Besluit van 2 november 2012, houdende nadere regels omtrent diergeneesmiddelen (Besluit diergeneesmiddelen)

Besluit diergeneesmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw, en Innovatie, van 13 juli 2012, no. 283173, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op
Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG 1990, L 092);
Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PbEG 1996, L 125);
Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PbEG 1996, L 125);
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG 2001, L 311);
Richtlijn 2004/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEU 2004, L 136);
Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PbEU 2004, L 136);
Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU 2009, L 152);
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 september 2012 No. W15.12.0298/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 31 oktober 2012, no. 12332997, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemeen deel

§

1

Algemeen

Artikel

1.1

Begripsbepalingen

Artikel

1.2

Samenhang met andere wet- en regelgeving inzake substanties

Ingeval van twijfel of een substantie kan worden aangemerkt als diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 1.1 van de wet, wordt deze substantie in ieder geval beoordeeld als diergeneesmiddel volgens het bij of krachtens dit besluit gestelde, ook indien de desbetreffende substantie krachtens communautaire wetgeving als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Richtlijn 2001/82/EG binnen de werkingssfeer van een andere wet of EU-rechtshandeling valt.

Hoofdstuk

2

Vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel

§

1

Procedure

Artikel

2.1

Aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen

Artikel

2.2

Aanvrager

Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, wordt alleen in behandeling genomen indien de aanvrager is gevestigd in een EER-lidstaat.

Artikel

2.3

Documenten

Artikel

2.4

Aanvraag in twee of meer EER-lidstaten en wederzijdse erkenning

§

2

De beslistermijn

Artikel

2.5

Termijn

Artikel

2.6

Opschorting van een onvolledige aanvraag

Artikel

2.7

Opschorting bij toepassing communautaire procedures

De behandeling van een aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, is opgeschort voor de duur van procedures als bedoeld in de artikelen 2.4, tweede en derde lid, 2.23, 2.24 en 2.25, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt opgeschort tot 30 dagen na de vaststelling van de algehele overeenstemming, bedoeld in artikel 32, vierde lid, en de kennisgeving van de beschikking, bedoeld in artikel 38, derde lid, tweede volzin, van Richtlijn 2001/82/EG.

Artikel

2.8

Positieve fictieve beschikking

§

3

Weigeringsgronden

Artikel

2.9

Algemene weigeringsgronden

Artikel

2.10

Weigeringsgrond residuen

Artikel

2.11

Weigeringsgrond residuen bij paardachtigen

§

4

De vergunning en de voorschriften

Artikel

2.12

De vergunning

Artikel

2.13

Algemeen geldende regels

De houder van de vergunning, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, draagt er zorg voor dat:

  • a.

    een diergeneesmiddel slechts in de handel wordt gebracht overeenkomstig regels inzake verpakking en informatie op, bij of in de verpakking waaronder etikettering, de primaire verpakking, de bijsluiter en de buitenverpakking, waaronder regels voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 504/2008 in verband met diergeneesmiddelen voor paardachtigen als bedoeld in artikel 2.11, die bij ministeriële regeling worden gesteld;

  • b.

    tijdig een aanvraag wordt ingediend tot wijziging van de vergunning om te waarborgen dat het diergeneesmiddel volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke methoden wordt vervaardigd en gecontroleerd, rekening houdend met de vooruitgang van wetenschap en techniek, volgens regels die daartoe bij ministeriële regeling worden gesteld, waaronder regels voor de uitvoering van de diergeneesmiddelenbewaking;

  • c.

    indien bij de wijziging, bedoeld in onderdeel b, een wijziging van een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid nodig is, wordt onverwijld een aanvraag tot wijziging van de vergunning ingediend, tenzij een krachtens artikel 39, eerste lid, van Richtlijn 2001/82/EG door de Europese Commissie vastgestelde EU-rechtshandeling anders bepaald;

  • d.

    voor het toezicht op de naleving door ambtenaren of andere personen als bedoeld in de artikelen 8.1, eerste lid, en 10.2 van de wet worden voldoende hoeveelheden van diergeneesmiddelen of andere substanties tot de uiterste gebruiksdatum beschikbaar gehouden die noodzakelijk zijn om de aanwezigheid van residuen van diergeneesmiddelen of andere substanties te kunnen onderzoeken en kunnen bij ministeriële regeling gevallen worden aangewezen waarbij tevens documenten over deze substanties worden overgelegd;

  • e.

    wordt bijgedragen aan de uitvoering van analysemethoden voor de opsporing van residuen van diergeneesmiddelen voor de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2017/625 en daarop gebaseerde EU-rechtshandelingen bij een daartoe aangewezen referentielaboratorium;

  • f.

    onverwijld en uit eigen beweging aan Onze Minister informatie wordt overgelegd:

    • 1°.

      die kan leiden tot wijziging van documenten als bedoeld in artikel 2.3, waaronder een vermoedelijke overdracht van infectieuze stoffen of een andere non-conformiteit van het diergeneesmiddel;

    • 2°.

      met betrekking tot een door een bevoegde autoriteit van een land waar het diergeneesmiddel in de handel wordt gebracht opgelegd verbod of opgelegde beperking;

    • 3°.

      over de beoordeling, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, onderdeel c en

    • 4°.

      over iedere stap die is ondernomen om het in de handel brengen van een diergeneesmiddel op te schorten of uit de handel te nemen onder opgave van redenen van deze stap;

  • g.

    op verzoek van ambtenaren of andere personen als bedoeld in de artikelen 8.1, eerste lid, en 10.2 van de wet, worden gegevens verstrekt om te kunnen afwegen of de beoordeling bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, onderdeel c, gunstig blijft uitvallen;

  • h.

    de datum waarop het diergeneesmiddel of de daarvan afgeleide aanbiedingsvorm daadwerkelijk in de handel wordt gebracht, tijdig aan Onze Minister wordt medegedeeld;

  • i.

    de datum waarop de handel in het diergeneesmiddel of de daarvan afgeleide aanbiedingsvorm tijdelijk of definitief wordt stopgezet, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ten minste twee maanden van te voren en op de daadwerkelijke datum wordt medegedeeld aan Onze Minister;

  • j.

    periodiek aan Onze Minister informatie wordt verstrekt volgens regels die bij ministeriële regeling worden gesteld met betrekking tot veiligheidsverslagen en gegevens over afzetvolume;

  • k.

    de krachtens artikel 8.4 gestelde regels voor de uitvoering van een EU-rechtshandeling, waarin stoffen zijn aangewezen en voorschriften zijn gesteld voor het in de handel brengen van deze stoffen, worden nageleefd.

Artikel

2.14

Aan een vergunning te verbinden voorschriften

§

5

Procedures met betrekking tot verlenging, wijziging, schorsing of vervallen van een vergunning voor het in de handel brengen

Artikel

2.16

Aanvraag tot verlenging, wijziging of intrekking van een vergunning

Artikel

2.17

Verlenging van een vergunning

Artikel

2.18

Wijziging van een vergunning

Artikel

2.19

Wijziging of intrekking krachtens Verordening (EG) nr. 470/2009 inzake residuen

Artikel

2.20

Schorsing vergunning en ambtshalve wijziging voorschriften

Artikel

2.21

Intrekken van een vergunning

Artikel

2.22

Vervallen vergunning en uitstel

Artikel

2.23

Communautaire procedure bij het Comité bij afwijkende besluiten tussen EER-lidstaten

Onze Minister kan indien voorafgaand aan, bij of na een besluit tot verstrekking, wijziging, schorsing of intrekking van een vergunning blijkt dat door verschillende EER-lidstaten onderling afwijkende besluiten zijn of worden genomen, deze aangelegenheid aan het Comité voorleggen om de communautaire procedure van de artikelen 34, eerste lid, 36 tot en met 38 van Richtlijn 2001/82/EG te volgen.

Artikel

2.24

Communautaire procedure in bijzondere gevallen

Artikel

2.25

Wijziging, schorsing of intrekking na wederzijdse erkenning of communautaire procedure

§

6

Bekendmaking en registratie

Artikel

2.26

Bekendmaking vergunning

Hoofdstuk

3

Aanvraag vergunning voor een diergeneesmiddel met specifieke kenmerken, aanvraag tot ontheffing en vrijstellingen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

3.1

Toepasselijkheid hoofdstuk 2 bij aanvraag vergunning diergeneesmiddel met specifieke kenmerken

Artikel

3.2

Toepasselijkheid hoofdstuk 2 bij aanvraag van een ontheffing

§

2

Aanvraag vergunning voor een homeopathisch diergeneesmiddel

Artikel

3.3

Toepasselijkheid van deze paragraaf

Deze paragraaf is niet van toepassing op diergeneesmiddelen met een indicatie voor toepassing als immunologisch diergeneesmiddel.

Artikel

3.4

Vereenvoudigde aanvraag vergunning voor homeopathisch diergeneesmiddel

Artikel

3.5

Aanvraag vergunning voor homeopathisch diergeneesmiddel voor gezelschapsdieren of exotische diersoorten

§

3

Aanvraag vergunning voor generiek diergeneesmiddel en feitelijk in de handel brengen

Artikel

3.6

Algemene eisen bij aanvraag vergunning voor generiek diergeneesmiddel

Artikel

3.7

Aanvraag vergunning voor hybride diergeneesmiddel

In afwijking van artikel 3.6, tweede lid, worden resultaten van onschadelijkheidsproeven, residuproeven, klinische proeven en preklinische proeven verstrekt, indien een diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, als hybride diergeneesmiddel niet valt onder de definitie van generiek diergeneesmiddel, indien van zodanig diergeneesmiddel de biologische equivalentie niet aangetoond kan worden door een biologische-beschikbaarheidsstudie, of van dat geneesmiddel één of meer werkzame stoffen, een therapeutische indicatie, de concentratie, de farmaceutische vorm of de wijze van toediening zijn gewijzigd ten opzichte van het referentiediergeneesmiddel.

Artikel

3.8

Aanvraag vergunning voor generiek diergeneesmiddel van biologische aard

Artikel

3.9

Feitelijk in de handel brengen generiek diergeneesmiddel

§

4

Overige aanvragen voor een diergeneesmiddel met specifieke kenmerken

Artikel

3.10

Aanvraag met een bibliografische verwijzing

Artikel

3.11

Aanvraag diergeneesmiddel met werkzame stoffen in een vaste combinatie

In afwijking van artikel 2.3 behoeft een aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel dat meerdere werkzame stoffen bevat, geen documenten of studies te overleggen van iedere afzonderlijke werkzame stof in dit diergeneesmiddel, indien:

  • a.

    de afzonderlijke farmacologsich werkzame stoffen zijn opgenomen in diergeneesmiddelen waarvoor eerder een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel is verleend, en

  • b.

    met betrekking tot de samengevoegde werkzame stoffen resultaten van proeven als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en indien nodig, resultaten van nieuwe proeven als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, worden overgelegd.

Artikel

3.12

Aanvraag na geïnformeerde toestemming

In afwijking van de artikelen 2.3 en 3.6, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, behoeft een aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel geen documenten of studies te overleggen, indien:

  • a.

    een houder van een eerder verstrekte vergunning voor het in de handel brengen van een diergeneesmiddel er door middel van een verklaring van toegang in toestemt dat bij de behandeling van de in de aanhef bedoelde aanvraag gebruik wordt gemaakt van documenten of studies die door de houder van de eerder verstrekte vergunning zijn overgelegd in het dossier bij die vergunning;

  • b.

    het diergeneesmiddel waarvoor een aanvraag wordt ingediend dezelfde kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling heeft, en

  • c.

    het diergeneesmiddel waarvoor een aanvraag wordt ingediend dezelfde farmaceutische vorm heeft.

Artikel

3.13

Aanvraag met betrekking tot immunologische diergeneesmiddelen

Onder uitzonderlijke omstandigheden behoeft een aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen van een immunologisch diergeneesmiddel geen resultaten van bepaalde veldproeven te overleggen indien deze veldproeven om gemotiveerde redenen niet uitgevoerd kunnen worden, waaronder om reden van naleving van EU-verordeningen, EU-besluiten of nationale regelgeving voor de implementatie van EU-richtlijnen.

Artikel

3.14

Aanvraag vergunning voor parallelle invoer

Artikel

3.15

Aanvraag afgeleide vergunning

§

5

Vrijstellingen en ontheffingen

Artikel

3.16

Vrijstelling van de vergunning voor het in de handel brengen voor werkzame substanties

Onze Minister kan ambtshalve vrijstelling verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet inzake het in de handel brengen van een diergeneesmiddel, indien:

Artikel

3.17

Vrijstelling indien vergunning in een andere EER-lidstaat

Onze Minister kan, in het belang van de diergezondheid en het dierenwelzijn, van het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet inzake het in de handel brengen van een diergeneesmiddel ambtshalve vrijstelling verlenen voor het in de handel brengen met het oog op toepassing van een diergeneesmiddel zonder vergunning, wanneer voor dit diergeneesmiddel door een andere EER-lidstaat overeenkomstig de procedures van Richtlijn 2001/82/EG een vergunning voor het in de handel brengen is verstrekt.

Artikel

3.18

Vrijstelling bij ernstige epizoötische ziekten

Artikel

3.19

Vrijstelling of ontheffing diergeneesmiddelen voor specifieke diersoorten

Artikel

3.20

Vrijstelling of ontheffing immunologisch diergeneesmiddel in verband met gezondheidsbepalingen

Artikel

3.21

Vrijstelling of ontheffing diergeneesmiddel op basis van een radioactieve isotoop

Artikel

3.22

Vrijstelling of ontheffing voor proeven

Artikel

3.23

Vrijstelling of ontheffing voor toepassing bij materiaal van dierlijke herkomst

Hoofdstuk

4

Vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel, vergunning voor het bezit van een substantie die een werkzame stof bevat en vergunning voor invoer

§

1

Procedure

Artikel

4.1

Aanvraag van een vergunning voor vervaardiging van een diergeneesmiddel of een vergunning voor het bezit van een substantie

Artikel

4.2

Vereisten aanvraag

§

2

De beslistermijn

Artikel

4.3

Termijn

Artikel

4.4

Opschorting

§

3

Weigeringsgronden

Artikel

4.6

Weigeringsgronden

Onze Minister weigert een vergunning als bedoeld in artikel 4.1 te verstrekken indien:

  • a.

    de documenten, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid niet overeenstemmen met de beschrijving van de fabricagewijze in documenten als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdelen a en b, die in een EER-lidstaat of door de Europese Commissie zijn vastgesteld of overeenkomstige documenten die door een derde land zijn vastgesteld dat instemt met invoer van het betreffende diergeneesmiddel.

  • b.

    uit een onderzoek door een daartoe krachtens artikel 8.1, eerste lid, of artikel 10.2 van de wet aangewezen toezichthouder of op andere wijze blijkt, dat de inlichtingen in de documenten, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, niet volledig of niet juist zijn,

  • c.

    de aanvraag betrekking heeft op bij EU-rechtshandeling aangewezen stoffen en niet wordt voldaan aan de voor de uitvoering van die EU-rechtshandeling krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 4, gestelde voorschriften voor het in de handel brengen en de toepassing van het betreffende diergeneesmiddel, of

  • d.

    de aanvraag niet voldoet aan:

    • 1°.

      de krachtens artikel 4.9 gestelde regels, of

    • 2°.

      andere regels voor vervaardiging die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de volksgezondheid, de consument of de gezondheid van dieren, die Onze Minister bij ministeriële regeling kan stellen, voor zover ter bescherming van deze belangen geen EU-verordening of EU-besluit is vastgesteld.

§

4

De vergunning en de voorschriften

Artikel

4.7

De vergunning

De vergunning voor het vervaardigen van een diergeneesmiddel of de vergunning voor het bezit van een substantie omvat mede:

  • a.

    de aanvraag en de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • b.

    de documenten, bedoeld in artikel 4.2.

Artikel

4.8

Algemeen geldende regels

De houder van de vergunning, bedoeld in artikel 4.7, draagt er zorg voor dat:

  • a.

    een diergeneesmiddel of substantie als bedoeld in artikel 4.1 wordt vervaardigd met inachtneming van krachtens artikel 2.14, eerste lid, onderdeel b, aan een vergunning voor het in de handel brengen verbonden voorschriften en artikel 2.13, onderdeel a gestelde regels omtrent verpakking en informatie op, bij of in de verpakking;

  • b.

    het diergeneesmiddel of de substantie volgens algemeen aanvaarde wetenschappelijke methoden wordt vervaardigd en gecontroleerd, rekening houdend met de vooruitgang van wetenschap en techniek en in overeenstemming met de beschrijving van de fabricagewijze in documenten als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdelen a en b, die in een EER-lidstaat of door de Europese Commissie zijn vastgesteld of overeenkomstige documenten die door een derde land zijn vastgesteld dat instemt met invoer van het betreffende diergeneesmiddel of de substantie;

  • c.

    indien een wijziging van een document als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, nodig is, tijdig een aanvraag tot wijziging van de vergunning wordt gedaan;

  • d.

    voor het toezicht op de naleving door een krachtens artikel 8.1, eerste lid, of 10.2 van de wet aangewezen toezichthouder voldoende hoeveelheden van diergeneesmiddelen of andere substanties beschikbaar worden gehouden die noodzakelijk zijn om toezicht te kunnen houden op de aanwezigheid van residuen van diergeneesmiddelen of andere substanties en deze te kunnen vinden en na te gaan en kan Onze Minister bij ministeriële regeling gevallen aanwijzen waarbij tevens documenten over deze substanties worden overgelegd;

  • e.

    wordt bijgedragen aan de uitvoering van analysemethoden voor de opsporing van residuen van diergeneesmiddelen voor de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2017/625 en daarop gebaseerde EU-rechtshandelingen bij een daartoe aangewezen referentielaboratorium;

  • f.

    onverwijld en uit eigen beweging aan Onze Minister informatie wordt overgelegd:

    • 1°.

      die kan leiden tot wijziging van documenten als bedoeld in artikel 4.2, waaronder een vermoedelijke overdracht van infectieuze stoffen of een andere non-conformiteit van het diergeneesmiddel;

    • 2°.

      met betrekking tot een door een bevoegde autoriteit van een land waar het diergeneesmiddel of de substantie als bedoeld in artikel 4.1 wordt vervaardigd opgelegd verbod of opgelegde beperking;

  • g.

    de regels die bij ministeriële regeling worden gesteld voor de uitvoering van een EU-rechtshandeling met betrekking tot bij die regeling aangewezenen vastgestelde eisen aan vervaardiging of invoer van deze stoffen, worden nageleefd;

  • h.

    een diergeneesmiddel slechts:

  • i.

    een substantie als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, tweede zinsdeel, en tweede lid slechts wordt afgeleverd aan een houder van een vergunning voor vervaardiging of in overeenstemming met paragraaf 7 van dit hoofdstuk wordt uitgevoerd.

Artikel

4.9

Algemene regels inzake vervaardigen van diergeneesmiddelen of substanties

Artikel

4.10

Geldingsduur

§

5

Procedures met betrekking tot verlenging, wijziging, intrekking of vervallen van een vergunning tot vervaardigen en afleveren

Artikel

4.11

Aanvraag tot verlenging, wijziging of intrekking van een vergunning

Artikel

4.12

Verlenging en wijziging van een vergunning voor vervaardiging

Artikel

4.13

Schorsing

Artikel

4.14

Intrekking

Artikel

4.15

Vervallen vergunning en uitstel

§

6

Bekendmaking, mededeling en register

Artikel

4.16

Bekendmaking en mededeling

Artikel

4.17

Register

§

7

Bijzondere bepalingen inzake het vervaardigen, invoeren en uitvoeren van een diergeneesmiddel

Artikel

4.18

Vervaardiging kleine hoeveelheden

Artikel

4.19

Invoer zonder vergunning vanuit EER-lidstaten

Het verbod, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet, om een diergeneesmiddel of substantie als bedoeld in artikel 4.1 uit een EER-lidstaat zonder vergunning in te voeren is niet van toepassing in het geval de betrokken EER-lidstaat een vergunning voor vervaardiging of invoer overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG heeft verstrekt en:

Artikel

4.20

Melding invoer vanuit EER-lidstaten

Artikel

4.21

Vergunning voor invoer van buiten de Europese Economische Ruimte

Artikel

4.22

Uitvoer

Degene die een diergeneesmiddel of een substantie als bedoeld in artikel 4.1 uitvoert, beschikt over:

  • a.

    een door Onze Minister verstrekte vergunning voor vervaardiging of bezit van dat diergeneesmiddel als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, of voor invoer als bedoeld in artikel 4.21, of

  • b.

    een door een andere EER-lidstaat overeenkomstig artikel 44, eerste of derde lid, van Richtlijn 2001/82/EG, verstrekte vergunning voor vervaardiging, respectievelijk invoer van dat diergeneesmiddel.

Artikel

4.23

Certificaat voor uitvoer

Onze Minister verstrekt op aanvraag van een fabrikant of exporteur van een diergeneesmiddel of substantie als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, of op verzoek van autoriteiten van een niet-EER-lidstaat volgens regels die Onze Minister voor uitvoering van artikel 93 van Richtlijn 2001/82/EG bij ministeriële regeling stelt, een certificaat waaruit blijkt dat een vergunning voor vervaardiging als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, is verstrekt.

Artikel

4.24

Vrijstelling en ontheffing

Bij een krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 6, verleende vrijstelling of ontheffing kan tevens worden voorzien in een vrijstelling of ontheffing van krachtens dit hoofdstuk geldende bepalingen.

Hoofdstuk

5

Bezit van, handel in en verstrekking van diergeneesmiddelen

§

1

Vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.1

Aanvraag van een vergunning voor groothandel of een vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.2

Eisen vergunning voor groothandel en vergunning voor kleinhandel

Artikel

5.3

Bevoegdheid apotheker

Artikel

5.4

Bevoegdheid dierenarts

Artikel

5.5

Wijziging en intrekking

Artikel

5.6

Bekendmaking en mededeling

§

2

Kanalisatie

Artikel

5.7

Afleveren aan een andere vergunninghouder

Artikel

5.8

Afleveren aan houders van dieren

Bij ministeriële regeling wordt geregeld:

  • a.

    in welke gevallen een diergeneesmiddel uitsluitend wordt afgeleverd na te zijn voorgeschreven;

  • b.

    welke informatie een dierenarts of een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet op een recept vermeldt en op welke wijze het recept kan worden verstrekt;

  • c.

    in welke gevallen bezit, controle of toepassing van een diergeneesmiddel wordt beperkt tot dierenartsen of andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, en

  • d.

    welke andere voorzieningen nodig zijn om te waarborgen dat de hoeveelheid die wordt voorgeschreven, afgeleverd of bereid, beperkt blijft tot hetgeen noodzakelijk is voor de beoogde behandeling of therapie.

Artikel

5.9

Aanprijzing

Het verbod op het aanprijzen van diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 2.19, eerste lid, van de wet zonder vergunning is niet van toepassing op diergeneesmiddelen waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, is verstrekt, indien:

  • a.

    diergeneesmiddelen worden aangeprezen, die:

    • 1°.

      niet uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn krachtens artikel 5.8, eerste lid, onderdeel a, en

    • 2°.

      geen psychotrope of verdovende substanties bevatten, zoals die welke onder de verdragen van de Verenigde Naties van 1961 en 1971 vallen, of

  • b.

    de aanprijzing, gezien de inhoud en de wijze waarop zij wordt geuit, kennelijk niet voor het publiek is bestemd.

Artikel

5.10

Vrijstelling en ontheffing

Bij een krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 6, verleende vrijstelling of ontheffing kan tevens worden voorzien in een vrijstelling of ontheffing van krachtens dit hoofdstuk geldende bepalingen, met uitzondering van artikel 5.9.

Hoofdstuk

6

Diergeneesmiddelenbewaking

Artikel

6.1

Registratie informatie werking

Artikel

6.2

Melding bijwerking

Artikel

6.3

Openbaarheid en objectiviteit

Artikel

6.4

Vrijstelling en ontheffing

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op een krachtens hoofdstuk 3, paragraaf 6, verleende vrijstelling of ontheffing met uitzondering van een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.22 en 3.23.

Hoofdstuk

7

Diervoeders met medicinale werking

§

1

Algemene regels

Artikel

7.1

Verbod zonder vergunning vervaardiging of invoer diervoeder met medicinale werking

Het is verboden een handeling te verrichten die ertoe strekt een diervoeder met medicinale werking te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te etiketteren, in of buiten Nederland te brengen, aan te bieden of af te leveren:

  • a.

    zonder een krachtens dit hoofdstuk daartoe verstrekte vergunning voor vervaardiging of invoer;

  • b.

    in strijd met een krachtens dit hoofdstuk aan een vergunning gestelde beperking, en

  • c.

    in strijd met bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels.

Artikel

7.2

Toegestaan voormengsel van een diervoeder met medicinale werking

Artikel

7.3

Toegestaan diervoeder

Artikel

7.4

Bereiding uit slechts één voormengsel

Artikel

7.6

Algemene regels vervaardigen diervoeder met medicinale werking

§

2

Verstrekking vergunning en vrijstelling

Artikel

7.7

Medewerking Productschap diervoeder

Vervallen

Artikel

7.8

Vergunning voor vervaardiging

Artikel

7.9

Vergunning voor invoer

Artikel

7.10

Uitvoer

Hoofdstuk

7A

Ziekteverwekkers

Artikel

7A.1

Meldplicht ziekteverwekkers

7A.2

Erkenning voorhanden of in voorraad houden ziekteverwekker

Hoofdstuk

8

Controle en onderzoek

§

1

Preventief onderzoek

Artikel

8.1

Preventief onderzoek vergunning

§

2

Controle en onderzoek

Artikel

8.2

Het certificaat van goede fabricagepraktijken en het certificaat van overeenstemming met de monografieën van de Europese Farmacopee

Artikel

8.3

Controle en onderzoek van vervaardigde diergeneesmiddelen

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor controle en onderzoek met betrekking tot de bestanddelen, de tussenproducten en de vervaardiging van een diergeneesmiddel en kunnen regels worden gesteld voor controle van immunologische diergeneesmiddelen, waaronder administratieve controle en indien dat om redenen van volksgezondheid of diergezondheid noodzakelijk is een controle van het product in onverpakte vorm bij een officieel laboratorium voor geneesmiddelencontrole vóór het diergeneesmiddel in de handel wordt gebracht.

Artikel

8.4

Diergeneesmiddelen met aangewezen substanties

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de uitvoering van EU-rechtshandelingen die betrekking hebben op bij die EU-rechtshandelingen aangewezen substanties over:

  • a.

    onderzoeken naar en controle op de aanwezigheid van deze substanties in diergeneesmiddelen;

  • b.

    onderzoek naar en controle op de aanwezigheid van deze substanties in dieren of dierlijke producten, en

  • c.

    het houden van en de handel in dieren of dierlijke producten die deze substanties bevatten.

Artikel

8.5

EU-rechtshandelingen inzake controle, onderzoek en te nemen maatregelen

Artikel

8.6

Afleververbod

Onverminderd de ambtshalve toepassing van de artikelen 2.20, eerste lid, en 2.21, eerste lid, treft Onze Minister de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de aflevering van een diergeneesmiddel wordt verboden en het diergeneesmiddel uit de handel wordt genomen wanneer:

Hoofdstuk

8A

Overgangsrecht in verband met gedeeltelijke inwerkingtreding Wet dieren

§

1

Diergeneeskundigen

Artikel

8A.1

Cascade voor dieren die niet voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Vervallen

Artikel

8A.2

Cascade voor dieren die voor de productie van levensmiddelen zijn bestemd

Vervallen

Artikel

8A.3

Wachttermijn homeopathische diergeneesmiddelen

Vervallen

Artikel

8A.4

Bevoegdheid dierenartsassistent en andere paraveterinairen

Vervallen

Artikel

8A.5

Administratie dierenartsen en andere personen die diergeneeskundige handelingen verrichten

Vervallen

Artikel

8A.6

Te verstrekken inlichtingen

Vervallen

Artikel

8A.6a

Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

Vervallen

§

2

Houders van dieren

Artikel

8A.7

Verrichten van ingrepen door de houder bij de toepassing van een diergeneesmiddel

Vervallen

Artikel

8A.8

Voorhanden of in voorraad hebben van diergeneesmiddelen

Vervallen

Artikel

8A.9

Bevoegdheid houders van dieren

Vervallen

Artikel

8A.10

Nadere aanwijzingen door de dierenarts

Vervallen

Artikel

8A.11

Administratie diergeneesmiddelen door houders van dieren

Vervallen

Artikel

8A.12

Te verstrekken inlichtingen

Vervallen

Artikel

8A.13

Verbod afleveren met diergeneesmiddelen behandelde dieren

Vervallen

Artikel

8A.14

gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

Vervallen

Hoofdstuk

9

Overgangsrecht en overige bepalingen

Artikel

9.1

Overgangsrecht homeopathische diergeneesmiddelen

In afwijking van hoofdstuk 3, paragraaf 2, is artikel 2.3 voor de aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen van een homeopathisch diergeneesmiddel dat sinds 31 december 1993 in Nederland in de handel is en niet voldoet aan artikel 3.4, eerste lid, onder b tot en met d, niet van toepassing, indien dat diergeneesmiddel voldoet aan eisen die bij ministeriële regeling aan deze diergeneesmiddelen worden gesteld.

Artikel

9.2a

Overgangsrecht diervoeders met medicinale werking

Artikel

9.3

Uitvoering van EU-rechtshandelingen

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de uitvoering van de volgende EU-rechtshandelingen en de krachtens die EU-rechtshandelingen vastgestelde EU-rechtshandelingen:

Artikel

9.4

Betrokkenheid van andere ministers bij de totstandkoming van ministeriële regelingen

Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel

9.5

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

9.6

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diergeneesmiddelen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten