Artikel
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Certificaten worden afgegeven voor het geven van rijonderricht voor de volgende categorieën motorrijtuigen:
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs A als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie A);
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs B als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie B);
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs C als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie C);
motorrijtuigen voor het besturen waarvan rijbewijs D als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie D);
samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs B als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij B);
samenstellen van motorrijtuig en getrokken voertuig, voor het besturen waarvan rijbewijs E in combinatie met rijbewijs C of D als bedoeld in het Reglement rijbewijzen is vereist (categorie E bij B, C en D);
bromfietsen (categorie bromfiets).
De in artikel 5, eerste lid, van de wet bedoelde ambtenaren doen aan het instituut ten behoeve van het bijhouden van het register mededeling omtrent onbevoegd in certificaten aangebrachte wijzigingen als bedoeld in de artikelen 14 en 19 van de wet.
Bij de aanvraag voor het afleggen van het examen rijinstructeur dient de aanvrager een bewijsstuk aan het instituut over te leggen waaruit blijkt dat de aanvrager met goed gevolg een opleiding heeft gevolgd op het niveau van ten minste middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, lager danwel voorbereidend beroepsonderwijs of individueel beroepsonderwijs.
Artikel 7 van de wet is niet van toepassing op degene die in verband met het verkrijgen van de bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, in het bezit is van een door het instituut afgegeven ontheffing.
Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld omtrent de personen die in aanmerking komen voor een ontheffing, alsmede omtrent de aanvraag van een ontheffing.
Een ontheffing is geldig gedurende 6 maanden, gerekend vanaf de dag van afgifte, en wordt slechts eenmaal verstrekt. De geldigheidsduur van een ontheffing ten behoeve van de opleiding tot politierijinstructeur wordt bij elke ontheffing afzonderlijk vastgesteld en bedraagt ten hoogste 12 maanden.
Een ontheffing is slechts geldig voor het geven van rijonderricht in de op het bewijs van ontheffing vermelde categorie of categorieën van motorrijtuigen.
Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden vastgesteld omtrent deze voorschriften.
De ontheffing kan door het instituut worden ingetrokken indien de voorschriften niet worden nageleefd.
Het ontheffingsbewijs dient te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering en dient behoorlijk leesbaar te zijn.
Van de afgifte en de intrekking van een ontheffing wordt door het instituut aantekening gemaakt in het in artikel 4 van de wet bedoelde register.
De eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de wet, luiden als volgt:
Kennis van verkeer en verkeerswetgeving:
kennis van de voorschriften van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, van de Wegenverkeerswet 1994, van het Voertuigreglement, van het Reglement rijbewijzen, van het Kentekenreglement en van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993, inzicht in de achtergrond van het RVV 1990 en de Wegenverkeerswet 1994, alsmede enige kennis omtrent het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en het Wetboek van strafvordering voor zover van belang voor het wegverkeer;
inzicht in het oplossen van verkeersopgaven;
kennis van en inzicht in verkeersrisico's en adequaat handelen indien zodanige omstandigheden zich voordoen;
kennis van en inzicht in het gedrag en te verwachten gedrag van andere weggebruikers;
kennis van en inzicht in de problematiek van de mobiliteit en verkeersdoorstroming;
kennis van en inzicht in de invloed van het gemotoriseerd verkeer op het milieu;
kennis van en inzicht in de werking van het motorrijtuig voor zover rechtstreeks van belang voor de instructie van de bediening van het voertuig, alsmede kennis van en inzicht in het belang van voertuigonderhoud voor de veiligheid en het milieu;
kennis van en inzicht inzake adequaat optreden bij verkeersongevallen;
Rijvaardigheid en voertuigbeheersing:
vaardigheid in het onder alle omstandigheden bedienen van het voertuig, met inbegrip van handelen bij storing van het voertuig;
vaardigheid in het onder alle omstandigheden goed en bewust aan het verkeer deelnemen, met inbegrip van het oplossen van verkeersopgaven alsmede het tijdig onderkennen van risico's en het verantwoord reageren daarop;
Onderwijsdeskundigheid:
kennis en beheersing van algemene instructie- en begeleidingsprincipes;
kennis van en inzicht in voor de rijopleiding relevante verschillen tussen leerlingen, alsmede de wijze waarop de opleiding daarop moet worden gericht;
kennis en inzicht inzake de beoordeling van de vaardigheid van leerlingen;
kennis van onderwijskundige hulpmiddelen en inzicht in de juiste toepassing daarvan;
vaardigheid in het geven van theorieles;
vaardigheid in het geven van praktijkles;
vaardigheid in het corrigerend optreden tijdens de praktijkles;
vaardigheid in het aanpassen van de opleiding aan individuele leerlingen;
vaardigheid in het beoordelen van leerlingen;
vaardigheid in het toepassen van onderwijskundige hulpmiddelen.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A of B moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6 genoemde eisen.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie A of B aan een aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor de categorie B of A, dan wel over een geldig certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot bromfietsen, moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 8, 15, 18, 19 en 20.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot motorrijtuigen van de rijbewijscategorie C of D moet de aanvrager beschikken over een geldig certificaat voor de categorie B en moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 8, 15, 18, 19 en 20.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de rijbewijscategorie E bij B moet de aanvrager beschikken over een geldig certificaat voor de categorie B en moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6, onderdelen 9, 10 en 16, genoemde eisen.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot voertuigen van de rijbewijscategorieën E bij C en E bij D moet de aanvrager beschikken over een geldig certificaat voor de categorie C en moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6, onderdelen 9, 10 en 16, genoemde eisen.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot bromfietsen voor het besturen waarvan een bromfietscertificaat ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 verplicht is, moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 9, 10, 16 en 17.
Voor de eerste afgifte van een certificaat voor het geven van rijonderricht met betrekking tot bromfietsen voor het besturen waarvan een bromfietscertificaat ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 verplicht is, aan een aanvrager die reeds beschikt over een geldig certificaat voor de categorie B of A, moet door de aanvrager worden voldaan aan de in artikel 6 genoemde eisen, met uitzondering van de onderdelen 8 tot en met 10 en 15 tot en met 20.
Voor de toepassing van het eerste, tweede, derde, zesde en zevende lid moet de aanvrager voor wat betreft de eisen, genoemd onder 1, 2, 3, 4 en 7, in het bijzonder voldoen aan de eisen voor zover die eisen betrekking hebben op de categorie motorrijtuigen waarvoor afgifte van een certificaat wordt gevraagd.
Voor de afgifte van een certificaat in verband met het verstrijken van de geldigheidsduur van een eerder aan de aanvrager afgegeven certificaat, moet door de aanvrager worden voldaan aan de volgende eisen inzake het behoud van bekwaamheid als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de wet:
Kennis van verkeer en verkeerswetgeving:
kennis van en inzicht in de achtergrond van de voorschriften van de Wegenverkeerswet 1994, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Reglement rijbewijzen, alsmede globale kennis van het Voertuigreglement;
inzicht in het oplossen van verkeersopgaven in relatie tot onderdeel 1;
kennis van en inzicht in ontwikkelingen op het gebied van de verkeersveiligheid alsmede op het gebied van de mobiliteit en verkeersdoorstroming;
kennis van en inzicht in ontwikkelingen inzake de invloed van het gemotoriseerd verkeer op het milieu;
Onderwijsdeskundigheid:
kennis en beheersing van algemene instructie- en begeleidingsprincipes;
kennis van en inzicht in voor de rijopleiding relevante verschillen tussen leerlingen, alsmede de wijze waarop de opleiding daaraan moet worden aangepast;
kennis en inzicht inzake de beoordeling van de vaardigheid van leerlingen;
kennis van onderwijskundige hulpmiddelen en inzicht in de juiste toepassing daarvan.
Bij ministeriële regeling kunnen instructeursbewijzen die door het bevoegde gezag in het buitenland zijn afgegeven, worden aangewezen, op basis waarvan certificaten voor het geven van rijonderricht kunnen worden afgegeven.
Onze Minister wijst slechts instructeursbewijzen aan die door hem als gelijkwaardig worden beoordeeld aan certificaten die zijn afgegeven nadat aan de in artikel 6 bedoelde eisen is voldaan.
De hoofdopleiding, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de wet, waarvan het bezit van een geldig diploma is vereist voor de afgifte van een certificaat voor het geven van bijscholing, is een opleiding op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger-beroepsonderwijs, waarbij is geëxamineerd in een van de volgende vakken: psychologie, pedagogiek, andragogiek, voorlichtingskunde of onderwijskunde.
De voor de afgifte van een certificaat voor het geven van bijscholing vereiste beroepservaring als bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedraagt ten minste twee jaren.
De aanvullende eisen van bekwaamheid voor het geven van bijscholing, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel c, van de wet, luiden als volgt:
indien de bijscholing de geestelijke of lichamelijke geschiktheid van de houder van een rijbewijs betreft:
kennis van de hoofdlijnen van de verkeerswetgeving en van het oplossen van verkeersopgaven;
kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot psychologische, sociale en medische factoren;
kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot de factoren voertuig en omgeving;
kennis van en vaardigheid in het organiseren, geven en evalueren van bijscholing;
indien de bijscholing de rijvaardigheid van de houder van een rijbewijs betreft:
kennis op hoofdpunten van de psychologische, sociale en medische factoren die een rol spelen bij probleemgedrag en verkeersongevallen;
kennis van probleemgedrag en verkeersongevallen in relatie tot de factoren voertuig en omgeving;
kennis van en vaardigheid in het organiseren, geven en evalueren van rijvaardigheidsproeven.
De verplichting tot het afleggen van een toets, bedoeld in artikel 21, derde lid, en artikel 23, vierde lid, van de wet, wordt aan een houder van een certificaat opgelegd indien:
bij het besluit, bedoeld in artikel 21, derde lid, van de wet, dat geen onderzoek is vereist, blijkt dat betrokkene niet voldoet aan de in artikel 6, onder A, B of C, van dit besluit gestelde eisen van bekwaamheid;
uit de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 23 van de wet, blijkt dat betrokkene niet voldoet aan de in artikel 6, onder A, B of C, van dit besluit gestelde eisen van bekwaamheid.
Bij het opleggen van de verplichting tot het afleggen van een toets geeft Onze Minister aan op welk onderdeel of welke onderdelen van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 6, de toets betrekking dient te hebben.
Tijdstip waarop en plaats waar de houder van een certificaat het in artikel 21, tweede lid, van de wet bedoelde onderzoek dient te ondergaan, dan wel de in artikel 21, derde lid, van de wet bedoelde toets moet afleggen, worden door de aangewezen deskundige of deskundigen ingeval het een onderzoek betreft, dan wel door het instituut ingeval het een toets betreft, vastgesteld en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.
Indien betrokkene niet op de vastgestelde tijd en plaats aanwezig is terwijl van een geldige reden van verhindering blijkt, worden tijd en plaats voor het onderzoek dan wel de toets opnieuw door de deskundige of deskundigen dan wel door het instituut vastgesteld en aan betrokkene bij aangetekende brief medegedeeld.
Tot het tijdstip waarop hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement rijbewijzen in werking treden, treden voor de toepassing van artikel 6, onderdeel A, onder 1, en artikel 8, onderdeel A, onder 1, van dit besluit de op rijbewijzen, rijvaardigheid en rijbevoegdheid betrekking hebbende bepalingen van de Wegenverkeerswet en hoofdstuk VI van het Wegenverkeersreglement in de plaats van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement rijbewijzen.
Ten aanzien van onderzoeken en examens rijinstructeur, die zijn aangevraagd vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 9 van de wet, treden tot één jaar na dat tijdstip de eisen zoals vastgesteld in het Besluit van 11 oktober 1974 (Stb. 633), houdende vaststelling van de eisen van bekwaamheid tot het geven van rijonderricht, in de plaats van de in artikel 6 van het onderhavige besluit vastgestelde eisen, tenzij de aanvrager uitdrukkelijk om toepassing van de in artikel 6 opgenomen eisen verzoekt.
De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijonderricht motorrijtuigen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.