Besluit van 13 maart 1967, tot uitvoering van artikel 26 van de Mijnwet continentaal plat

Mijnreglement continentaal plat

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 18 november 1966, no. 666/833 W.J.A./E.M.C., gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Onderwijs en Wetenschappen, van Defensie, van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw en Visserij en van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk;
Gelet op artikel 26 van de Mijnwet continentaal plat (Stb. 1965, 428);
De Raad van State gehoord (advies van 14 december 1966, no. 38);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 10 maart 1967, no. 667/212 W.J.A./E.M.C., uitgebracht in overeenstemming met Onze andere voornoemde Ministers;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Indien een voorschrift in dit besluit een der termen: 'veilig', 'doelmatig' en 'voldoende' inhoudt, kan Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, terzake nadere regelen stellen.

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Artikel

5

Artikel 4, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op andere in dit besluit voorziene beschikkingen.

Artikel

6

Beschikkingen, waarbij ter uitvoering van het bij of krachtens dit besluit bepaalde aanwijzingen worden gegeven voor bijzondere gevallen, bepalen, indien nodig, de termijn, waarbinnen de uitvoering moet zijn aangevangen, alsmede de termijn, waarbinnen zij moet worden voltooid.

Artikel

6a

Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders tijdens alle werkzaamheden dient elke bemande arbeidsplaats te allen tijde onder toezicht te staan van een verantwoordelijke persoon die voldoende hoedanigheden en bekwaamheden bezit om deze functie te vervullen.

Artikel

7

Artikel

7a

De kosten die zijn verbonden aan de naleving van de regels die bij of krachtens de bepalingen van dit besluit inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk zijn gesteld worden niet ten laste gebracht van door de mijnonderneming of de in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming tewerkgestelde personen.

Artikel

8

Vervallen

Artikel

8a

Artikel

8b

Artikel

8c

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

10a

Artikel

11

Artikel

12

Werkzaamheden bij mijnbouwkundig werk mogen, in geval zij aan een andere onderneming worden opgedragen, uitsluitend opgedragen worden aan ondernemingen, waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht, dat zij de opgedragen arbeid naar behoren zullen verrichten.

Artikel

13

Artikel

13a

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming zijn verplicht te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders inzake alle met het werk verbonden aspecten.

Artikel

13b

Artikel

13c

Bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 13b, eerste lid, genoemde maatregelen worden de volgende algemene preventieprincipes in acht genomen:

  • a.

    het voorkomen van risico's;

  • b.

    het evalueren van risico’s die niet kunnen worden voorkomen;

  • c.

    de bestrijding van de risico’s bij de bron;

  • d.

    de aanpassing van het werk aan de mens, met name wat betreft de inrichting van de arbeidsplaats en de keuze van werkuitrusting en werk- en produktiemethoden, met name om monotone arbeid en tempogebonden arbeid draaglijker te maken en de nadelige gevolgen daarvan voor de gezondheid te beperken;

  • e.

    het rekening houden met de ontwikkeling van de techniek;

  • f.

    de vervanging van wat gevaarlijk is door dat wat niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is;

  • g.

    de planning van de preventie met het oog op een samenhangend geheel dat de volgende aspecten in de preventie integreert: techniek, organisatie van het werk, arbeidsomstandigheden, sociale betrekkingen en invloed van de omgevingsfactoren op het werk;

  • h.

    het geven van voorrang aan maatregelen inzake collectieve bescherming boven maatregelen inzake individuele bescherming;

  • i.

    het verstrekken van passende instructies aan de arbeiders.

Artikel

13d

Ter verzekering van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders worden de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat:

  • a.

    de arbeidsplaatsen zodanig worden ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden dat arbeiders hun werk kunnen verrichten zonder gevaar voor hun veiligheid of gezondheid of de veiligheid of gezondheid van andere arbeiders;

  • b.

    wanneer bemande arbeidsplaatsen in gebruik zijn, toezicht wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon;

  • c.

    werkzaamheden waaraan een bijzonder risico is verbonden uitsluitend aan vakbekwaam personeel worden opgedragen en overeenkomstig de verstrekte instructies worden uitgevoerd;

  • d.

    alle veiligheidsinstructies voor alle betrokken arbeiders begrijpelijk zijn;

  • e.

    passende eerste-hulpvoorzieningen ter beschikking worden gesteld;

  • f.

    met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen worden gehouden.

Artikel

13e

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten:

  • a.

    beschikken over een evaluatie van de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid op het werk met inbegrip van de risico’s voor de groepen arbeiders met bijzondere risico's;

  • b.

    de te nemen beschermende maatregelen en, indien nodig, de te gebruiken beschermingsmiddelen vaststellen en dit schriftelijk vastleggen;

  • c.

    een lijst bijhouden van arbeidsongevallen die voor een arbeider hebben geleid tot een arbeidsongeschiktheid van meer dan één werkdag.

Artikel

13f

Artikel

13g

De bestuurders van een mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming moeten een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem opstellen. Dit systeem omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie, doorlichting en verbetering dat wordt gehanteerd voor de beheersing van de veiligheid en de gezondheid.

Artikel

13h

Artikel

13i

Artikel

13j

Artikel

13k

Onze Minister kan nadere regelen stellen ter zake van het in de artikelen 13a tot en met 13j bepaalde.

Artikel

14

De bescheiden, voorzien in het bij of krachtens dit besluit bepaalde, moeten op voldoend duidelijke wijze worden opgesteld, doelmatig worden ingericht en doelmatig worden bijgehouden. Zij moeten, voor zover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald, gedurende tenminste een jaar ter beschikking blijven.

Artikel

15

Artikel

15a

Bij een mijnonderneming dienen ten aanzien van elk der mijnbouwinstallaties, in gebruik voor het in die onderneming - of voor die onderneming door anderen - instellen van een opsporingsonderzoek, dan wel het winnen van delfstoffen, voldoende maatregelen te worden getroffen om op elk gewenst moment onmiddellijk te kunnen vaststellen welke personen op de betrokken mijnbouwinstallatie aanwezig zijn.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

17a

Hoofdstuk

IA

Raadpleging van en deelneming door de arbeiders

Artikel

17b

De bestuurders van de betrokken mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming raadplegen over vraagstukken die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid op het werk de betrokken arbeiders of hun vertegenwoordigers en geven hun het recht tot evenwichtige deelneming aan de behandeling daarvan en tot het doen van voorstellen daaromtrent.

Artikel

17c

De arbeiders, of hun vertegenwoordigers, met een specifieke taak op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders hebben toegang tot alle nodige informatie betreffende, en worden vooraf tijdig geraadpleegd over:

  • a.

    alle maatregelen die van wezenlijke invloed kunnen zijn op de veiligheid en de gezondheid;

  • b.

    de aanwijzing van personen als bedoeld in de artikelen 8c, eerste lid, 135, vierde lid, 187, eerste lid, en 191, derde lid, en van activiteiten als bedoeld in artikel 8c, eerste lid;

  • c.

    de toepassing van de artikelen 8b, tweede lid, 11, tweede lid, 13e en 185;

  • d.

    het aantal en de opleiding van de onder b bedoelde personen en het materiaal waarover zij kunnen beschikken;

  • e.

    de van de beschermings- en preventieactiviteiten van de Inspecteur-Generaal der Mijnen afkomstige informatie;

  • f.

    het eventuele beroep dat overeenkomstig artikel 8c, derde lid, wordt gedaan op deskundige personen of diensten van buiten de onderneming;

  • g.

    de opzet en organisatie van de in artikel 7, vijfde lid, bedoelde voorzieningen.

Artikel

17d

De in artikel 17c, aanhef, bedoelde arbeidersvertegenwoordigers hebben het recht de in artikel 17b bedoelde bestuurders te verzoeken passende maatregelen te nemen en hun in die zin voorstellen te doen, om alle risico’s voor de arbeiders te ondervangen of de bronnen van gevaar uit te schakelen.

Artikel

17e

De in artikel 17c, aanhef, bedoelde arbeiders en vertegenwoordigers mogen geen nadeel ondervinden van hun in de artikelen 17c en 17 d bedoelde activiteiten.

Artikel

17f

De in artikel 17b bedoelde bestuurders dienen de arbeidersvertegenwoordigers met een specifieke taak op het gebied van de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de arbeiders gedurende voldoende tijd met behoud van loon vrij te stellen van werk en de nodige middelen ter beschikking te stellen om het deze vertegenwoordigers mogelijk te maken de uit dit reglement voortvloeiende rechten en taken uit te oefenen respectievelijk te vervullen.

Artikel

17g

Hoofdstuk

II

Verkenningsonderzoek

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Bij een verkenningsonderzoek door middel van het in, op of boven het continentaal plat tot ontploffing brengen van ontplofbare stoffen betrokken vaartuigen moeten tijdens de werkzaamheden de seinen voeren, zoals vermeld in het algemeen bericht aan zeevarenden omtrent seismisch onderzoek, opgenomen in het Bericht aan Zeevarenden van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie.

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Van de aan de oppervlakte waarneembare uitwerking van het in, op of boven het continentaal plat bij een verkenningsonderzoek tot ontploffing brengen van ontplofbare stoffen op de levende rijkdommen van de zee moet aantekening worden gehouden in een register, dat desgevraagd aan de Directeur-Generaal voor de Landinrichting, Grond- en Bosbeheer ter inzage moet worden verstrekt.

Artikel

27a

Hoofdstuk

III

Werkplannen

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Wanneer de uitvoering van een werkplan gevaar voor de veiligheid van de bij het opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen werkzame personen kan opleveren, moet dit op verlangen en ten genoegen van Onze Minister worden gewijzigd.

Hoofdstuk

IV

Mijnbouwinstallaties

Artikel

30a

Artikel

31

Artikel

31a

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

34a

Artikel

34b

Artikel

34c

Artikel

35

Artikel

36

Een mijnbouwinstallatie moet zodanig zijn geconstrueerd, ingericht en worden onderhouden, dat wordt voldaan aan de eis van goed en veilig werk.

Artikel

36a

Artikel

37

Artikel

38

De dekken van een mijnbouwinstallatie moeten zodanig zijn ingericht, dat overkomend water voldoende kan afvloeien.

Artikel

39

Artikel

39a

Artikel

39b

Ramen en andere voorzieningen voor licht en voor luchtverversing die geopend, geregeld of beveiligd kunnen worden, moeten op zodanige wijze geconstrueerd zijn dat deze handelingen op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. In geopende stand mogen zij geen gevaar opleveren voor de arbeiders. Ramen en andere voorzieningen voor licht en voor luchtverversing moeten zonder gevaar kunnen worden schoongemaakt.

Artikel

39c

Artikel

30

Artikel

40a

Artikel

40b

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Op het boven het wateroppervlak uitstekende deel van een mijnbouwinstallatie moeten op doelmatige plaatsen door Onze Minister vastgestelde doelmatige herkenningstekens op voldoend duidelijke wijze zijn aangebracht. Tenminste een van deze herkenningstekens moet, ongeacht vanuit welke richting de installatie wordt genaderd, zichtbaar zijn, zowel bij dag als bij nacht.

Artikel

45

Artikel

46

Het plaatsen van materieel of materialen op een mijnbouwinstallatie moet zodanig geschieden, dat de tengevolge daarvan optredende krachten en spanningen zonder bezwaar in de constructie van de installatie kunnen worden opgenomen.

Artikel

47

Artikel

47a

Artikel

47b

Artikel

48

De afvoer van gassen, vloeistoffen en vaste stoffen vanaf een mijnbouwinstallatie moet op doelmatige wijze geschieden.

Hoofdstuk

IVA

Het voorkomen van verontreiniging van de zee vanaf mijnbouwinstallaties

Artikel

49

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt verstaan onder: olie: minerale olie in elke vorm; oliehoudend mengsel: een mengsel, dat olie in welk gehalte dan ook bevat; sanitair afval:

  • a.

    spoelwater en ander afval, afkomstig van privaten en urinoirs;

  • b.

    spoelwater, afkomstig uit verblijven voor de voorlopige verzorging van gewonden en zieken;

  • c.

    ander afvalwater, indien vermengd met spoelwater als onder a of b bedoeld; vuilnis: etensresten, met uitzondering van verse vis of gedeelten daarvan, alle soorten huishoudelijke afvalstoffen en vast afval, voortvloeiende uit de bedrijfsvoering; lozen: het al of niet opzettelijk in zee doen terecht- of vrijkomen van stoffen, zoals door het storten, pompen, doen wegvloeien of doen ontsnappen.

Artikel

49a

Artikel

49b

Artikel

49ba

Artikel

49c

Artikel

49d

In geval olie dan wel een oliehoudend mengsel, sanitair afval, vuilnis of een stof als in artikel 49b, eerste lid, of artikel 49ba, eerste lid, bedoeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 49a, 49b of 49ba in zee is terechtgekomen, moet van het voorval onverwijld op doelmatige wijze en met vermelding van voldoende gegevens mededeling worden gedaan aan Onze Minister, de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat, de Directeur-Generaal voor de Milieuhygiëne en de Inspecteur-Generaal der Mijnen.

Hoofdstuk

V

Karteringen en waarnemingen

Artikel

50

Bij een mijnonderneming, waarin - of waarvoor door anderen - een opsporingsonderzoek wordt ingesteld, dan wel delfstoffen worden gewonnen, moeten op doelmatige plaatsen aanwezig zijn doelmatige kaarten, al dan niet op doorzichtig materiaal getekend, waarop ten genoegen van het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie de ligging van het deel van het continentaal plat is aangegeven, waar bedoelde handelingen worden verricht, zomede de binnen dat deel voor kortere of langere duur aanwezige mijnbouwinstallaties met krachtens artikel 27 van de Mijnwet continentaal plat ingestelde veiligheidszones, onder aanduiding van de mijnbouwinstallaties of andere objecten, die als vaste punten voor het verrichten van metingen of andere waarnemingen dienst doen of waarop waarnemingstekens zijn aangebracht.

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Wanneer blijkt, dat in de in artikel 50 bedoelde kaarten onnauwkeurigheden, fouten of nalatigheden voorkomen, moeten de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, aangegeven veranderingen en aanvullingen binnen een door hem vastgestelde termijn worden aangebracht.

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

In geval een meting of andere waarneming vanwege het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie wordt verricht, zijn de bestuurders van de betrokken mijnonderneming verplicht de nodige hulp te verschaffen en desverlangd de bij hun onderneming voor het verrichten van waarnemingen voorhanden zijnde apparatuur beschikbaar te stellen.

Hoofdstuk

VI

Boringen

Artikel

58

Een boorinstallatie, met alles wat daartoe behoort, moet in veilige en deugdelijke staat verkeren en geschikt zijn voor het doel, waarvoor zij wordt aangewend.

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Bij een boring moeten doelmatige maatregelen worden genomen:

  • a.

    ter voorkoming van een onnodig verloren gaan van delfstoffen;

  • b.

    ter vermijding van het binnendringen van vloeistoffen of gassen in geologische formaties, waardoor de winning van delfstoffen zou kunen worden geschaad.

Artikel

62

Artikel

63

Indien bij een boring een andere delfstof wordt aangetroffen dan die welke doel van de boring is, moeten de boorwerkzaamheden op zodanige wijze worden verricht, dat in het belang van de bescherming van delfstoffen voldoende gegevens omtrent het betrokken delfstofvoorkomen worden verkregen.

Artikel

63a

Artikel

63b

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

Doelmatige maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen, dat de winning van delfstoffen, waarvan de aanwezigheid is aangetoond of wordt vermoed, wordt belemmerd of geschaad.

Hoofdstuk

VII

Het verwijderen van mijnbouwinstallaties en het verlaten van boorgaten

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Hoofdstuk

VIII

Pijpleidingen ten behoeve van een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen

Artikel

70a

Artikel

71

Artikel

72

Wanneer het in of op het continentaal plat ten behoeve van een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen leggen van een pijpleiding gevaar kan opleveren voor de veiligheid van de daarbij werkzame personen, van de scheepvaart of van de visserij, dan wel voor beschadiging van reeds aanwezige onderzeese kabels of pijpleidingen, zomede wanneer het gebruik van de te leggen leiding gevaar kan opleveren voor verontreiniging van de zee, kan Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat, bij een ten hoogste acht weken na de ontvangst door hem van de in artikel 71, eerste lid, bedoelde mededeling aan de bestuurders van de betrokken onderneming toe te zenden beschikking bepalen, dat het leggen van die pijpleiding niet mag plaatsvinden dan langs een traject en op een minimale diepte in het continentaal plat, zomede op een wijze, welke bij die beschikking zijn aangegeven.

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

74a

Met het ten behoeve van een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen in of op het continentaal plat leggen van een pijpleiding mag niet worden aangevangen dan nadat de aan de Hoofdingenieur-Directeur van de Dienst voor het Stoomwezen verstrekte gegevens door die dienst zijn beoordeeld en de leiding blijkens een door die Hoofdingenieur-Directeur aan de bestuurders van de betrokken mijnonderneming afgegeven schriftelijke verklaring, met name wat betreft materiaalkeuze en wijze van vervaardigen, aan artikel 74, eerste, tweede en derde lid, voldoet.

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

76a

Artikel

77

Artikel

77a

Artikel

77b

Artikel

77c

Hoofdstuk

IX

Verkeer en vervoer

Artikel

78

Voldoende maatregelen moeten worden genomen en doelmatige instructies moeten worden uitgevaardigd ter verzekering van een veilig voetgangersverkeer op een mijnbouwinstallatie, alsmede van het op een zodanige installatie veilig vervoeren, het op en van de installatie brengen daaronder begrepen, van materieel, van materialen en van personen.

Artikel

79

Artikel

80

De bediening van op een mijnbouwinstallatie aanwezige transportinrichtingen moet door voldoend deskundig personeel geschieden.

Artikel

81

Vervallen

Artikel

82

Van elke bij het verkeer of vervoer als in artikel 78 bedoeld voorgekomen bijzondere gebeurtenis, die van invloed kan zijn of zijn geweest op de veiligheid van de op een mijnbouwinstallatie werkzame personen, dan wel die gevaar oplevert of opgeleverd heeft van verontreiniging van de zee of voor de instandhouding van de daarin levende rijkdommen, moet onverwijld mededeling worden gedaan aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen.

Hoofdstuk

X

Werktuigen, gereedschappen, leidingen en toestellen

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

86a

De bediening van een hijs- of hefwerktuig moet door voldoende deskundig personeel geschieden.

Artikel

87

Een op een mijnbouwinstallatie aanwezige lift, met alles wat daartoe behoort, moet op doelmatige wijze zijn beschut en zodanig zijn ingericht en beveiligd, dat het gevaar, dat personen vallen of bekneld geraken of geraakt worden door vallende voorwerpen, zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Artikel

87a

Artikel

87b

Bij de installatie van een lift op een mijnbouwinstallatie stellen de bestuurders van de betrokken mijnbouwonderneming of de in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming en degene die de lift installeert elkaar in kennis van de nodige gegevens en nemen zij passende maatregelen om de goede werking en het veilige gebruik van de lift te waarborgen. Dit voorschrift geldt niet voor gevaarlijke werktuigen als bedoeld in artikel 4 van het Besluit liften.

Artikel

87c

Artikel

87d

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

90a

Artikel

90b

Artikel

91

Het bij de arbeid op een mijnbouwinstallatie tijdelijk buiten werking stellen of terzijde leggen van werktuigen, gereedschappen of andere voorwerpen moet zodanig geschieden, dat gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen. In het bijzonder moeten zo nodig maatregelen worden genomen tegen een onverwacht weer op gang komen van door een krachtwerktuig aangedreven werktuigen.

Artikel

91a

Artikel

91b

Artikel

91c

Hoofdstuk

XI

Elektrische installaties en elektrisch materieel

Artikel

92

Artikel

93

Naar gelang van de aard en de mate van het ontploffingsgevaar kan Onze Minister mijnbouwinstallaties of delen daarvan indelen in gevarenklassen.

Artikel

94

Artikel

95

Op verlangen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen moet een certificaat van goedkeuring voor elektrisch materieel aan deze worden overgelegd.

Hoofdstuk

XII

De veiligheid

Artikel

96

Artikel

96a

Artikel

96b

Artikel

96c

Het verrichten van werkzaamheden ter bestrijding van een voorval als in artikel 96a, derde lid, bedoeld of ter beperking van de gevolgen van zodanig voorval moet onder toezicht van een daartoe aangewezen deskundig persoon geschieden door vakkundig personeel, dat voldoende geoefend en geïnstrueerd is om de desbetreffende werkzaamheden doeltreffend te kunnen verrichten.

Artikel

96d

Artikel

96e

Op alle normaliter bemande arbeidsplaatsen moeten op gezette tijden veiligheidsoefeningen worden gehouden die erop gericht zijn:

  • a.

    arbeiders aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij bekwaam zijn die taken te vervullen;

  • b.

    alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;

  • c.

    na te gaan of de reddingvaartuigen gebruiksklaar zijn.

Artikel

97

Artikel

98

Wanneer bij mijnbouwkundig werk op enige wijze:

  • a.

    de veiligheid van daarbij werkzame personen wordt bedreigd, dan wel een of meer personen zich in levensgevaar bevinden of bevonden hebben,

  • b.

    de veiligheid van de scheepvaart of van de visserij wordt bedreigd, dan wel een of meer schepen zich in ernstig gevaar bevinden of bevonden hebben, of

  • c.

    ernstig gevaar voor verontreiniging van de zee dreigt of heeft gedreigd,

moet hiervan op doelmatige wijze en met vermelding van voldoende gegevens onverwijld mededeling worden gedaan aan de Inspecteur-Generaal der Mijnen; indien de mededeling betrekking of mede betrekking heeft op een situatie als onder b dan wel c bedoeld moet zij tevens worden gedaan aan de Directeur-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken onderscheidenlijk aan de Directeur-Generaal van de Rijkswaterstaat en de Directeur-Generaal voor de Milieuhygiëne.

Artikel

98a

Artikel

99

Wanneer bij mijnbouwkundig werk twee of meer arbeiders tot een groep verenigd arbeid verrichten, moet een van hen zijn aangewezen om toe te zien op al hetgeen nodig is teneinde gevaar voor ongevallen te keren en de vereiste maatregelen te nemen.

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

Artikel

102a

Artikel

103

Artikel

104

Artikel

104a

Artikel

105

Artikel

106

Doelmatige maatregelen moeten worden genomen ter verzekering van de veiligheid van de bij een boring aanwezige personen.

Artikel

107

Artikel

108

Indien opsporing of winning van aardolie of aardgas doel van een boring is of indien zich enige aanwijzing voordoet, dat aardolie of aardgas bij een boring kan worden aangetroffen, moeten doelmatige maatregelen worden genomen teneinde de bij de boring betrokken personen op de hoogte te brengen van de gevaren, aan de aanwezigheid van aardolie en aardgas verbonden.

Artikel

109

Door Onze Minister aangewezen mijnbouwinstallaties moeten op doelmatige wijze worden bewaakt.

Artikel

110

De bij het winnen van aardolie of aardgas gebruikte inrichtingen moeten doelmatig en veilig zijn samengesteld.

Hoofdstuk

XIII

Werkzaamheden onder water of onder druk

Artikel

111

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, zomede van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 149 en 149a wordt onder het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk verstaan het verrichten van werkzaamheden, daaronder begrepen het in verband met het verrichten van werkzaamheden verblijven:

  • a.

    in een inrichting onder water, welke kunstmatig wordt geventileerd of waarin het voor ademhaling bestemde gasmengsel wordt geregenereerd, dan wel

  • b.

    onder een druk, die hoger is dan de atmosferische druk.

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

Artikel

115

Het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk moet onder toezicht van een daartoe aangewezen deskundig persoon geschieden door personen, die voldoende ervaring en deskundigheid bezitten om zodanige werkzaamheden te verrichten.

Artikel

116

Artikel

117

Het is aan een persoon van 16 of 17 jaar verboden werkzaamheden onder water of onder druk te verrichten.

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Het is verboden bij het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk zonder vergunning van Onze Minister elektrisch te lassen of te snijden.

Artikel

121

Een ieder, die met het verrichten van werkzaamheden onder water of onder druk bij of ten behoeve van mijnbouwkundig werk is belast, dan wel direct bij het verrichten van die werkzaamheden is betrokken, moet in het bezit zijn van een door Onze Minister goedgekeurde schriftelijke instructie, vermeldende hetgeen bij die werkzaamheden behoort te worden nagekomen of nagelaten in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van lichamelijke schade.

Artikel

122

Hoofdstuk

XIV

Ontplofbare stoffen

Artikel

123

Artikel

124

Artikel

125

Artikel

126

Artikel

127

Artikel

128

Artikel

129

Bij mijnbouwkundig werk moeten het medenemen van ontplofbare stoffen en ontstekers uit een magazijn en het overbrengen naar de werkpunten en omgekeerd, zomede het bewaren bij de werkpunten op veilige en doelmatige wijze geschieden.

Artikel

130

Artikel

131

Voor en na het bij mijnbouwkundig werk afvuren van ladingen moeten doelmatige veiligheidsmaatregelen worden genomen.

Hoofdstuk

XV

Maatregelen tegen brand en ontploffing

Artikel

132

Artikel

133

Artikel

134

Bij een brandbestrijdingsdienst moet een doelmatig register aanwezig zijn, waarin aantekening wordt gehouden van personen als in artikel 133, eerste lid, bedoeld en van de door hen gehouden oefeningen.

Artikel

135

Artikel

136

Artikel

137

Artikel

138

Artikel

139

Artikel

140

Artikel

141

Vervallen

Artikel

142

De door Onze Minister daartoe aangewezen onderdelen van een mijnbouwinstallatie dienen doelmatig te zijn geaard of anderszins tegen blikseminslag te zijn beveiligd.

Hoofdstuk

XVI

Gezondheid en hygiëne

Artikel

143

Artikel

144

Artikel

145

Artikel

146

De bedrijfsgeneeskundige dienst bevordert, in verband met de arbeid en het arbeidsmilieu in de onderneming of ondernemingen, waaraan hij is verbonden, de maatregelen, welke een doeltreffende preventieve gezondheidszorg in die onderneming of ondernemingen verzekeren. Dienovereenkomstig omvat zijn taak:

  • a.

    het verrichten van geneeskundig onderzoek bij het indiensttreden van de arbeider;

  • b.

    het verrichten van een geneeskundig onderzoek als in artikel 149 bedoeld;

  • c.

    het verrichten van geneeskundig onderzoek van arbeiders anderes dan onder a en b bedoeld;

  • d.

    het doen van aanbevelingen tot het voorkomen van beroepsziekten;

  • e.

    het medewerken aan het bestrijden van ongevallen;

  • f.

    het medewerken aan revalidatie in het bedrijf;

  • g.

    het medewerken aan het weren en bestrijden van schadelijke invloeden, waaraan de arbeider in verband met zijn arbeid kan zijn blootgesteld, zoals van schadelijke gassen, dampen, nevels, stralingen, schadelijk stof of schadelijk of hinderlijk geluid, dan wel andere schadelijke of hinderlijke trillingen;

  • h.

    het houden van toezicht aangaande de omstandigheden, waaronder de arbeid wordt verricht, zoals temperatuur, vochtigheid, luchtbeweging, verlichting, lawaai, zindelijkheid en het optreden van stof;

  • i.

    het houden van toezicht aangaande schadelijke invloeden, welke de arbeider kan ondervinden door de aard van zijn arbeid, zijn werktijden, zijn arbeidsmilieu of het arbeidstempo, zoals invloeden tengevolge van ploegenarbeid, stukwerk of het automatiseren van het produktieproces;

  • j.

    het medewerken aan het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen in de onderneming;

  • k.

    het houden van een bedrijfsgeneeskundig spreekuur;

  • l.

    het verlenen van eerste hulp bij ongevallen of ziekte en het doen van aanbevelingen tot het organiseren van de eerstehulpdienst en tot het plaatsen van het aan deze dienst verbonden personeel, alsmede het opleiden en het instrueren van dit personeel;

  • m.

    het medewerken aan het verrichten van arbeidsanalyse;

  • n.

    het medewerken aan het bestrijden van ziekteverzuim;

  • o.

    het optreden als medisch adviseur van sociale fondsen en instellingen;

  • p.

    het doen van andere aanbevelingen en het verrichten van andere werkzaamheden, die aan het in dit artikel gestelde doel dienstbaar kunnen zijn.

Artikel

147

Artikel

148

Vervallen

Artikel

149

Artikel

149a

Artikel

149b

Artikel

150

Artikel

151

Artikel

152

Artikel

152a

Artikel

152b

Artikel

152c

Artikel

153

Op een mijnbouwinstallatie aanwezige vaste, vloeibare en gasvormige stoffen, die giftig of bijtend zijn of anderszins gevaar kunnen opleveren, moeten op veilige wijze worden bewaard, vervoerd, verwerkt en gebruikt.

Artikel

154

Artikel

154a

Artikel

154b

Artikel

154c

Artikel

154d

In gevallen waarin personen die bijzondere taken uitvoeren in verband met het uitvoeren van deze taken moeten verblijven op plaatsen waar het niveau van het geluid van dag tot dag sterk varieert en het redelijkerwijze niet kan worden gevergd dat de in artikel 154b, derde en vierde lid, bedoelde voorzieningen en maatregelen aangebracht, onderscheidenlijk genomen worden, gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    het gemiddelde niveau van het geluid, berekend of gemeten over een periode van een week, mag de voor artikel 154b, vijfde lid, vastgestelde niveau van schadelijk geluid niet overschrijden, tenzij zulks redelijkerwijze niet kan worden gevergd.

  • b.

    met regelmatige tussenpozen, doch in elk geval indien er voor het geluid op de arbeidsplaats relevante veranderingen plaatsvinden in de arbeid of de omstandigheden waaronder deze arbeid wordt verricht, moet worden gecontroleerd of nog wordt voldaan aan het in onderdeel a genoemde voorschrift.

Artikel

154e

Artikel

154f

Artikel

155

Artikel

156

Artikel

157

Een persoon, wiens werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie hem blootstellen aan aanraking met koude of natte oppervlakken, aan bespatting door water of aan regen, moet, wanneer daarvan nadelige invloeden kunnen worden verwacht, tegen deze invloeden voldoende worden beschut.

Artikel

158

Artikel

159

Artikel

160

Artikel

161

Schafttijden moeten zo mogelijk worden doorgebracht in het in artikel 160, eerste lid, bedoelde eet- en recreatieverblijf.

Artikel

162

Artikel

163

Artikel

163a

Hoofdstuk

XVII

Artikel

164

Vervallen

Artikel

165

Vervallen

Artikel

166

Vervallen

Artikel

167

Vervallen

Artikel

168

Vervallen

Artikel

169

Vervallen

Artikel

170

Vervallen

Artikel

171

Vervallen

Artikel

172

Vervallen

Artikel

173

Vervallen

Artikel

174

Vervallen

Artikel

175

Vervallen

Artikel

176

Vervallen

Artikel

177

Vervallen

Artikel

178

Vervallen

Artikel

179

Vervallen

Artikel

180

Vervallen

Artikel

181

Vervallen

Artikel

182

Vervallen

Artikel

183

Vervallen

Artikel

184

Vervallen

Artikel

184a

Vervallen

Artikel

184b

Vervallen

Artikel

184c

Vervallen

Artikel

184d

Vervallen

Artikel

184da

Vervallen

Artikel

184db

Vervallen

Artikel

184dc

Vervallen

Artikel

184dd

Vervallen

Artikel

184e

Vervallen

Artikel

184f

Vervallen

Artikel

184g

Vervallen

Artikel

184h

Vervallen

Artikel

184i

Vervallen

Artikel

184j

Vervallen

Artikel

184k

Vervallen

Artikel

184l

Vervallen

Artikel

184m

Vervallen

Artikel

184n

Vervallen

Artikel

184o

Vervallen

Artikel

184p

Vervallen

Artikel

184q

Vervallen

Artikel

184r

Vervallen

Artikel

184s

Vervallen

Artikel

184t

Vervallen

Artikel

184u

Vervallen

Artikel

184v

Vervallen

Artikel

184w

Vervallen

Hoofdstuk

XVIII

Ongevallen en reddingsmaatregelen

Artikel

185

Artikel

186

Artikel

187

Artikel

188

Artikel

188a

Artikel

189

Artikel

189b

De in artikel 189, derde lid, bedoelde bijstandsboten moeten doelmatig zijn ontworpen en uitgerust en moeten voldoen aan de eisen in verband met evacuatie en redding.

Artikel

190

Artikel

191

Hoofdstuk

XIX

De arbeid

Artikel

192

Vervallen

Artikel

193

Op een mijnbouwinstallatie mag geen arbeid worden verricht door een persoon van 16 of 17 jaar.

Artikel

193a

Voor de toepassing van de artikelen 193b tot en met 193e wordt verstaan onder:

zwangere vrouw: de vrouwelijke arbeider die zwanger is en de desbetreffende mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming hiervan in kennis heeft gesteld;

vrouw tijdens de lactatie: de vrouwelijke arbeider die haar kind borstvoeding geeft en de desbetreffende mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming hiervan in kennis heeft gesteld.

Artikel

193b

Artikel

193c

Artikel

193d

Artikel

193e

Artikel

194

Vervallen

Artikel

195

Vervallen

Artikel

196

Vervallen

Artikel

197

Vervallen

Artikel

198

Vervallen

Artikel

199

Vervallen

Artikel

200

Vervallen

Artikel

201

Vervallen

Artikel

202

Vervallen

Artikel

203

Vervallen

Artikel

204

Vervallen

Artikel

205

Vervallen

Artikel

206

Vervallen

Artikel

207

Vervallen

Artikel

208

Vervallen

Artikel

209

Vervallen

Artikel

210

Vervallen

Artikel

211

Vervallen

Artikel

212

Vervallen

Artikel

213

Vervallen

Hoofdstuk

XX

Zuiver wetenschappelijk onderzoek en historische, oudheidkundige en andere wetenschappelijke vondsten

Artikel

214

Het is verboden bij het verrichten van mijnbouwkundig werk een zuiver wetenschappelijk onderzoek, waarvoor goedkeuring van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, dan wel een ontheffing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Mijnwet continentaal plat is verleend, te belemmeren.

Artikel

215

Indien bij mijnbouwkundig werk voorwerpen, sporen of overblijfselen worden gevonden, welke naar redelijkerwijs kan worden vermoed van historisch, oudheidkundig of ander wetenschappelijk belang zijn, dient hiervan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week mededeling te worden gedaan aan de directeur van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek, alsmede aan het Hoofd van de Afdeling Hydrografie van het Ministerie van Defensie, onder vermelding van de aard van de vondst, alsmede van een zo nauwkeurig mogelijke plaatsaanduiding in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.

Artikel

216

Een voorwerp of overblijfsel als bedoeld in artikel 215, dat zich in de feitelijke macht van de mijnonderneming of in artikel 11, eerste lid, bedoelde andere onderneming bevindt, dient zo mogelijk zes maanden ter beschikking te worden gehouden, tenzij de directeur van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek een kortere termijn toestaat.

Hoofdstuk

XXI

Slotbepalingen

Artikel

217

Dit besluit kan worden aangehaald als: Mijnreglement continentaal plat.

Artikel

218

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst.

Onze Minister van Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Economische Zaken, J. A. BAKKER.
De Minister van Justitie, STRUYCKEN.