Wet van 18 juni 1992, houdende algemene regeling met betrekking tot het luchtverkeer

Wet luchtvaart

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is mede ter uitvoering van het Verdrag van Chicago (Trb. 1973, 109), het Eurocontrol Verdrag (Trb. 1961, 62 gewijzigd Trb. 1981, 182) en de Multilaterale Overeenkomst betreffende "en route" heffingen (Trb. 1981, 181), nieuwe regels te stellen omtrent de bescherming van de openbare veiligheid bij het gebruik van het luchtruim en de bevordering van de veilige, ordelijke en vlotte afwikkeling van het luchtverkeer;
dat het tevens wenselijk is om de burgerlijke luchtverkeersbeveiliging onder te brengen in een zelfstandig bestuursorgaan;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

Artikel

1.2

Artikel

1.2a

Artikel

1.3

Een luchtvaartmaatschappij is verplicht er voor zorg te dragen, dat:

  • a.

    de door haar geëxploiteerde luchtvaartuigen in een zodanige staat zijn, dat daarmee veilig gevlogen en vervoerd kan worden;

  • b.

    het boordpersoneel van de door haar geëxploiteerde luchtvaartuigen over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring beschikt;

  • c.

    al datgene wordt gedaan, wat in haar vermogen ligt om ernstige lichamelijke of geestelijke vermoeidheid van de leden van het boordpersoneel bij de bediening van luchtvaartuigen te voorkomen.

Artikel

1.4

Voor zover Onze Minister van Verkeer en Waterstaat onderscheidenlijk Onze Minister van Defensie, beslissingen neemt ingevolge bij of krachtens deze wet verleende bevoegdheden, die mede betrekking hebben op de militaire luchtvaart onderscheidenlijk de burgerluchtvaart handelt hij in overeenstemming met Onze Minister van Defensie onderscheidenlijk Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Hoofdstuk

2

Personeel

Titel

2.1

Bewijzen van bevoegdheid

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Artikel

2.4

Artikel

2.5

Artikel

2.6

Artikel

2.7

Artikel

2.8

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op grond van internationale overeenkomsten of besluiten van volkenrechtelijke organisaties bewijzen van bevoegdheid of bewijzen van gelijkstelling, die op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 2.3, zesde lid, onderdeel c, gestelde eisen, zijn afgegeven door

  • a.

    de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

  • b.

    een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie

    erkennen als geldig bewijs van bevoegdheid of geldig bewijs van gelijkstelling. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel

2.9

Artikel

2.10

TITEL

2.2

ALGEMENE GEZONDHEIDSTOESTAND; VERBOD GEBRUIK ALCOHOL, DRUGS EN PSYCHOTROPE GENEESMIDDELEN

Artikel

2.11

Het is de houder van een bewijs van bevoegdheid of bewijs van gelijkstelling verboden werkzaamheden, tot het verrichten waarvan dat bewijs de bevoegdheid geeft, te verrichten wanneer de houder daardoor in verband met zijn lichamelijke of geestelijke gesteldheid de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengt of in gevaar kan brengen.

Artikel

2.12

Artikel

2.13

Aan de ambtenaren, die belast zijn met de handhaving van artikel 2.12 worden uit het register, bedoeld in artikel 126 van de Wegenverkeerswet 1994, op door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze de gegevens verstrekt, die zij voor de uitoefening van hun taak nodig hebben.

TITEL

2.3

ADVIESCOMMISSIE ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN

Artikel

2.14

Hoofdstuk

3

Luchtvaartuigen

Titel

3.1

Nationaliteitskenmerken en registratie van luchtvaartuigen

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Artikel

3.3

Artikel

3.4

Artikel

3.5

Artikel

3.6

Voor luchtvaartuigen, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 3.25 is verleend, geldt het vereiste, dat een inschrijvingskenmerk voor een bepaald luchtvaartuig is vastgesteld, niet, mits het betrokken luchtvaartuig een inschrijvingskenmerk voert, dat door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan die natuurlijke of rechtspersoon met het oog op de bedrijfsvoorraad is opgegeven. Artikel 3.2, tweede lid, is van toepassing.

Artikel

3.7

Ten aanzien van burgerluchtvaartuigen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven ter uitvoering van de artikelen 3.4 en 3.5. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

  • a.

    de procedure van aanvraag, wijziging of doorhaling van een inschrijving, alsmede de gegevens, welke bij elke procedure dienen te worden verstrekt;

  • b.

    de vernieuwing van het inschrijvingsbewijs, en

  • c.

    de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om inschrijving en om wijziging of doorhaling van de inschrijving alsmede voor afgifte en vernieuwing van een bewijs van inschrijving.

Titel

3.2

Luchtwaardigheid

§

3.2.1

Type-certificaat, bewijs van luchtwaardigheid

Artikel

3.8

Artikel

3.9

Artikel

3.10

Artikel

3.11

Artikel

3.12

Artikel

3.13

Artikel

3.14

Artikel

3.15

Artikel

3.16

Artikel

3.17

Artikel

3.18

Artikel

3.19

Artikel

3.20

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie type-certificaten, aanvullende type-certificaten of bewijzen van luchtwaardigheid, die op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 3.9, eerste lid, artikel 3.11 respectievelijk artikel 3.13, eerste lid, gestelde eisen, zijn afgegeven door

  • de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

  • een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie, erkennen als geldig typecertificaat, aanvullend type-certificaat of bewijs van luchtwaardigheid. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel

3.21

Artikel

3.22

Artikel

3.23

Ten aanzien van burgerluchtvaartuigen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven met betrekking tot het in deze paragraaf bepaalde. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

  • a.

    de aanvraag en de afgifte van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat en een bewijs van luchtwaardigheid;

  • b.

    de wijziging en overdracht van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat en een bewijs van luchtwaardigheid en de verlenging van zulk een bewijs;

  • c.

    de procedure van aanvraag, wijziging, vernieuwing, schorsing en intrekking van een type-certificaat en een aanvullend typecertificaat;

  • d.

    de procedure van aanvraag, wijziging, verlenging, vernieuwing, schorsing en intrekking van een bewijs van luchtwaardigheid;

  • e.

    hetgeen moet worden verstaan onder een ingrijpende wijziging als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid;

  • f.

    het aan luchtvaartuigen te verrichten onderhoud;

  • g.

    de vernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid, en

  • h.

    de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, wijziging of overdracht van een type-certificaat, een aanvullend type-certificaat of een bewijs van luchtwaardigheid of de verlenging van zulk een bewijs, dan wel van zijn aanvraag om een ontheffing.

Artikel

3.24

Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het model en de uitvoering van het type-certificaat, het aanvullend type-certificaat of het bewijs van luchtwaardigheid voor een burgerluchtvaartuig eisen worden vastgesteld.

§

3.2.2

Erkenningen

Artikel

3.25

Artikel

3.26

Artikel

3.27

Artikel

3.28

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan op grond van een internationale overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie natuurlijke of rechtspersonen, die bedrijven voeren, welke op grond van eisen, welke gelijkwaardig zijn aan de krachtens artikel 3.25 gestelde eisen,

  • a.

    erkend zijn door de bevoegde autoriteit van een door hem bij ministeriële regeling aangewezen staat, of

  • b.

    erkend zijn door een door hem bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisatie erkennen als erkende bedrijven. Aan de erkenning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Artikel

3.29

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot deze paragraaf. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen betreffende:

  • a.

    de aanvraag en de afgifte van een erkenning;

  • b.

    de verlenging of wijziging van een erkenning;

  • c.

    de procedure van aanvraag, verlenging, wijziging, schorsing of intrekking van een erkenning;

  • d.

    de vernieuwing van de erkenning, en

  • e.

    de vergoeding, die de aanvrager is verschuldigd voor de kosten van de behandeling van zijn aanvraag om afgifte, verlenging of wijziging van een erkenning.

§

3.2.3

Diverse bepalingen

Artikel

3.30

Artikel

3.31

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven met betrekking tot startinrichtingen voor luchtvaartuigen zonder voortstuwingsinrichting.

Hoofdstuk

5

Luchtverkeer, luchtverkeersbeveiliging en luchtverkeersbeveiligingsorganisatie

Titel

5.1

Luchtverkeer

Artikel

5.1

Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3 tot en met 5.9 is van toepassing op:

  • a..

    deelnemers aan het luchtverkeer binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam, en

  • b.

    Nederlandse luchtvaartuigen, waar deze zich ook bevinden, tenzij dit onverenigbaar is met de daar ter plaatse geldende regels of de regels die in overeenstemming met internationale afspraken worden gehanteerd door de ter plaatse voor de luchtverkeersdienstverlening verantwoordelijke Staat.

Artikel

5.2

Buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam houdt de gezagvoerder van een Nederlands luchtvaartuig zich aan de daar ter plaatse geldende regels. Indien in overeenstemming met internationale afspraken andere regels worden gehanteerd door de ter plaatse voor de luchtverkeersdienstverlening verantwoordelijke Staat, houdt de gezagvoerder zich aan deze regels.

Artikel

5.3

Het is verboden op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dan wel luchtverkeersleiding te geven dat daardoor personen of zaken in gevaar worden of kunnen worden gebracht.

Artikel

5.4

Het is verboden boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenmenigten, aan het luchtverkeer deel te nemen op een zodanige hoogte dat het niet meer mogelijk is een noodlanding uit te voeren zonder personen of zaken op het aardoppervlak in gevaar te brengen, tenzij zulks noodzakelijk is:

  • a.

    om op te stijgen van of te landen op een luchtvaartterrein;

  • b.

    voor de uitvoering van naderings- en vertrekprocedures, alsmede van luchtverkeerspatronen.

Artikel

5.5

Artikel

5.6

Het is verboden een vlucht uit te voeren zonder dat een gezagvoerder is aangewezen.

Artikel

5.7

Artikel

5.8

Voor de aanvang van iedere vlucht, neemt de gezagvoerder kennis van alle gegevens en inlichtingen die voor de uitvoering van de vlucht van belang zijn.

Artikel

5.9

Artikel

5.10

Artikel

5.11

Titel

5.2

Bepalingen met betrekking tot de luchtverkeersdienstverlening

§

5.2.1

Luchtverkeersdienstverlening

Artikel

5.12

Artikel

5.13

Artikel

5.14

Artikel

5.15

De instanties belast met luchtverkeersdienstverlening coördineren de uitvoering van deze taken met de instanties belast met de luchtverkeersdienstverlening binnen hetzelfde gebied of in aangrenzende gebieden.

Artikel

5.16

Artikel

5.17

Artikel

5.17a

Artikel

5.18

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van een veilige, ordelijke en vlotte afwikkeling van het luchtverkeer regels worden gesteld betreffende de prioriteitstelling bij de luchtverkeersdienstverlening.

Artikel

5.19

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de beheerder van een burgerluchtvaartterrein met inachtneming van de daarbij te stellen regels na overleg met de gebruikers en de betrokken luchtverkeersleidingsinstanties, de volgorde van het gebruik van het luchtvaartterrein vaststelt.

§

5.2.2

Vergoedingen

Artikel

5.20

Artikel

5.21

Titel

5.3

De luchtverkeersbeveiligings-organisatie

§

5.3.1

De LVNL

Artikel

5.22

Er is een organisatie voor luchtverkeersdienstverlening. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.

§

5.3.2

Taken van de LVNL

Artikel

5.23

§

5.3.3

Organen, inrichting en beheer van de organisatie

Artikel

5.24

De LVNL heeft een bestuur en een raad van toezicht.

Artikel

5.25

Artikel

5.26

Artikel

5.27

Artikel

5.28

Ingeval van schorsing of ontstentenis van een lid van het bestuur voorziet de raad van toezicht in de waarneming van zijn functie.

Artikel

5.29

Het bestuur legt jaarlijks, en voorts tussentijds indien hiertoe naar het oordeel van de raad van toezicht bijzondere aanleiding bestaat, aan de raad van toezicht verantwoording af over het door hem gevoerde beleid.

Artikel

5.30

De raad van toezicht bestaat uit zes leden, waaronder de voorzitter, alsmede een waarnemer, die de Minister van Verkeer en Waterstaat in de raad van toezicht vertegenwoordigt.

Artikel

5.31

Artikel

5.32

Artikel

5.33

§

5.3.4

Inrichting en bedrijfsvoering

Artikel

5.34

Het bestuur stelt bij reglement de hoofdlijnen vast van de inrichting van de LVNL en van de wijze van bedrijfsvoering.

Artikel

5.34a

Artikel

5.35

De bedrijfsvoering van de LVNL geschiedt zoveel mogelijk overeenkomstig die, welke algemeen gebruikelijk is bij het particuliere bedrijfsleven.

§

5.3.5

Geïnstitutionaliseerd overleg met gebruikers

Artikel

5.36

Het bestuur van de LVNL voert op bij reglement vast te stellen wijze overleg met gebruikers van door de organisatie geleverde diensten of met hun vertegenwoordigers omtrent aangelegenheden terzake waarvan naar zijn oordeel overleg dienstig is, alsmede omtrent aangelegenheden terzake waarvan de deelnemers aan het geïnstitutionaliseerde overleg het bestuur te kennen hebben gegeven overleg te willen voeren.

§

5.3.6

Personeel van de organisatie

Artikel

5.37

§

5.3.7

Geldmiddelen en financieel beheer

Artikel

5.38

De geldmiddelen van de LVNL bestaan uit:

  • a.

    de opbrengst van de in artikel 5.20 en 5.21 bedoelde vergoedingen;

  • b.

    uit compensatie, indien en voorzover verleend door het Rijk, voor tekorten ontstaan door de bij de in artikel 5.20, vijfde lid van deze wet bedoelde algemene maatregel van bestuur verleende vrijstelling van de heffingenplicht voor vluchten en voor de exploitatietekorten op de regionale velden die ontstaan indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat tarieven goedkeurt op een lager dan kostendekkend niveau;

  • c.

    de opbrengst van de vergoedingen voor verleende diensten waarvan de kosten niet reeds de basis vormen voor de vergoedingen bedoeld in de artikelen 5.20 en 5.21;

  • d.

    andere baten hoe ook genoemd.

Artikel

5.39

Het bestuur stelt bij reglement de werkwijze vast voor het financiële beheer en de administratieve organisatie van de LVNL.

Artikel

5.40

§

5.3.8

Inlichtingen, verslaglegging en controle

Artikel

5.41

Artikel

5.42

Artikel

5.43

Artikel

5.44

Waar in deze wet de goedkeuring van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is vereist, verleent dan wel onthoudt hij die, behoudens het bepaalde in artikel 5.43, derde lid, binnen twaalf weken na de datum van ontvangst van de goed te keuren stukken. Indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat goedkeuring onthoudt aan de financiële begroting, is het bestuur gerechtigd voor iedere maand gedurende welke de goedkeuring wordt onthouden, uitgaven te doen ter grootte van maximaal een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

Artikel

5.45

Indien naar het oordeel van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bestuur dan wel de raad van toezicht van de LVNL zijn taak niet of niet naar behoren vervult, kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, na overleg met het betrokken orgaan, de noodzakelijke voorzieningen treffen. Onze Minister stelt de Tweede Kamer der Staten-Generaal onverwijld in kennis van de door hem getroffen voorzieningen.

Artikel

5.46

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet en vervolgens na iedere vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de werking en doeltreffendheid van de LVNL. De LVNL is gehouden aan deze evaluatie medewerking te verlenen.

Hoofdstuk

9

Bijzondere of buitengewone omstandigheden

Artikel

9.1

Artikel

9.2

Artikel

9.3

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

9.4

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

9.5

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

9.6

HOOFDSTUK

10

MILITAIRE LUCHTVAART

Artikel

10.1

Artikel

10.2

Artikel

10.3

Onze Minister van Defensie kan voor militaire luchtvaartuigen toestaan, dat van het nationaliteitskenmerk en het inschrijvingskenmerk bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, wordt afgeweken.

Artikel

10.4

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

10.5

Hoofdstuk 4 is niet van toepassing op de vluchtuitvoering met militaire luchtvaartuigen alsmede op de vluchtuitvoering ten behoeve van militaire doeleinden.

Hoofdstuk

11

Toezicht-, opsporings- en strafbepalingen

Artikel

11.1

Artikel

11.2

Artikel

11.2a

Artikel

11.3

Artikel

11.4

Artikel

11.5

Artikel

11.6

Artikel

11.7

Artikel

11.8

Artikel

11.8a

De artikelen 11.4, tweede lid, 11.5, eerste, derde en vierde lid, 11.6, 11.7 en 11.8 zijn van overeenkomstige toepassing op degene, die luchtverkeersdienstverlening geeft als bedoeld in artikel 5.16 of 10.2 dan wel een grondstation of een mobiel station als bedoeld in artikel 5.17 bedient, met dien verstande, dat voor de toepassing van artikel 11.5 in plaats van het opleggen van een vliegverbod treedt het verbieden van het geven van luchtverkeersdienstverlening of het gebruiken van een grondstation als bedoeld in artikel 5.17.

Artikel

11.9

Artikel

11.10

Artikel

11.11

Artikel

11.12

Artikel

11.13

Artikel

11.14

Hoofdstuk

12

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1

Vervallen

Artikel

12.2

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat zendt drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de werking en de doeltreffendheid van de LVNL.

Artikel

12.3

Artikel

12.4

De ambtenaren die op het moment van inwerkingtreding van titel 5.3 van deze wet tot het personeel van de directie Luchtverkeersbeveiliging van de Rijksluchtvaartdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat behoren, gaan van rechtswege over in dienst van de LVNL.

Artikel

12.5

Artikel

12.6

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.31 benoemt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de leden van de raad van toezicht, bedoeld in artikel 5.31, tweede lid onder a, b, c, en d de eerste maal als volgt:

  • a.

    een lid wordt benoemd op voordracht van Onze Minister van Defensie;

  • b.

    een lid wordt benoemd uit de kring van de in Nederland werkzame luchtvaartmaatschappijen;

  • c.

    een lid wordt benoemd uit de kring van de exploitanten van Nederlandse luchtvaartterreinen;

  • d.

    een lid, tevens voorzitter, wordt benoemd op voordracht van de vier reeds benoemde leden van de raad van toezicht, voor een periode van drie jaren.

Artikel

12.7

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

12.8

Deze wet wordt aangehaald als: Wet luchtvaart.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Minister van Defensie, A. L. ter Beek
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Hoofdstuk 5

Luchtverkeer, luchtverkeersbeveiliging en luchtverkeersbeveiligingsorganisatie

Titel 5.1.

Luchtverkeer

Titel 5.2

Bepalingen met betrekking tot de luchtverkeersdienstverlening

§ 5.2.1

Luchtverkeersdienstverlening

§ 5.2.2

Vergoedingen.

Titel 5.3

De Luchtverkeersbeveiligings-organisatie

§ 5.3.1

De LVNL

§ 5.3.2

Taken van de LVNL

§ 5.3.3

Organen, inrichting en beheer van de organisatie

§ 5.3.4

Inrichting en bedrijfsvoering

§ 5.3.5

Geïnstitutionaliseerd overleg met gebruikers

§ 5.3.6

Personeel van de organisatie

§ 5.3.7

Geldmiddelen en financieel beheer

§ 5.3.8

Inlichtingen, verslaglegging en controle

Hoofdstuk 9

Bijzondere bepalingen

Hoofdstuk 11

Straf-, opsporings- en toezichtbepalingen

Hoofdstuk 12

Overgangs- en slotbepalingen