Artikel
I
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Tot de winst, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoort niet:
een tegemoetkoming voor ondernemers van getroffen sectoren die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in verband met een in de periode van 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 verwacht omzetverlies als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
een subsidie aan een door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 getroffen onderneming die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel deze onderneming in staat te stellen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 de vaste lasten te betalen.
De winst, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, wordt mede opgevat en bepaald op de voet van het eerste lid.
Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.
Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.
Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.
Wijzigt de Wet op de loonbelasting 1964.
De vrije ruimte, bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bedraagt voor het kalenderjaar 2020, in afwijking van de in dat kalenderjaar geldende tekst van die wet:
3% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van die wet belasting wordt geheven met een maximum van € 12.000, vermeerderd met:
1,2% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b van die wet belasting wordt geheven voor zover dat loon meer bedraagt dan € 400.000.
Artikel 32ab, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing op de bonus, bedoeld in de op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies gebaseerde regeling voor bonussen aan zorgprofessionals in het kader van de coronacrisis, alsmede een in dezelfde regeling opgenomen tegemoetkoming die op aanvraag wordt toegekend door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van pgb-zorgverleners die in de sector zorg en welzijn een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd in verband met de uitbraak van het COVID-19 virus, voor zover deze worden verstrekt aan anderen dan eigen werknemers, waarvoor geen inhoudingsplicht bestaat bij of krachtens een artikel van de Wet op de loonbelasting 1964, en mits de verstrekker voldoet aan de aan het slot van artikel 32ab, eerste lid, van die wet opgenomen voorwaarden.
Met betrekking tot een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in het eerste lid wordt het bedrag van de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, bepaald naar een tarief van 75%.
Voor de toepassing van de artikelen 3.13, eerste lid, onderdeel h, 3.84, eerste lid, en 3.95, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de bonus, bedoeld in het eerste lid, geacht in aanmerking te zijn genomen op de voet van artikel 32ab van de Wet op de loonbelasting 1964.
Een tegemoetkoming ingevolge de op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen gebaseerde regeling voor flexibele arbeidskrachten in het kader van de coronacrisis wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Met betrekking tot de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 6 van de Wet op de loonbelasting 1964.
In afwijking van artikel 23, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 58, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen kan de standaardloonheffingskorting, bedoeld in artikel 21c van de Wet op de loonbelasting 1964, met betrekking tot de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, ook worden toegepast ingeval daartoe geen verzoek is gedaan of ingeval de standaardloonheffingskorting reeds tegenover een andere inhoudingsplichtige is toegepast.
Wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Wijzigt de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Wijzigt de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Wijzigt de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk IX van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen vervalt met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat dit hoofdstuk nog van toepassing blijft voor de afwikkeling van de afdrachtvermindering voor baangerelateerde investeringen als bedoeld in artikel 29a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, zoals dat luidde op 31 december 2022.
Wijzigt de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wijzigt de Mijnbouwwet.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet bankenbelasting.
Wijzigt de Wet bankenbelasting.
Wijzigt de Successiewet 1956.
Wijzigt de Successiewet 1956.
Wijzigt de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.
Artikel 16b van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 vindt bij het begin van het kalenderjaar 2021 geen toepassing op de bedragen, genoemd in de tabel die is opgenomen in artikel 9, eerste lid, van die wet en op de bedragen, genoemd in de laatste zin, van dat lid, en de laatste zin, van artikel 9, tweede lid, van die wet.
Wijzigt de Wet belastingen op milieugrondslag.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Tot de opbrengst van onderneming en arbeid, bedoeld in artikel 6 van de Wet inkomstenbelasting BES, behoort niet:
een tegemoetkoming voor ondernemers van getroffen sectoren die op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat in verband met een in de periode van 13 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 verwacht omzetverlies als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
een subsidie die aan een door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 getroffen onderneming op aanvraag wordt verstrekt door Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel deze onderneming in staat te stellen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 de vaste lasten te betalen.
Wijzigt de Wet opslag duurzame energie- en klimaattransitie.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen.
Wijzigt de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet bedrijfsleven 2019.
De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel XXIX, met uitzondering van onderdeel G van dat artikel, blijft van toepassing op een motorrijtuig dat op die dag reeds is ingeschreven in het kentekenregister, maar niet te naam is gesteld. Echter, het voor dat motorrijtuig van toepassing zijnde tarief en de grondslagen voor de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen worden vastgesteld op de dag dat artikel XXIX in werking treedt.
Wijzigt het Belastingplan 2019.
In het Belastingplan 2020 vervallen de artikelen II tot en met IX.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2020 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in een of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat:
artikel I, onderdelen C en D, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast;
indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2022 wordt toegepast: artikel II, onderdeel D, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 bij het begin van genoemd kalenderjaar is toegepast;
artikel XXV, onderdeel B, terugwerkt tot en met het begin van het laatste boekjaar van de belastingplichtige dat eindigt in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2020;
artikel XXV, onderdelen A, C, D, E en F voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2021;
de artikelen XVII, XXII, XXIII, XXIV en XXXIII terugwerken tot en met 1 januari 2020;
artikel XVIII, onderdeel B, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast;
artikel XXXV toepassing vindt voordat de artikelen II en IV van de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen worden toegepast;
artikel XXXVII toepassing vindt voordat artikel 7.5 van de Wet bedrijfsleven 2019 wordt toegepast;
artikel XXXIX, onderdelen A, C en E, toepassing vindt voordat de artikelen III en XVI van het Belastingplan 2019 worden toegepast;
artikel XL toepassing vindt voordat artikel II van het Belastingplan 2020 wordt toegepast;
artikel XXVIIIA eerst toepassing vindt nadat artikel 35a van de Successiewet 1956 bij het begin van het kalenderjaar 2021 is toegepast.
In afwijking van het eerste lid treden artikel XXVI, onderdelen Aa, Ab en Ba tot en met Bc, artikel XXVID en artikel XXXVII, onderdeel B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat daarbij tevens kan worden bepaald dat de wijzigingen met betrekking tot de voorwaartse verliesverrekening, in afwijking van de tot en met 31 december 2021 geldende tekst van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, toepassing vinden met betrekking tot verliezen die zijn geleden in boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013, voor zover deze verliezen worden verrekend met belastbare winsten of Nederlandse inkomens genoten in boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.
In afwijking van het eerste lid treden artikel XXXI, onderdelen A, C, D en E, en artikel XXXII in werking op 1 april 2021.
In afwijking van het eerste lid treden artikel XXXI, onderdelen B en F, artikel XXXIV en artikel XXXVI in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij in artikel 47, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag de letteraanduidingen en de aansluiting tussen de onderdelen kunnen worden aangepast.
In afwijking van het eerste lid treedt artikel XXIX, met uitzondering van onderdeel G van dat artikel, in werking met ingang van 1 januari 2022.
In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XXVIAa en XXVIAb in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden vastgesteld. In dat besluit kan worden bepaald dat een of meer van deze artikelen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2021.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.