander gedeelte op andere wijze, ofwel indien het loon in gedeelten naar meerdere verschillende tijdruimten is vastgesteld, zullen voor ieder dier gedeelten de voorschriften der artikelen 1614l tot en met 1614n van toepassing zijn.
Echter kan ten aanzien van het in geld, doch afhankelijk van de uikomsten van de te verrichten arbeid, vastgestelde loon bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement worden bedongen, dat telkens, behoudens definitieve afrekening op de eerste betaaldag waarop daartoe de mogelijkheid zal bestaan, zal worden uitbetaald een zeker gedeelte van het loon, bedragende ten minste drie vierden van het gebruikelijk loon voor de, wat aard, plaats en tijd betreft, meest nabijkomende arbeid.
De werkgever is verplicht bij elke voldoening van het in geld vastgestelde loon de arbeider een schriftelijke opgave te verstrekken van het loonbedrag, van de bedragen waaruit dit is samengesteld, van de bedragen die op het loonbedrag, van de bedragen waaruit dit is samengesteld, van de bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden, alsmede van het bedrag van het loon waarop een persoon van de leeftijd van de werknemer over de termijn waarop het loon is berekend ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet minimumlonen BES aanspraak heeft.
Voor zover het in geld vastgestelde loon, of het gedeelte daarvan, dat overblijft na aftrek van hetgeen door de werkgever niet behoeft te worden uitbetaald, en na aftrek van hetgeen, waarop derden overeenkomstig de bepalingen van deze titel rechten doen gelden, niet wordt uitbetaald uiterlijk de achtste werkdag na die, waarop ingevolge de artikelen 1614l, 1614m en 1614o, de betaling had moeten geschieden, heeft de arbeider, indien deze niet-betaling aan de werkgever is toe te schrijven, aanspraak op een verhoging wegens de vertraging, welke voor de negende tot en met de twaalfde werkdag bedraagt vijf ten honderd per dag en voor elke volgende werkdag een ten honderd, met dien verstande, dat de verhoging wegens vertraging in geen geval de helft van het verschuldigde bedrag zal te boven gaan. Niettemin is de rechter bevoegd de verhoging te beperken tot zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk zal voorkomen.
Behalve bij het eindigen der dienstbetrekking, is verrekening door de werkgever van zijn schuld tot uitbetaling van het loon alleen toegelaten met de volgende vorderingen op de arbeider:
de door hem aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding;
de boeten, door hem volgens artikel 1613s aan de werkgever verschuldigd, mits door deze een schriftelijk bewijs worde afgegeven, vermeldende het bedrag van iedere boete, alsmede de tijd waarop en de reden waarom zij is opgelegd, met opgave van de overtreden bepaling van het reglement of van de schriftelijk aangegane overeenkomst;
de bijdrage tot een fonds of de inlage door de werkgever overeenkomstig artikel 1613q, tweede lid,s onder 1° en 2°, ten behoeve van de arbeider gestort;
de huurprijs van een woning, een lokaal, een stuk grond of van werktuigen of gereedschappen, door de arbeider in eigen bedrijf gebruikt, welke door de werkgever bij schriftelijk aangegane overeenkomst aan de arbeider zijn verhuurd;
de koopprijs van gewone en dagelijkse benodigdheden der huishouding, daaronder niet begrepen alcoholhoudende drank, alsmede van grond- of hulpstoffen door de arbeider in eigen bedrijf gebruik; een en ander door de werkgever aan de arbeider geleverd, mits van die levering blijke uit een schriftelijke, door de werkgever aan de arbeider afgegeven, verklaring, vermeldende de oorzaak en het bedrag der schuld, en mits de werkgever niet meer berekene dan de kostende prijs, en die prijs niet hoger zij dan die, waarvoor de arbeider zich die benodigdheden der huishouding, grond- of hulpstoffen elders zoude kunnen aanschaffen;
de voorschotten op het loon, door de werkgever in geld aan de arbeider verstrekt, mits daarvan blijke door een verklaring als in het voorgaande nummer vermeld;
het bedrag van hetgeen op het loon te veel is betaald;
de door de werkgever ingevolge wettelijke regeling voor de werknemer betaalde/te betalen belastingen.
Ter zake van hetgeen de werkgever krachtens de nummers 2°, 3° en 5° zoude kunnen vorderen, mag behoudens schriftelijke toestemming van Onze Minister wie het aangaat door hem bij elke uitbetaling van het loon niet meer worden verrekend, dan een vijfde gedeelte van het in geld vastgestelde loon, hetwelk alsdan zoude moeten worden uitbetaald; ter zake van hetgeen hij krachtens de bepalingen van dit artikel in het geheel zoude kunnen vorderen, mag behoudens schriftelijke toestemming van Onze Minister wie het aangaat verrekening niet verder gaan dan tot twee vijfde gedeelten van hetzelfde bedrag.
Bedingen, welke de strekking hebben om een zeker bedrag van het loon op de betaaldag niet uit te betalen, zijn alleen geldig, indien zij bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement zijn gemaakt met het doel om op dit bedrag te kunnen verhalen hetgeen de arbeider bij het einde der dienstbetrekking krachtens artikel 1615o, derde lid, verschuldigd mocht zijn, en indien zij voorts voldoen aan de verdere bepalingen van dit artikel.
De werkgever is verplicht het niet uitbetaalde bedrag ten name van de arbeider bij een door de arbeider aangewezen bank te beleggen. De inlage van dit bedrag geschiedt binnen drie dagen na die der loonuitbetaling. Vanaf het ogenblik der loonuitbetaling wordt de arbeider geacht de eigenaar te zijn van het in te leggen bedrag.
Dit bedrag mag behoudens schriftelijke toestemming van de Gouverneur bij elke loonuitbetaling niet meer zijn dan een tiende gedeelte van het in geld vastgestelde, alsdan betaalbare, loon.
In het geheel mag het ten hoogste het bedrag der schadeloosstelling bedoeld bij artikel 1615r evenaren.
Zodra de dienstbetrekking is geëindigd op een wijze, waardoor de arbeider niet tot het betalen ener schadevergoeding gelijk bij het eerste lid bedoeld, gehouden is, erlangt hij, of zijn rechtverkrijgenden, de vrije beschikking over het aldus te zijnen name ingelegde bedrag en over de daarvan gekweekte renten.
De werkgever, die tijdelijk verhinderd is het loon, voor zover dit in inwoning, kost of andere levensbenodigdheden is vastgesteld, te voldoen, zonder dat deze verhindering het gevolg is van eigen toedoen van de arbeider, is deze een vergoeding schuldig, waarvan het bedrag bij overeenkomst of, bij gebreke van dien, door het plaatselijk gebruik wordt bepaald.
De werkgever is gehouden inwonende arbeiders, zonder korting van het loon, in de gelegenheid te stellen hun godsdienstplichten te vervullen, alsmede ontspanning van de arbeid te genieten, in beide gevallen op de wijze bij overeenkomst of, bij gebreke van dien, door het plaatselijk gebruik bepaald.
De werkgever is gehouden de arbeid dusdanig te regelen, dat de arbeider geen arbeid heeft te verrichten op zondagen en die dagen, die volgens algemeen verbindend voorschrift ten aanzien van de bedongen arbeid met zondagen worden gelijkgesteld, behalve voor zover het tegendeel is bedongen of uit de aard van de arbeid voortvloeit.
De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmede hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede omtrent het verrichten van de arbeid zodanige regelingen te treffen en aanwijzingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar van lijf, eerbaarheid en goed zover beschermd is, als redelijkerwijze in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden.
Zijn die verplichtingen niet nagekomen, dan is de werkgever gehouden tot vergoeding der schade aan de arbeider dientengevolge in de uitoefening zijner dienstbetrekking overkomen, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van de arbeider is te wijten.
Indien de arbeider, tengevolge het niet nakomen dier verplichtingen door de werkgever, in de uitoefening zijner dienstbetrekking zodanig letsel heeft bekomen, dat daarvan de dood het gevolg is, is de werkgever overeenkomstig artikel 108 van Boek 6 jegens de daar bedoelde personen aansprakelijk, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of de dood in belangrijke mate mede aan grove schuld van de arbeider is te wijten. Het voorbehoud bij het voorgaande lid gemaakt, is ook ten deze van toepassing.
De werkgever is in het algemeen verplicht al datgene te doen en na te laten, wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.
De werkgever is verplicht bij het eindigen der dienstbetrekking de arbeider op diens verlangen een getuigschrift uit te reiken.
Het getuigschrift bevat een juiste opgave omtrent de aard van de verrichte arbeid en de duur der dienstbetrekking, alsmede, doch alleen op bijzonder verzoek van degene aan wie het getuigschrift moet worden uitgereikt, omtrent de wijze, waarop de arbeider aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de wijze, waarop de dienstbetrekking geëindigd is; heeft de werkgever de dienstbetrekking echter zonder het aanvoeren van redenen doen eindigen, dan is hij slechts gehouden zulks te vermelden, zonder verplicht te zijn de redenen zelf mede te delen. Heeft de arbeider de dienstbetrekking doen eindigen en is hij deswege schadeplichtig geworden, dan is de werkgever gerechtigd zulks in het getuigschrift te vermelden.
De werkgever, die weigert het gevraagde getuigschrift af te geven, die in het getuigschrift tegen beter weten onjuiste mededelingen opneemt, of die het getuigschrift van een kenmerk voorziet, bestemd om aangaande de arbeider enige mededeling te doen, welke niet in de bewoordingen van het getuigschrift is vervat, is zowel jegens de arbeider als jegens derden aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
De artikelen 646 tot en met 649 van Boek 7 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de artikelen 646, tweede lid, tweede zin, 648, derde lid, en 649, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever in strijd met de artikelen, bedoeld in het eerste lid, of wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op de artikelen, bedoeld in het eerste lid, of ter zake bijstand heeft verleend, is vernietigbaar.
Indien de werknemer niet binnen twee maanden na de opzegging een beroep op deze vernietigingsgrond doet, vervalt zijn bevoegdheid daartoe.
De arbeider is verplicht de bedongen arbeid naar zijn best vermogen te verrichten.
Voor zover aard en omvang van de te verrichten arbeid niet bij overeenkomst of reglement zijn omschreven, beslist daaromtrent het gebruikt.
De arbeider is verplicht de arbeid zelf te verrichten; hij kan zich daarin niet dan met toestemming des werkgevers door een derde doen vervangen.
De arbeider is verplicht zich te houden aan de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid alsmede aan die, welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming des werkgevers, hem door of namens de werkgever binnen de perken van de bestaande wettelijke regelingen, van overeenkomst of reglement gegeven.
De arbeider, die bij de werkgever inwoont, is verplicht zich te gedragen naar de orde des huizes.
De arbeider is in het algemeen verplicht al datgene te doen en na te laten, wat een goed arbeider in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten.
De arbeider die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de betreffende overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige volzin is bepaald.
Afwijking van het vorige lid en van artikel 170 lid 3 van Boek 6 ten nadele van de arbeider is slechts mogelijk bij schriftelijke overeenkomst en slechts voor zover de arbeider te dier zake is verzekerd.
De dienstbetrekking eindigt van rechtswege, wanneer de tijd is verstreken, bij overeenkomst of reglement, bij wet of door het gebruik aangegeven.
Voorafgaande opzegging is in dat geval nodig:
indien zulks bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement is bepaald;
indien volgens wet of het gebruik opzegging behoort plaats te vinden en daarvan niet, waar zulks geoorloofd is, bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement is afgeweken.
Een dienstbetrekking als bedoeld in het eerste lid, kan slechts tussentijds worden opgezegd indien voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen.
Voor de beëindiging van een voor onbepaalde tijd aangegane dienstbetrekking is voorafgaande opzegging nodig.
Elk beding krachtens hetwelk de dienstbetrekking van rechtswege eindigt wegens zwangerschap of bevalling van de arbeider is nietig.
Elk beding krachtens hetwelk de dienstbetrekking van rechtswege eindigt wegens zwangerschap of bevalling van de arbeider is nietig.
Indien een voor onbepaalde tijd aangegane dienstbetrekking, die anders dan door rechtsgeldige opzegging of ontbinding door de rechter is beëindigd, éénmaal of meermalen is voorgezet door een dienstbetrekking voor bepaalde tijd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, is in afwijking van het eerste lid, voor de beëindiging van de laatste dienstbetrekking voorafgaande opzegging nodig. De termijn voor opzegging wordt berekend vanaf het tijdstip van totstandkoming van de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd.
Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden; dan wel
meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane dienstbetrekkingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van minder dan drie maanden;
geldt de laatste dienstbetrekking als aangegaan voor onbepaalde tijd.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende dienstbetrekkingen tussen een arbeider en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn.
Het eerste lid, onderdeel a en laatste zinssnede, is niet van toepassing op een dienstbetrekking aangegaan voor niet meer dan drie maanden, die onmiddellijk volgt op een tussen dezelfde partijen aangegane dienstbetrekking voor 36 maanden of langer.
[vervallen]
Opzegging kan geschieden tegen elke dag, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of reglement daarvoor een andere dag is aangewezen.
De werkgever mag, op straffe van nietigheid, niet opzeggen gedurende de tijd, dat de arbeider ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid tengevolge van ziekte of ongeval, tenzij de ongeschiktheid ten minste een jaar heeft geduurd. Evenmin mag de werkgever, op straffe van nietigheid, opzeggen gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 1614ca.
De werkgever mag, op straffe van nietigheid, niet opzeggen gedurende de tijd dat een meerderjarige arbeider verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij, anders dan met het oogmerk om de krijgsdienst of andere overheidsdienst bij wijze van beroep te verrichten, een verplichting naleeft, hem opgelegd door de wet, of voortvloeiende uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan, ten aanzien van ’s Lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde. Hetzelfde geldt ten aanzien van de minderjarige arbeider, indien de dienstbetrekking op het ogenblik, waarop de verhindering aanvangt, ten minste zes maanden heeft geduurd.
Van het bepaalde in het tweede en het derde lid kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst.
De werkgever kan, op straffe van nietigheid, de dienstbetrekking niet opzeggen wegens het huwelijk van de arbeider.
De werkgever kan, op straffe van nietigheid, de dienstbetrekking niet opzeggen wegens het lidmaatschap van de werknemer van een vereniging van werknemers die krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van die vereniging, tenzij die activiteiten in de arbeidstijd van de werknemer worden verricht en de werkgever daaraan op redelijke gronden zijn toestemming heeft onthouden.
De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een dienstbetrekking die op de dag van opzegging:
korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden;
Indien de toestemming als bedoeld in artikel 4 van de Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES, respectievelijk de beoordeling als bedoeld in artikel 5 van evengenoemde wet, is gegeven, wordt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging verkort met de in artikel 4 respectievelijk 5 van de Wet beëindiging arbeidsovereenkomsten BES genoemde termijn, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden overeengekomen dat de resterende termijn van opzegging als bedoeld in de eerste volzin, korter dan één maand bedraagt.
De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst worden verkort. De termijn kan bij schriftelijke overeenkomst worden verlengd.
Van de termijn, bedoeld in het tweede lid, kan bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. De termijn van opzegging door de arbeider mag bij verlenging niet langer zijn dan zes maanden en voor de werkgever niet korter dan het dubbele van die van de arbeider. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden overeengekomen dat de termijn van opzegging voor de werkgever als bedoeld in de tweede volzin, wordt verkort, mits die termijn niet korter is dan die voor de arbeider.
Voor de toepassing van het eerste lid worden dienstbetrekkingen geacht een zelfde niet onderbroken dienstbetrekking te vormen in geval van herstel van de dienstbetrekking ingevolge artikel 1615t.
[vervallen]
[vervallen]
De dienstbetrekking eindigt door de dood van de arbeider.
De dienstbetrekking eindigt niet door de dood van de werkgever tenzij uit de overeenkomst het tegendeel voortvloeit. Echter zijn zowel de erfgenamen van de werkgever als de arbeider bevoegd de dienstbetrekking, voor een bepaalde tijd aangegaan, door opzegging met inachtneming van de bepalingen der artikelen 1615h en 1615i te doen eindigen, als ware zij aangegaan voor onbepaalde tijd.
Een proeftijd, gedurende welke ieder der partijen bevoegd is de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen te doen eindigen, kan, op straffe van nietigheid, uitsluitend bij schriftelijke overeenkomst worden overeengekomen. Elk beding waarbij de proeftijd niet voor beide partijen gelijk, of op langer dan twee maanden gesteld wordt, alsmede elk beding, waarbij door het aangaan van een nieuwe proeftijd de gezamenlijke proeftijden langer dan twee maanden worden, is nietig.
Ieder der partijen kan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen doen eindigen, doch de partij, die dit doet zonder dat de wederpartij daarin toestemt, is schadeplichtig, tenzij zij de dienstbetrekking aldus doet eindigen om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden.
Eveneens is schadeplichtig de partij, die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen te doen eindigen, indien de wederpartij van die bevoegdheid heeft gebruik gemaakt of de rechter op die grond krachtens artikel 1615w de arbeidsovereenkomst ontbonden heeft verklaard.
Ingeval een der partijen schadeplichtig is, heeft de wederpartij de keus de in artikel 1615r genoemde schadeloosstelling of een volledige schadevergoeding te vorderen.
Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van het eerste lid van het voorgaande artikel beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de arbeider, die ten gevolge hebben, dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren.
Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
wanneer de arbeider bij de afsluiting der overeenkomst de werkgever heeft misleid door het vertonen van valse of vervalste getuigschriften, of deze opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven omtrent de wijze waarop zijn vorige dienstbetrekking is geëindigd;
wanneer hij, in ernstige mate, de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid, waarvoor hij zich heeft verbonden;
wanneer hij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag;
wanneer hij zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medearbeiders mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt;
wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medearbeiders verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden;
wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, des werkgevers eigendom beschadigt, of aan ernstig gevaar blootstelt;
wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, zichzelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt;
wanneer hij bijzonderheden aangaande de huishouding of het bedrijf van de werkgever, welke hij behoorde geheim te houden, bekend maakt;
wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt;
wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt welke de overeenkomst hem oplegt;
wanneer hij door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt of blijft de bedongen arbeid te verrichten.
Bedingen, waardoor aan de werkgever de beslissing wordt overgelaten of er een dringende reden in de zin van artikel 1615o, eerste lid, aanwezig is, zijn nietig.
Voor de arbeider worden als dringende redenen in de zin van artikel 1615o, eerste lid, beschouwd zodanige omstandigheden, die ten gevolge hebben, dat van de arbeider redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren.
Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
wanneer de werkgever de arbeider, diens familieleden of huisgenoten mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt, of gedoogt dat dergelijke handelingen door een zijner huisgenoten of ondergeschikten worden gepleegd;
wanneer hij de arbeider, diens familieleden of huisgenoten verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden, of gedoogt dat dergelijke verleiding of poging tot verleiding door een zijner huisgenoten of ondergeschikten worden gepleegd;
wanneer hij het loon niet op de bepaalde tijd voldoet;
wanneer hij, waar kost en inwoning bedongen zijn, niet op behoorlijke wijze daarin voorziet;
wanneer hij de arbeider, wiens loon afhankelijk van de uitkomsten van de te verrichten arbeid is vastgesteld, geen voldoende arbeid verschaft;
wanneer hij de arbeider, wiens loon afhankelijk van de uitkomsten van de te verrichten arbeid is vastgesteld, de bedongen hulp niet of niet in behoorlijke mate verschaft;
wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt welke de overeenkomst hem oplegt;
wanneer hij, zonder dat de aard der dienstbetrekking dit medebrengt, de arbeider, niettegenstaande diens weigering, gelast, arbeid in het bedrijf van een andere werkgever te verrichten;
wanneer de voortduring der dienstbetrekking voor de arbeider zou verbonden zijn met ernstige gevaren voor leven, gezondheid, zedelijkheid of goede naam, welke niet blijkbaar waren ten tijde van het sluiten der overeenkomst;
wanneer de arbeider door ziekte of andere oorzaken zonder zijn toedoen buiten staat geraakt de bedongen arbeid te verrichten.
Bedingen, waardoor aan de arbeider de beslissing wordt overgelaten, of er een dringende reden in de zin van artikel 1615o, eerste lid, aanwezig is, zijn nietig.
De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 1615o, derde lid, is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon voor de tijd, dat de dienstbetrekking bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren.
Is het loon van de arbeider, hetzij voor het geheel, hetzij gedeeltelijk, niet naar tijdruimte vastgesteld, dan geldt de maatstaf van artikel 1613m, tweede zin.
Elk beding, waarbij ten behoeve van de arbeider een schadeloosstelling tot een lager bedrag wordt bedongen, is nietig. Bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement mag een schadeloosstelling tot een hoger bedrag worden vastgesteld. De rechter is bevoegd de schadeloosstelling, zo deze hem met het oog op de omstandigheden van het geval bovenmatig voorkomt, op een kleinere som te bepalen, doch niet op minder dan het in geld vastgestelde loon voor de duur van de opzeggingstermijn ingevolge de artikelen 1615h, 1615i en 1615j, noch op minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden.
Indien de door de arbeider verschuldigde schadeloosstelling meer bedraagt dan het in geld vastgestelde loon voor een maand of de door de werkgever verschuldigde schadeloosstelling meer bedraagt dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden, kan de rechter toestaan, dat de schadeloosstelling op door hem te bepalen wijze in termijnen wordt betaald.
Indien een der partijen de dienstbetrekking al of niet met inachtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk doet eindigen, kan de rechter steeds aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen.
Beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden:
wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden;
wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de arbeider getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen der beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de beëindiging;
wanneer deze geschiedt in verband met een verhindering van de arbeider om de bedongen arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 1615h, derde lid;
wanneer deze geschiedt in afwijking van een in de bedrijfstak of de onderneming krachtens wettelijke regeling of gebruik geldende getalsverhoudings- of anciënniteitsregeling, tenzij hiervoor zwaarwichtige gronden aanwezig zijn.
Beëindiging van de dienstbetrekking door de arbeider zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden:
wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een voorgewende of valse reden;
wanneer de gevolgen der beëindiging voor de werkgever te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de arbeider bij de beëindiging.
De rechter kan de partij, die schadeplichtig is geworden volgens artikel 1615o of die de dienstbetrekking kennelijk onredelijk doet eindigen, ook veroordelen de dienstbetrekking te herstellen.
Indien de rechter een zodanige veroordeling uitspreekt, kan hij bepalen voor of op welk tijdstip de dienstbetrekking moet worden hersteld en kan hij voorzieningen treffen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking.
De rechter kan in het vonnis, houdende veroordeling tot herstel der dienstbetrekking, bepalen dat de verplichting tot herstel vervalt door betaling van een in het vonnis vastgestelde afkoopsom. Is in het vonnis geen afkoopsom vastgesteld, dan zal de rechter deze alsnog vaststellen, indien een der patijen daartoe een verzoek indient.
Een zodanig verzoek, door de tot herstel veroordeelde partij ingediend, schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis, voor zover betreft de veroordeling tot herstel der dienstbetrekking, totdat op het verzoek is beslist, met dien verstande dat , wanneer het verzoek is ingediend door de werkgever, deze in ieder geval verplicht blijft gedurende de schorsing het loon te betalen.
De rechter stelt de hoogte der afkoopsom met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid vast; hij kan toestaan dat de afkoopsom op door hem te bepalen wijze in termijnen wordt betaald. Indien een afkoopsom wegens het niet naleven van een verplichting om een dienstbetrekking te herstellen op andere wijze is vastgesteld kan de rechter het bedrag van de verschuldigde afkoopsom op verzoek van de meest gerede partij wijzigen in zodanig bedrag als hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk zal voorkomen en kan hij toelaten dat de afkoopsom op door hem te bepalen wijze in termijnen wordt betaald.
Ieder vorderingsrecht krachtens artikel 1615o, derde lid, 1615s, eerste lid en 1615t, eerste lid, verjaart na verloop van zes maanden.
Ieder der partijen is te allen tijde bevoegd zich wegens gewichtige redenen tot de rechter te wenden met het schriftelijk verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren. Elk beding, waardoor deze bevoegdheid wordt uitgesloten of beperkt, is nietig.
Als gewichtige redenen worden beschouwd omstandigheden, welke een dringende reden, als bedoeld in artikel 1615o, eerste lid, zouden hebben opgeleverd, indien de dienstbetrekking deswege onverwijld beëindigd ware, alsook veranderingen in de omstandigheden, welke van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
De rechter willigt het verzoek niet in dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de wederpartij.
Indien de rechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij op welk tijdstip de dienstbetrekking eindigt.
Indien de rechter het verzoek inwilligt wegens veranderingen in de omstandigheden, kan hij, zo hem dat met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt, aan een der partijen ten laste van de wederpartij een vergoeding toekennen; hij kan toestaan dat de vergoeding op door hem te bepalen wijze in termijnen wordt betaald.
De bepalingen van deze afdeling sluiten voor geen van beide partijen de mogelijkheid uit van ontbinding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en van schadevergoeding. De ontbinding kan slechts door de rechter worden uitgesproken.
Bij aanneming van werk kan men overeenkomen, dat de aannemer alleen arbeid verrichten, ofwel dat hij ook de stof leveren zal.
Ingeval de aannemer de stof moet leveren, en het werk, op welke wijze ook vergaat, alvorens het geleverd is, komt het verlies voor zijn rekening, tenware de aanbesteder nalatig zij geweest om het werk te ontvangen.
Indien de aannemer alleen arbeid moet verrichten, en het werk vergaat, is hij slechts voor zijn schuld aansprakelijk.
Indien het werk, in het geval bij het voorgaande artikel vermeld, buiten enig plichtverzuim van de aannemer is verloren gegaan, voordat de levering geschied is, en zonder dat de aanbesteder nalatig is geweest om het werk op te nemen en goed te keuren, heeft de aannemer geen aanspraak op de bedongen prijs, tenware de zaak door een gebrek in de stof zelf verloren ware gegaan.
Indien een werk bij het stuk of bij de maat bearbeid wordt, kan hetzelve bij gedeelten worden opgenomen; die opneming wordt geacht geschied te zijn voor al de betaalde gedeelten, wanneer de aanbesteder de aannemer telkens betaalt naar evenredigheid van hetgeen afgewerkt is.
Indien een gebouw, voor een bepaalde prijs aangenomen en afgemaakt, geheel of gedeeltelijk vergaat door een gebrek in de samenstelling, of zelfs uit hoofde van de ongeschiktheid van de grond, zijn de bouwmeesters en aannemers daarvoor, gedurende tien jaren, aansprakelijk.
Indien een bouwmeester of aannemer op zich genomen heeft om een gebouw bij aanneming te maken, volgens een bestek, met de eigenaar van de grond beraamd en vastgesteld, kan hij geen vermeerdering van de prijs vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering der arbeidslonen of bouwstoffen, noch onder dat van gemaakte veranderingen of bijvoegselen, die niet in het bestek begrepen zijn, indien die veranderingen of vergrotingen niet schriftelijk zijn ingewilligd, en over derzelver prijs met de eigenaar geen overeenkomst is getroffen.
De aanbesteder kan, des goedvindende, de aanneming opzeggen, ofschoon het werk reeds begonnen zij, mits hij de aannemer, wegens al deszelfs gemaakte kosten, arbeid en winstderving, volkomen schadeloosstelle.
[Vervallen]
Metselaars, timmerlieden, smeden en andere ambachtslieden, welke tot het zetten van een gebouw of het maken van enig ander aangenomen werk gebezigd zijn, hebben geen rechtsvordering tegen degene, te wiens behoeve de werken gemaakt zijn, dan ten belope van hetgeen deze aan de aannemer schuldig is, op het ogenblik waarop zij hun rechtsvordering aanleggen.
De rechten en verplichtingen van voerlieden en schippers zijn in het Wetboek van Koophandel BES vastgesteld.
Maatschap is een overeenkomst, waarbij twee of meer personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te delen.
[vervallen]
Maatschappen zijn, of algeheel, of bijzonder.
De wet kent slechts de algehele maatschap van winst. Zij verbiedt alle maatschappen, hetzij van al de goederen, hetzij van een bepaald gedeelte van dezelve onder een algemene titel; onverminderd de bepalingen, vastgesteld in de zesde en zevende titel van het eerste boek.
De algehele maatschap van winst bevat slechts hetgeen partijen, onder welke benaming ook, gedurende de loop der maatschap door haar vlijt zullen verkrijgen.
De bijzondere maatschap is de zodanige, welke slechts betrekking heeft tot zekere bepaalde goederen, of tot derzelver gebruik, of tot de vruchten die daarvan zullen getrokken worden, of tot een bepaalde onderneming, of tot de uitoefening van enig bedrijf of beroep.
De maatschap begint van het ogenblik der overeenkomst, indien daarbij geen ander tijdstip bepaald is.
Op de inbreng van een goed zijn de bepalingen omtrent koop, op de inbreng van genot van een goed de artikelen 1564 tot en met 1612 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.
[vervallen]
[vervallen]
Wanneer een der vennoten, voor zijn eigen rekening, een opeisbare som te vorderen heeft van iemand, die mede een insgelijks opeisbare som verschuldigd is aan de maatschap, moet de betaling, welke hij ontvangt, op de inschuld der maatschap en op die van hemzelf, naar evenredigheid van beide die vorderingen, toegerekend worden, al ware het ook dat hij, bij de kwijting, alles in mindering of voldoening van zijn eigen inschuld mocht gebracht hebben; maar indien hij bij de kwijting bepaald heeft, dat de gehele betaling zoude strekken voor de inschuld der maatschap, zal deze bepaling worden nagekomen.
Indien een der vennoten zijn gehele aandeel in een gemene inschuld der maatschap ontvangen heeft, en de schuldenaar naderhand onvermogend is geworden, is die vennoot gehouden het ontvangene in de gemene kas in te brengen, al had hij ook voor zijn aandeel kwijting gegeven.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
Indien verscheidene vennoten met het beheer belast zijn, zonder dat hun bijzondere werkzaamheden bepaald zijn, of zonder beding dat de een buiten de ander niets zoude mogen verrichten, is ieder van hen afzonderlijk tot alle handelingen, dat beheer betreffende, bevoegd.
Indien er bedongen is, dat een der beheerders niets buiten de andere zoude mogen verrichten, vermag de ene, zonder een nieuwe overeenkomst, niet te handelen zonder medewerking van de andere, al mocht deze zich ook voor het ogenblik in de onmogelijkheid bevinden om aan de daden van het beheer deel te nemen.
Bij gebreke van bijzondere bedingen omtrent de wijze van beheer, moeten de volgende regelen worden in acht genomen:
de vennoten worden geacht zich over en weder de macht te hebben verleend om de een voor de ander te beheren. Hetgeen ieder van hen verricht, is ook verbindend voor het aandeel der overige vennoten, zonder dat hij hun toestemming hebbe bekomen; onverminderd het recht van deze laatstgemelden, of van een hunner, om zich tegen de handeling, zolang die nog niet gesloten is, te verzetten;
ieder der vennoten mag gebruik maken van de goederen aan de maatschap toebehorende, mits hij dezelve tot zodanige einden gebruike, als waartoe zij gewoonlijk bestemd zijn, en mits hij zich van dezelve niet bediene tegen het belang der maatschap, of op zodanige wijze, dat de overige vennoten daardoor verhinderd worden om van die goederen, volgens hun recht, mede gebruik te maken;
iedere vennoot heeft de bevoegdheid om de overige vennoten te verplichten in de onkosten te dragen, welke tot behoud der aan de maatschap behorende goederen noodzakelijk zijn;
geen der vennoten kan, zonder toestemming der overige, enige nieuwigheden daarstellen ten aanzien der onroerende zaken, welke tot de maatschap behoren, al beweerde hij ook, dat dezelve voor de maatschap voordelig waren.
[vervallen]
Elk der vennoten mag, zelfs zonder toestemming der overige, een derde persoon aannemen als deelgenoot in het aandeel, hetwelk hij in de maatschap heeft; doch hij kan dezelve, zonder zodanige toestemming, niet als medelid der maatschap toelaten, al mocht hij ook met het beheer der zaken van de maatschap belast zijn.
De vennoten zijn niet ieder voor het geheel voor de schulden der maatschap verbonden, en een der vennoten kan de overige niet verbinden, indien deze hem daartoe geen volmacht gegeven hebben.
De vennoten kunnen door de schuldeiser, met wie zij gehandeld hebben, aangesproken worden, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel, al ware het dat het aandeel in de maatschap van de ene minder dan dat van de andere bedroeg, tenzij, bij het aangaan der schuld, derzelver verplichting, om in evenredigheid van het aandeel in de maatschap van elke vennoot te dragen, uitdrukkelijk zij bepaald.
Het beding, dat een handeling voor rekening der maatschap is aangegaan, verbindt slechts de vennoot, die dezelve aangegaan heeft, maar niet de overige, tenzij de laatstgenoemden hem daartoe volmacht hadden gegeven, of de zaak ten voordele der maatschap gestrekt hebbe.
Indien een der vennoten in naam der maatschap een overeenkomst heeft aangegaan, kan de maatschap de uitvoering daarvan vorderen.
Een maatschap wordt ontbonden:
door verloop van de tijd, voor welke dezelve is aangegaan;
door het tenietgaan van een goed of de volbrenging der handeling, die het onderwerp der maatschap uitmaakt;
door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten;
door de dood of de curatele van een hunner, of indien hij in staat van faillissement is verklaard.
De rechter kan op vordering van ieder der vennoten de maatschap wegens gewichtige redenen ontbinden.
Een zodanige ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. De rechter kan de vordering toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden en een partij die in de naleving van haar verplichtingen is tekortgeschoten, met overeenkomstige toepassing van artikel 277 van Boek 6 tot schadevergoeding veroordelen.
[vervallen]
[Vervallen]
Indien bedongen is, dat, in geval van overlijden van een der vennoten, de maatschap met deszelfs erfgenaam, of alleen tussen de overblijvende vennoten, zoude voortduren, moet dat beding worden nagekomen.
In het tweede geval heeft de erfgenaam des overledenen geen verder recht dan op de verdeling der maatschap, overeenkomstig de gesteldheid, waarin dezelve zich ten tijde van dat overlijden bevond; doch hij deelt in de voordelen en draagt in de verliezen, die de noodzakelijke gevolgen zijn van verrichtingen, welke vóór het overlijden van de vennoot, wiens erfgenaam hij is, hebben plaatsgehad.
[vervallen]
De schenker mag zich niet voorbehouden de bevoegdheid om over een voorwerp, in de schenking begrepen, te beschikken; zodanige schenking wordt, voor zoveel dat voorwerp aangaat, als nietig beschouwd.
Het is aan de schenker geoorloofd zich het genot of vruchtgebruik van geschonken goederen te zijnen eigen voordele voor te behouden, of daarover ten behoeve van een ander te beschikken; in welke gevallen de bepalingen van titel 8 van Boek 3 zullen moeten worden in acht genomen.
Een schenking is nietig, indien zij gemaakt is onder voorwaarde om andere schulden of lasten te voldoen dan die, welke uitgedrukt staan in de akte van schenking zelf, of in een staat, welke daaraan zal moeten zijn vastgehecht.
De schenker vermag zich het recht voor te behouden om de gegeven goederen tot zich te doen terugkeren, hetzij ingeval de begiftigde alleen, of deze en zijn afkomelingen vóór de schenker kwamen te overlijden, maar dit kan niet anders bedongen worden dan ten behoeve van de schenker alleen.
Het gevolg van het recht van terugkering zal daarin bestaan, dat alle vervreemdingen der geschonken goederen worden vernietigd, en die goederen tot de schenker terugkeren vrij en ontheven van alle lasten en hypotheken, welke daarop sedert het tijdstip der schenking mochten gelegd zijn.
De schenker is in geval van uitwinning tot geen vrijwaring gehouden.
De bepalingen van de artikelen 906, 907, 908, 908, 909 en 911, die van artikel 921, en eindelijk de zevende en achtste afdeling van de twaalfde titel van Boek 4, zijn op schenkingen toepasselijk.
Alle personen mogen bij wege van schenking beschikken en genieten, uitgezonderd de zodanige, welke de wet daartoe onbekwaam verklaart.
Minderjarigen mogen niet bij wege van schenking beschikken, behoudens hetgeen bij de zevende titel van het eerste boek is vastgesteld.
Ten einde bekwaam te zijn om bij wege van schenking voordeel te genieten, moet de begiftigde, op het tijdstip waarop de schenking heeft plaatsgehad, bestaan.
[vervallen]
De bepalingen van het tweede en van het laatste lid van artikel 931, mitsgaders de artikelen 933, 934, 935 en 937, zijn op schenkingen toepasselijk.
Geen schenking, uitgezonderd degene waarvan bij artikel 1706 wordt gehandeld, kan op straffe van nietigheid anders gedaan worden dan bij een notariële akte, waarvan de minuut onder de notaris is verbleven.
Geen schenking is voor de schenker verbindend, of brengt enig gevolg hoegenaamd teweeg, dan van de dag, waarop dezelve in uitdrukkelijke bewoordingen zal zijn aangenomen, hetzij door de begiftigde zelf, hetzij door een persoon, aan wie door deze, bij een authentieke akte, de volmacht is verleend om schenkingen aan te nemen, welke aan de begiftigde gedaan zijn, of in het vervolg mochten gedaan worden.
Indien de aanneming niet bij de akte van schenking zelf gedaan is, zal zulks kunnen geschieden bij een latere authentieke akte, waarvan een minuut zal worden gehouden, mits dit plaatshebbe gedurende het leven van de schenker; in welk geval de schenking, ten opzichte van deze laatstgenoemde, slechts van kracht zal zijn van de dag, waarop de aanneming aan deze zal zijn betekend geworden.
Schenking aan minderjarigen die onder ouderlijk gezag van beide ouders staan, kan worden aangenomen door de ouders of – indien een ouder het gezag alleen uitoefent – door die ouder.
Schenking, aan onder voogdij staande minderjarigen of onder curatele gestelden gedaan, wordt aangenomen door de voogd of curator.
Indien de in artikel 345, eerste lid, onder c, van Boek 1, bedoelde machtiging is vereist en deze wordt verleend, blijft de schenking van kracht al mocht de schenker vóór het verlenen van de machtiging zijn overleden.
[vervallen]
De giften van hand tot hand van roerende zaken, geldsommen of schuldvorderingen aan toonder, vereisen geen akte, en zijn van kracht door de enkele overlevering aan de begiftigde, of aan een derde, die het gegevene voor hem aanneemt.
Een schenking is, ongeacht of zij reeds is uitgevoerd, vernietigbaar:
uit hoofde van niet-vervulling van de voorwaarden waaronder zij gedaan is;
indien de begiftigde is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van of medeplichtigheid aan een misdrijf jegens de schenker;
indien de begiftigde wettelijk verplicht is in het onderhoud van de schenker bij te dragen en hij in verzuim is deze verplichting na te komen.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
De bevoegdheid in rechte een beroep te doen op een vernietigingsgrond, vermeld in artikel 1707, vervalt na verloop van een jaar na de dag waarop die grond is ontstaan en aan de schenker bekend heeft kunnen zijn.
Door de bepalingen van deze titel wordt geen hinder toegebracht aan hetgeen bij de zevende titel van het eerste boek is vastgesteld.
[vervallen]
Bruiklening is een overeenkomst, waarbij de ene partij aan de andere een zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene, die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na een bepaalde tijd, zal teruggeven.
De uitlener blijft eigenaar van de geleende zaak.
[vervallen]
Indien de geleende zaak verloren gaat door een toeval, hetwelk degene, die dezelve ter leen ontvangen heeft, door zijn eigen zaak te gebruiken, had kunnen voorkomen, of indien hij, slechts een van beide kunnende behouden, aan de zijne een voorrang heeft gegeven, is hij voor het verlies der andere zaak aansprakelijk.
Indien de zaak bij het ter leen geven geschat is, komt het verlies van dezelve, al ontstond dat ook door toeval, ten laste van degene, die de zaak ter leen ontvangen heeft, tenware het tegendeel mocht bedongen zijn.
Indien de zaak alleen tengevolge van het gebruik, waartoe dezelve geleend is, en buiten schuld van de gebruiker, in waarde vermindert, is deze wegens die vermindering niet aansprakelijk.
Indien de gebruiker, om van de geleende zaak gebruik te kunnen maken, enige onkosten gemaakt heeft, kan hij dezelve niet terugvorderen.
Indien een zaak in bruikleen is gegeven aan twee of meer personen tezamen, zijn zij hoofdelijk verbonden tot teruggave daarvan en tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een tekortschieten in de nakoming van die verplichting, tenzij de tekortkoming aan geen van hen kan worden toegerekend.
De uitlener kan de geleende zaak niet terugvorderen dan na verloop van de bepaalde tijd, of, bij gebreke ener dusdanige bepaling, nadat dezelve tot het gebruik, waartoe zij was uitgeleend, gediend heeft, of heeft kunnen dienen.
Indien evenwel de uitlener, gedurende dat tijdsverloop, of voordat de behoefte van de gebruiker opgehouden heeft, de geleende zaak, om dringende en onverwachts opkomende redenen, zelf benodigd heeft, kan de rechter, naar gelang der omstandigheden, de gebruiker noodzaken het geleende aan de uitlener terug te geven.
Indien de gebruiker, gedurende de bruiklening, tot behoud der zaak enige buitengewone noodzakelijke onkosten heeft moeten maken, welke zo dringend waren, dat hij daarvan tevoren aan de uitlener geen kennis heeft kunnen geven, is deze verplicht hem dezelve te vergoeden.
Indien de ter leen gegeven zaak zodanige gebreken heeft, dat daardoor aan degene, die zich van dezelve bedient, nadeel zoude kunnen worden toegebracht, is de uitlener, zo hij die gebreken gekend, en daarvan aan de gebruiker geen kennis gegeven heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk.
Verbruiklening is een overeenkomst, waarbij de ene partij aan de andere een zekere hoeveelheid van verbruikbare goederen afgeeft, onder voorwaarde dat de laatstgemelde haar even zoveel, van gelijke soort en hoedanigheid, teruggeve.
Uit kracht deze verbruiklening wordt degene, die ter leen ontvangt, rechthebbende op het geleende goed, en indien hetzelve, op welke wijze ook, vergaat, komt dat verlies voor zijn rekening.
De schuld, uit lening van geld voortspruitende, bestaat alleen in geldsom, die bij de overeenkomst is uitgedrukt.
[vervallen]
[vervallen]
De uilener kan het ter leen gegevene niet terugeisen, voordat de tijd, bij de overeenkomst bepaald, verstreken is.
Geen tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de rechter, wanneer de uitlener de teruggave vordert, naar gelang der omstandigheden, aan degene, die het goed ter leen ontvangen heeft, enig uitstel toestaan.
Indien men is overeengekomen, dat hij, die een goed ter leen heeft ontvangen, dit zal teruggeven, wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de rechter, naar gelang der omstandigheden, de tijd der teruggave bepalen.
De bepaling van artikel 1772 is op verbruiklening toepasselijk.
Die iets ter leen ontvangt, is verplicht hetzelve, in gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en op de bepaalde tijd, terug te geven.
[vervallen]
[vervallen]
De hoegrootheid der bij overeenkomst bedongen rente moet in geschrift worden bepaald.
Indien de uitlener rente bedongen heeft, zonder dat het beloop daarvan bepaald zij, is degene, die ter leen ontvangen heeft, gehouden het beloop der wettelijke rente te voldoen.
Het bewijs van de betaling der hoofdsom, zonder voorbehoud van rente gegeven zijnde, doet de voldoening der rente vooronderstellen, en de schuldenaar wordt daarvan bevrijd.
Het vestigen ener altijddurende rente is een overeenkomst, waarbij de uitlener interesten bedingt, tegen betaling ener hoofdsom, welke hij aanneemt niet terug te zullen vorderen.
Partijen kunnen alleenlijk overeenkomen, dat de aflossing niet geschieden zal dan na verloop van een zekere tijd, welke niet langer dan voor tien jaren mag gesteld worden, of zonder dat zij de schuldeiser vooraf verwittigd hebben op een zekere door hen bevorens vastgestelde termijn, welke echter de tijd van een jaar niet zal mogen te boven gaan.
De schuldenaar ener altijddurende rente kan tot de aflossing genoodzaakt worden:
indien hij niets betaald heeft op de gedurende twee achtereenvolgende jaren verschuldigde renten;
indien hij verzuimt aan de geldschieter de bij de overeenkomst beloofde zekerheid te bezorgen;
indien hij in staat van faillissement is verklaard.
In de twee eerste gevallen, bij het vorige artikel vermeld, kan de schuldenaar zich van de verplichting tot aflossing ontheffen, indien hij binnen de twintig dagen, te rekenen van de gerechtelijke aanmaning, al de verschenen termijnen betaalt of de beloofde zekerheid stelt.
Een kansovereenkomst is een handeling, waarvan de uitkomsten, met betrekking tot voordeel en nadeel, hetzij voor al de partijen, hetzij voor enige derzelve, van een onzekere gebeurtenis afhangen.
[vervallen]
Lijfrente kan worden gevestigd, hetzij op het lijf des geldschieters, of van hem wie men daarvan het genot geeft, hetzij op dat van een derde, ofschoon deze daarvan geen genot hebbe.
Dezelve kan gevestigd worden op het lijf van een of meer personen.
[vervallen]
[vervallen]
Lijfrente kan tot zodanig beloop van renten gesteld worden, als partijen goedvinden te bepalen.
[vervallen]
Indien de schuldenaar met betaling van verschenen lijfrente in verzuim is, kan de renteheffer vorderen dat zekerheid wordt gesteld over de te vervallen rente.
[vervallen]
[vervallen]
[vervallen]
De renteheffer kan de verschenen rente niet vorderen dan door te doen blijken van het leven van hem, op wie de lijfrente gevestigd is.
De wet staat geen rechtsvordering toe ter zake van een schuld uit spel of uit weddingschap voortgesproten.
Van de vorige twee artikelen kan op generlei wijze worden afgeweken.
In geen geval kan hij, die het verlorene vrijwillig betaald heeft, hetzelve terugeisen, tenware van de kant van degene, die gewonnen heeft, bedrog, list of oplichting hebbe plaatsgehad.
[vervallen]