Wet van 6 juli 2000, houdende nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer (Wet personenvervoer 2000)

Wet personenvervoer 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op het bevorderen van een betere afstemming van het aanbod van personenvervoer op de vraag, alsmede het bevorderen van periodieke betwistbaarheid in het regionaal openbaar vervoer wenselijk is om nieuwe regels te stellen omtrent het openbaar vervoer, het besloten busvervoer en het taxivervoer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

§

1

Definities

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    regionaal openbaar lichaam: een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering;

  • c.

    Nederlandse mededingingsautoriteit: de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Mededingingswet;

  • d.

    directeur-generaal: de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit;

  • e.

    bus: motorrijtuig, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • f.

    auto: motorrijtuig ingericht voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • g.

    dienstregeling: voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden waarin zijn aangeduid de halteplaatsen waartussen en de tijdstippen waarop openbaar vervoer wordt verricht, zo nodig onder de vermelding dat de halteplaatsen of tijdstippen door de reiziger kunnen worden beïnvloed;

  • h.

    openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

  • i.

    besloten busvervoer: personenvervoer per bus, anders dan bedoeld in onderdeel h;

  • j.

    taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;

  • k.

    vervoerder: degene die openbaar vervoer, besloten busvervoer of taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

  • l.

    concessie: recht om met uitsluiting van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaald tijdvak;

  • m.

    concessieverlener: het tot verlening van een concessie bevoegde gezag, bedoeld in artikel 20;

  • n.

    concessiehouder: vergunninghoudende vervoerder aan wie een concessie is verleend.

§

2

Werkingssfeer

Artikel

2

Artikel

3

§

3

Vergunningen

Artikel

4

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de verlening, weigering, wijziging, schorsing of intrekking van een vergunning en de aan een vergunning verbonden voorschriften en beperkingen. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen over:

  • a.

    de wijze waarop een aanvraag om verlening, wijziging of intrekking van een vergunning wordt ingediend;

  • b.

    de termijn waarbinnen op een aanvraag wordt beslist;

  • c.

    de afgifte, geldigheid en het gebruik van vergunningbewijzen voor bussen en auto's;

  • d.

    de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd voor de behandeling van een aanvraag als bedoeld in onderdeel a en voor de afgifte van vergunningbewijzen.

Artikel

9

Artikel

10

Onze Minister neemt een beslissing tot verlening, weigering, wijziging of intrekking van een vergunning voor het verrichten van openbaar vervoer per trein op grond van de wenselijkheid van het openbaar vervoer per trein en het financieel belang van het Rijk.

Artikel

11

Het is de houder van een vergunning verboden te handelen in strijd met:

  • a.

    een vergunning, de beperkingen waaronder een vergunning is verleend en de aan een vergunning verbonden voorschriften;

  • b.

    de beperkingen waaronder een ontheffing is verleend en de aan een ontheffing verbonden voorschriften.

§

4

Algemene verplichtingen

Artikel

12

Artikel

13

De vervoerder maakt op een naar de aard van het vervoer geëigende wijze kenbaar op welke wijze klachten over het verrichten van personenvervoer worden behandeld.

Artikel

14

§

5

Taken van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Gegevens of inlichtingen omtrent een onderneming, die in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van deze wet zijn verkregen door de Nederlandse mededingingsautoriteit, mogen uitsluitend worden gebruikt voor de toepassing van deze wet en de Mededingingswet.

Hoofdstuk

II

Concessies voor openbaar vervoer

§

1

Concessieplicht

Artikel

19

§

2

Concessieverlening

Artikel

20

Artikel

22

De concessieverleners, bedoeld in artikel 20, zijn bevoegd subsidies te verstrekken voor het in een concessie omschreven openbaar vervoer.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

De concessieverlener informeert ten minste eenmaal per jaar de consumentenorganisaties, bedoeld in artikel 27, over de resultaten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven maatregelen die door hem zijn genomen en die de belangen van de reiziger raken.

Artikel

29

§

3

Uitvoering van een concessie

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent een maximum gemiddeld tarief voor het openbaar vervoer, zonodig per concessiegebied.

Artikel

34

Artikel

35

Een ieder die enig recht kan doen gelden op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen infrastructuur, is verplicht het gebruik daarvan door de concessiehouder redelijkerwijs te gedogen voorzover dit voor de goede uitvoering van de concessie nodig is.

§

4

Overgang, beëindiging en overdracht van een concessie

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

41

Artikel

42

Onverminderd de artikelen 62 en 66 vervalt een concessie van rechtswege:

  • a.

    op het moment dat de vergunning van de concessiehouder van rechtswege is vervallen;

  • b.

    zodra een besluit tot intrekking van de vergunning van de concessiehouder onherroepelijk is geworden;

  • c.

    zodra een besluit tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar inzake de desbetreffende concessie onherroepelijk is geworden.

Artikel

43

Hoofdstuk

III

Bepalingen inzake de aanbesteding van concessies

§

1

Algemene bepalingen inzake aanbesteding van concessies

Artikel

44

Artikel

45

Overleg als bedoeld in artikel 26 over het verlenen van een concessie vindt in geval van aanbesteding plaats voordat een concessieverlener het programma van eisen vaststelt.

Artikel

46

Artikel

47

Onverminderd artikel 24, eerste lid, kan het tijdvak waarvoor een concessie is verleend eenmaal door de concessieverlener voor een periode van ten hoogste twaalf maanden worden verlengd, indien aanbesteding van een concessie voor een aansluitend tijdvak niet heeft geleid tot een concessieverlening.

Artikel

48

Van deelname aan een aanbesteding van een concessie is uitgesloten een instelling, dienst of bedrijf, waarover het openbaar lichaam waarvan een bestuursorgaan bevoegd is tot verlening van de concessie, op grond van feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit kan oefenen op de activiteiten van die vervoerder.

Artikel

49

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop aanbesteding van concessies plaatsvindt.

Artikel

50

De concessieverlener stelt een aanbestedingsreglement vast voor de procedure van aanbesteding van concessies.

§

2

De verklaring van geen bezwaar

Artikel

51

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

52

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

53

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

54

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

55

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

3

De procedure tot afgifte van de verklaring van geen bezwaar

Artikel

56

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

57

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

58

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

59

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

60

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

4

De aanbestedingsplicht

Artikel

61

Artikel

62

Een concessie die is verleend zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, vervalt een jaar nadat door Onze Minister toepassing is gegeven aan artikel 61, eerste lid, tenzij binnen dat jaar door de concessieverlener is voldaan aan artikel 61.

Artikel

63

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

5

De gemeentelijke vervoerbedrijven

Artikel

64

Artikel

65

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

66

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

67

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

68

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

69

Hoofdstuk

IV

Bepalingen voor de reiziger

Artikel

70

Artikel

71

Het is verboden een onbevoegd gewijzigd of anderszins bewerkt vervoerbewijs te gebruiken, een vervoerbewijs te misbruiken of de controle van vervoerbewijzen te belemmeren of te verhinderen.

Artikel

72

Het is verboden gebruik te maken van het openbaar vervoer en de daartoe behorende voorzieningen op zodanige wijze dat orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord.

Artikel

73

Een ieder die kennelijk gebruik wenst te maken van het openbaar vervoer of de daartoe behorende voorzieningen, is verplicht de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang op te volgen, die door of vanwege de vervoerder die openbaar vervoer verricht, duidelijk kenbaar zijn gemaakt.

Artikel

74

Hoofdstuk

V

De rijksbijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer

Artikel

76

Onze Minister verleent aan de concessieverlener een bijdrage voor de exploitatie van openbaar vervoer.

Artikel

77

Bij de berekening van de bijdrage voor exploitatie van openbaar vervoer wordt uitgegaan van het gebruik van het openbaar vervoer, voor zover dit niet wordt verricht krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 29.

Artikel

78

Onze Minister kan bij de verlening van een bijdrage aan de concessieverlener het in artikel 77 bedoelde gebruik van openbaar vervoer geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing laten, indien de concessieverlener:

Artikel

79

Artikel

81

De bijdrage wordt vastgesteld in het jaar na het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft. Onverminderd artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de bijdrage gewijzigd worden vastgesteld, indien:

  • a.

    het gebruik van openbaar vervoer in het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft, is gewijzigd;

  • b.

    sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 78, onderdelen a, b of c;

  • c.

    de hoogte van lonen of prijzen in het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft, is gewijzigd.

Artikel

82

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de te verstrekken bijdrage en kunnen regels worden gesteld over de daaraan te verbinden verplichtingen. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen over:

  • a.

    de berekening van de bijdrage;

  • b.

    de berekening van de vervoeropbrengsten;

  • c.

    de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan de artikelen 78 en 81, onderdeel a;

  • d.

    de betaling, intrekking, wijziging en terugvordering van de bijdrage en het verlenen van voorschotten;

  • e.

    de gegevens die de concessieverlener of concessiehouder ten behoeve van de verlening en vaststelling van de bijdrage dient te verstrekken;

  • f.

    de controle op, alsmede de verantwoording en administratie van de besteding van de bijdrage.

Hoofdstuk

VI

Internationaal vervoer en taxivervoer

§

1

Internationaal vervoer

Artikel

83

§

2

Taxivervoer

Artikel

84

Artikel

86

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld betreffende:

  • a.

    de minimale beschikbaarheid van het taxivervoer;

  • b.

    het kenbaar maken van de tarieven aan de reiziger;

  • c.

    de administratie die de vervoerder dient te voeren ten behoeve van een doelmatig toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze wet bepaalde.

Hoofdstuk

VII

Handhaving

§

1

Toezicht en opsporing

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

92

De reiziger is op eerste vordering van de in de artikelen 87 en 89 bedoelde ambtenaren en personen, indien deze hebben vastgesteld dat de reiziger in strijd heeft gehandeld met de artikelen 70 of 71, verplicht tot het terstond ter inzage verstrekken van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet dan wel een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994.

§

2

Dwang- en strafbepalingen

Artikel

93

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel

94

Artikel

96

Artikel

97

Indien naar het oordeel van de in de artikelen 87 of 89 bedoelde ambtenaren en personen in onvoldoende mate medewerking wordt verleend bij de uitvoering van de hun opgedragen taak, treffen zij zo nodig met behulp van de sterke arm de nodige maatregelen.

Artikel

98

Artikel

99

Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:

  • a.

    indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

  • b.

    indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht tot strafvordering wegens overtreding van de artikelen 70 of 71 vervalt door voldoening op een daarbij aan te geven wijze van een bij of krachtens die maatregel vast te stellen geldsom aan de vervoerder.

Artikel

103

Overtreding van artikel 4 is een misdrijf.

Hoofdstuk

VIII

Overige bepalingen

§

1

Bepalingen van verschillende aard

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

Onze Minister voert overleg over voorgenomen voorstellen van wet, ontwerpen van algemene maatregel van bestuur en ontwerpen van ministeriële regelingen op het terrein van het openbaar vervoer, het besloten busvervoer en het taxivervoer met ten minste vertegenwoordigers van:

  • a.

    representatieve organisaties van werkgevers en werknemers in het openbaar vervoer, het besloten busvervoer en het taxivervoer;

  • b.

    provincies, regionaal openbare lichamen en gemeenten;

  • c.

    representatieve organisaties die de belangen van gebruikers van het openbaar vervoer, het besloten busvervoer en het taxivervoer behartigen.

Artikel

107

De voordracht voor een eerste vaststelling van een algemene maatregel van bestuur op grond van deze wet wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp daarvoor aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel

108

Artikel

109

Artikel

110

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat artikel 53, tweede lid, buiten toepassing blijft. Na het tot stand komen van die regeling wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel van wet tot goedkeuring van de ministeriële regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

§

2

Overgangsbepalingen

Artikel

111

Artikel

112

Artikel

113

Een vergunning voor het verrichten van taxivervoer die voor de datum van inwerkingtreding van artikel 127 is verleend ingevolge artikel 57 van de Wet personenvervoer, zoals dit artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel 127, geldt, onverminderd mogelijke wijziging, schorsing, intrekking of het van rechtswege vervallen, met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 127, als een vergunning verleend ingevolge artikel 5.

Artikel

114

Artikel

115

Een aanvraag voor een vergunning voor het verrichten van taxivervoer die voor de datum van inwerkingtreding van artikel 127 is ingediend ingevolge artikel 57 van de Wet personenvervoer, zoals dit artikel luidde voor de datum van inwerkingtreding van artikel 127, en waarop op de datum van de inwerkingtreding van artikel 127 nog geen beslissing is genomen, geldt met ingang van die datum als een aanvraag voor een vergunning voor het verrichten van taxivervoer ingevolge artikel 5.

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Indien een gemeentelijk vervoerbedrijf op de dag van inwerkingtreding van artikel 69 werkzaamheden verricht die op grond van artikel 69, eerste lid, niet zijn toegestaan, worden die werkzaamheden binnen twaalf maanden na dat tijdstip overgedragen aan een privaatrechtelijke rechtspersoon. Artikel 69, eerste lid, geldt in die periode niet ten aanzien van die werkzaamheden.

Artikel

120

Artikel

121

Artikel

122

Keuringsbewijzen, duplicaten van keuringsbewijzen en andere bewijzen die zijn afgegeven op basis van artikel 69 van de Wet personenvervoer zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van artikel 127 behouden hun geldigheid voor de duur van de termijn waarvoor zij zijn afgegeven.

Artikel

123

Artikel

124

In afwijking van artikel 123 wordt een bezwaar- of beroepschrift, gericht tegen een besluit omtrent het verrichten van taxivervoer, dat op of na 1 januari 2000 op grond van de Wet personenvervoer is ingediend en voor zover daarop bij de inwerkingtreding van artikel 127 nog niet is beslist, afgehandeld volgens deze wet.

§

3

Wijziging van andere wetten

Artikel

125

Wijzigt de Spoorwegwet.

Artikel

126

Wijzigt de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel

127

De Wet personenvervoer wordt ingetrokken.

Artikel

128

Wijzigt de wet van 9 december 1999 tot wijziging van de Wet personenvervoer voor het taxivervoer (deregulering taxivervoer) (Stb. 535).

Artikel

129

De wet van 13 november 1997 tot wijziging van de Wet personenvervoer (Stb. 1997, 559) wordt ingetrokken.

Artikel

130

Wijzigt de Kaderwet bestuur in verandering.

Artikel

131

Wijzigt de Vervoersnoodwet.

Artikel

132

Wijzigt de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

Artikel

133

Wijzigt de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.

Artikel

134

Wijzigt de Mededingingswet.

Artikel

135

Wijzigt de Vestigingswet bedrijven 1954.

Artikel

136

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

137

Wijzigt de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.

Artikel

138

Wijzigt de Wet op de accijns.

Artikel

139

Wijzigt de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.:

Artikel

140

Wijzigt de Wet op de omzetbelasting 1968.

§

4

Slotbepalingen

Artikel

142

Na de inwerkingtreding van artikel 127 berust de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer, op artikel 84 van deze wet.

Artikel

143

Artikel

144

Deze wet wordt aangehaald als: Wet personenvervoer 2000.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos
De Minister van Justitie, A. H. Korthals