Wet van 29 december 2008 tot vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 2008)

Mediawet 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de taakopdracht van de publieke omroep te wijzigen in het licht van ontwikkelingen in technologie, media-aanbod, mediaproductie, distributie en mediagebruik, de reclameregels voor commerciële omroepen te versoepelen en andere noodzakelijke aanpassingen te doen; dat het verder wenselijk is de Mediawet te moderniseren en technisch aan te passen en dat het daarom wenselijk is een nieuwe Mediawet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel

1.1

Artikel

1.2

Hoofdstuk

2

Publieke mediadiensten

Titel

2.1

Publieke mediaopdracht

Artikel

2.1

Titel

2.2

Landelijke publieke mediadienst

Afdeling

2.2.1

Stichting Nederlandse Publieke Omroep

Paragraaf

2.2.1.1

Taken

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Paragraaf

2.2.1.2

Organisatie

Artikel

2.4

De organen van de NPO zijn een raad van toezicht, een raad van bestuur en een college van omroepen.

Artikel

2.5

Artikel

2.6

Artikel

2.7

Artikel

2.8

Artikel

2.9

Artikel

2.10

Artikel

2.11

Artikel

2.11a

De raad van toezicht en het college van omroepen hebben ten minste tweemaal per jaar overleg.

Artikel

2.12

Artikel

2.13

Artikel

2.14

Artikel

2.14a

Paragraaf

2.2.1.3

Informatieverstrekking, taakverwaarlozing, bestuursverslag en statuten

Artikel

2.15

Artikel

2.16

Artikel

2.17

Artikel

2.18

Paragraaf

2.2.1.4

Concessie, beleidsplan en prestatieovereenkomst

Artikel

2.19

Artikel

2.20

Artikel

2.21

Artikel

2.21a

Artikel

2.22

Afdeling

2.2.2

Omroeporganisaties

Artikel

2.23

Artikel

2.24

Artikel

2.24a

Artikel

2.25

Artikel

2.26

Artikel

2.27

Artikel

2.28

Vervallen

Artikel

2.29

Artikel

2.30

Artikel

2.31

Artikel

2.32

Artikel

2.33

Artikel

2.34

Afdeling

2.2.2a

Nederlandse Omroep Stichting

Artikel

2.34a

Artikel

2.34b

De organen van de NOS zijn een raad van toezicht en een directie.

Artikel

2.34c

Artikel

2.34d

Artikel

2.34e

Artikel

2.34f

Artikel

2.34g

Artikel

2.34h

Artikel

2.34i

Artikel

2.34j

Afdeling

2.2.3

Stichting NTR

Artikel

2.35

Artikel

2.35a

De organen van de NTR zijn een raad van toezicht, een algemeen directeur en een adviesraad.

Artikel

2.36

Artikel

2.37

Artikel

2.37a

Artikel

2.37b

Artikel

2.37c

Artikel

2.38

De statuten van de NTR regelen de instelling van een adviesraad die de algemeen directeur adviseert over het media-aanbod van de NTR.

Artikel

2.39

Artikel

2.40

Artikel

2.41

Afdeling

2.2.4

Kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag

Artikel

2.42

Vervallen

Artikel

2.43

Vervallen

Artikel

2.44

Vervallen

Artikel

2.45

Vervallen

Artikel

2.46

Vervallen

Artikel

2.47

Vervallen

Artikel

2.48

Vervallen

Artikel

2.49

Vervallen

Afdeling

2.2.5

Coördinatie en ordening aanbodkanalen

Artikel

2.50

Gedurende de concessieperiode, bedoeld in artikel 2.19, wordt:

  • a.

    op ten minste twee algemene televisieprogrammakanalen en op ten minste vijf algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke mediadienst programma-aanbod verzorgd; en

  • b.

    op ten minste een aanbodkanaal een kosteloze mediadienst op aanvraag verzorgd die is bestemd voor de catch-up van de programma’s op de algemene programmakanalen.

Artikel

2.52

Bij de coördinatie en ordening op en tussen de aanbodkanalen kan de raad van bestuur voorstellen voor programma’s toetsen aan de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik van de landelijke publieke mediadienst, vervat in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, bedoeld in artikel 2.22, de profielen van de aanbodkanalen, de afspraken, bedoeld in artikel 2.55, de regeling, bedoeld in artikel 2.57, en de begroting, bedoeld in artikel 2.147, en neemt zij artikel 2.88 in acht.

Artikel

2.53

Artikel

2.54

Artikel

2.55

Artikel

2.56

Artikel

2.57

Een regeling voor de coördinatie en ordening van het media-aanbod als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdeel c, regelt in elk geval:

  • a.

    de wijze waarop de coördinatie en ordening van het media-aanbod op en tussen de verschillende aanbodkanalen plaatsvindt;

  • b.

    de wijze waarop de raad van bestuur zijn bevoegdheid om het beoogde moment van verspreiding van media-aanbod te wijzigen of media-aanbod niet te verspreiden, gebruikt;

  • c.

    de wijze waarop de raad van bestuur de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2.54, tweede lid, gebruikt; en

  • d.

    de wijze waarop de raad van bestuur het tot stand komen van afspraken als bedoeld in artikel 2.55, eerste lid, bevordert.

Artikel

2.58

Artikel

2.59

Artikel

2.60

Titel

2.3

Regionale en lokale publieke mediadiensten

Paragraaf

2.3.1

Stichting Regionale Publieke Omroep

Artikel

2.60a

Artikel

2.60b

De organen van de RPO zijn een raad van toezicht en een bestuur.

Artikel

2.60c

Artikel

2.60d

Artikel

2.60e

Artikel

2.60f

Artikel

2.60g

Artikel

2.60h

Artikel

2.60i

Artikel

2.60j

Artikel

2.60k

Voor de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau wordt bij koninklijk besluit aan de RPO een concessie verleend die geldt voor tien jaar en in werking treedt met ingang van een in het koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

2.60l

Artikel

2.60m

Artikel

2.60m1

Artikel

2.60n

Artikel

2.60o

De regionale publieke media-instellingen verstrekken desgevraagd aan de raad van toezicht van de RPO, het bestuur van de RPO en de door hem daartoe aangewezen medewerkers van de RPO alle inlichtingen voor zover dat voor de vervulling van de taken van de raad van toezicht van de RPO en het bestuur van de RPO redelijkerwijs nodig is.

Paragraaf

2.3.1a

Aanwijzing van regionale of lokale publieke media-instelling

Artikel

2.61

Artikel

2.62

Artikel

2.63

Artikel

2.64

Artikel

2.65

Artikel

2.66

Artikel

2.67

Artikel

2.68

Artikel

2.69

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

  • a.

    de wijze waarop en de termijn waarbinnen aanvragen voor een aanwijzing worden ingediend;

  • b.

    de termijn waarbinnen beslissingen op de aanvragen worden genomen;

  • c.

    de termijn waarop adviezen als bedoeld in artikel 2.61, derde lid worden uitgebracht; en

  • d.

    de termijn waarop beslissingen over aanwijzing of intrekking van een aanwijzing in werking treden.

Paragraaf

2.3.2

Media-aanbod van regionale of lokale publieke mediadienst

Artikel

2.70

Het programma-aanbod van de regionale en lokale publieke mediadienst bestaat per programmakanaal:

  • a.

    voor ten minste vijftig procent van de duur uit aanbod van informatieve, culturele en educatieve aard dat in het bijzonder betrekking heeft op de provincie respectievelijk gemeente waarvoor het aanbod bestemd is; en

  • b.

    voor ten minste uit een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage aanbod als bedoeld in onderdeel a dat door de regionale respectievelijk lokale publieke media-instelling zelf of uitsluitend in haar opdracht is geproduceerd.

Artikel

2.71

Artikel

2.72

Artikel

2.73

Artikel

2.74

Titel

2.4

Wereldomroep

Paragraaf

2.4.1

Taken

Artikel

2.72

Vervallen

Paragraaf

2.4.2

Organisatie

Artikel

2.73

Vervallen

Artikel

2.74

Vervallen

Artikel

2.75

Vervallen

Artikel

2.76

Vervallen

Artikel

2.77

Vervallen

Artikel

2.78

Vervallen

Artikel

2.79

Vervallen

Artikel

2.80

Vervallen

Paragraaf

2.4.3

Informatie, jaarverslag en statuten

Artikel

2.81

Vervallen

Artikel

2.82

Vervallen

Artikel

2.83

Vervallen

Paragraaf

2.4.4

Beleidsplan en prestatieovereenkomst

Artikel

2.84

Vervallen

Artikel

2.85

Vervallen

Artikel

2.86

Vervallen

Paragraaf

2.4.5

Media-aanbod

Artikel

2.87

Vervallen

Titel

2.5

Nadere voorschriften media-aanbod publieke mediadiensten

Afdeling

2.5.1

Verantwoordelijkheid en verplichtingen

Artikel

2.88

Artikel

2.88a

Publieke media-instellingen stellen ten minste de volgende gegevens van de media-instelling gemakkelijk, rechtstreeks en permanent beschikbaar voor het publiek:

  • a.

    naam;

  • b.

    plaats van vestiging;

  • c.

    contactgegevens waaronder e-mailadres of internetadres; en

  • d.

    de naam van het Commissariaat als het orgaan dat is belast met het toezicht op de naleving op grond van titel 7.2.

Artikel

2.88b

Afdeling

2.5.2

Reclame en telewinkelen

Paragraaf

2.5.2.1

Algemene bepalingen

Artikel

2.89

Artikel

2.90

Behoudens toestemming van het Commissariaat bevat het media-aanbod van de publieke mediadiensten geen oproepen in het kader van ledenwerving, andere verenigingsactiviteiten of nevenactiviteiten als bedoeld in afdeling 2.5.6.

Artikel

2.91

Artikel

2.92

Artikel

2.93

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop inzicht wordt gegeven in de financiën die betrekking hebben op de verzorging van reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod van de regionale en lokale publieke mediadiensten.

Paragraaf

2.5.2.2

Specifieke voorschriften

Artikel

2.94

Artikel

2.95

Artikel

2.96

Artikel

2.97

Artikel

2.98

Paragraaf

2.5.2.3

Stichting Etherreclame

Artikel

2.99

De Stichting Etherreclame heeft tot taak het verzorgen van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst en, op verzoek, voor de regionale en lokale publieke mediadiensten dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden, inclusief omlijsting daarvan.

Artikel

2.99a

De organen van de Ster zijn een raad van toezicht en een bestuur.

Artikel

2.99b

Artikel

2.99c

Artikel

2.99d

Artikel

2.99e

Artikel

2.100

Artikel

2.101

Artikel

2.101a

Artikel

2.102

Artikel

2.102a

Artikel

2.103

Artikel

2.104

Paragraaf

2.5.2.4

Inkomsten uit reclame en telewinkelen

Artikel

2.104a

De raad van bestuur bevordert dat tussen de NPO en de Ster afspraken tot stand komen over het beleid inzake de inkomsten uit reclame- en telewinkelboodschappen op de aanbodkanalen van de landelijke publieke mediadienst en de wederzijdse inspanningen daarvoor.

Artikel

2.105

Afdeling

2.5.3

Sponsoring

Artikel

2.106

Artikel

2.107

Artikel

2.108

Artikel

2.109

Sponsorbijdragen worden rechtstreeks van de sponsors en door middel van een schriftelijke overeenkomst bedongen of aanvaard.

Artikel

2.110

De landelijke publieke media-instellingen sturen een afschrift van een sponsorovereenkomst aan de raad van bestuur:

  • a.

    binnen één week na het tot stand komen daarvan; of

  • b.

    als het media-aanbod eerder wordt verspreid naar het publiek, vóór laatstgenoemd moment.

Artikel

2.111

Artikel

2.112

De artikelen 2.110 en 2.111 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging van een sponsorovereenkomst.

Artikel

2.113

De publieke media-instellingen brengen jaarlijks via de jaarrekening verslag uit over de inkomsten uit sponsorbijdragen, het gesponsorde media-aanbod en de hoedanigheid van de sponsors, gespecificeerd per onderdeel van het media-aanbod.

Artikel

2.114

De artikelen 2.107 tot en met 2.113 zijn van overeenkomstige toepassing als een andere instelling dan bedoeld in de begripsomschrijving van sponsoring in artikel 1.1 een bijdrage heeft gegeven voor de productie of aankoop van media-aanbod om de verspreiding daarvan te bevorderen of mogelijk te maken.

Afdeling

2.5.4

Europese producties, onafhankelijke producties, Nederlands- en Friestalige producties en films

Paragraaf

2.5.4.1

Europese en onafhankelijke producties

Artikel

2.115

Artikel

2.116

Artikel

2.117

Op elk van de televisieprogrammakanalen van de regionale publieke mediadienst bestaat het programma-aanbod voor ten minste tien procent van de duur uit producties als bedoeld in artikel 2.115 die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke productie.

Artikel

2.118

Vervallen

Artikel

2.119

Ten minste een derde deel van de programma’s, bedoeld in de artikelen 2.116 en 2.117, is niet ouder dan vijf jaar.

Artikel

2.120

Artikel

2.121

Paragraaf

2.5.4.2

Nederlands- en Friestalige producties

Artikel

2.122

Artikel

2.123

Paragraaf

2.5.4.3

Films

Artikel

2.124

In het media-aanbod van de publieke mediadiensten worden geen films opgenomen buiten de met de rechthebbenden overeengekomen periodes.

Afdeling

2.5.5

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties

Paragraaf

2.5.5.1

Taak

Artikel

2.125

Vervallen

Artikel

2.126

Vervallen

Paragraaf

2.5.5.2

Organisatie

Artikel

2.127

Vervallen

Paragraaf

2.5.5.3

Begroting en jaarrekening

Artikel

2.128

Vervallen

Artikel

2.129

Vervallen

Artikel

2.130

Vervallen

Paragraaf

2.5.5.4

Statuten en ontbinding

Artikel

2.131

Vervallen

Afdeling

2.5.6

Nevenactiviteiten en overige bepalingen

Artikel

2.132

Artikel

2.133

Op overeenkomsten ter zake van nevenactiviteiten die er toe strekken om rechten op en de bekendheid van media-aanbod dat voor de landelijke publieke mediadienst is verzorgd of daaraan verbonden namen en merken buiten de publieke mediadienst te exploiteren, zijn de artikelen 2.110 tot en met 2.112 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 2.111, eerste en tweede lid, twee maanden is.

Artikel

2.134

Artikel

2.135

Artikel

2.136

Artikel

2.137

Artikel

2.138

Artikel

2.138a

Artikel

2.138b

Vervallen

Artikel

2.139

Artikel

2.140

Vervallen

Artikel

2.141

Artikel

2.142

Artikel

2.142a

Titel

2.6

Bekostiging publieke mediadiensten

Afdeling

2.6.1

Algemene bekostigingsaanspraak

Artikel

2.143

Artikel

2.144

Artikel

2.145

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van de artikelen 2.143, tweede lid, en 2.144.

Artikel

2.146

De rijksmediabijdrage en de inkomsten van de Ster dienen ter bestrijding van de kosten verbonden aan:

  • a.

    de bekostiging van de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau volgens afdeling 2.6.2;

  • b.

    de bekostiging van de uitvoering van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau volgens afdeling 2.6.5;

  • c.

    het Europese media-aanbod, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel e;

  • d.

    het Stimuleringsfonds voor de journalistiek, genoemd in artikel 8.1;

  • e.

    de Raad voor cultuur, voor zover samenhangend met de advisering over radio, televisie, pers en andere vormen van massacommunicatie, tot een door Onze Minister te bepalen bedrag;

  • f.

    het Commissariaat;

  • g.

    door Onze Minister bekostigd onderzoek in het belang van de massacommunicatie;

  • h.

    vervallen;

  • i.

    vergoedingen aan een door Onze Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren;

  • j.

    vergoedingen aan een door Onze Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief;

  • k.

    dit onderdeel is nog niet in werking getreden;

  • l.

    het door Onze Minister aangewezen overlegorgaan van lokale publieke media-instellingen; en

  • m.

    bijdragen voor de verzorging van media-aanbod van regionale en lokale publieke mediadiensten dat gericht is op minderheden.

Afdeling

2.6.2

Bekostiging landelijke publieke mediadienst

Paragraaf

2.6.2.1

Begroting

Artikel

2.147

Artikel

2.148

Paragraaf

2.6.2.2

Vaststelling budgetten

Artikel

2.148a

Artikel

2.149

Artikel

2.150

Artikel

2.151

Artikel

2.152

Artikel

2.152a

Artikel

2.153

Vervallen

Artikel

2.154

Artikel

2.155

De raad van bestuur beslist jaarlijks vóór 1 januari over de verdeling van de budgetten.

Artikel

2.156

Vervallen

Artikel

2.157

Paragraaf

2.6.2.3

Gelden voor bijzondere doelen

Artikel

2.158

Vervallen

Artikel

2.159

Vervallen

Afdeling

2.6.3

Bekostiging Wereldomroep

Paragraaf

2.6.3.1

Begroting

Artikel

2.160

Vervallen

Artikel

2.161

Vervallen

Artikel

2.162

Vervallen

Paragraaf

2.6.3.2

Vaststelling budgetten

Artikel

2.163

Vervallen

Artikel

2.164

Vervallen

Artikel

2.165

Vervallen

Afdeling

2.6.4

Algemene mediareserve

Artikel

2.166

Artikel

2.167

Artikel

2.168

Artikel

2.169

Afdeling

2.6.5

Bekostiging regionale en lokale publieke mediadiensten

Artikel

2.169a

Artikel

2.169b

Artikel

2.169c

Artikel

2.170

Artikel

2.170a

Artikel

2.170b

Artikel

2.170c

Artikel

2.170d

Afdeling

2.6.6

Financiële verantwoording landelijke en regionale publieke mediadiensten

Paragraaf

2.6.6.1

Rechtmatigheidstoetsing en jaarrekening

Artikel

2.171

Artikel

2.172

Artikel

2.173

Het Commissariaat brengt als onderdeel van het financieel verslag, bedoeld in artikel 7.7, verslag uit over de rechtmatigheidstoetsing.

Artikel

2.173a

Paragraaf

2.6.6.2

Reservering en terugvordering

Artikel

2.174

Artikel

2.174a

Artikel

2.175

Artikel

2.176

Artikel

2.177

Paragraaf

2.6.6.3

Overige bepalingen

Artikel

2.178

Artikel

2.179

Vervallen

Afdeling

2.6.7

Omroeporkesten, omroepkoren, media-archief en expertisecentrum voor media-educatie

Artikel

2.180

Artikel

2.181

Artikel

2.182

Artikel

2.183

Titel

2.7

Evaluatie

Artikel

2.184

Artikel

2.185

Artikel

2.186

Artikel

2.187

Artikel

2.188

Hoofdstuk

3

Commerciële mediadiensten

Titel

3.1

Toestemming omroepdiensten

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Artikel

3.3

Het Commissariaat kan een aanvraag afwijzen als:

  • a.

    de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn; of

  • b.

    redelijkerwijs te verwachten is dat de aanvrager zich niet zal houden aan het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Artikel

3.4

Titel

3.2

Programma-aanbod

Afdeling

3.2.1

Verantwoordelijkheid en verplichtingen

Artikel

3.5

Artikel

3.5a

Artikel

3.5b

Afdeling

3.2.2

Reclame en telewinkelen

Artikel

3.6

Artikel

3.7

Artikel

3.8

Artikel

3.9

Artikel

3.10

Artikel

3.11

Artikel

3.12

Vervallen

Artikel

3.13

In televisieprogramma’s die bestaan uit het verslag van een evenement worden alleen reclame- of telewinkelboodschappen opgenomen tijdens de in het evenement voorkomende gebruikelijke pauzes of tussen de daarin voorkomende gebruikelijke zelfstandige onderdelen.

Artikel

3.14

Afdeling

3.2.3

Sponsoring

Artikel

3.15

Artikel

3.16

Artikel

3.17

Artikel

3.18

Artikel 3.16, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing als een andere instelling dan bedoeld in de begripsomschrijving van sponsoring in artikel 1.1 een bijdrage heeft gegeven voor de productie of aankoop van programma-aanbod om de verspreiding daarvan te bevorderen of mogelijk te maken.

Artikel

3.19

Afdeling

3.2.3a

Productplaatsing

Artikel

3.19a

Artikel

3.19b

Artikel

3.19c

Artikel 3.19b, vierde lid, is niet van toepassing op programma-aanbod met productplaatsing dat niet geproduceerd of besteld is door of in opdracht van de commerciële media-instelling dan wel door of in opdracht van een aan haar verbonden onderneming.

Afdeling

3.2.4

Europese producties, onafhankelijke producties, Nederlands- en Friestalige producties en films

Paragraaf

3.2.4.1

Europese en onafhankelijke producties

Artikel

3.20

Artikel

3.21

Artikel

3.22

Artikel

3.23

Paragraaf

3.2.4.2

Nederlands- en Friestalige producties

Artikel

3.24

Artikel

3.25

Paragraaf

3.2.4.3

Films

Artikel

3.26

In het programma-aanbod worden geen films opgenomen buiten de met de rechthebbenden overeengekomen periodes.

Afdeling

3.2.5

Overige bepalingen

Artikel

3.27

Artikel

3.28

Vervallen

Artikel

3.29

De artikelen 3.8, 3.9, eerste en derde lid, 3.10, tweede lid, 3.11 tot en met 3.14 en 3.19 tot en met 3.26 zijn niet van toepassing op programma-aanbod dat niet direct of indirect buiten Nederland ontvangen kan worden en dat:

  • a.

    voor zover het de beeldinhoud betreft uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden; of

  • b.

    hoofdzakelijk bestaat uit informatie over programma-aanbod en andere diensten die via een omroepzender of omroepnetwerk worden aangeboden.

Titel

3.2a

Commerciële mediadiensten op aanvraag

Artikel

3.29a

In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • animatie: audiovisuele productie met toepassing van een filmtechniek waarbij de illusie van beweging wordt gecreëerd door verschillende stilstaande beelden na elkaar af te spelen;

  • commerciële mediadienst op aanvraag: mediadienst op aanvraag die door een commerciële media-instelling wordt verzorgd en waarbij het media-aanbod betrekking heeft op producten met bewegende beeldinhoud al dan niet mede met geluidsinhoud. Daaronder worden ook begrepen bijbehorende ondertitelingsdiensten en elektronische programmagidsen;

  • documentairefilm: audiovisuele productie in het genre non-fictie waarbij de eigen visie van de regisseur wordt vormgegeven met creatieve gebruikmaking van filmische middelen in een persoonlijke stijl, met een vertoningsduur van ten minste 50 minuten;

  • documentaireserie: audiovisuele productie in het genre non-fictie, waarbij de eigen visie van de regisseur wordt vormgegeven met creatieve gebruikmaking van filmische middelen in een persoonlijke stijl, met een doorlopende verhaallijn en in een beperkte reeks, met een totale vertoningsduur van ten minste 120 minuten, verdeeld over meerdere afleveringen van ieder ten minste twintig minuten;

  • dramaserie: audiovisuele productie in het genre fictie, met een doorlopende verhaallijn en in een beperkte reeks, met een totale vertoningsduur duur van ten minste 120 minuten, verdeeld over afleveringen van ieder ten minste twintig minuten, dan wel in het geval van een serie die in het bijzonder bestemd is voor kinderen jonger dan twaalf jaar of van een animatie, met een totale vertoningsduur van ten minste 100 minuten, verdeeld over afleveringen van ieder ten minste tien minuten;

  • speelfilm: audiovisuele productie in het genre fictie met een vertoningsduur van ten minste 60 minuten.

Artikel

3.29b

Artikel

3.29c

Artikel

3.29e

Artikel

3.29f

Onder Nederlands cultureel audiovisueel product wordt verstaan een Europese productie in de zin van artikel 1, onderdeel n, van de Europese richtlijn, niet zijnde een verslag of de weergave van een of meer sportevenementen of sportwedstrijden, die voldoet aan ten minste twee van de volgende voorwaarden, waarvan ten minste één van de onder a of b genoemde voorwaarden:

  • a.

    het scenario is voor ten minste 75 procent geschreven in de Nederlandse of Friese taal;

  • b.

    de hoofdpersonages drukken zich voor ten minste 75 procent uit in de Nederlandse of Friese taal;

  • c.

    het scenario is gebaseerd op een origineel literair werk in de Nederlandse of Friese taal;

  • d.

    het hoofdthema houdt verband met de Nederlandse cultuur, geschiedenis, maatschappij of politiek.

Artikel

3.29g

Artikel

3.29h

Artikel

3.29i

Titel

3.3

Toezichtskosten

Artikel

3.30

Artikel

3.31

Vervallen

Hoofdstuk

3a

Videoplatformdiensten

Artikel

3a.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieder van een videoplatform: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een videoplatformdienst aanbiedt;

  • audiovisuele commerciële communicatie: beelden, al dan niet met geluid, die dienen om direct of indirect de goederen, de diensten of het imago van een natuurlijke of rechtspersoon die een economische activiteit verricht, te promoten en deel uitmaken van audiovisueel media-aanbod of van een door gebruikers gegenereerde video, tegen betaling of een soortgelijke vergoeding of ten behoeve van zelfpromotie;

  • door gebruiker gegenereerde video: een reeks bewegende beelden, al dan niet met geluid, die ongeacht de duur ervan een afzonderlijk element vormt, die door een gebruiker is gecreëerd en door die gebruiker of een andere gebruiker naar een videoplatform is geüpload;

  • gedragscode: gedragscode voor een of meer videoplatformen, gericht op de gebruikers van een videoplatformdienst, waarin in ieder geval regels als bedoeld in artikel 3a.3 zijn opgenomen.

  • productplaatsing: het tegen betaling of soortgelijke vergoeding opnemen van of het verwijzen naar een product, dienst of (beeld)merk binnen het kader van een programma, met een programma overeenkomend onderdeel van het media-aanbod, of door een gebruiker gegenereerde video;

  • sponsoring: het verstrekken van financiële of andere bijdragen door een onderneming of een natuurlijke persoon die zich gewoonlijk niet bezighoudt met de verzorging van mediadiensten of videoplatformdiensten, of met de vervaardiging van audiovisuele werken, ten behoeve van de totstandkoming of aankoop van media-aanbod of door gebruikers gegenereerde video’s, teneinde de verspreiding daarvan naar het algemene publiek of een deel daarvan te bevorderen of mogelijk te maken;

  • videoplatformdienst: dienst of een losstaand gedeelte daarvan,

    • a.

      waarvan het hoofddoel of een essentiële functie bestaat uit het aan het algemene publiek aanbieden van audiovisueel media-aanbod of door gebruikers gegenereerde video’s ter informatie, vermaak of educatie;

    • b.

      waarvoor de aanbieder van het videoplatform geen redactionele verantwoordelijkheid draagt;

    • c.

      waarvan de organisatie met automatische middelen of algoritmen wordt bepaald door de aanbieder van het videoplatform; en

    • d.

      die wordt aangeboden door middel van openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet.

Artikel

3a.2

Artikel

3a.3

Artikel

3a.4

Artikel

3a.5

Hoofdstuk

4

Bescherming jeugdigen

Artikel

4.1

Artikel

4.1a

Artikel

4.2

Artikel

4.3

Artikel

4.5

Van een beschikking tot erkenning en intrekking van een erkenning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel

4.6

Vervallen

Hoofdstuk

5

Evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving en evenementen van groot belang

Artikel

5.1

Artikel

5.2

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, waarbij in ieder geval wordt bepaald of de op de lijst genoemde evenementen, wanneer zij als televisieprogramma worden verspreid, in ieder geval worden verspreid op een open televisieprogrammakanaal door middel van volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel door middel van volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving.

Artikel

5.3

Artikel

5.4

Hoofdstuk

6

Bijzondere bepalingen over politieke partijen, overheid, beperkte omroepdiensten, omroepzenders, omroepnetwerken en frequentieruimte

Titel

6.1

Politieke partijen en overheid

Afdeling

6.1.1

Politieke partijen

Artikel

6.1

Artikel

6.2

Artikel

6.3

Artikel

6.4

Een politieke partij gebruikt de aan haar toegewezen uren geheel en alleen voor programma-aanbod op politiek terrein.

Afdeling

6.1.2

Overheid

Artikel

6.5

Artikel

6.6

Afdeling

6.1.3

Overige bepalingen politieke partijen en overheid

Artikel

6.7

Titel

6.2

Toestemming omroepdiensten voor bijzondere doelen

Artikel

6.9

Titel

6.3

Omroepzenders, omroepnetwerken en frequentieruimte

Afdeling

6.3.1

Gebruik omroepzenders en omroepnetwerken

Artikel

6.9a

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • «abonnee»: natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een pakketaanbieder met betrekking tot de ontvangst van een of meer programmapakketten;

  • «pakketaanbieder»: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een of meer programmapakketten tegen betaling verspreidt of laat verspreiden door middel van een omroepnetwerk of een omroepzender;

  • «programmapakket»: een door een natuurlijk persoon of rechtspersoon samengesteld geheel van televisie- en radioprogrammakanalen die hoofdzakelijk door derden zijn geproduceerd;

  • «standaardprogrammapakket»: een programmapakket als bedoeld in artikel 6.13 of in artikel 6.14.

Paragraaf

6.3.1.1

Verspreiding programma-aanbod

Artikel

6.10

De aanbieder van een omroepzender of een omroepnetwerk verspreidt geen programma-aanbod als de instelling die verantwoordelijk is voor vorm en inhoud van het desbetreffende programma-aanbod, krachtens deze wet of krachtens de op die instelling van toepassing zijnde buitenlandse regelgeving niet gerechtigd is voor verspreiding bestemd programma-aanbod te verzorgen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een pakketaanbieder.

Artikel

6.11

Paragraaf

6.3.1.2

Verspreiding van pakketten televisie- en radioprogrammakanalen

Artikel

6.12

Artikel

6.13

Artikel

6.14

Artikel

6.14a

Vervallen

Artikel

6.14b

Het digitale standaardprogrammapakket dat een pakketaanbieder door middel van een satelliet verspreidt of laat verspreiden, bevat in afwijking van artikel 6.13, derde en vierde lid, niet het programma-aanbod op programmakanalen als bedoeld in de onderdelen b, c, d en e van artikel 6.13, derde lid, onderscheidenlijk de onderdelen b, c en d van artikel 6.13, vierde lid.

Artikel

6.14c

Vervallen

Artikel

6.14d

Het Commissariaat kan geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6.13, 6.14 en 6.14b en de op die artikelen berustende voorschriften, als het onverkort nakomen daarvan leidt tot disproportionele kosten, tot een belemmering van innovatie of tot anderszins onredelijke uitkomsten. Het Commissariaat kan aan een ontheffing voorschriften verbinden.

Paragraaf

6.3.1.3

Geschillencommissie

Artikel

6.16

Artikel

6.17

Vervallen

Artikel

6.18

Vervallen

Artikel

6.19

Vervallen

Artikel

6.20

Vervallen

Artikel

6.21

Vervallen

Artikel

6.22

Vervallen

Afdeling

6.3.2

Gebruik frequentieruimte

Artikel

6.23

Artikel

6.24

Vervallen

Artikel

6.25

Artikel 6.23 is niet van toepassing op:

  • a.

    de frequentieruimte die wordt gebruikt voor de verspreiding van programma-aanbod van de publieke mediadiensten; en

  • b.

    frequentieruimte die wordt gebruikt ten behoeve van verspreiding via een satelliet.

Titel

6.3a

Ongewijzigd verspreiden van media-aanbod van een publieke of commerciële media-instelling

Artikel

6.25a

Titel

6.4

Buitengewone omstandigheden, crisiscommunicatie en omroepdiensten voor buitenlandse militairen

Artikel

6.26

Artikel

6.28

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verzorgen van omroepdiensten die uitsluitend bestemd zijn voor de in Nederland gelegerde militairen van buitenlandse strijdkrachten en hun gezinnen.

Hoofdstuk

7

Toezicht en bestuursrechtelijke handhaving

Titel

7.1

Commissariaat voor de Media

Artikel

7.1

Artikel

7.3

Artikel

7.4

Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn onverenigbaar met het lidmaatschap van het Commissariaat:

  • a.

    het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

  • b.

    een dienstbetrekking bij een ministerie, een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en

  • c.

    het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij de NPO, de RPO, een publieke media-instelling, een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.

Artikel

7.5

Artikel

7.6

De kosten van het Commissariaat worden door Onze Minister vergoed op basis van de door hem goedgekeurde begroting.

Artikel

7.7

Artikel

7.8

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud en inrichting van de begroting, het financieel verslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Artikel

7.9

Artikel

7.10

Het Commissariaat plaatst besluiten tot vaststelling van nadere regels op grond van deze wet en tot vaststelling van beleidsregels over de uitvoering van zijn taken in de Staatscourant.

Titel

7.2

Toezicht en handhaving

Artikel

7.11

Artikel

7.12

Artikel

7.13

De te betalen geldsommen van de bestuurlijke boeten en dwangsommen komen toe aan Onze Minister en zijn bestemd voor door hem te bepalen mediadoelen in brede zin, met uitzondering van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 7.12, tweede lid, die wordt toegevoegd aan de algemene mediareserve, bedoeld in artikel 2.166.

Artikel

7.14

Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het Commissariaat, naast of in plaats van het opleggen van een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom:

  • a.

    de in de artikelen 6.1 en 6.5 bedoelde uren van de desbetreffende instelling verminderen of intrekken; en

  • b.

    de uren intrekken of verminderen die de Ster op grond van artikel 2.95 op de programmakanalen van de landelijke publieke mediadienst ter beschikking heeft.

Artikel

7.15

Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2013/570.

Artikel

7.16

Vervallen

Artikel

7.16a

Artikel

7.17

Bij intrekking of vermindering van uren kan het Commissariaat als dat nodig is de verdeling van de uren, bedoeld in de artikelen 6.1 en 6.5, herzien.

Artikel

7.18

Artikel

7.19

Artikel

7.20

Titel

7.3

Overige taken

Artikel

7.21

Artikel

7:22

Hoofdstuk

8

De journalistiek

Titel

8.1

Stimuleringsfonds voor de journalistiek

Artikel

8.1

Artikel

8.3

Artikel

8.4

Artikel

8.5

Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn met het lidmaatschap van het bestuur van het Stimuleringsfonds onverenigbaar:

  • a.

    het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

  • b.

    een dienstbetrekking bij een ministerie, een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en

  • c.

    het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij de NPO, een publieke media-instelling, een omroepvereniging die in een samenwerkingsomroep vertegenwoordigd is, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.

Artikel

8.6

Artikel

8.7

Onze Minister vergoedt uit de in artikel 8.8 bedoelde inkomsten en uit andere beschikbare financiële middelen de kosten van het Stimuleringsfonds op basis van de door hem goedgekeurde begroting.

Artikel

8.8

Artikel

8.9

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van de begroting, het financieel verslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Titel

8.2

Subsidieverstrekking ten behoeve van persorganen

Artikel

8.10

Artikel

8.11

Artikel

8.12

Artikel

8.13

Artikel

8.14

Titel

8.3

Overige vormen subsidieverstrekking

Artikel

8.15

Artikel

8.15a

Titel

8.4

Overige bepalingen

Artikel

8.16

Artikel

8.17

Artikel

8.18

Verplichtingen die het Stimuleringsfonds aan een subsidieontvanger oplegt hebben geen betrekking op de inhoud van een persorgaan.

Artikel

8.19

Het Stimuleringsfonds doet van een besluit tot verlening van een subsidie binnen een week nadat het besluit is genomen mededeling in de Staatscourant, met vermelding van de hoogte van de subsidie.

Artikel

8.20

Artikel

8.21

Hoofdstuk

9

Overgangs- en slotbepalingen

Titel

9.1

Overgangsbepalingen

Artikel

9.1

In afwijking van artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin, bedraagt de vermeerdering van de rijksmediabijdrage:

  • a.

    € 49,799 miljoen voor het jaar 2008;

  • b.

    € 48,387 miljoen voor het jaar 2009;

  • c.

    € 47,985 miljoen voor het jaar 2010.

Artikel

9.2

De artikelen 2.94, tweede lid, onderdeel b, en 3.7, tweede lid, onderdeel b, zijn tot één jaar na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt niet van toepassing op de verspreiding van reclame- en telewinkelboodschappen ter uitvoering van overeenkomsten met adverteerders die zijn aangegaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

9.4

Artikel

9.5

Voor overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de Mediawet zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, en ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen bezwaar- en beroepsprocedures blijft de Mediawet zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, van toepassing.

Artikel

9.6

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.

Titel

9.2

Overgangsbepalingen bij de Wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren

Afdeling

9.2.1

Overgangsrecht verlening van erkenningen voor de periode 2016–2021

Artikel

9.7

Voor de erkenningperiode die loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 kan Onze Minister met inachtneming van afdeling 2.2.2 en onverminderd artikel 9.8a de erkenningen, bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, alleen verlenen aan:

  • a.

    de omroepverenigingen Evangelische Omroep, MAX en VPRO;

  • b.

    de omroeporganisaties die gevormd zijn uit de omroepverenigingen Algemene Omroepvereniging AVRO en TROS, BNN en VARA onderscheidenlijk KRO en NCRV; en

  • c.

    de omroeporganisaties van de in de onderdelen a en b genoemde samenstelling met inbegrip van een of beide omroepverenigingen PowNed en WNL.

Artikel

9.8

Artikel

9.8a

De omroepverenigingen PowNed en WNL kunnen afzien van deelname aan de procedure tot verlening van de erkenningen, bedoeld in artikel 9.7, door het indienen van een aanvraag voor een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid. In afwijking van artikel 2.26, eerste lid, onderdeel a, kan Onze Minister voor de erkenningperiode die loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020, een voorlopige erkenning als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, verlenen aan een of beide van de omroepverenigingen.

Afdeling

9.2.2

Overgangsrecht raad van toezicht NTR

Artikel

9.9

De leden van de raad van toezicht van de Nederlandse Programma Stichting, bedoeld in artikel 2.36, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van het onderdeel betreffende artikel 2.36 van de Wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren, zijn met ingang van dat tijdstip van inwerkingtreding, lid van de raad van toezicht van de NTR, bedoeld in artikel 2.36, zoals dat artikel luidt op dat tijdstip, voor het resterende gedeelte van hun benoemingstermijn. Deze leden van de raad van toezicht van de NTR kunnen voor een aansluitende periode van maximaal vier jaar eenmaal herbenoemd worden.

Afdeling

9.2.3

Overgangsrecht financiële verantwoording kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag

Artikel

9.10

Ten behoeve van de financiële verantwoording over het jaar 2015 blijven met betrekking tot kerkgenootschappen, genootschappen op geestelijke grondslag en rechtspersonen waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken waaraan een aanwijzing was verleend, bedoeld in artikel 2.42, zoals dat artikel luidde op 31 december 2015, de artikelen 2.171 tot en met 2.174 en 2.176 tot en met 2.178 van toepassing. De artikelen 2.138b en 2.179 zoals die artikelen luidden op 31 december 2015 zijn eveneens van toepassing.

Afdeling

9.2.4

Overgangsrecht vaststelling budget NTR voor de periode 2014–2016

Artikel

9.11

De vaststelling van het budget, bedoeld in artikel 2.149, eerste lid, onderdeel d, is voor de kalenderjaren 2014 en 2015 ten minste gebaseerd op de wettelijke grondslagen zoals die golden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderdeel betreffende artikel 2.149 van de Wet van 6 november 2013 tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren, ten aanzien van de vaststelling van het budget van de Nederlandse Programma Stichting en de educatieve media-instelling die een erkenning had verkregen op grond van artikel 2.28, zoals dat artikel toen luidde.

Afdeling

9.2.5

Overgangsrecht programmaversterkingsbudget voor de periode 2016–2021

Artikel

9.12

Afdeling

9.2.6

Overgangsrecht evaluatie landelijke publieke mediadienst voor de periode 2010–2016

Afdeling

9.2.7

Overgangsrecht vrijstelling overdrachtsbelasting

Artikel

9.14

Afdeling

9.2.8*

Overgangsrecht vrijstelling melding van voorgenomen concentratie door omroepverenigingen

Artikel

9.14a

Afdeling

9.2.8

Overgangsrecht vrijstelling melding van voorgenomen concentratie door omroepverenigingen

Artikel

9.14b

Afdeling

9.2.9

Overgangsrecht RPO

Artikel

9.14c

Afdeling

9.2.10

Verlenging van de concessie en de erkenningen van de landelijke publieke mediadienst die zijn verleend voor een periode die afloopt op 31 december 2020

Artikel

9.14d

De concessie van de NPO, de concessieperiode en de tweede van de twee perioden van vijf jaar, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, de tweede periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, de erkenningen en de voorlopige erkenningen, bedoeld in artikel 2.23, eerste, respectievelijk tweede lid, en de erkenningperiode die gelden op het moment van inwerkingtreding van dit artikel worden, voor zover van toepassing in afwijking van deze wet, van rechtswege met een jaar verlengd.

Afdeling

9.2.11

Overgangsrecht maximum percentage reclame- en telewinkelboodschappen in televisieprogramma-aanbod landelijke publieke mediadienst

Artikel

9.14e

Afdeling

9.2.12

Overgangsrecht aanwijzing regionale publieke media-instelling

Artikel

9.14f

In afwijking van artikel 2.65, eerste lid, blijft een aanwijzing als regionale publieke media-instelling op grond van artikel 2.65, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel, die geldt op de dag waarop artikel I, onderdeel Ma, van de Wijziging van de Mediawet 2008 met het oog op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep in werking treedt, gelden tot en met 31 december 2025 en vervalt daarna van rechtswege.

Titel

9.2a

Overgangsbepalingen en evaluatiebepaling investeringsverplichting commerciële mediadiensten op aanvraag

Artikel

9.14g

De relevante omzet, bedoeld in artikel 3.29e, wordt voor het eerst bepaald over de resterende maanden van het op de datum van inwerkingtreding van dit artikel lopende boekjaar, dan wel over het boekjaar dat aanvangt op de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel

9.14h

Titel

9.3

Slotbepalingen

Artikel

9.15

De voordracht voor een krachtens de artikelen 2.21a, 2.34a, 2.116 of 2.136 vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel

9.16

Onze Minister stelt regels ter uitvoering van artikel 22 van de Europese richtlijn, voor zover naar het oordeel van Onze Minister een of meer van deze artikelen niet, niet voldoende, niet juist of niet tijdig zijn uitgewerkt in de Nederlandse Reclame Code of in een vergelijkbare door de Stichting Reclame Code tot stand gebrachte regeling, dan wel de Stichting Reclame Code in gebreke blijft met het toezicht daarop.

Artikel

9.17a

Vooruitlopend op wetgeving ter zake kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor vormen van audiovisuele commerciële communicatie in de zin van artikel 1 van de Europese richtlijn waarop de hoofdstukken 1 tot en met 8 van deze wet niet van toepassing zijn.

Artikel

9.17b

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit artikel en vervolgens iedere vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de effecten en de uitvoering van de artikelen 6.13 en 6.14 in de praktijk.

Artikel

9.19

De Mediawet wordt ingetrokken.

Artikel

9.20

Artikel

9.21

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A.Plasterk
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin