Artikel
I
(Wijziging Wet luchtvaart)
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Wijzigt de Wet luchtvaart.
Wijzigt deze wet.
Wijzigt de Luchtvaartwet.
Vervallen
Wijzigt de Wet geluidhinder.
Wijzigt de Onteigeningswet.
De Wet geluidhinder zoals zij luidde vóór inwerkingtreding van artikel V blijft van toepassing op een luchtvaartterrein, aangewezen op grond van artikel 18 van de Luchtvaartwet, zolang op dat luchtvaartterrein het bepaalde bij of krachtens de Luchtvaartwet van toepassing blijft krachtens artikel IX, tweede lid, of artikel XVIII, derde lid.
Artikel 110f van de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V blijft van toepassing op de onderstaande besluiten, totdat deze onherroepelijk zijn geworden:
een bestemmingsplan dat wordt vastgesteld met toepassing van de Wet geluidhinder en waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
een projectbesluit als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening dat wordt vastgesteld met toepassing van de Wet geluidhinder en waarvan het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting waarvoor het voornemen tot het indienen van een verzoek tot het vaststellen van die hogere waarde is bekendgemaakt vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
een tracébesluit waarvan het ontwerp, respectievelijk een gewijzigd ontwerp als bedoeld in artikel 11, eerste lid, respectievelijk artikel 14, eerste lid, van de Tracéwet, is vastgesteld vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
een saneringsprogrammawaarvoor ten behoeve van het ontwerpprogramma toepassing is gegeven aan artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
een besluit tot aanleg of reconstructie van een weg of aanleg of wijziging van een spoorweg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure waarvoor de resultaten van het vereiste akoestisch onderzoek en een beschrijving van de maatregelen die nodig zijn aan de gemeenteraad zijn overgelegd vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
een vergunning voor een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer waarvoor het ontwerp ter inzage is gelegd vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid;
een wegaanpassingsbesluit ten aanzien van de in de bijlage, onder a, van de Spoedwet wegverbreding opgenomen projecten waarvoor het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd vóór het tijdstip, bedoeld in artikel IX, eerste lid, onderscheidenlijk artikel XVIII, derde lid.
Artikel 110f van de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving zoals deze gold voor het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan tevens worden toegepast op een besluit als bedoeld in het eerste lid, totdat het besluit onherroepelijk is geworden, indien de daar genoemde handeling ter voorbereiding van het besluit is verricht binnen drie maanden na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
Een aanwijzing van een burgerluchtvaartterrein, op grond van artikel 18 van de Luchtvaartwet, blijft geldig tot het tijdstip waarop voor die luchthaven de ministeriële regeling, bedoeld in artikel X, eerste lid, van deze wet, in werking is getreden.
Op de aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid, blijft het bepaalde bij of krachtens de Luchtvaartwet van toepassing zoals dat luidt op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, van deze wet tot het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat de ontheffing, bedoeld in artikel 25f van de Luchtvaartwet, tevens betrekking kan hebben op een overschrijding van de geluidszone die het gevolg is van de uitvoering van vluchten ten behoeve van spoedeisende hulpverlening.
Een besluit voor een burgerluchtvaartterrein afgegeven op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen of een ontheffing voor burgerluchtvaart afgegeven op grond van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Luchtvaartwet blijft geldig totdat voor deze luchthaven een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling als bedoeld in de Wet luchtvaart, in werking is getreden.
Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor ieder burgerluchtvaartterrein dat is aangewezen op grond van artikel 18 van de Luchtvaartwet, aan beide zijden in het verlengde van de middellijn van de start- en landingsbaan op 100 meter van het einde van de baan een punt vastgesteld waar de geluidbelasting een bepaalde waarde niet te boven mag gaan.
In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt op elke locatie waar woonbebouwing met een aaneengesloten karakter gelegen is op of in de nabijheid van de geluidszone die is gebaseerd op de 35 Kosteneenheden, vastgesteld op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet, ten minste één punt vastgesteld waar de geluidbelasting een bepaalde waarde niet te boven mag gaan.
In de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, worden opgenomen de geldende bepalingen en voorschriften uit de aanwijzing van het luchtvaartterrein die betrekking hebben op de geografische aanduiding, de ligging en de lengte van de start- en landingsbaan, het codenummer en de codeletter bedoeld voor het aanduiden van de op de luchthaven aanwezige faciliteiten voor het veilig opstijgen en landen van luchtvaartuigen, de gebruiksmogelijkheden en de openstellingstijden. Tevens worden in deze regeling de geldende ontheffingen verstrekt op grond van de artikelen 33, tweede lid, of 34, tweede lid, Luchtvaartwet opgenomen en wordt het gebruiksjaar van de luchthaven vastgesteld.
De bepalingen en voorschriften, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden aangemerkt als de bepalingen omtrent het luchthavenluchtverkeer, bedoeld in artikel 8.43, tweede lid, onderdeel a, van de Wet luchtvaart.
Het gebied dat is gelegen binnen de geluidszone die is gebaseerd op de 35 Kosteneenheden, vastgesteld op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet, of binnen de geluidszone die is gebaseerd op de 47 geluidsbelastingeenheden kleine luchtvaart, vastgesteld op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet, wordt aangemerkt als het beperkingengebied, bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, van de Wet luchtvaart. In afwijking van artikel 8.47, derde lid, van de Wet luchtvaart zijn op deze gebieden van toepassing de bepalingen van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart onderscheidenlijk het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet.
Bij de vaststelling van de waarde van de punten, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt uitgegaan van de geluidbelasting die ten hoogste is toegestaan op grond van de geluidszone of de geluidszones van het luchtvaartterrein op grond van artikel 25a van de Luchtvaartwet. De Lden wordt gebruikt als indicator voor de geluidbelasting.
Gedeputeerde staten kunnen binnen zes maanden na publicatie van deze wet in het Staatsblad aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een voorstel doen voor de ligging van de punten, bedoeld in het tweede lid.
De bepalingen die voor een luchthaven zijn opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, vervallen op het tijdstip van inwerkingtreding voor die luchthaven van het eerste luchthavenbesluit, bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wet luchtvaart, of de eerste luchthavenregeling, bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van die wet.
Vervallen
Vervallen
Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet wordt een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wet luchtvaart, vastgesteld voor burgerluchthavens die op grond van artikel 8.1, tweede lid, van die wet burgerluchthavens van regionale betekenis zijn en waarvoor op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist.
Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet wordt een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.70, eerste lid, van de Wet luchtvaart, vastgesteld voor burgerluchthavens die op grond van artikel 8.1, tweede lid, van die wet van nationale betekenis zijn en waarvoor op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist.
Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet wordt een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart, vastgesteld voor burgerluchthavens van regionale betekenis waarvoor op grond van artikel X een omzettingsbesluit is vastgesteld, maar waarvoor vaststelling van een luchthavenbesluit op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet niet is vereist.
Binnen twee jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet wordt een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste lid, van de Wet luchtvaart, vastgesteld voor burgerluchthavens waarvoor een besluit is afgegeven op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen en die:
op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart burgerluchthavens van regionale betekenis zijn, en
waarvoor op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist.
Artikel 8.49, eerste lid, van de Wet luchtvaart is niet van toepassing indien het aantal bewegingen dat op grond van het luchthavenbesluit mogelijk is, niet hoger is dan het aantal bewegingen dat op grond van het oude besluit was toegestaan.
Tot het tijdstip van inwerkingtreding van het luchthavenbesluit, bedoeld in het eerste lid, wordt bij de toepassing van artikel 8.45, eerste lid, van de Wet luchtvaart het aantal bewegingen gehanteerd dat op grond van het oude besluit was toegestaan.
Binnen een jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van deze wet wordt een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart, vastgesteld voor burgerluchthavens waarvoor een besluit is afgegeven op grond van het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen of die een ontheffing hebben gekregen op grond van artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Luchtvaartwet en die:
op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart burgerluchthavens van regionale betekenis zijn, en
waarvoor op grond van artikel 8.1a, derde lid, van die wet vaststelling van een luchthavenbesluit niet is vereist.
Artikel 8.49, eerste lid, van de Wet luchtvaart is niet van toepassing indien het aantal bewegingen dat op grond van de luchthavenregeling mogelijk is niet hoger is dan het aantal bewegingen dat op grond van het besluit of de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, was toegestaan.
Een veiligheidscertificaat dat is verleend op grond van artikel 132, derde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van de wet van 18 december 2008, (Stb. 561) houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens), wordt aangemerkt als veiligheidscertificaat in de zin van de Wet luchtvaart. De geldigheidstermijn van het veiligheidscertificaat dat is verleend op grond van artikel 132, derde lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart wordt verlengd met twee jaar.
Op verzoeken voor een aanwijzing voor een burgerluchtvaartterrein op grond van artikel 18 van de Luchtvaartwet of een wijziging daarvan op grond van artikel 27 van die wet die zijn ingediend voor de dag van publicatie in het Staatsblad, blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 18 tot en met 27 van de Luchtvaartwet alsmede het bepaalde in het Structuurschema burgerluchtvaartterreinen of de Planologische kernbeslissing luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad van toepassing zoals die luiden op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, van deze wet.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan besluiten de procedure en de onderzoeken die zijn verricht om op grond van de Wet luchtvaart een burgerluchthaven van regionale betekenis te vestigen op de plaats van de militaire luchthaven Twenthe, geheel of gedeeltelijk aan te merken als de procedure en onderzoeken om een burgerluchthaven van nationale betekenis op die plaats te vestigen.
Artikel 30 van de Luchtvaartwet blijft van toepassing op een nog niet onherroepelijk geworden aanwijzing van een burgerluchtvaartterrein op grond van artikel 18, eerste lid, van de Luchtvaartwet of op een nog niet onherroepelijk geworden wijziging daarvan op grond van artikel 27, eerste lid, van die wet. Op een op grond van artikel 30 Luchtvaartwet vast te stellen besluit blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 18 tot en met 27 van de Luchtvaartwet alsmede het bepaalde in het Structuurschema burgerluchtvaartterreinen of de Planologische kernbeslissing luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad van toepassing zoals die luiden op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, van deze wet.
Artikel 30 van de Luchtvaartwet blijft van toepassing op een nog niet onherroepelijk geworden aanwijzing van een militair luchtvaartterrein op grond van artikel 18, eerste lid, van de Luchtvaartwet of op een nog niet onherroepelijk geworden wijziging daarvan op grond van artikel 27, eerste lid, van die wet.
Bij de vaststelling van een beslissing op bezwaar kan gebruik gemaakt van:
de gegevens met betrekking tot het verkeer over wegen en daarop gebaseerde onderzoeken,
de krachtens artikel 5.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer bekendgemaakte gegevens en daarop gebaseerde onderzoeken, en
de inventarisatie van en de gevolgen voor de aanwezige flora en fauna en daarop gebaseerde onderzoeken,
die ten grondslag hebben gelegen aan een ontwerp-aanwijzingsbesluit of wijziging daarvan of een eerdere beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien de rapporten, waarin de gegevens, onderzoeken, inventarisaties en gevolgen zijn vervat, bij de vaststelling van de beslissing op bezwaar ouder zijn dan twee jaar, het besluit een motivering van de actualiteit van die rapporten bevat.
Een aanwijzing van een luchtvaartterrein, vastgesteld door Onze Minister van Defensie in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van Hoofdstuk IV, afdeling I, van de Luchtvaartwet, behoudt haar geldigheid totdat zij is vervangen door een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 10.15 van de Wet luchtvaart doch niet langer dan tot 1 januari 2030.
Een besluit tot vaststelling van een geluidszone, door Onze Minister van Defensie genomen op grond van artikel VII van de Wet van 7 juni 1978, houdende wijziging van de Luchtvaartwet met betrekking tot de aanwijzing van luchtvaartterreinen (Stb. 1978, 354), behoudt haar geldigheid totdat de geldigheid van de aanwijzing van het luchtvaartterrein waarop zij betrekking heeft, is geëindigd.
Het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet blijft op een militair luchtvaartterrein van toepassing totdat de geldigheid van de voor dat luchtvaartterrein vastgestelde aanwijzing is geëindigd.
Onze Minister van Defensie brengt jaarlijks verslag uit aan de Staten-Generaal over de voortgang van de vaststelling van luchthavenbesluiten voor die luchtvaartterreinen waarvoor ingevolge het eerste lid een aanwijzing op grond van Hoofdstuk IV, afdeling I, van de Luchtvaartwet geldt.
Voor zover ter vervanging van een aanwijzing als bedoeld in artikel XVIII een luchthavenbesluit wordt vastgesteld zonder dat wijziging wordt gebracht in het gebruik en het beperkingengebied van de luchthaven, blijft artikel 10.18 van de Wet luchtvaart bij de vaststelling van het luchthavenbesluit buiten toepassing. Bij de vaststelling van het luchthavenbesluit kan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar.
Bij de vaststelling van een luchthavenregeling door Onze Minister van Defensie op grond van artikel 10.39 van de Wet luchtvaart voor een luchthaven waarop artikel 14, tweede lid, van de Luchtvaartwet van toepassing is, blijft, voor zover geen wijziging wordt gebracht in het gebruik van de luchthaven, artikel 10.39, derde lid, van de Wet luchtvaart buiten toepassing.
De verplichting ingevolge de Wet milieubeheer en het Besluit milieu-effectrapportage 1994 tot het maken van een milieu-effectrapportage blijft in het geval, bedoeld in het eerste lid, buiten toepassing.
Met ingang van het tijdstip waarop voor een militaire luchthaven een op basis van artikel 10.15 van de Wet luchtvaart vastgesteld luchthavenbesluit in werking treedt, berust de voor die luchthaven op grond van artikel 28 van de Luchtvaartwet door Onze Minister van Defensie ten behoeve van overleg en voorlichting omtrent de milieuhygiëne rond militaire luchtvaartterreinen ingestelde commissie op artikel 10.25 van de Wet luchtvaart. De bedoelde commissie die is ingesteld voor het luchtvaartterrein Eindhoven onderscheidenlijk De Kooy berust met ingang van het voor de betrokken luchthaven geldende tijdstip mede op artikel 10.37 van de Wet luchtvaart.
Onze Minister van Defensie verleent aan de rechtspersoon waaraan op grond van artikel 33 van de Luchtvaartwet ontheffing is verleend ten behoeve van de exploitatie van een militair luchtvaartterrein voor commerciële burgerluchtvaart, welke ontheffing op het tijdstip van inwerkingtreding van het luchthavenbesluit voor de betrokken luchthaven zijn geldigheid niet heeft verloren, met ingang van dat tijdstip een vergunning voor burgermedegebruik als burgerexploitant overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 10.27 van de Wet luchtvaart.
Aanvragen om besluiten, ingediend vóór het tijdstip waarop voor de luchthaven waarop de aanvraag betrekking heeft een luchthavenbesluit in werking is getreden, alsmede vóór bedoeld tijdstip bekend gemaakte ambtshalve te nemen besluiten, betrekking hebbend op Hoofdstuk IV, afdeling 1 tot en met 3, van de Luchtvaartwet, worden na dat tijdstip behandeld overeenkomstig de daarop betrekking hebbende voorschriften bij of krachtens de Wet luchtvaart.
Ten aanzien van bij of krachtens de Luchtvaartwet met betrekking tot luchtvaartterreinen strafbaar gestelde feiten die zijn begaan vóór het tijdstip waarop voor het betrokken terrein een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling in werking treedt, blijven de betrokken bij of krachtens de Luchtvaartwet vastgestelde voorschriften zoals die luidden vóór dat tijdstip, van kracht.
Met het oog op een goede invoering van deze wet kunnen, indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wet en de Wet luchtvaart bepaalde, bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld.
Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid dragen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Defensie er zorg voor dat binnen een jaar een voordracht wordt gedaan tot wijziging van de bepaling van de Wet luchtvaart waarvan wordt afgeweken.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat de voordracht voor de inwerkingtreding van de artikelen IA, IB, IC en IG niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.