Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat een groot aantal verschillende stelsels bestaat met betrekking tot toestemmingen van bestuursorganen, die vereist zijn voor het verrichten van activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving, en dat het wenselijk is die stelsels zoveel mogelijk samen te voegen, opdat een samenhangende beoordeling van die activiteiten op de betrokken aspecten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit; dat het nodig is met het oog op dit nieuwe stelsel ook de handhaving daarvan te regelen en dat het wenselijk is van die gelegenheid gebruik te maken om de bestuursrechtelijke handhaving van regelingen met betrekking tot de fysieke leefomgeving – voor zover niet algemeen-bestuursrechtelijk geregeld – verder te uniformeren en in dezelfde wet onder te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1.1

Artikel

1.1a

Hoofdstuk

2

De omgevingsvergunning

§

2.1

Verbodsbepalingen, bevoegd gezag, gefaseerde vergunning, deelvergunning en revisievergunning

Artikel

2.1

Artikel

2.2

Artikel

2.3a

Artikel

2.4

Artikel

2.5

Artikel

2.5a

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, kan de omgevingsvergunning voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, bij de beschikking waarbij wordt beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de overige onlosmakelijke activiteiten worden gewijzigd, voor zover dat nodig is met het oog op het verlenen van die omgevingsvergunning.

Artikel

2.6

§

2.2

De aanvraag om een omgevingsvergunning

Artikel

2.7

Artikel

2.8

Artikel

2.9

Artikel

2.9a

§

2.3

De beoordeling van de aanvraag

Artikel

2.10

Artikel

2.11

Artikel

2.12

Artikel

2.13

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de brandveiligheid met het oog op het voorziene gebruik van het bouwwerk niet voldoende verzekerd is.

Artikel

2.14

Artikel

2.15

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel

2.16

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g of h, kan de omgevingsvergunning worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Artikel

2.17

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken algemene maatregel van bestuur.

Artikel

2.18

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Artikel

2.19

Voor zover de aanvraag ingevolge een wettelijk voorschrift tevens betrekking heeft op een andere activiteit dan bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2, kan de omgevingsvergunning voor die activiteit slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in het betrokken wettelijk voorschrift.

Artikel

2.20

Artikel

2.20a

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.

Artikel

2.21

Indien een aanvraag betrekking heeft op een project dat uit verschillende activiteiten bestaat en de omgevingsvergunning voor dat project ingevolge de artikelen 2.10 tot en met 2.20a moet worden geweigerd, kan het bevoegd gezag op verzoek van de aanvrager de omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten waarvoor zij niet behoeft te worden geweigerd.

§

2.4

De omgevingsvergunning

Artikel

2.22

Artikel

2.23

Artikel

2.23a

Artikel

2.23b

In een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

Artikel

2.24

Artikel

2.24a

Artikel

2.25

§

2.5

Advies en verklaring van geen bedenkingen

Artikel

2.26

Artikel

2.27

Artikel

2.28

Indien met het oog op de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning krachtens meer dan een wettelijk voorschrift een verklaring van hetzelfde bestuursorgaan is vereist, beslist dat bestuursorgaan daarover in één verklaring.

§

2.6

Wijziging en intrekking van de omgevingsvergunning

Artikel

2.29

Artikel

2.30

Artikel

2.31

Artikel

2.31a

Artikel

2.32

Onze Minister wijzigt de omgevingsvergunning of voorschriften van de omgevingsvergunning voor zover deze betrekking hebben op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, indien zich in de betrokken inrichting een voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer voordoet of heeft voorgedaan of, indien titel 17.1A van die wet van toepassing is, zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 17.5a van die wet voordoet of heeft voorgedaan en de geboden spoed een verzoek als bedoeld in artikel 2.29, tweede lid, niet toelaat of het bevoegd gezag niet aan het krachtens dat lid gedane verzoek binnen de daarbij aangegeven termijn gevolg heeft gegeven.

Artikel

2.33

Artikel

2.34

Artikel

2.33a

Hoofdstuk

3

Voorbereidingsprocedures

§

3.1

Algemene bepalingen over de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning

Artikel

3.1

Artikel

3.1a

Het bevoegd gezag kan zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.

Artikel

3.2a

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, ter zake van een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, neemt het bevoegd gezag geen beslissing dan na overleg met de eigenaar. Voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, neemt het bevoegd gezag geen beslissing dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel

3.3

Artikel

3.4

Artikel

3.5

Artikel

3.6

§

3.2

De reguliere voorbereidingsprocedure

Artikel

3.7

Artikel

3.9

§

3.3

De uitgebreide voorbereidingsprocedure

Artikel

3.10

Artikel

3.11

Artikel

3.12

Artikel

3.13

Artikel

3.14

Vervallen

§

3.4

Procedures voor wijziging en intrekking van de omgevingsvergunning

Artikel

3.15

§

3.5

Coördinatie met de voorbereiding van watervergunningen

Artikel

3.16

In gevallen waarin een omgevingsvergunning of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning wordt aangevraagd op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, waarbij sprake is van een handeling waarvoor een watervergunning als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, van de Waterwet vereist is, worden, indien op de voorbereiding van die watervergunning afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, bij de toepassing van deze wet de bepalingen van deze paragraaf in acht genomen.

Artikel

3.17

Indien in de watervergunning een bepaling wordt opgenomen als bedoeld in artikel 2.23 over de termijn waarvoor zij geldt, kan een gelijke bepaling worden opgenomen in de omgevingsvergunning.

Artikel

3.18

Artikel

3.19

Artikel

3.20

Artikel

3.21

De motivering van de beschikking vermeldt in ieder geval de invloed die de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen heeft gehad op de inhoud van de omgevingsvergunning of de beschikking tot wijziging van voorschriften van de omgevingsvergunning.

Artikel

3.22

Ten aanzien van een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning anders dan op aanvraag zijn de artikelen 3.16, 3.17, 3.19, 3.20 en 3.21 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

3.23

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de watervergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken.

Hoofdstuk

4

Financiële bepalingen

§

4.1

Financiële zekerheid

Artikel

4.1

§

4.2

Vergoeding van kosten en schade

Artikel

4.2

Artikel

4.3

Hoofdstuk

5

Uitvoering en handhaving

§

5.1

Algemene bepalingen

Artikel

5.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering en handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, alsmede op de uitvoering en handhaving van het bepaalde bij of krachtens de:

voor zover dit bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald.

Artikel

5.2

Artikel

5.2a

§

5.2

Kwaliteitsbevordering en samenwerking

Artikel

5.3

Artikel

5.4

Artikel

5.5

De betrokken bestuursorganen dragen zorg voor een goede kwaliteit van de uitvoering en handhaving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor andere taken dan de taken, aangewezen bij of krachtens artikel 5.3, vierde lid. Provinciale staten, onderscheidenlijk de gemeenteraad, kunnen, gehoord Onze Minister en het College van procureurs-generaal, onderscheidenlijk gedeputeerde staten, regels stellen over de uitvoering en handhaving in opdracht van gedeputeerde staten, onderscheidenlijk van burgemeester en wethouders.

Artikel

5.6

Artikel

5.7

Artikel

5.8

Artikel

5.9

§

5.3

Aanwijzing ambtenaren met toezichthoudende of opsporingsbevoegdheden

Artikel

5.10

Artikel

5.11

Artikel

5.12

Artikel

5.13

De ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van strafbaar gestelde feiten ter zake van het bepaalde bij of krachtens:

zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

§

5.4

Last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking van een vergunning of ontheffing

Artikel

5.14

Vervallen

Artikel

5.15

Onze betrokken Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet in gevallen waarin:

  • a.

    hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan is opgedragen, of

  • b.

    geen ander bestuursorgaan daartoe bevoegd is.

Artikel

5.16

Het bestuursorgaan dat een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom heeft gegeven terzake van overtreding van het bepaalde waarvoor bij of krachtens de betrokken wetten ook andere organen bevoegd zijn tot bestuursrechtelijke handhaving, zendt die organen onverwijld een exemplaar van die beschikking.

Artikel

5.17

Een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen.

Artikel

5.18

Bij een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen bepalen dat het besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. In dat geval kan het besluit, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen naar het oordeel van dat bestuursorgaan verzetten, jegens die rechtsopvolger of iedere verdere rechtsopvolger worden ten uitvoer gelegd en kunnen de kosten van die tenuitvoerlegging en een te innen dwangsom bij die rechtsopvolger of verdere rechtsopvolger worden ingevorderd.

Artikel

5.19

Artikel

5.20

Artikel

5.21

Artikel

5.22

Indien het verzoek wordt ingewilligd, voegt het bestuursorgaan bij de bekendmaking van de beschikking aan de verzoeker een exemplaar van de beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van de vergunning of ontheffing.

Artikel

5.23

Het bestuursorgaan zendt een exemplaar van de beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang, tot oplegging van een last onder dwangsom of tot intrekking van zodanige beschikkingen of van de beschikking tot intrekking van een vergunning of ontheffing aan de inspecteur en de andere bij of krachtens artikel 2.26 aangewezen adviseurs.

§

5.5

Vorderingsbevoegdheid van Onze betrokken Minister

Artikel

5.24

Vervallen

Artikel

5.25

Vervallen

§

5.6

Verhaal van kosten

Artikel

5.26

Hoofdstuk

6

Inwerkingtreding beschikkingen en rechtsbescherming

Artikel

6.1

Artikel

6.2

In gevallen waarin het onverwijld in werking treden van een beschikking als bedoeld in artikel 6.1 naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is, kan het in afwijking van dat artikel bepalen dat zij terstond na haar bekendmaking in werking treedt.

Artikel

6.2c

Artikel

6.3

Artikel

6.4

Indien in een geval als bedoeld in artikel 3.16 beroep is ingesteld tegen een beschikking op de aanvraag om een watervergunning en krachtens artikel 2.1 of 2.2 een daarmee samenhangende beschikking is gegeven met betrekking tot een omgevingsvergunning, heeft het beroep, voor zover het die samenhang betreft, ook betrekking op de laatstbedoelde beschikking.

Artikel

6.5

Artikel

6.5a

Vervallen

Artikel

6.6

Vervallen

Artikel

6.7

Vervallen

Artikel

6.8

Vervallen

Artikel

6.9

Vervallen

Artikel

6.10

Vervallen

Hoofdstuk

7

Verdere bepalingen

Artikel

7.1

Voor de uitvoering van deze wet ten aanzien van gebieden die niet deel uitmaken van een provincie of gemeente, worden, voor zover nodig, bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld ten aanzien van de bestuursorganen die de in deze wet vervatte bevoegdheden uitoefenen, en ten aanzien van de bestuursorganen die bij die uitvoering dienen te worden betrokken.

Artikel

7.2

Artikel

7.3

Artikel

7.4

De voordracht voor een krachtens artikel 1.1, derde lid, 2.1, eerste lid, onder d, 2.1, derde lid, 2.4, tweede of derde lid, 2.8, eerste lid, 2.9, tweede lid, 2.22, derde lid, 2.23, tweede lid, 2.24, eerste lid, 2.25, tweede of derde lid, 2.27, eerste of derde lid, 2.29, eerste lid, onder a, 3.9, eerste lid, onder b, 3.12, tweede lid, onder a, vierde of zesde lid, 4.1, eerste lid, 5.3, vierde lid, 5.6, tweede lid, 5.7, eerste lid, of 5.8, tweede en derde lid, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel

7.5

Artikel

7.6

Hoofdstuk

8

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

8.1

Artikel

8.2

Artikel

8.2a

Artikel

8.3

Artikel

8.4

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

8.5

Deze wet wordt aangehaald als: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. M. Cramer
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A. Plasterk
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin