Artikel
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
beheerder: beheerder van de lokale spoorweginfrastructuur die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18, eerste lid;
-
dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van een plusregio;
-
Locaalspoor- en Tramwegwet: Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 1900, 118);
-
lokaal spoorwegverkeerssysteem: verkeerssysteem van de krachtens artikel 2, tweede lid, als zodanig aangewezen lokale spoorweg;
-
lokale spoorweg: spoorweg die krachtens artikel 2, eerste lid, als zodanig is aangewezen;
-
lokale spoorweginfrastructuur: de elementen, bedoeld in artikel 2, vijfde lid;
-
Metroreglement: Besluit van 30 oktober 1981, houdende vaststelling van een Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen (Stb. 1981, 700);
-
Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
-
plusregio: regio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat;
-
rechthebbende: eigenaar, bezitter of degene die een recht van erfpacht, opstal, vruchtgebruik, gebruik, huur of pacht heeft;
-
Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen: Besluit van 25 januari 1977, houdende vaststelling van een algemeen reglement voor de dienst op de hoofd- en lokaalspoorwegen (Stb. 1977, 152);
-
richtlijn 95/18/EG: richtlijn 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG 1995, L 143);
-
richtlijn 2001/14/EG: richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PbEG 2001, L 75);
-
richtlijn 2004/49/EG: richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PbEG 2004, L 164);
-
richtlijn 2007/59/EG: richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PbEU 2007, L 315);
-
richtlijn 2008/57/EG: richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 191);
-
spoorvoertuig: voertuig, bestemd voor verkeer over de lokale spoorweg;
-
toezichthouder: de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen, bedoeld in artikel 42, eerste lid;
-
vervoerder: onderneming die met een spoorvoertuig vervoer verricht over een lokale spoorweg;
-
wegbeheerder: overheden, genoemd in de artikelen 15 tot en met 17 van de Wegenwet dan wel de plusregio voor zover het wegbeheer krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen door de wegbeheerder aan de plusregio is overgedragen;
-
weggebruiker: weggebruiker als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
-
Wet aanleg locaalspoor- en tramwegen: Wet van 15 december 1917, houdende voorschriften omtrent aanleg en instandhouding van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, op wegen niet onder beheer van het Rijk (Stb. 1917, 703);
-
Wet zwerfstroomen: Wet van 1 november 1924, houdende wettelijke maatregelen tegen aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van de spoorstaven van electrische spoor- en tramwegen (Stb. 1924, 498).