Wet van 10 december 1969, houdende nieuwe regeling van de toekenning van uitkering en van pensioen aan politieke ambtsdragers, zomede van pensioen aan hun nabestaanden

Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regelingen tot toekenning van uitkering en van pensioen aan politieke ambtsdragers, zomede van pensioen aan hun nabestaanden, te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste

afdeling

Algemeen gedeelte

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Begripsomschrijvingen

Artikel

2

Aanmelding

Artikel

2a

Artikel

2b

Artikel

3

Bijzonder partnerpensioen

De bepalingen van deze wet voor het partnerpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.

Artikel

4

Tijdelijk pensioen

De bepalingen van deze wet voor het partner- en wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegendeel blijkt.

Tweede

afdeling

Ministers en staatssecretarissen

Hoofdstuk

2

Begripsomschrijvingen

Artikel

5

Hoofdstuk

3

De uitkering

Artikel

6

Het recht op uitkering

Artikel

7

Duur van de uitkering

Artikel

7a

Artikel

7b

Artikel

7c

Artikel

8

Bedrag van de uitkering

Voortzetting van de uitkering bij invaliditeit

Artikel

8a

Artikel

8b

Artikel

8c

Artikel

8d

Artikel

8e

Artikel

9

Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf

Artikel

9a

Artikel

10

Artikel

11

Einde en verval van de uitkering

Artikel

12

Uitkering bij overlijden

Hoofdstuk

4

Het ouderdomspensioen

Artikel

13

Het recht op ouderdomspensioen

Artikel

13a

De opbouw van aanspraken op pensioen

Artikel

13b

Een dienstjaar

Ieder jaar dat de betrokkene als minister werkzaam is geweest, of in het genot is geweest van een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, is voor hem een dienstjaar.

Artikel

13c

Het opbouwpercentage

Artikel

13d

De pensioengrondslag

Artikel

13e

Het pensioen

Artikel

13f

Verhoging ouderdomspensioen door omzetting van partnerpensioen

Artikel

13g

Verlaging ouderdomspensioen door omzetting in partnerpensioen

Artikel

13h

Verlaging van pensioenaanspraken en pensioenen

Artikel

13i

Afkoop klein pensioen

Artikel

13j

Waardeoverdracht klein pensioen

Artikel

13k

Afkoop deel aanspraken op ouderdomspensioen

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

14

Nadere regels

Hoofdstuk

5

Het partner- en wezenpensioen

§

1

Het recht op pensioen

Artikel

15

Recht op partnerpensioen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Bijzonder partnerpensioen

Artikel

18

Recht op wezenpensioen

Artikel

19

Vervallen

Artikel

20

Vervallen

Artikel

21

Tijdelijk pensioen

§

2

Bedrag van het pensioen

Artikel

22

Berekening partnerpensioen

Artikel

22a

Vervallen

Artikel

22b

Vervallen

Artikel

22c

Vervallen

Artikel

23

Berekening bijzonder partnerpensioen

Artikel

24

Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding

Vervallen

Artikel

25

Berekening wezenpensioen

Artikel

25a

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen

Artikel

27a

Toeslag op nabestaandenpensioen

Vervallen

Artikel

27b

Toeslag op wezenpensioen

Vervallen

Artikel

28

Tijdelijk pensioen

Het tijdelijk pensioen is gelijk aan het pensioen waarop recht zou bestaan indien de vermiste op de dag van zijn vermissing was overleden.

Artikel

28a

Afkoop klein pensioen

Artikel

28b

Een partnerpensioen, een bijzonder partnerpensioen en een wezenpensioen wordt geïndexeerd op een wijze die gelijk is aan de indexering die wordt gehanteerd ten aanzien van het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen en het wezenpensioen van overheidswerknemers.

Hoofdstuk

6

Verval van pensioen

Artikel

29

Verval van uitzicht of recht op pensioen

Wij, de Raad van State gehoord, verklaren het uitzicht of het recht op pensioen geheel of gedeeltelijk vervallen, indien degene die dat uitzicht of recht heeft:

  • a.

    zich in vreemde krijgsdienst of in vreemde overheidsdienst heeft begeven en naar Ons oordeel zich daardoor uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen;

  • b.

    wegens enig strafbaar feit is veroordeeld waaruit naar Ons oordeel blijkt dat hij zich uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen.

Artikel

30

Herstel van uitzicht op pensioen

Artikel

31

Verval van recht op pensioen bij het niet-invorderen

Hoofdstuk

7

Samenloop van pensioenen

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Samenloop partnerpensioenen bij nieuw partnerschap

Artikel

34a

Samenloop van wezenpensioenen

Hoofdstuk

7a

Beslag, terugvordering, verrekening en korting

Artikel

34b

Op uitkeringen en pensioenen op grond van deze afdeling is beslag mogelijk overeenkomstig de voorschriften van het gemene recht.

Artikel

34c

Onverschuldigd betaalde uitkeringen of pensioenen op grond van deze afdeling kunnen worden teruggevorderd.

Artikel

34d

Artikel

34e

Artikel

34g

Indien verscheidene schuldeisers uit hoofde van beslag of korting aanspraak hebben op een deel van de uitkering of het pensioen geschiedt de verdeling naar evenredigheid der inschulden, voor zover niet de ene schuldeiser voorrang heeft boven de anderen.

Artikel

34h

Artikel

34i

Betaling of afgifte aan een gemachtigde, nadat een volmacht tot voldoening of invorderingen van bezoldiging is geëindigd, ontlasten de Staat, indien een gegeven opdracht tot de betaling of afgifte niet meer tijdig kon worden ingetrokken, toen de Staat van het eindigen van de volmacht kennis kreeg.

Hoofdstuk

8

Overgangsbepalingen

Artikel

35

Intrekking wet van 1 augustus 1956, Stb. 455

Vervallen

Artikel

36

Vervallen

Artikel

36a

(behoort bij hoofdstuk 3)

Vervallen

Artikel

37

Toepasselijkheid van deze wet

Vervallen

Artikel

38

Keuze-bepaling

Vervallen

Artikel

39

Het bedrag van de uitkering (behoort bij hoofdstuk 3)

Vervallen

Artikel

39a

(behoort bij hoofdstuk 3)

Ten aanzien van de uitkeringen die zijn toegekend ter zake van een ontslag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing uitkeringsduur Appa, blijft de uitkeringsduur van kracht zoals deze gold op de dag voorafgaand aan dat tijdstip.

Artikel

39b

(behoort bij hoofdstuk 3)

Artikel

40

Het bedrag van het eigen pensioen (behoort bij hoofdstuk 4)

Vervallen

Artikel

40a

(behoort bij hoofdstuk 4)

Artikel

40b

(behoort bij hoofdstuk 4)

Artikel

40c

(behoort bij artikel 13c) Pensioenopbouw tijdens uitkering

Artikel

40d

(behoort bij hoofdstuk 5) Anw-compensatie

Artikel

40e

(behoort bij hoofdstuk 5) Compensatie lagere Anw

Artikel

40f

(behoort bij hoofdstuk 5) compensatie Aow-premie

Artikel

40g

(behoort bij hoofdstuk 5 en artikel 115) leeftijd wees

Artikel

40h

(behoort bij hoofdstuk 5) Anw-compensatie en toeslag wezenpensioen

Artikel

41

Het recht op weduwen- en wezenpensioen (behoort bij hoofdstuk 5, § 1)

Vervallen

Artikel

41a

Vervallen

Artikel

42

Vervallen

Artikel

43

Vervallen

Artikel

44

Vervallen

Artikel

45

Vervallen

Artikel

45a

(behoort bij hoofdstuk 5)

Artikel

46

De berekening van het weduwen- en wezenpensioen (behoort bij hoofdstuk 5, § 2)

Vervallen

Artikel

47

Vervallen

Artikel

48

Verval van pensioen (behoort bij hoofdstuk 6)

Vervallen

Artikel

49

Samenloop van pensioenen (behoort bij hoofdstuk 7)

Vervallen

Derde

afdeling

Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoofdstuk

9

Algemeen gedeelte

Artikel

50

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde wordt verstaan onder:

  • a.

    kamerlid: lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

  • b.

    gewezen kamerlid: hij die uit hoofde van een aftreden als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal uitzicht heeft op pensioen krachtens deze afdeling;

  • c.

    gepensioneerd kamerlid: hij die uit hoofde van een aftreden als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal recht heeft op pensioen krachtens deze afdeling;

  • d.

    kamerlidtijd of kamerlidjaar: tijd of jaar, gedurende welke belanghebbende als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is opgetreden en waarover schadeloosstelling is genoten;

  • e.

    berekeningsgrondslag: het bedrag van de op de dag vóór het aftreden geldende schadeloosstelling en aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in de artikelen 2 en 2b van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, waarbij de evenbedoelde aanspraak wordt berekend over de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2 van de evengenoemde wet, verminderd met het in dat artikel bedoelde percentage van de vakantie-uitkering.

Artikel

50a

Hoofdstuk

10

De uitkering

Artikel

51

Het recht op uitkering

Artikel

52

Duur van de uitkering

Artikel

52a

Artikel

52b

Artikel

52c

Artikel

52d

De voordracht voor een krachtens de artikelen 52a, 52b of 52c vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel

53

Bedrag van de uitkering

Voortzetting van de uitkering bij invaliditeit

Artikel

53a

Artikel

53b

Artikel

53c

Artikel

53d

Artikel

53e

Artikel

54

Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf

Artikel

54a

Artikel

55

Artikel

56

Einde en verval van de uitkering

Artikel

57

Uitkering bij overlijden

Hoofdstuk

11

Het ouderdomspensioen

Artikel

58

Het recht op ouderdomspensioen

Een persoon die kamerlid is of kamerlid is geweest, heeft met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk 4 en de artikelen 39c tot en met 40c recht op ouderdomspensioen, met dien verstande dat:

Artikel

59

Pensioengrondslag tijd voor 1 januari 1986; inbouw algemeen pensioen

Vervallen

Hoofdstuk

12

Het partner- en wezenpensioen

Artikel

60

Recht op partnerpensioen en bijzonder partnerpensioen

De partner en de gewezen partner van een kamerlid, gewezen kamerlid of gepensioneerd kamerlid heeft met overeenkomstige toepassing van de artikelen 15, 17, 21, 22 tot en met 23a, 28, 31 en 34, alsmede de artikelen 40d tot en met 40f en de nadere regels op grond van artikel 45a recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat in artikel 40c voor «diensttijd» gelezen wordt «kamerlidtijd».

Artikel

61

Recht op wezenpensioen

Na het overlijden van een kamerlid, gewezen kamerlid of gepensioneerd kamerlid hebben zijn wezen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 18, 21, 25, 27, 28, 28a, 31 en 34a alsmede de artikelen 40g en 40h en de nadere regels op grond van 45a recht op een wezenpensioen.

Artikel

62

Bijzonder nabestaandenpensioen

Vervallen

Artikel

63

Vervallen

Artikel

64

Vervallen

Artikel

65

Vervallen

Artikel

66

Tijdelijk pensioen

Vervallen

Artikel

67

Nabestaandenpensioen

Vervallen

Artikel

67a

Vervallen

Artikel

67b

Vervallen

Artikel

67c

Vervallen

Artikel

68

Bijzonder nabestaandenpensioen

Vervallen

Artikel

69

Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding

Vervallen

Artikel

70

Wezenpensioen

Vervallen

Artikel

70a

Vervallen

Artikel

71

Vervallen

Artikel

72

Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen

Vervallen

Artikel

73

Toeslag op nabestaandenpensioen

Vervallen

Artikel

73a

Toeslag op wezenpensioen

Vervallen

Artikel

74

Tijdelijk pensioen

Vervallen

Artikel

74a

Afkoop klein pensioen

Vervallen

Hoofdstuk

13

Verval van pensioen

Artikel

75

Verval van recht op pensioen bij niet-invorderen

Vervallen

Artikel

76

Herstel van uitzicht of recht op pensioen

Vervallen

Hoofdstuk

14

Samenloop van pensioenen

Artikel

77

Vervallen

Artikel

78

Vervallen

Artikel

79

Samenloop nabestaandenpensioenen na hertrouwen of aanmelding

Vervallen

Artikel

79a

Samenloop van wezenpensioenen

Vervallen

Hoofdstuk

15

Overgangsbepalingen

Artikel

80

Intrekking wet van 31 juli 1957, Stb. 324

Vervallen

Artikel

81

Vervallen

Artikel

82

Toepasselijkheid van deze wet

Vervallen

Artikel

83

Keuze-bepaling

Vervallen

Artikel

84

Uitkering (behoort bij hoofdstuk 10)

Vervallen

Artikel

84c

(behoort bij hoofdstuk 10)

Artikel

85

Het bedrag van het eigen pensioen (behoort bij hoofdstuk 11)

Vervallen

Artikel

86

Het recht op weduwen- en wezenpensioen (behoort bij hoofdstuk 12, § 1)

Vervallen

Artikel

86a

Vervallen

Artikel

87

Vervallen

Artikel

88

Vervallen

Artikel

89

Vervallen

Artikel

90

De berekening van het weduwen- en wezenpensioen (behoort bij hoofdstuk 12, § 2)

Vervallen

Artikel

91

Verval van pensioen (behoort bij hoofdstuk 13)

Vervallen

Artikel

92

Samenloop van pensioenen (behoort bij hoofdstuk 14)

Vervallen

Vierde

afdeling

Gemeenschappelijke bepalingen ten aanzien van de pensioenen bedoeld in de tweede en derde afdeling

Hoofdstuk

16

Artikel

93

Eigen pensioenen

Vervallen

Artikel

94

Nabestaanden- en wezenpensioen

Vervallen

Hoofdstuk

17

Samenloop van pensioen en algemeen pensioen over diensttijd vóór 1 januari 1986

Artikel

95

Begripsomschrijvingen

Artikel

96

Volle-wezenpensioen

Het pensioen waarop twee of meer volle wezen recht hebben wordt, indien het als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, gelijk aan dat pensioen gedeeld door hun aantal.

Artikel

97

Inbouwbedrag

Artikel

98

Mededelingsplicht

Artikel

99

Algemeen pensioen en diensttijd

Voor de toepassing van artikel 97 geldt het volgende:

  • a.

    Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt met dien verstande dat, indien een belanghebbende recht heeft op nabestaanden- of wezenpensioen, het vorenstaande overeenkomstige toepassing vindt in verband met degene aan wiens overlijden het recht op pensioen wordt ontleend.

  • b.

    Het recht op een algemeen pensioen, dat bestond op de dag waarop de rechthebbende is overleden of sedert welke hij is vermist, wordt geacht voort te duren tot het tijdstip waarop diens pensioen krachtens het bepaalde in artikel 115, eerste lid, is geëindigd.

  • c.

    Indien een nabestaande recht heeft op nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet, maar geen van de kinderen aan welke de nabestaande het recht op die nabestaandenuitkering ontleent recht heeft op pensioen, wordt uitsluitend uitgegaan van het bedrag van de nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet.

  • d.

    Vervallen.

  • e.

    Als diensttijd wordt uitsluitend in aanmerking genomen de diensttijd, gelegen tussen de tijdstippen, waarop de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 1 van de Algemene Ouderdomswet is bereikt.

  • f.

    De diensttijd, waarnaar een pensioen is berekend op grond van artikel 68, tweede lid, van de Pensioenwet 1922, Stb. 240, zoals dit artikel luidde op 31 augustus 1956, van hem die na het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet de wens te kennen geeft als bedoeld in artikel 38, eerste lid, wordt tot een maximum van 2,4 jaar vermenigvuldigd met 4,76.

  • g.

    Een pensioen dat niet is berekend naar diensttijd wordt geacht te zijn berekend naar een diensttijd van 40 jaren.

  • h.

    Diensttijd, waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als politiek ambtsdrager is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensioen is ontleend; voor zover dientengevolge deze diensttijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de pensioengerechtigde leeftijd is of zou zijn bereikt wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorgebracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onderbreking van de daadwerkelijk als politiek ambtsdrager doorgebrachte tijd en voor het overige onmiddellijk voor de aanvang van de diensttijd waarnaar het pensioen is berekend.

  • i.

    Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd, waarop betrekking heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premiebetaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet.

  • j.

    De vakantie-uitkeringen, bedoeld in de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, worden geacht op overeenkomstige wijze als het algemeen pensioen in termijnen te worden uitbetaald.

Artikel

100

Gehuwde vrouw met recht op pensioen

Indien de belanghebbende een gehuwde vrouw is, wordt voor de toepassing van artikel 97 uitgegaan van het algemeen pensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde.

Artikel

101

Vermindering inbouwbedragen bij samenvallende diensttijd

Artikel

102

Vermindering inbouwbedragen bij korting op particulier pensioen

Artikel

103

Verrekening

Indien een algemeen pensioen wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds pensioen werd betaald en dientengevolge te veel pensioen is betaald, kan de Sociale verzekeringsbank het te veel betaalde pensioen ten behoeve van het lichaam te welks laste het pensioen komt, inhouden op het algemeen pensioen, voor zover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.

Artikel

104

Gemoedsbezwaren

De bepalingen van dit hoofdstuk blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen die op grond van gemoedsbezwaren hun recht op algemeen pensioen niet geldend maken, met dien verstande dat zij zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing vinden met betrekking tot diegenen van evenbedoelden, die recht hebben op een uitkering als bedoeld in artikel 48 van de Algemene Ouderdomswet.

Hoofdstuk

18

Bepalingen van administratieve aard

§

1

Financiële bepalingen

Artikel

105

Artikel

106

Inhoudingen

Artikel

107

Artikel

108

§

2

Aanvraag en toekenning van pensioen

Artikel

109

Toekenning pensioen; voorschotverlening

Artikel

110

Pensioenbeschikking

In een beschikking tot toekenning van pensioen worden de voor het pensioen medetellende diensttijd alsmede het bedrag waarover het pensioen wordt berekend vastgesteld.

Artikel

111

Vrijdom van leges

De stukken die Onze Minister nodig acht voor de toepassing van deze paragraaf zijn vrij van leges.

§

3

Einde van de pensioenen

Artikel

112

Ingang eigen pensioen

Vervallen

Artikel

113

Ingang nabestaanden- en wezenpensioen en tijdelijk pensioen

Vervallen

Artikel

114

Ingang hersteld pensioen

Vervallen

Artikel

115

Einde pensioen

Artikel

116

Overlijdensuitkering

Artikel

117

Terugvordering

§

4

Betaling van de pensioenen

Artikel

118

Maandbetaling

Artikel

119

Pensioenbetaling zonder machtiging aan een ander dan gepensioneerde

Artikel

120

Verval van pensioentermijnen

§

5

Beroep en herziening

Artikel

121

Beroep

De besluiten ter uitvoering van deze wet, met uitzondering van de Vijfde Afdeling, worden genomen door Onze Minister.

Artikel

122

Herziening, wijziging en herstel

Artikel

123

Hoofdstuk

19

Overgangsbepalingen

Artikel

124

Samenloop van pensioenen bedoeld in de tweede en derde afdeling en samenloop van een of meer van die pensioenen met een pensioen krachtens een andere regeling (behoort bij hoofdstuk 16)

Vervallen

Artikel

125

Samenloop van pensioen en algemeen pensioen (behoort bij hoofdstuk 17)

Vervallen

Artikel

126

Vervallen

Artikel

127

Vervallen

Bepalingen van administratieve aard

Artikel

128

Betaling AOW/AWW-premie (behoort bij hoofdstuk 18)

Vervallen

Artikel

129

Beroep en herziening

Vervallen

Vijfde

afdeling

Commissarissen van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters, wethouders en bestuurders van waterschappen

Hoofdstuk

20

Algemene bepalingen

Artikel

130

Artikel

130b

Hoofdstuk

21

De uitkering

Het recht op uitkering

Artikel

131

Duur van de uitkering

Artikel

132