Besluit van 8 december 1997, houdende regels met betrekking tot het in de bodem lozen van vloeistoffen (Lozingenbesluit bodembescherming)

Lozingenbesluit bodembescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 november 1997, nr. MJZ97570259, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
De Raad van State gehoord (advies van 26 november 1997, nr. W08.97.0725);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 december 1997, nr. MJZ 97579463, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK

I

ALGEMEEN

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

wet:

de Wet bodembescherming;

lozing in de bodem:

het definitief in de bodem brengen of doen brengen van vloeistoffen;

bestaande lozing in de bodem:

lozing in de bodem die voor 1 juli 1990 regelmatig plaatsvond in het kader van een op die datum reeds bestaande activiteit en waarvan het aantal lozingseenheden - indien het een omvangrijke lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem betreft - sedert 1 juli 1990 met ten hoogste 20 procent is toegenomen;

gemiddeld hoogste grondwaterstand:

het gemiddeld hoogste niveau van de grondwaterstand gemeten over een tijdvak van ten minste 8 jaar;

riolering:

een gemeentelijk rioolstelsel;

woonruimte:

een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid;

lozingseenheid:

berekeningseenheid voor de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater die per dag in de bodem wordt geloosd;

beperkte lozing in de bodem:

lozing in de bodem van 10 lozingseenheden of minder per dag;

omvangrijke lozing in de bodem:

lozing in de bodem van meer dan 10 lozingseenheden per dag;

huishoudelijk afvalwater:

afvalwater afkomstig van particuliere huishoudens en ander afvalwater dat naar zijn aard en samenstelling overeenkomt met afvalwater afkomstig van een particulier huishouden;

koelwater:

water dat uitsluitend is gebruikt voor koelingsdoeleinden, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd en de concentratie van verontreinigende stoffen in het water niet door een bewerking van het water is toegenomen;

overige vloeistoffen:

vloeistoffen niet zijnde huishoudelijk afvalwater of koelwater;

omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel

1a

Vervallen

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

HOOFDSTUK

II

BEPERKTE LOZINGEN VAN HUISHOUDELIJK AFVALWATER IN DE BODEM

§

1

Lozingen in de bodem

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Zuiveringssystemen en infiltratievoorzieningen moeten, zolang zij in gebruik zijn voor lozingen in de bodem, zodanig worden onderhouden, dat hun goede werking gewaarborgd is.

Artikel

10

Indien een beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem definitief wordt beëindigd, moeten het zuiveringssysteem en de infiltratievoorziening worden verwijderd, of na volledige verwijdering van het erin aanwezige slib, worden opgevuld met schoon bodemmateriaal.

Artikel

10a

§

2

Bestaande lozingen in de bodem

Artikel

11

Artikel

11a

Artikel

12

Artikel

13

Indien een bestaande beperkte lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem definitief wordt beëindigd is artikel 10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

13a

HOOFDSTUK

III

OMVANGRIJKE LOZINGEN VAN HUISHOUDELIJK AFVALWATER IN DE BODEM

§

1

Lozingen in de bodem

Artikel

14

Artikel

14a

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

18

Artikel

19

Indien een lozing in de bodem als bedoeld in artikel 14 definitief wordt beëindigd, moeten het zuiveringssysteem en de infiltratievoorziening worden verwijderd of, na volledige verwijdering van het erin aanwezige slib, worden opgevuld met schoon bodemmateriaal.

Artikel

20

Bij een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 14 en bij een in artikel 14a bedoelde aanvraag om afwijking van het in artikel 14, eerste lid, bedoelde verbod worden de gegevens verstrekt die in de bij dit besluit behorende bijlage I zijn aangegeven. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de te verstrekken gegevens.

§

2

Bestaande lozingen in de bodem

Artikel

21

Artikel

21a

Artikel

22

Artikel

23

Ter zake van het definitief beëindigen van een lozing in de bodem als bedoeld in artikel 21 is artikel 19 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK

IV

KOELWATER EN OVERIGE VLOEISTOFFEN

Artikel

24

Artikel

24a

Artikel

25

Artikel

25a

Artikel

26

HOOFDSTUK

V

VERDERE BEPALINGEN

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

In gevallen waarin een verzoek om ontheffing of afwijking als bedoeld in de artikelen 14, 24 of 25, onderscheidenlijk 14a, 24a of 25a wordt ingediend, waarbij het lozen in de bodem gevolgen kan hebben voor de hoedanigheden van de bodem van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen, wordt desgevraagd met de betrokken lidstaat overleg gevoerd alvorens ontheffing wordt verleend, of afwijking wordt toegestaan.

HOOFDSTUK

VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Na de inwerkingtreding van dit besluit worden de krachtens het Lozingenbesluit bodembescherming (Stb. 1990, 217) vastgestelde regels en andere besluiten gelijkgesteld met regels onderscheidenlijk besluiten, vastgesteld met toepassing van dit besluit.

Artikel

36

Het Lozingenbesluit bodembescherming (Stb. 1990, 217) wordt ingetrokken.

Artikel

37

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel

38

Dit besluit wordt aangehaald als: Lozingenbesluit bodembescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer a.i., A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

Bijlage

I

behorende bij de artikelen 10a, 13a, 20 en 26 van het Lozingenbesluit bodembescherming

Ontheffing of afwijking van in het Lozingenbesluit bodembescherming gestelde verboden, als bedoeld in de artikelen 5, 5a, 11, 11a, 14, 14a, 21, 21a, 24, 24a, 25 en 25a van dat besluit

1. Bij een aanvraag om ontheffing als bedoeld in de artikelen 5, 11, 14, 21, 24 en 25 en bij een aanvraag om afwijking van in het besluit gestelde verboden, als bedoeld in de artikelen 5a, 11a, 14a, 21a, 24a en 25a, worden de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    naam en adres van degene die ontheffing vraagt;

  • b.

    een opgave van het adres waar de lozing in de bodem plaatsvindt of zal moeten plaatsvinden;

  • c.

    de kadastrale aanduiding en een plattegrondtekening van het terrein waar is of zal worden geloosd;

  • d.

    de voorgenomen tijdsduur van de lozing in de bodem, en

  • e.

    indien het betreft een verandering van de gebezigde werkwijze, het voorgenomen tijdstip van deze wijziging.

2. Bij een aanvraag om ontheffing voor een omvangrijke lozing van huishoudelijk afvalwater in de bodem, als bedoeld in artikel 14, tweede lid, en bij een aanvraag om afwijking als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, worden tevens de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    het aantal lozingseenheden berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4;

  • b.

    de resultaten van een onderzoek naar de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatse en de dimensionering van de infiltratievoorziening;

  • c.

    een omschrijving van het toe te passen zuiveringssysteem en de toe te passen infiltratievoorziening;

  • d.

    de afstand van de kadastrale grens van het perceel waar de vloeistof vrijkomt tot de dichtstbijzijnde riolering;

  • e.

    de resultaten van een onderzoek naar de andere wijzen van afvoer van het huishoudelijk afvalwater, en

  • f.

    de voorgenomen wijze van definitieve beëindiging van de lozing in de bodem.

3. Bij een aanvraag om ontheffing voor een beperkte lozing, als bedoeld in artikel 5, derde lid, en artikel 11, vierde lid, bij een aanvraag om afwijking als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, en artikel 11a, eerste lid, bij een aanvraag om ontheffing voor een omvangrijke lozing, als bedoeld in artikel 14, vierde lid, en 21, derde lid, en bij een aanvraag om afwijking als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, en artikel 21a, eerste lid, worden naast de gegevens zoals aangegeven onder punt 1 van deze bijlage tevens de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    het aantal lozingseenheden berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4;

  • b.

    de resultaten van een onderzoek naar de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatse van de dimensionering van de infiltratievoorziening;

  • c.

    een omschrijving van het toegepaste zuiveringssysteem en de toegepaste infiltratievoorziening alsmede het tijdstip van installatie, en

  • d.

    de voorgenomen wijze van definitieve beëindiging van de lozing in de bodem.

4. Bij een aanvraag om ontheffing voor een lozing van koelwater in de bodem, als bedoeld in artikel 24, en bij een aanvraag om afwijking als bedoeld in artikel 24a worden tevens de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de samenstelling en temperatuur van het koelwater;

  • b.

    de hoeveelheid van het koelwater;

  • c.

    de wijze waarop en de frequentie waarmee onderzoek wordt gedaan naar de samenstelling en temperatuur van het koelwater;

  • d.

    de resultaten van een onderzoek naar de te verwachten effecten van de lozing op de hoedanigheden van de bodem op de korte en lange termijn, en

  • e.

    de wijze waarop de lozing in de bodem plaatsvindt.

5. Bij een aanvraag om ontheffing voor een lozing van overige vloeistoffen in de bodem, als bedoeld in artikel 25, en bij een aanvraag om afwijking als bedoeld in artikel 25a worden tevens de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de samenstelling van de vloeistof;

  • b.

    de hoeveelheid van de vloeistof;

  • c.

    de wijze waarop en de frequentie waarmee onderzoek wordt gedaan naar de samenstelling van de vloeistof;

  • d.

    de resultaten van een onderzoek naar de te verwachten effecten van de lozing op de hoedanigheden van de bodem op de korte en lange termijn;

  • e.

    de wijze waarop de lozing in de bodem plaatsvindt;

  • f.

    de afstand van de kadastrale grens van het perceel waar de vloeistof vrijkomt tot de dichtstbijzijnde riolering;

  • g.

    de resultaten van een onderzoek naar de andere wijzen van afvoer van de vloeistof, en

  • h.

    de voorgenomen wijze van definitieve beëindiging van de lozing in de bodem.

Bijlage

II

bij het Lozingenbesluit bodembescherming

Kennisgeving als bedoeld in de artikelen 22 en 34 van het Lozingenbesluit bodembescherming

Bij een kennisgeving als bedoeld in de artikelen 22 en 34 moeten de volgende gegevens worden verstrekt:

  • a.

    naam en adres van degene die kennis geeft,

  • b.

    een opgave van het adres waar in de bodem wordt geloosd,

  • c.

    de kadastrale aanduiding en een plattegrondtekening van het terrein waar wordt geloosd,

  • d.

    de afstand van het dichtstbijzijnde gebouw waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt en de dichtstbijzijnde riolering,

  • e.

    het aantal lozingseenheden berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4,

  • f.

    de resultaten van het in artikel 21, tweede lid, onder c, dan wel het in artikel 34, eerste lid, onder a, bedoelde onderzoek naar de gemiddeld hoogste grondwaterstand ter plaatse en de dimensionering van de infiltratievoorziening,

  • g.

    een omschrijving van het toe te passen zuiveringssysteem en de infiltratievoorziening en

  • h.

    indien het betreft een verandering van de lozingswijze, het voorgenomen tijdstip van deze wijziging.

Bijlage

III

bij het Lozingenbesluit bodembescherming

Lijsten I en II als bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder b, van het Lozingenbesluit bodembescherming

LIJST I

Families en groepen van stoffen

  • 1.

    Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan.

  • 2.

    Organische fosforverbindingen.

  • 3.

    Organische tinverbindingen.

  • 4.

    Stoffen die een kankerverwekkende, mutagene of teratogene werking hebben.

  • 5.

    Minerale oliën en koolwaterstoffen.

  • 6.

    Cyaniden.

  • 7.

    De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:

    • -

      kwik

    • -

      cadmium

    • -

      lood

    • -

      arsenicum

    • -

      antimoon

    • -

      tin

    • -

      beryllium

    • -

      uranium

    • -

      thallium

    • -

      tellurium

    • -

      zilver

LIJST II

Families en groepen van stoffen

  • 1.

    De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan:

    • -

      zink

    • -

      koper

    • -

      nikkel

    • -

      chroom

    • -

      selenium

    • -

      molybdeen

    • -

      borium

    • -

      vanadium

    • -

      kobalt

    • -

      barium

    • -

      titaan

  • 2.

    Biociden en derivaten daarvan, die niet onder lijst I vallen.

  • 3.

    Stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of geur van het grondwater alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan en die het water ongeschikt voor menselijke consumptie maken.

  • 4.

    Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen kunnen ontstaan, met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in onschadelijke stoffen.

  • 5.

    Anorganische fosforverbindingen en elementair fosfor.

  • 6.

    Ammoniak, nitrieten en nitraten.

  • 7.

    Chloriden, bromiden, fluoriden.

  • 8.

    Sulfaten.