Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 2 mei 2011, nr. BJZ2011044006, houdende nadere regels met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer (Regeling hernieuwbare energie vervoer)

Regeling hernieuwbare energie vervoer

Paragraaf

1

Algemeen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel

2

De energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van biobrandstoffen waarvoor in bijlage III bij de richtlijn geen energie-inhoud wordt vermeld, wordt door de geregistreerde aangetoond aan de hand van bestaande gegevens of vastgesteld door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.

Artikel

3

Het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van het besluit, is het door Eurostat bekend gemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie twee jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar.

Paragraaf

2

Biobrandstoffenbalans

Artikel

4

De geregistreerde dient voor 1 maart bij het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg een biobrandstoffenbalans in over het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Paragraaf

3

Duurzaamheidseisen biobrandstoffen

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Paragraaf

4

Duurzaamheidsverklaring

Artikel

14

Vervallen

Paragraaf

5

Register

Artikel

15

De geregistreerde opent voor een kalenderjaar een rekening door voor de eerste keer in dat kalenderjaar een biobrandstoffenbalans in te dienen bij de emissieautoriteit. De emissieautoriteit zendt een bevestiging daarvan aan de geregistreerde.

Paragraaf

6

Dubbeltelling betere biobrandstoffen

Artikel

16

Artikel

17

Paragraaf

7

Administratieve overdracht in voorgaand kalenderjaar geleverde biobrandstoffen

Paragraaf

8

Biotickets

Artikel

19

Het bioticket wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage IV.

Paragraaf

9

Vrijgestelde brandstoffen

Paragraaf

10

Openbaar overzicht

Artikel

21

Paragraaf

11

Slotbepalingen

Artikel

23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2011.

Artikel

24

Deze regeling wordt aangehaald: Regeling hernieuwbare energie vervoer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,J.J.Atsma

Bijlage

I

behorend bij artikel 6, eerste lid

A

Verklaring voor directe levering van biogas aan wegvoertuigen en mobiele machines

Ondergetekende verklaart:

  • de hieronder aangegeven hoeveelheid biogas met de vermelde kenmerken aan wegvoertuigen en mobiele machines te hebben geleverd,

  • dat voor het geleverde biogas ten behoeve van wegvoertuigen geen subsidie is verstrek op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie,

  • dat de betreffende hoeveelheid biogas voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

    • Productielocatie van het biogas:

    • Hoeveelheid biogas [kg]:

    • Onderste verbrandingswaarde [MJ/kg]:

    • Factor waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [enkel of dubbel]:

    • De energie-inhoud waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    • GN-code van het gewas of grondstof van het biogas:

    • Land van herkomst gewas of grondstof:

    • Gehanteerd duurzaamheidssysteem / gehanteerde duurzaamheidssystemen:

    • Energie-inhoud biogas waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

    • Broeikasgasemissiereductie (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van het op de markt gebrachte biogas [%]

    • Emissie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [ton CO2eq]:

    • Jaar waarin het biogas op de markt is gebracht:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

B

Verklaring voor levering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aan wegvoertuigen en mobiele machines

Ondergetekende verklaart de hieronder aangegeven hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aan wegvoertuigen en mobiele machines te hebben geleverd.

  • 1.

    Totale hoeveelheid geleverde elektriciteit [kWh]:

  • 2.

    Het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Europese Unie, gemeten twee jaar voor het betreffende jaar, zoals dat gepubliceerd is op www.emissieautoriteit.nl:

  • 3.

    De hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit meetellend voor de verplichting hernieuwbare energie [kWh]:

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met het verschil van het onder (2) vermelde aandeel hernieuwbare elektriciteit en het verplichte percentage hernieuwbare energie.)

  • 4.

    Verrekeningsfactor voor de geleverde elektriciteit:

    • a.

      Indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van wegvoertuigen: 2,5

    • b.

      indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van mobiele machines: 1

  • 5.

    De energie-inhoud waarvoor de geleverde elektriciteit meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    (De onder (3) vermelde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 6.

    De energiehoeveelheid meetellend voor de verplichting reductie van broeikasgassen gedurende de levenscyclus [TJ].

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 7.

    De broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van elektriciteit in [g CO2eq/kWh] zoals dat gepubliceerd is op www.emissieautoriteit.nl.

  • 8.

    Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de elektriciteit [ton CO2eq]

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met de onder 7 vermelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [ton].)

  • 9.

    Jaar dat de elektriciteit is geleverd:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

C

Verklaring voor levering via het aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines

Ondergetekende verklaart:

  • de hieronder aangegeven hoeveelheid biogas met de vermelde kenmerken in Nederland via het aardgasnet aan wegvoertuigen of mobiele machines te hebben geleverd,

  • dat de geproduceerde hoeveelheid biogas in Nederland in het aardgasnet is gevoed,

  • dat voor het geleverde biogas ten behoeve van wegvoertuigen geen subsidie is verstrekt op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie,

  • dat de aangegeven hoeveelheid biogas voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

De kenmerken:

  • Productielocatie van het biogas:

  • Hoeveelheid biogas [kg]:

  • Onderste verbrandingswaarde [MJ/kg]:

  • Factor waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [enkel of dubbel]:

  • De energie-inhoud waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

  • GN-code van het gewas of grondstof van het biogas:

  • Land van herkomst gewas of grondstof:

  • Toegepast duurzaamheidssysteem/toegepaste duurzaamheidssystemen:

  • Energie-inhoud biogas waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

  • Broeikasgasemissiereductie (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van het op de markt gebrachte biogas [%]:

  • Broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus (ton CO2eq]:

  • Jaar waarin het biogas op de markt is gebracht:

Ondergetekende heeft het recht om de betreffende hoeveelheid biogas in te zetten voor de verplichte levering van hernieuwbare energie aan vervoer of om de betreffende hoeveelheid biogas administratief te verhandelen in de vorm van biotickets.

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening geregistreerde

Datum:

Plaats:

Ondertekening:

Toelichting op model C. Verklaring voor levering via het aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines

De levering via het aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines moet in het jaar van productie of het daarop volgende jaar plaatsvinden. Het is niet toegestaan om geleverd aardgas in deze verklaring te koppelen aan biogas dat het volgend jaar in het aardgasnet wordt gevoed.

Omdat de verplichting betrekking heeft op hernieuwbare energie die op de Nederlandse markt voor vervoer wordt gebracht, moet het groene gas in het Nederlandse aardgasnet worden gevoed. Net als bij bio-ethanol of biodiesel is het op zich wel toegestaan dat het betreffende biogas in het buitenland wordt geproduceerd. Om mee te tellen voor de Nederlandse verplichting moet in het buitenland geproduceerd biogas na productie fysiek naar Nederland worden getransporteerd en in het Nederlandse net worden gevoed om voor de Nederlandse verplichting mee te tellen.

Bijlage

II

behorend bij artikel 16

Tabel 1 – Procesafval of procesresidu

Afvalhout

Hout van voldoende kwaliteit om als materiaal of brandstof te worden toegepast. Voor de beoordeling is leidend of de toepassing wel of niet onder de afval wet- en regelgeving valt.

Afvalwater vrijkomend bij productie van suiker uit suikerbieten

Afvalwater dat vrijkomt bij verwerking van suikerbieten tot suiker en waarvoor is aangetoond, dat er geen sprake is van terugwinbare hoeveelheden suiker in het afvalwater, bijvoorbeeld door aan te tonen dat de concentraties suiker in het afvalwater niet substantieel zijn toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren.

AWZI- en RWZI zuiveringsslib

(NTA 8003: 410)

Slib uit afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI’s) en rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). Dit is relevant voor biogas geproduceerd in AWZI- en RWZI-slibvergisters.

Biomassa deel ongesorteerd stedelijk afval (residual MSW)

De gemengde restfractie is aan te merken als afval.

Dit is relevant voor uit stortplaatsen gewonnen biogas (ook wel stortgas genoemd).

Dierlijke vetten categorieën 1 en 2

Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten1 wordt ingedeeld in categorieën. Categorie 1 en 2 materiaal heeft geen toepassing (in significante hoeveelheden) anders dan voor energie.

Druivendraf oftewel ‘Grape marc:’

Grape marc is de dikke brij met schillen en pitten die overblijft na persing van de gegiste most bij de wijnproductie

Gebruikte bleekaarde (spent bleaching earth)

Bleekaarde (‘bleaching earth’) wordt gebruikt als filtermedium bij het raffineren van plantaardige oliën. Gebruikte bleekaarde wordt doorgaans gestort of verbrand. Uit gebruikte bleekaarde kunnen achtergebleven (residuale) oliën via extractie worden teruggewonnen.

Gebruikte frituurolie

(NTA 8003: 572)

Gebruikte frituurolie ontstaat bij het frituren van plantaardige of dierlijke producten in plantaardige olie of dierlijke vetten. De olie wordt door daarin gespecialiseerde bedrijven ingezameld. Gebruikte frituurolie is – op mogelijk een kleine fractie na uit de voedselverwerkende industrie waarin geen dierlijke producten zijn bereid – ongeschikt voor toepassing als diervoeder of als grondstof voor de oleochemische industrie en heeft daarmee geen toepassing anders dan voor energie.

Gft (NTA 8003: 610) en organisch afval van handel-diensten-bedrijven (NTA 8003: 620)

Gft en soortgelijke afvalstromen uit handel- diensten en bedrijven worden aangemerkt als afval. Dit is inclusief etensresten van restaurants (swill).

Organische mest

Organische mest is volgens communicatie 2010/C160/02 (paragraaf 5.2) bij de richtlijn een residu.

Palmolie – lege vruchtbundels (empty palm fruit bunches)

Lege palmolie vruchtbundels ontstaan als de palmvruchten worden verwijderd van de verse palmolievruchtbundels. Lege vruchtbundels worden gestort, verbrand of als mulch in de plantages gebruikt.

Palmolie – afvalwater uit palmolie molen (POME)

Het afvalwater uit een palmoliemolen (palm oil mill effluent; POME) wordt opgeslagen in open bassins waar het leidt (na anaerobe vergisting) tot methaanemissies. Als alternatief kan het in gesloten tanks worden opgeslagen en vergist.

Ruwe glycerine

Ruwe glycerine (‘raw glycerine’ of ‘crude glycerine’) wordt o.a. geproduceerd bij verestering van plantaardige oliën om bijv. biodiesel te produceren. Volgens de richtlijn (Annex V.C.18) en communicatie 2010/C160/02 (paragraaf 5.2) is ruwe glycerine een residu.

Suikerbietenpunten

Suikerbietenpunten zijn stukjes van suikerbiet die tijdens transport en wassen van de suikerbiet (tijdens verwerking tot suiker) zijn afgebroken. Typisch ontstaat circa 10 kg suikerbietenpunt per ton verwerkte suikerbiet. Ook vrijkomend bladmateriaal wordt tot ‘suikerbietenpunten’ gerekend.

Talloliepek

Tallolie (‘tall oil’) ontstaat als bijproduct uit black liquor dat vrijkomt bij papierproductie uit hout. De tallolie kan via raffinage worden gescheiden in een aantal producten plus een destillatieresidu genaamd talloliepek. Volgens communicatie 2010/C160/02 (paragraaf 5.2) is talloliepek een residu.

Zaagsel

Hier valt niet onder zaagsel dat vrijkomt in de bosbouw (dat valt onder ‘bosbouwresidu’ in tabel 2). Zaagsel komt vrij bij de verwerking van hout in de houtverwerkende industrie. Zaagsel is een procesafval/residu zolang niet de hoeveelheid zaagsel opzettelijk wordt vergroot. Opzettelijke aanpassingen aan het proces om de hoeveelheid te verhogen, resulteren erin dat het zaagsel moet worden geclassificeerd als een product in plaats van een residu.

1 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).

Tabel 2 – Afval of residu van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw

Bagasse

Bagasse wordt als landbouwresidu genoemd in de richtlijn (Annex V.C.18)

Stro (NTA 8003:220)

De droge halmen van koren en andere vruchtdragende planten.

Stro wordt als landbouwresidu genoemd in de richtlijn (Annex V.C.18)

Lege maïskolven

Kolven worden als landbouwresidu genoemd in de richtlijn (Annex V.C.18)

Doppen, schillen, vliezen, pitten (NTA 8003: 230)

Harde schillen van noten en dergelijke en schillen, vliezen en omhulsels van oliezaden en oliebonen en olienoten, inclusief pitten.

Bosbouwresiduen

Residuen uit de bosbouw. Hieronder wordt niet verstaan vers hout (zie tabel 3). Bij de inzameling van bosbouwresiduen moet erop worden toegezien dat het proces waarin deze residuen ontstaat niet is aangepast, leidend tot een toename van de hoeveelheid materiaal dat als residu wordt geclaimd. Opzettelijke aanpassingen aan het proces om de hoeveelheid zaagsel, chips, schors, of houtafval te verhogen, resulteren erin dat het materiaal moet worden geclassificeerd als een product in plaats van een residu. Zo worden houtchips van de takken van bomen waarvan de stam separaat wordt verwerkt of afgevoerd, geclassificeerd als bosbouwresidu, terwijl houtchips uit hele stammen worden geclassificeerd als product (‘vers hout’ in tabel 3).

Tabel 3 – Niet-voedsel cellulosemateriaal en ligno-cellulosisch materiaal (geen afval, residu)

Korte omloop hout

Landbouwteelt van snelgroeiende houtachtige gewassen waarbij de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de aanplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst.

Vers hout

Niet gebruikt hout, dat qua samenstelling niet is veranderd ten opzichte van het hout dat in het bos groeit, en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met product vreemde stoffen heeft plaatsgevonden. Houtresten uit de houtverwerkende industrie, die vrijgekomen zijn bij het verkleinen van vers hout, worden hier niet ook onder verstaan (dit in tegenstelling tot NTA 8003 categorie 110)

Tabel 4 – Product of co-product

DDGS (Dried Distillers Grains with Solubles)

DDGS ontstaat bij de productie van ethanol uit granen zoals maïs, gerst, rogge en tarwe. De vaste stof die achterblijft na fermentatie heet distillers grains with solubles en bevat de niet gefermenteerde delen waaronder proteïnen, vezels en vet. Dit natte product DGS kan worden gedroogd tot DDGS. Zowel DGS als DDGS worden toegepast als veevoeder.

Dierlijke vetten categorie 3

Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten1 ingedeeld in categorieën. Categorie 3 materiaal kent alternatieve toepassingen, bijv. als diervoeder en in de oleochemische industrie.

NB. Omdat dit materiaal niet rechtstreeks vanuit landgebonden gewassen wordt geproduceerd, hoeven voor biobrandstof uit categorie 3 dierlijk vet niet de landgebonden duurzaamheidscriteria te worden aangetoond.

Dierlijke vetten – categorie onbekend of niet gecategorieerd

Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten2 ingedeeld in categorieën. Niet gecategoriseerd dierlijk vet is of afkomstig van buiten Europa of er is sprake van categorie onbekend voor een Europese stroom. Voor de biobrandstofregelgeving wordt dit materiaal ingedeeld als (co-)product. Materiaal afkomstig van buiten Europa kan als procesresidu worden ingedeeld als wordt aangetoond dat het materiaal geen alternatieve toepassing heeft.

NB. Omdat dit materiaal niet rechtstreeks vanuit landgebonden gewassen wordt geproduceerd, hoeven voor biobrandstof uit categorie dierlijk vet niet de landgebonden duurzaamheidscriteria te worden aangetoond.

Glycerine, geraffineerd

Geraffineerde glycerine wordt uit ruwe glycerine geproduceerd op de plek waar de ruwe glycerine ontstaat (bijv. bij productie van biodiesel) of in een centrale raffinagefabriek. Geraffineerde glycerine heeft toepassingen in o.a. de voedsel-, cosmetica- en farmaceutische industrie.

Olie-, suiker- of zetmeelhoudende agrarische producten

Agrarische producten zoals oliehoudende pitten, vruchten of zaden (jatropha, koolzaad, palmvruchten, sojabonen, zonnebloempitten), zetmeelhoudende zaden (gerst, maïs, rogge, tarwe) en suikerhoudende producten waaronder knollen (suikerbiet) en stengels (suikerriet) worden toegepast als voeding en diervoeder.

Plantaardige oliën (ruw en geraffineerd)

Plantaardige oliën ontstaan door mechanische persing of door extractie uit oliehoudende zaden zoals jatrophaboon, koolzaad, palmvrucht, sojaboon en zonnebloemzaad. De meeste oliën worden toegepast in voeding en cosmetica, daarnaast zijn de oliën in alle gevallen hoofdproduct of één van de hoofdproducten van de teelt van het betreffende gewas.

Plantaardige oliekoek

Plantaardige oliekoek (‘cake’ of ‘meal’) is het restant na persen van ruwe plantaardige oliën uit oliehoudende pitten, vruchten of zaden). De koek wordt doorgaans toegepast als diervoeder.

Pulp uit suikerbereiding (Nta 8003: 532).

Overblijfsel uit suiker-extractie uit suikerbiet. Dit betreft zowel perspulp (nat) als pulpbrok (droog). De pulp wordt verkocht als diervoeder.

Melasse

Reststroom uit suikerbereiding uit suikerbiet en suikerriet. Wordt toegepast in de consumptie alcohol-industrie en als veevoer.

Tall olie, onbewerkt

Tallolie (‘tall oil’ or ‘crude tall oil’: CTO) ontstaat als bijproduct uit black liquor dat vrijkomt bij papierproductie uit hout. De onbewerkte (ook wel ‘ruwe’) tallolie kan via raffinage worden gescheiden in een aantal producten.

Vetzuren ((Free) fatty acids, refinery fatty acids, fatty acid distillates, fatty acid oils)

Vetzuren worden geproduceerd tijdens de raffinage van ruwe plantaardige olie tot geraffineerde plantaardige olie, bijv. tijdens het productieproces van biodiesel. Hoeveelheid en samenstelling van de gevormde vetzuren hangen af van het soort plantaardige olie en van het type raffinageproces. Vetzuren worden gebruikt in de oleochemie, als diervoeder en voor productie van biodiesel.

1 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).

2 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten).

Tabel 5 – Overige materialen

Gras

Gras is een verzamelnaam voor planten uit de grassenfamilie. Gras kan worden benut (vers, gekuild of gedroogd) als veevoer. Vele grassoorten zoals tarwe, rijst, maïs, etc. bevatten zetmeelrijke vruchten (zaden/korrels) die worden gebruikt als voedsel en veevoer en ook als grondstof voor productie van biobrandstoffen zoals ethanol en biogas. Naast de vrucht bevatten ook de andere delen van gras significante hoeveelheden eiwitten, suikers, vetten en zetmeel.

Uit de lignocellulose bestanddelen van gras kan biobrandstof worden geproduceerd. Gras is niet in tabel 3 ingedeeld omdat de verhouding tussen het aandeel biobrandstoffen uit het lignocellulose deel van het gras en het aandeel biobrandstoffen uit de overige bestanddelen afhankelijk is van het specifieke biobrandstof productieproces. Stro, dat kan worden gezien als subcategorie van gras en waarvan het lignocellulose gehalte zeer hoog is, is ingedeeld in tabel 2.

Industrieel afvalwater

Industrieel afvalwater is niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld omdat de samenstelling zeer divers van aard is. Industrieel afvalwater kan componenten bevatten die zijn terug te winnen of na eventuele opwerking benut kunnen worden als diervoeder. Er is een overlap tussen het materiaal ‘industrieel afvalwater’ en het materiaal ‘zetmeelrijke bij- en restproducten uit de aardappel- en graanverwerkende industrie’.

Het gaat in deze categorie niet om afvalwater vrijkomend bij productie van suiker uit suikerbieten of om palmolie – afvalwater uit palmolie molen (POME) als bedoeld in tabel 1.

Voedingsmiddelen ongeschikt voor menselijke consumptie (NTA 8003: 581,582, 583)

Dit betreft bijvoorbeeld over datum producten, of producten die uit gezondheids- of veiligheidsoverwegingen uit de markt worden gehaald. Deze materialen zijn niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld omdat het een diverse groep materialen betreft waarvan een deel een alternatieve toepassing heeft, bijvoorbeeld als veevoeder.

Zetmeelrijke bij- of restproducten uit de aardappel- en graan- (oa maïs- en tarwe-) verwerkende industrie

Deze materialen zijn niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld omdat het een zeer diverse groep materialen betreft; de samenstelling en afzetbaarheid van de materialen hangt af van het productieproces en/of de productielocatie. Een groot deel van deze materialen heeft een alternatieve toepassing, bijvoorbeeld als veevoeder of als toevoeging in de papier- en kartonindustrie.

Bijlage

III

, behorend bij artikel 17, derde lid

De verklaring, bedoeld in artikel 17, eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

  • 1.

    Met betrekking tot de totstandkoming van de verklaring dient de onafhankelijke instelling bekend te raken en te blijven met de administratieve processen en de productie-installatie van de biobrandstof. De onafhankelijke instelling bezoekt daarom de productielocatie ten minste:

    • a.

      eenmaal per jaar tijdens het initieel onderzoek;

    • b.

      eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

  • 2.

    Met betrekking tot de aard van de grondstof en de dubbeltelling van de biobrandstof:

    • a.

      is de verklaring gericht op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid;

    • b.

      wordt de energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde in de verklaring overgenomen uit bijlage III bij de richtlijn. Voor overige biobrandstoffen wordt deze waarde in opdracht van de biobrandstofproducent bepaald door een laboratorium dat voor die werkzaamheden geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025;

    • c.

      kan in de verklaring gebruik worden gemaakt van analyseresultaten als bewijslast voor de inzet van dubbeltellende grondstoffen of de samenstelling van grondstoffen, voor zover de analyses uitgevoerd zijn door een laboratorium dat geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025.

  • 3.

    Met betrekking tot de hoeveelheid grondstof en de hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof:

    • a.

      is de verklaring gericht op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid;

    • b.

      omvat de verklaring:

      • 1°.

        de hoeveelheden biobrandstof, waaronder tevens worden verstaan de onderste verbrandingswaarde en energie-inhoud;

      • 2°.

        de aantoonbaarheid van productie uit dubbeltellende grondstof, waaronder wordt verstaan de grondstof waarvan de biobrandstof afkomstig is;

      • 3°.

        het land van of de landen van herkomst van de grondstof;

    • c.

      stemt de hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof waarvoor een verklaring wordt afgegeven, overeen met de hoeveelheid grondstof die voor zijn productie aangewend is.

  • 4.

    Met betrekking tot de geverifieerde en voor naleving aangewende dubbeltellende biobrandstof:

    • a.

      wordt in de verklaring de hoeveelheid biobrandstof gespecificeerd die in een vastgestelde tijdsperiode geleverd is, evenals de afnemer en de vorige producent of leverancier in de handelsketen;

    • b.

      wordt voor een geproduceerde hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof per afnemer een verklaring met een unieke code afgegeven, waarbij de som van de hoeveelheden waarop deze verklaringen betrekking hebben, niet meer bedraagt dan de oorspronkelijke geproduceerde hoeveelheid;

    • c.

      kan een hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof, waarvoor reeds een verklaring afgegeven is, worden gesplitst in een of meer kleinere hoeveelheden, voor zover de oorspronkelijke verklaring nog niet door een geregistreerde is gebruikt als bewijs voor dubbeltelling bij het voldoen aan de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer;

    • d.

      kunnen de verklaringen die voor de gesplitste hoeveelheden worden opgesteld, opgeteld geen grotere hoeveelheid betreffen, dan in de oorspronkelijke verklaring verantwoord werd;

    • e.

      wordt bij de splitsing de oorspronkelijke verklaring ingenomen;

    • f.

      wordt bij splitsing een nieuwe unieke code afgegeven.

Bijlage

IV

behorend bij artikel 19

A

Bioticket voor biobrandstoffen

Geregistreerde 1 verklaart:

  • een hoeveelheid biobrandstoffen met de hieronder vermelde kenmerken ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt te hebben gebracht,

  • dat de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Ondergetekenden, geregistreerde 1 en geregistreerde 2 verklaren:

Geregistreerde 2 heeft als koper van het bioticket het recht om de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen in te zetten voor:

Geregistreerde 1 heeft als verkoper van het bioticket niet langer het recht om de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen in te zetten voor deze beide verplichtingen.

Kenmerken van de op de markt voor wegvoertuigen en mobiele machines gebrachte hoeveelheid biobrandstoffen:

  • Soort of type biobrandstof

  • Hoeveelheid biobrandstof [liter bij 15°C] of [kg] voor biogas:

  • Factor waarvoor de op de markt gebrachte biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie:

  • De energiehoeveelheid waarvoor de op de markt gebrachte biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie  [TJ]

  • Energie-inhoud waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

  • Broeikasgasemissiereducties (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van de op de markt gebrachte biobrandstoffen [ %]

  • Broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [ton CO2eq]:

  • Jaar waarin de biobrandstoffen op de markt zijn gebracht

Gegevens geregistreerde 1:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Gegevensgeregistreerde 2:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde 1:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Ondertekening door geregistreerde 2:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Toelichting bij model A. Bioticket biobrandstoffen

Voor aan wegvoertuigen en mobiele machines geleverd biogas wordt met biotickets de overprestatie voor de verplichting hernieuwbare energie doorverkocht. Dit betekent dat de hoeveelheid energie meetellend voor de verplichting hernieuwbare energie, die op biotickets voor biogas moet worden vermeld, gelijk is aan de hoeveelheid hernieuwbare energie van de betreffende hoeveelheid biogas verminderd met de hoeveelheid hernieuwbare energie van de eigenverplichting van het opt-in bedrijf. Voor 2011 is de doelstelling voor de verplichting hernieuwbare energie in 2011 is 4,25%. De overprestatie hernieuwbare energie, die met biotickets voor biogas wordt doorverkocht bedraagt dus: 100% – 4,25% = 95,75% van de totale energie-inhoud van het biogas. Voor dubbel tellend biogas is de overprestatie die met biotickets wordt doorverkocht 200% – 4,25% = 195,75%. Met biotickets voor biogas wordt wel de gehele prestatie ten behoeve van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging van de totale hoeveelheid biogas doorverkocht.

B

Bioticket voor elektriciteit

Geregistreerde 1 verklaart een hoeveelheid elektriciteit met de hieronder vermelde kenmerken ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt te hebben gebracht.

Ondergetekenden, geregistreerde 1 en geregistreerde 2 verklaren de betreffende hoeveelheid elektriciteit administratief te hebben verhandeld in de vorm van een bioticket als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Geregistreerde 2 heeft als koper van het bioticket het recht om de betreffende hoeveelheid elektriciteit in te zetten voor:

Geregistreerde 1 heeft als verkoper van het bioticket niet langer het recht om de betreffende hoeveelheid elektriciteit in te zetten voor deze beide verplichtingen.

Kenmerken van de op de markt voor wegvoertuigen en mobiele machines gebrachte hoeveelheid elektriciteit:

  • 1.

    Totale hoeveelheid geleverde elektriciteit [kWh]:

  • 2.

    Het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Europese Unie, gemeten twee jaar voor het betreffende jaar, zoals dat gepubliceerd is op www.emissieautoriteit.nl.

  • 3.

    De hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen [kWh]:

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met het verschil van het onder (2) vermelde aandeel hernieuwbare elektriciteit en het verplichte percentage hernieuwbare energie.)

  • 4.

    Verrekeningsfactor voor de geleverde elektriciteit:

    • a.

      Indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van wegvoertuigen: 2,5

    • b.

      indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van mobiele machines: 1

  • 5.

    De energie-inhoud waarvoor de geleverde elektriciteit meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    (De onder (3) vermelde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 6.

    De energiehoeveelheid meetellend voor de verplichting reductie van broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus [TJ].

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 7.

    De broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van elektriciteit in [g CO2eq/kWh] zoals gepubliceerd op www.emissieautoriteit.nl.

  • 8.

    Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de elektriciteit [ton CO2eq]

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met de onder 7 vermelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [ton].)

  • 9.

    Jaar dat de elektriciteit is geleverd:

Gegevens geregistreerde 1:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Gegevens geregistreerde 2:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde 1:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Ondertekening door geregistreerde 2:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Toelichting op model B. Bioticket voor elektriciteit

Voor aan wegvoertuigen en mobiele machines geleverde elektriciteit wordt met biotickets de overprestatie voor de verplichting hernieuwbare energie doorverkocht. Dit betekent dat de hoeveelheid energie meetellend voor de verplichting hernieuwbare energie, die op biotickets voor elektriciteit moet worden vermeld, gelijk is aan de hoeveelheid hernieuwbare energie van de betreffende hoeveelheid elektriciteit verminderd met de hoeveelheid hernieuwbare energie van de eigenverplichting van het opt-in bedrijf. Voor 2011 wordt deze berekening als volgt. Het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is een vaste waarde afhankelijk van het jaar, te weten 17,4 % voor 2011. De doelstelling voor de verplichting hernieuwbare energie in 2011 is 4,25%. De overprestatie hernieuwbare energie, die met biotickets wordt doorverkocht bedraagt dus: 17,4% – 4,25% = 13,15% van de totale energie-inhoud van de elektriciteit. Met biotickets voor elektriciteit wordt wel de gehele prestatie ten behoeve van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging van de totale hoeveelheid elektriciteit doorverkocht.