Besluit van 2 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot de uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, de stimuleringsuitkeringen, de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en wijziging van andere besluiten (Besluit maatschappelijke ondersteuning)
Besluit maatschappelijke ondersteuning
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 juli 2006, kenmerk DMO/SFI-2698621;
stimuleringsuitkering: een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 21 van de wet;
e.
maatschappelijke opvang: maatschappelijk opvang, vrouwenopvang daaronder niet begrepen;
f.
peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend.
Hoofdstuk
II
Uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid
Artikel
2.1
Aan de in de bij dit besluit behorende bijlage, onder A, opgenomen gemeenten, wordt een uitkering verstrekt ten behoeve van activiteiten op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid.
Artikel
2.2
Aan de in de bij dit besluit behorende bijlage, onder B, opgenomen gemeenten, wordt een uitkering verstrekt ten behoeve van activiteiten op het terrein van vrouwenopvang.
Artikel
2.3
Uitkeringen aan gemeenten ten behoeve van door hun besturen te voeren beleid op de terreinen van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid worden door Onze Minister toegekend met inachtneming van de artikelen 2.4 tot en met 2.10.
Artikel
2.4
1
Onze Minister geeft voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar aan de colleges van burgemeester en wethouders kennis van de verwachte uitkeringen voor het uitkeringsjaar.
2
Onze Minister beslist voor 15 januari van het kalenderjaar omtrent de verlening. De beschikking bevat de wijze waarop het bedrag dat wordt verleend, is bepaald.
3
Op de verleende uitkering wordt maandelijks een voorschot verleend van één twaalfde deel van de verleende uitkering.
Bij de verlening van een uitkering kan Onze Minister bepalen dat het uitkeringsbedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
2
Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de uitkering tevens bepalen welk deel van het uitkeringsbedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
3
Indien een uitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.
Artikel
2.6
1
Voor zover na afloop van het kalenderjaar de uitkering niet is besteed aan het doel van de uitkering, kan het worden gereserveerd. De aldus gereserveerde bedragen kunnen uitsluitend worden besteed aan het doel waarvoor de uitkering werd verstrekt.
2
Het totaal van de reservering, bedoeld in het eerste lid, gaat een percentage van 30% van de verleende uitkering niet te boven.
Het college van burgemeester en wethouders doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd. Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister kan, gelet op het belang dat dit hoofdstuk beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Hoofdstuk
III
Stimuleringsuitkeringen
§
1
Het aanvragen van een stimuleringsuitkering
Artikel
3.1.1
1
De aanvraag voor een stimuleringsuitkering, anders dan ten behoeve van een project, wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van het desbetreffende kalenderjaar ingediend.
2
Bij de aanvraag wordt aangegeven welke activiteiten met behulp van de stimuleringsuitkering zullen worden gesubsidieerd, welke doelen daarmee worden nagestreefd en welke kosten met de activiteiten zullen zijn gemoeid.
3
Onze Minister kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.
Artikel
3.1.2
1
Onze Minister kan voor projecten stimuleringsuitkeringen verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar.
2
Een aanvraag van een stimuleringsuitkering ten behoeve van een project wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van de periode waarop deze betrekking heeft, ingediend. Artikel 3.1.1, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
§
2
Het verlenen van een stimuleringsuitkering en de bevoorschotting
Artikel
3.2.1
1
Onze Minister geeft een beschikking op de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat op aanvragen wordt beslist op of na een of meer bepaalde data in een kalenderjaar.
2
Indien de beslissing een verlening inhoudt, wordt het bedrag van de stimuleringsuitkering vermeld dan wel de wijze waarop dit wordt bepaald en welk bedrag ten hoogste zal worden verleend.
Nadat een aanvraag voor een stimuleringsuitkering is ingediend, kan Onze Minister voorschotten verlenen.
2
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de bevoorschotting.
3
Indien de aanvraag te laat wordt ingediend en Onze Minister de aanvraag desondanks in behandeling neemt, kan hij het verlenen van voorschotten evenredig later doen plaatsvinden.
Artikel
3.2.3
1
Bij de verlening van een stimuleringsuitkering kan Onze Minister bepalen dat het uitkeringsbedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
2
Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan Onze Minister bij de verlening van de stimuleringsuitkering tevens bepalen welk deel van het uitkeringsbedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
3
Indien een stimuleringsuitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.
§
3
Aan de verlening van een stimuleringsuitkering verbonden verplichtingen
Artikel
3.3.1
Het college van burgemeester en wethouders doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van een stimuleringsuitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd. Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
3.3.2
Binnen zes maanden na afloop van het jaar waarin een stimuleringsuitkering is verstrekt, zendt het college van burgemeester en wethouders een schriftelijk verslag aan Onze Minister over de activiteiten waarvoor een stimuleringsuitkering is verstrekt.
Artikel
3.3.3
1
Het college van burgemeester en wethouders verstrekt aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien het college slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt het college de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.
2
Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door Onze Minister aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.
3
Het college van burgemeester en wethouders werkt mee aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht Onze Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.
Artikel
3.3.4
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de aan de verlening van bepaalde categorieën van stimuleringsuitkeringen te verbinden verplichtingen.
§
4
De vaststelling van een stimuleringsuitkering en betaling
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het bedrag van een stimuleringsuitkering wordt berekend.
2
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting en de wijze van indiening van aanvragen, het activiteitenplan, het projectplan en het verslag.
Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 15, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van de wet mag de verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen niet meer bedragen dan:
a.
voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16 137 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16 137;
b.
voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14 162 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14 162;
c.
voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20 810 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20 810;
d.
voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19 837 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19 837.
2
De gemeenteraad kan de verschuldigde eigen bijdrage of het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, verlagen door het bedrag van € 16,60, het bedrag van € 23,80 of het percentage van 15 te verlagen of de overige in het eerste lid genoemde bedragen in gelijke mate te wijzigen.
3
Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.
4
Voor een rolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.
Artikel
4.2
1
Het inkomen, bedoeld in het artikel 4.1, eerste lid, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:
a.
indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;
Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.
3
In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.
4
Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.
Artikel
4.3
Voor de toepassing van de artikelen 4.1 en 4.2 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.
Artikel
4.4
De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:
a.
binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;
b.
binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.
Artikel
4.5
1
Bij ministeriële regeling worden de bedragen van € 16,60 en € 23,80, genoemd in artikel 4.1, eerste en tweede lid, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.
2
De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
3
Bij de jaarlijkse toepassing van het eerste lid wordt de afronding, bedoeld in het tweede lid, buiten beschouwing gelaten.
Aanwijzen van instellingen voor het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer
Artikel
5
Als instellingen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet worden aangewezen de instellingen die huishoudelijke verzorging verlenen.
Hoofdstuk
VI
Wijziging van andere besluiten
Artikel
6.1
Wijzigt het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998.
Artikel
6.2
Wijzigt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen.
Artikel
6.3
Wijzigt het Besluit bijzondere militaire pensioenen.
Artikel
6.4
Wijzigt het Reïntegratiebesluit.
Artikel
6.5
Wijzigt het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten.
Artikel
6.6
Wijzigt het Besluit gelijkstelling vreemdelingen WWB, IOAW, IOAZ, WVG en WWIK.
Artikel
6.7
Wijzigt het Bijdragebesluit zorg.
Artikel
6.8
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
Artikel
6.9
Wijzigt het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.
Artikel
6.10
Wijzigt het Besluit WWB 2007.
Artikel
6.11
Wijzigt het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
Artikel
6.12
Wijzigt het Zorgindicatiebesluit.
Artikel
6.13
Wijzigt het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering.
Artikel
6.14
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
Artikel
6.15
Wijzigt het Uitvoeringsbesluit artikel 1, tweede lid, Kwaliteitswet zorginstellingen, enz.
Artikel
6.16
Wijzigt het Besluit opheffing contracteerplicht extramurale zorg AWBZ.
Artikel
6.17
Wijzigt het Aanpassingsbesluit Zorgverzekeringswet.
Hoofdstuk
VII
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
7.1
1
Tot 1 januari 2008 is de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend geen eigen bijdrage ingevolge de wet verschuldigd, indien deze persoon of zijn echtgenoot een bijdrage als bedoeld in artikel 4 of artikel 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is.
2
Tot 1 januari 2008 blijft op een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 19 van de wet geen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning voor eigen rekening van de persoon aan wie een zodanige tegemoetkoming is verleend, indien deze persoon of zijn echtgenoot een bijdrage als bedoeld in artikel 4 of artikel 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is.