Besluit van 23 augustus 2017 tot het stellen van eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk (Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)

Besluit kwaliteit kinderopvang

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 mei 2017, nr. 2017-0000080440;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2017, nr. W12.17.0150/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 augustus 2017, 2017-0000133405;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Begrippen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • andersgekwalificeerde beroepskracht: degene die als beroepskracht werkzaam is en belast is met het leveren van een bijdrage aan het activiteitenaanbod van het kindercentrum en die voldoet aan de opleidingseisen en scholingseisen voor een andersgekwalificeerde beroepskracht, gesteld krachtens artikel 15, tweede lid;

  • basisgroep: vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang;

  • dagopvang: kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs gaan volgen;

  • huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • kindercentrum-overstijgende opvang: opvang van het kind op een ander geregistreerd kindercentrum van dezelfde houder;

  • kindermishandeling: kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • meldcode: meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • melding: melding aan Veilig Thuis van huiselijk geweld of kindermishandeling of van een vermoeden daarvan;

  • stamgroep: vaste groep kinderen in de dagopvang;

  • stamgroepruimte: binnenspeelruimte waar de stamgroep hoofdzakelijk aanwezig is;

  • Veilig Thuis: Veilig Thuis-organisatie als bedoeld in artikel 4.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • wet: Wet kinderopvang.

Hoofdstuk

2

Kwaliteitseisen dagopvang en buitenschoolse opvang

Paragraaf

1

Kwaliteitseisen dagopvang

Artikel

2

Verantwoorde dagopvang

In het kader van het bieden van verantwoorde dagopvang, draagt de houder er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

  • a.

    op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

  • b.

    kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

  • c.

    kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden, en

  • d.

    kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

Artikel

3

Pedagogisch beleid

Artikel

4

Veiligheid en gezondheid

Artikel

5

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel

6

Opleidingseisen

Artikel

7

Aantal beroepskrachten

Artikel

7a

Overzicht van ingezette beroepskrachten en presentielijsten

De houder toont door middel van een overzicht van de ingezette beroepskrachten en presentielijsten van kinderen, inclusief een indicatie van aankomst- en vertrektijden, aan:

  • a.

    de verhouding tussen het minimaal in te zetten aantal beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep, bedoeld in artikel 7, tweede lid, en

  • b.

    indien van toepassing de afwijking daarvan, bedoeld in artikel 7, vierde lid.

Artikel

8

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

Artikel

9

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Artikel

9a

Tijdelijke afwijking aanwezigheid toegewezen vaste beroepskrachten

De houder kan afwijken van de verplichting dat per dag ten minste een vaste beroepskracht aanwezig is in de stamgroep, bedoeld in artikel 9, vierde of vijfde lid, indien:

  • a.

    een vaste beroepskracht afwezig is voor een aansluitende periode korter dan vier weken in verband met ziekte, vakantie of verlof;

  • b.

    er ten hoogste drie vaste beroepskrachten aan het kind zijn toegewezen;

  • c.

    de houder de andere aan het kind toegewezen vaste beroepskrachten heeft benaderd ter vervanging, zonder resultaat; en

  • d.

    artikel 3, derde lid, onderdeel e, in acht is genomen.

Artikel

9b

Beroepskracht in opleiding als vaste beroepskracht

In afwijking van artikel 9, vierde en vijfde lid, kan een beroepskracht in opleiding als vaste beroepskracht aan een kind worden toegewezen, indien:

  • a.

    de beroepskracht in opleiding meegeteld wordt bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van artikel 7;

  • b.

    de beroepskracht in opleiding het eerste leerjaar van de kwalificerende opleiding aantoonbaar heeft afgerond, en

  • c.

    de beroepskracht in opleiding, de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider schriftelijk ingestemd hebben met een door hen opgesteld begeleidingsplan en er conform het opgestelde begeleidingsplan wordt gehandeld.

Artikel

9c

Voorwaarden tijdelijke afwijking maximumpercentage bij meertalige kinderopvang

Artikel

10

Eisen aan ruimtes

Paragraaf

2

Kwaliteitseisen buitenschoolse opvang

Artikel

11

Verantwoorde buitenschoolse opvang

In het kader van het bieden van verantwoorde buitenschoolse opvang, draagt de houder er in ieder geval zorg voor dat, rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

  • a.

    op een sensitieve en responsieve manier met kinderen wordt omgegaan, respect voor de autonomie van kinderen wordt getoond en grenzen worden gesteld aan en structuur wordt geboden voor het gedrag van kinderen, zodat kinderen zich emotioneel veilig en geborgen kunnen voelen;

  • b.

    kinderen spelenderwijs worden uitgedaagd in de ontwikkeling van hun motorische vaardigheden, cognitieve vaardigheden, taalvaardigheden en creatieve vaardigheden, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger te functioneren in een veranderende omgeving;

  • c.

    kinderen worden begeleid in hun interacties, waarbij hen spelenderwijs sociale kennis en vaardigheden worden bijgebracht, teneinde kinderen in staat te stellen steeds zelfstandiger relaties met anderen op te bouwen en te onderhouden, en

  • d.

    kinderen worden gestimuleerd om op een open manier kennis te maken met de algemeen aanvaarde waarden en normen in de samenleving met het oog op een respectvolle omgang met anderen en een actieve participatie in de maatschappij.

Artikel

12

Pedagogisch beleid

Artikel

13

Veiligheid en gezondheid

Artikel

14

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel

15

Opleidingseisen

Artikel

16

Aantal beroepskrachten

Artikel

16a

Overzicht van ingezette beroepskrachten en presentielijsten

De houder toont door middel van een overzicht van de ingezette beroepskrachten en presentielijsten van kinderen, inclusief een indicatie van de aankomst- en vertrektijden aan:

Artikel

17

Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers

Artikel

18

Stabiliteit van de opvang voor kinderen

Artikel

18a

Voorwaarden tijdelijke afwijking maximumpercentage bij meertalige kinderopvang

Artikel

19

Eisen aan ruimtes

Hoofdstuk

2A

Aanvullende kwaliteitseisen ouderparticipatiecrèches

Artikel

19b

Het pedagogisch beleidsplan

Hoofdstuk

3

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

20

Wijziging artikel 1 Begrippen

Wijzigt dit besluit.

Artikel

21

Wijziging artikel 3 Pedagogisch beleid

Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2018/301.

Wijzigt dit besluit.

Artikel

22

Wijziging artikel 5 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Wijzigt dit besluit.

Artikel

23

Wijziging artikel 10 Eisen aan ruimtes

Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2018/301.

Wijzigt dit besluit.

Artikel

24

Wijziging artikel 12 Pedagogisch beleid

Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2018/301.

Wijzigt dit besluit.

Artikel

25

Wijziging artikel 14 Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Wijzigt dit besluit.

Artikel

26

Wijziging artikel 19 Eisen aan ruimtes

Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2018/301.

Wijzigt dit besluit.

Artikel

31

Overgangsbepaling veiligheids- en gezondheidsbeleid

Indien een houder op 1 januari 2018 een kindercentrum exploiteert beschikt de houder, in afwijking van de artikelen 4, tweede lid, eerste zin, en 13, tweede lid, eerste zin, op dat tijdstip over een schriftelijk vastgesteld veiligheids- en gezondheidsbeleid.

Artikel

32

Overgangsbepaling bijlagen

Vervallen

Artikel

33

Inwerkingtreding

Artikel

34

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kwaliteit kinderopvang.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

Bijlage

1

als bedoeld in de artikelen 7, tweede en zevende lid, 9, tweede en tiende lid, en 16, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang

a

dagopvang

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op basis van tabel 1 en onderstaande aanvullende rekenregels (conform artikel 7, tweede lid, van dit besluit). De tabel en de rekenregels worden toegepast in de volgorde waarin zij onderstaand zijn opgenomen. De voorwaarden met betrekking tot de maximale grootte van een stamgroep zijn in tabel 1 verwerkt (conform artikel 9, tweede lid, van dit besluit).

Tabel 1. Berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en de maximale groepsgrootte bij groepen in de dagopvang

Groepen alle kinderen één leeftijd

0 tot 1

1

3

2

6

3

9

4

12

1 tot 2

1

5

2

10

3

15

4

16

2 tot 3

1

8

2

16

----

----

----

----

3 tot 4

1

8

2

16

----

----

----

----

Gemengde leeftijdsgroepen

0 tot 2

1

4

2

8

3

141

4

161

0 tot 3

1

5

2

10

3

131/144/152

4

161

0 tot 4

1

5

2

12

3

141/153/162

4

161

1 tot 3

1

6

2

11

3

16

----

----

1 tot 4

1

7

2

13

3

16

----

----

2 tot 4

1

8

2

16

----

----

----

----

1 Waarvan maximaal acht kinderen van 0 tot 1 jaar.

2 Waarvan maximaal drie kinderen van 0 tot 1 jaar.

3 Waarvan maximaal vijf kinderen van 0 tot 1 jaar.

4 Waarvan maximaal vier kinderen van 0 tot 1 jaar.

Rekenregels

  • 1.

    Indien in een stamgroep een kind van 0 tot 1 jaar aanwezig is, wordt naast tabel 1 tevens de hiernavolgende rekenformule toegepast. Indien Z een getal oplevert dat groter is dan het op grond van tabel 1 benodigde minimaal aantal in te zetten beroepskrachten, wordt het op grond van tabel 1 minimaal aantal in te zetten beroepskrachten verhoogd tot Z. De rekenformule luidt als volgt:

    Z = (A + ((B +C + D) / 1,2)), afgerond naar boven.

    A = aantal kinderen van 0 tot 1 jaar / 3.

    B = aantal kinderen van 1 tot 2 jaar / 5.

    C = aantal kinderen van 2 tot 3 jaar / 6.

    D = aantal kinderen van 3 tot 4 jaar / 8.

  • 2.

    In een situatie waarin het toevoegen van 1 kind leidt tot een op grond van tabel 1 en rekenregel 1 kleiner aantal benodigde beroepskrachten, wordt het aantal benodigde beroepskrachten met 1 verhoogd.

b

buitenschoolse opvang

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen op een kindercentrum wordt bepaald op basis van de formule (A x 0,1) + (B x 0,083), waarbij:

  • A staat voor het aantal kinderen op het kindercentrum in de leeftijd van vier jaar tot en met zes jaar;

  • B staat voor het aantal kinderen op het kindercentrum in de leeftijd van zeven jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt;

  • bij een uitkomst van ,18 of hoger naar boven wordt afgerond, en

  • bij een uitkomst lager dan 0,18 er ten minste een beroepskracht ingezet wordt, indien er kinderen aanwezig zijn op het kindercentrum.

c

combinatiegroepen dagopvang/buitenschoolse opvang

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen in een combinatiegroep dagopvang/buitenschoolse opvang wordt bepaald op basis van onderdeel a van deze bijlage waarbij een kind van 4 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt, wordt beschouwd als een kind van 3 tot 4 jaar.

Bijlage

1a

als bedoeld in artikel 32 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

Vervallen

Bijlage

2

als bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, en 17, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang

  • 1.

    De houder stelt jaarlijks op 1 januari, zijnde de peildatum, het aantal kindercentra dat hij exploiteert vast en het totaal aantal fte waarvoor beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of, indien de houder meer dan één kindercentrum exploiteert, de kindercentra.

  • 2.

    Op basis van het aantal kindercentra dat de houder exploiteert en het totaal aantal fte waarvoor beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of, indien de houder meer dan een kindercentrum exploiteert, de kindercentra, wordt het minimaal aantal uren waarvoor de houder pedagogisch beleidsmedewerkers inzet voor het jaar waarin de peildatum valt, bepaald volgens de volgende formule: vijftig uren voor de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens maal het aantal kindercentra dat de houder op de peildatum exploiteert plus tien uren voor het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden maal het aantal fte waarvoor op de peildatum beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of, indien de houder meer dan één kindercentrum exploiteert, de kindercentra.