Wet van 29 december 2008 tot vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 2008)

Mediawet 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de taakopdracht van de publieke omroep te wijzigen in het licht van ontwikkelingen in technologie, media-aanbod, mediaproductie, distributie en mediagebruik, de reclameregels voor commerciële omroepen te versoepelen en andere noodzakelijke aanpassingen te doen; dat het verder wenselijk is de Mediawet te moderniseren en technisch aan te passen en dat het daarom wenselijk is een nieuwe Mediawet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel

1.1

Artikel

1.2

Hoofdstuk

2

Publieke mediadiensten

Titel

2.1

Publieke mediaopdracht

Artikel

2.1

Titel

2.2

Landelijke publieke mediadienst

Afdeling

2.2.1

Nederlandse Omroep Stichting

Paragraaf

2.2.1.1

Taken

Artikel

2.2

Artikel

2.3

Paragraaf

2.2.1.2

Organisatie

Artikel

2.4

De organen van de Stichting zijn een raad van toezicht, een raad van bestuur en een college van omroepen.

Artikel

2.5

Artikel

2.6

Artikel

2.7

Artikel

2.8

Artikel

2.9

Artikel

2.10

Artikel

2.11

Artikel

2.12

Artikel

2.13

Artikel

2.14

Paragraaf

2.2.1.3

Informatieverstrekking, taakverwaarlozing, jaarverslag en statuten

Artikel

2.15

Artikel

2.16

Artikel

2.17

Artikel

2.18

Paragraaf

2.2.1.4

Concessie, beleidsplan en prestatieovereenkomst

Artikel

2.19

Artikel

2.20

Artikel

2.21

Artikel

2.22

Paragraaf

2.2.1.5

Media-aanbod

Artikel

2.23

Afdeling

2.2.2

Omroepverenigingen en een educatieve media-instelling

Artikel

2.24

Artikel

2.25

Voor een erkenning komen slechts in aanmerking omroepverenigingen die:

  • a.

    in de voorafgaande erkenningperiode een erkenning of voorlopige erkenning hadden; en

  • b.

    ten minste 150 000 leden hebben.

Artikel

2.26

Voor een voorlopige erkenning komen slechts in aanmerking omroepverenigingen die:

  • a.

    in de voorafgaande erkenningperiode geen erkenning of voorlopige erkenning hadden;

  • b.

    ten minste 50 000 leden hebben; en

  • c.

    blijkens het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.30, een voorgenomen media-aanbod hebben dat naar inhoud en strekking zodanig afwijkt van het media-aanbod van de omroepverenigingen, bedoeld in artikel 2.25, dat het de verscheidenheid van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst vergroot en daarmee een vernieuwende bijdrage levert aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau.

Artikel

2.27

Artikel

2.28

Artikel

2.29

Artikel

2.30

Artikel

2.31

Artikel

2.32

Artikel

2.33

Artikel

2.34

Afdeling

2.2.3

Nederlandse Programma Stichting

Artikel

2.35

Artikel

2.36

Artikel

2.37

Artikel

2.38

Artikel

2.39

Artikel

2.40

Artikel

2.41

Afdeling

2.2.4

Kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag

Artikel

2.42

Artikel

2.43

Artikel

2.44

Artikel

2.45

Artikel

2.46

Artikel

2.47

Artikel

2.48

Artikel

2.49

Afdeling

2.2.5

Coördinatie en ordening aanbodkanalen

Artikel

2.50

Artikel

2.51

Artikel

2.52

Artikel

2.53

Artikel

2.54

Artikel

2.55

Artikel

2.56

Artikel

2.57

Een regeling voor de coördinatie en ordening van het media-aanbod als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, onderdeel c, regelt in elk geval:

  • a.

    de wijze waarop de coördinatie en ordening van het media-aanbod op en tussen de verschillende aanbodkanalen plaatsvindt;

  • b.

    de wijze waarop de raad van bestuur zijn bevoegdheid om het beoogde moment van verspreiding van media-aanbod te wijzigen of media-aanbod niet te verspreiden, gebruikt; en

  • c.

    de wijze waarop de raad van bestuur het tot stand komen van afspraken als bedoeld in artikel 2.55, eerste lid, bevordert.

Artikel

2.58

De Stichting stuurt jaarlijks vóór 1 mei aan het Commissariaat en Onze Minister een verslag over het afgelopen kalenderjaar met daarin in elk geval:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop door de landelijke publieke media-instellingen op de verschillende aanbodkanalen uitvoering is gegeven aan de publieke mediaopdracht;

  • b.

    de samenstelling van het media-aanbod van de publieke mediadienst op de programmakanalen en voor zover mogelijk op de overige aanbodkanalen, waaronder de uren die besteed zijn aan media-aanbod op de terreinen genoemd in artikel 2.1, eerste lid;

  • c.

    een rapportage over de realisering van de doelstellingen van de prestatieovereenkomst, bedoeld in artikel 2.22;

  • d.

    de naleving van de artikelen 2.115 tot en met 2.123; en

  • e.

    de naleving van de gedragscode, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid.

Artikel

2.59

Artikel

2.60

Titel

2.3

Regionale en lokale publieke mediadiensten

Paragraaf

2.3.1

Aanwijzing

Artikel

2.61

Artikel

2.62

Artikel

2.63

Artikel

2.64

Artikel

2.65

Artikel

2.66

Artikel

2.67

Artikel

2.68

Artikel

2.69

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

  • a.

    de wijze waarop aanvragen voor een aanwijzing worden ingediend;

  • b.

    de termijn waarbinnen beslissingen op de aanvragen worden genomen;

  • c.

    de termijn waarop adviezen als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, worden uitgebracht; en

  • d.

    de termijn waarop beslissingen over aanwijzing of intrekking van een aanwijzing in werking treden.

Paragraaf

2.3.2

Media-aanbod

Artikel

2.70

Het programma-aanbod van de regionale en lokale publieke mediadienst bestaat per programmakanaal:

  • a.

    voor ten minste vijftig procent van de duur uit aanbod van informatieve, culturele en educatieve aard dat in het bijzonder betrekking heeft op de provincie respectievelijk gemeente waarvoor het aanbod bestemd is; en

  • b.

    voor ten minste uit een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage aanbod als bedoeld in onderdeel a dat door de regionale respectievelijk lokale publieke media-instelling zelf of uitsluitend in haar opdracht is geproduceerd.

Artikel

2.71

Titel

2.4

Wereldomroep

Paragraaf

2.4.1

Taken

Artikel

2.72

De taak van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep is het uitvoeren van de publieke mediaopdracht, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, door:

  • a.

    het informeren van Nederlandstaligen in het buitenland;

  • b.

    het voorzien in onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand;

  • c.

    het verspreiden van een realistisch beeld van Nederland in het buitenland; en

  • d.

    het verrichten van alle activiteiten die daarvoor nodig of ondersteunend zijn, waaronder het oprichten van of deelnemen in organisaties en rechtspersonen.

Paragraaf

2.4.2

Organisatie

Artikel

2.73

De organen van de Wereldomroep zijn een raad van toezicht, een directie en een adviesraad.

Artikel

2.74

Artikel

2.75

Artikel

2.76

Artikel

2.77

Artikel

2.78

Artikel

2.79

De werkwijze van de raad van toezicht en de directie wordt geregeld in de statuten en reglementen van de Wereldomroep.

Artikel

2.80

Paragraaf

2.4.3

Informatie, jaarverslag en statuten

Artikel

2.81

Artikel

2.82

Artikel

2.83

Paragraaf

2.4.4

Beleidsplan en prestatieovereenkomst

Artikel

2.84

Artikel

2.85

Artikel

2.86

Paragraaf

2.4.5

Media-aanbod

Artikel

2.87

Titel

2.5

Nadere voorschriften media-aanbod publieke mediadiensten

Afdeling

2.5.1

Verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid

Artikel

2.88

Afdeling

2.5.2

Reclame en telewinkelen

Paragraaf

2.5.2.1

Algemene bepalingen

Artikel

2.89

Artikel

2.90

Behoudens toestemming van het Commissariaat bevat het media-aanbod van de publieke mediadiensten geen oproepen in het kader van ledenwerving, andere verenigingsactiviteiten of nevenactiviteiten.

Artikel

2.91

Artikel

2.92

Artikel

2.93

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop inzicht wordt gegeven in de financiën die betrekking hebben op de verzorging van reclame- en telewinkelboodschappen in het media-aanbod van de regionale en lokale publieke mediadiensten.

Paragraaf

2.5.2.2

Specifieke voorschriften

Artikel

2.94

Artikel

2.95

Artikel

2.96

Artikel

2.97

Artikel

2.98

De artikelen 2.94 tot en met 2.97 zijn zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het overige media-aanbod van de publieke mediadiensten.

Paragraaf

2.5.2.3

Stichting Etherreclame

Artikel

2.99

De Stichting Etherreclame heeft tot taak het verzorgen van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst en, op verzoek, voor de regionale en lokale publieke mediadiensten dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen die zijn aangeboden door derden, inclusief omlijsting daarvan.

Artikel

2.100

Artikel

2.101

Artikel

2.102

Artikel

2.103

Artikel

2.104

Paragraaf

2.5.2.4

Inkomsten uit reclame en telewinkelen

Artikel

2.105

Afdeling

2.5.3

Sponsoring

Artikel

2.106

Artikel

2.107

Artikel

2.108

Artikel

2.109

Artikel

2.110

De landelijke publieke media-instellingen sturen een afschrift van een sponsorovereenkomst aan de raad van bestuur:

  • a.

    binnen één week na het tot stand komen daarvan; of

  • b.

    als het media-aanbod eerder wordt verspreid naar het publiek, vóór laatstgenoemd moment.

Artikel

2.111

Artikel

2.112

De artikelen 2.110 en 2.111 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging van een sponsorovereenkomst.

Artikel

2.113

De publieke media-instellingen brengen jaarlijks via de jaarrekening verslag uit over de inkomsten uit sponsorbijdragen, het gesponsorde media-aanbod en de hoedanigheid van de sponsors, gespecificeerd per onderdeel van het media-aanbod.

Artikel

2.114

Afdeling

2.5.4

Europese producties, onafhankelijke producties, Nederlands- en Friestalige producties en films

Paragraaf

2.5.4.1

Europese en onafhankelijke producties

Artikel

2.115

Artikel

2.116

Artikel

2.117

Op elk van de televisieprogrammakanalen van de regionale publieke mediadienst bestaat het programma-aanbod voor ten minste tien procent van de duur uit producties als bedoeld in artikel 2.115 die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke productie.

Artikel

2.118

Het televisieprogramma-aanbod van de Wereldomroep bestaat voor ten minste tien procent uit producties als bedoeld in artikel 2.115 die kunnen worden aangemerkt als onafhankelijke productie.

Artikel

2.120

Artikel

2.121

Voor de toepassing van de artikelen 2.116 tot en met 2.120 blijft buiten beschouwing programma-aanbod:

  • a.

    dat bestaat uit nieuws;

  • b.

    dat betrekking heeft op sport;

  • c.

    dat het karakter van een spel heeft, met uitzondering van programma-aanbod van culturele of educatieve aard dat mede het karakter van een spel heeft;

  • d.

    dat bestaat uit reclame- en telewinkelboodschappen, inclusief omlijsting, en zelfpromotie;

  • e.

    van kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag, politieke partijen en de overheid; en

  • f.

    dat bestaat uit teletekst.

Paragraaf

2.5.4.2

Nederlands- en Friestalige producties

Artikel

2.122

Artikel

2.123

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ondertiteling van televisieprogramma-aanbod, waarbij onder meer kan worden bepaald welk percentage van het televisieprogramma-aanbod van de landelijke publieke mediadienst bestaat uit producties als bedoeld in artikel 2.122, eerste lid, die voorzien zijn van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking.

Paragraaf

2.5.4.3

Films

Artikel

2.124

In het media-aanbod van de publieke mediadiensten worden geen films opgenomen buiten de met de rechthebbenden overeengekomen periodes.

Afdeling

2.5.5

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties

Paragraaf

2.5.5.1

Taak

Artikel

2.125

De stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties heeft tot taak het verstrekken van financiële bijdragen voor de ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard ten behoeve van de landelijke en regionale publieke media-instellingen, met uitzondering van de Ster, en de Wereldomroep.

Artikel

2.126

Paragraaf

2.5.5.2

Organisatie

Artikel

2.127

Paragraaf

2.5.5.3

Begroting en jaarrekening

Artikel

2.128

Onverminderd de artikelen 27 en 28 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat de begroting van de stichting:

  • a.

    het beleid en een toelichting op de begrotingsposten voor de ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod ten behoeve van de landelijke publieke mediadienst en de Wereldomroep;

  • b.

    het beleid en een toelichting op de begrotingsposten voor de ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod ten behoeve van de regionale publieke mediadienst; en

  • c.

    het beleid en een toelichting op de begrotingsposten voor de overige stimuleringsmaatregelen.

Artikel

2.129

Artikel

2.130

Paragraaf

2.5.5.4

Statuten en ontbinding

Artikel

2.131

Afdeling

2.5.6

Nevenactiviteiten en overige bepalingen

Artikel

2.132

Artikel

2.133

Op overeenkomsten ter zake van nevenactiviteiten die er toe strekken om rechten op en de bekendheid van media-aanbod dat voor de landelijke publieke mediadienst is verzorgd of daaraan verbonden namen en merken buiten de publieke mediadienst te exploiteren, zijn de artikelen 2.110 tot en met 2.112 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 2.111, eerste lid, twee maanden is.

Artikel

2.134

Artikel

2.135

Artikel

2.136

Artikel

2.137

Artikel

2.138

Artikel

2.139

Artikel

2.140

Als inbreuk op het auteursrecht op enig geschrift inhoudende opgaven van uit te zenden programma-aanbod, geproduceerd door of in opdracht van landelijke publieke media-instellingen, wordt voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid mede beschouwd het verveelvoudigen of openbaar maken van lijsten of andere opgaven van dat programma-aanbod anders dan met toepassing van artikel 2.139 of met toestemming van de desbetreffende instelling, tenzij wordt bewezen dat de gegevens in die lijsten of andere opgaven niet direct of indirect zijn ontleend aan enig geschrift als bedoeld in de aanhef van dit artikel.

Artikel

2.141

Artikel

2.142

Titel

2.6

Bekostiging publieke mediadiensten

Afdeling

2.6.1

Algemene bekostigingsaanspraak

Artikel

2.143

Artikel

2.144

Artikel

2.145

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van de artikelen 2.143, tweede lid, en 2.144.

Artikel

2.146

De rijksmediabijdrage en de inkomsten van de Ster dienen ter bestrijding van de kosten verbonden aan:

  • a.

    de bekostiging van de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijke niveau volgens afdeling 2.6.2;

  • b.

    de bekostiging van de Wereldomroep volgens afdeling 2.6.3;

  • c.

    het Europese media-aanbod, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel e;

  • d.

    het Stimuleringsfonds voor de pers, genoemd in artikel 8.1;

  • e.

    de Raad voor cultuur, voor zover samenhangend met de advisering over radio, televisie, pers en andere vormen van massacommunicatie, tot een door Onze Minister te bepalen bedrag;

  • f.

    het Commissariaat;

  • g.

    door Onze Minister bekostigd onderzoek in het belang van de massacommunicatie;

  • h.

    de bijdrage aan de stichting Stimuleringsfonds Nederlandse culturele mediaproducties;

  • i.

    vergoedingen aan een door Onze Minister aan te wijzen instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten, omroepkoren en een muziekbibliotheek;

  • j.

    vergoedingen aan een door Onze Minister aan te wijzen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief;

  • k.

    een door Onze Minister aan te wijzen overlegorgaan van lokale publieke media-instellingen; en

  • l.

    bijdragen voor de verzorging van media-aanbod van regionale en lokale publieke mediadiensten dat gericht is op minderheden.

Afdeling

2.6.2

Bekostiging landelijke publieke mediadienst

Paragraaf

2.6.2.1

Begroting

Artikel

2.147

Artikel

2.148

Paragraaf

2.6.2.2

Vaststelling budgetten

Artikel

2.149

Artikel

2.150

Artikel

2.151

Artikel

2.152

Artikel

2.153

Artikel

2.154

Artikel

2.155

De raad van bestuur beslist jaarlijks vóór 1 januari over de verdeling van de budgetten.

Artikel

2.156

Met toestemming van de raad van bestuur kan met ten hoogste tien procent van het bedrag dat aan een instelling ter beschikking wordt gesteld voor de verzorging van respectievelijk radioprogramma’s, televisieprogramma’s of ander media-aanbod, worden geschoven tussen deze doelen.

Artikel

2.157

Paragraaf

2.6.2.3

Gelden voor bijzondere doelen

Artikel

2.158

Artikel

2.159

Afdeling

2.6.3

Bekostiging Wereldomroep

Paragraaf

2.6.3.1

Begroting

Artikel

2.160

Artikel

2.161

De begroting bevat verder:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop in het afgelopen kalenderjaar uitvoering is gegeven aan de publieke mediaopdracht; en

  • b.

    een opgave van het door de Wereldomroep in zijn media-aanbod op te nemen aanbod dat:

    • 1°.

      is geproduceerd door of in opdracht van landelijke publieke media-instellingen; of

    • 2°.

      al als onderdeel van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst is verspreid.

Artikel

2.162

Paragraaf

2.6.3.2

Vaststelling budgetten

Artikel

2.163

Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december de budgetten voor het komende kalenderjaar vast voor:

  • a.

    de verzorging van het media-aanbod van de Wereldomroep;

  • b.

    de kosten die niet direct samenhangen met de verzorging van het media-aanbod; en

  • c.

    het verspreiden van het media-aanbod.

Artikel

2.164

Artikel

2.165

Afdeling

2.6.4

Algemene mediareserve

Artikel

2.166

Artikel

2.167

Artikel

2.168

Afdeling

2.6.5

Bekostiging regionale publieke mediadiensten

Artikel

2.170

Afdeling

2.6.6

Financiële verantwoording landelijke publieke mediadienst en Wereldomroep

Paragraaf

2.6.6.1

Rechtmatigheidscontrole en jaarrekening

Artikel

2.171

Artikel

2.172

Artikel

2.173

Het Commissariaat brengt als onderdeel van het financieel verslag, bedoeld in artikel 7.7, derde lid, verslag uit over de rechtmatigheidscontrole.

Paragraaf

2.6.6.2

Reservering en terugvordering

Artikel

2.174

Artikel

2.175

Artikel

2.176

Artikel

2.177

Paragraaf

2.6.6.3

Overige bepalingen

Artikel

2.178

Artikel

2.179

Deze afdeling is op kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag van toepassing voor zover het betreft de activiteiten en financiën die betrekking hebben op de verzorging van programma-aanbod en daaraan gerelateerd ander media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst.

Afdeling

2.6.7

Omroeporkesten, omroepkoren, muziekbibliotheek en media-archief

Artikel

2.180

Artikel

2.181

Artikel

2.182

Artikel

2.183

Titel

2.7

Evaluatie

Artikel

2.184

Artikel

2.185

Artikel

2.186

Artikel

2.187

Hoofdstuk

3

Commerciële omroepdiensten

Titel

3.1

Toestemming

Artikel

3.1

Artikel

3.2

Artikel

3.3

Artikel

3.4

Titel

3.2

Programma-aanbod

Afdeling

3.2.1

Verantwoordelijkheid

Artikel

3.5

Afdeling

3.2.2

Reclame en telewinkelen

Artikel

3.6

Artikel

3.7

Artikel

3.8

Artikel

3.9

Artikel

3.10

Artikel

3.11

In de volgende programma’s worden alleen reclame- of telewinkelboodschappen opgenomen als zij ten minste dertig minuten duren:

  • a.

    programma’s, bestaande uit nieuws of commentaar op het nieuws;

  • b.

    programma’s van kerkelijke of geestelijke aard, niet zijnde programma’s als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid;

  • c.

    programma’s die bestemd zijn voor minderjarigen beneden de leeftijd van twaalf jaar; en

  • d.

    niet-gedramatiseerde documentaires.

Artikel

3.12

Artikel

3.13

In televisieprogramma’s die bestaan uit het verslag van een evenement worden alleen reclame- of telewinkelboodschappen opgenomen tijdens de in het evenement voorkomende gebruikelijke pauzes of tussen de daarin voorkomende gebruikelijke zelfstandige onderdelen.

Artikel

3.14

Afdeling

3.2.3

Sponsoring

Artikel

3.15

Artikel

3.16

Artikel

3.17

Artikel

3.18

Artikel

3.19

Afdeling

3.2.4

Europese producties, onafhankelijke producties, Nederlands- en Friestalige producties en films

Paragraaf

3.2.4.1

Europese en onafhankelijke producties

Artikel

3.20

Artikel

3.21

Artikel

3.22

Artikel

3.23

Paragraaf

3.2.4.2

Nederlands- en Friestalige producties

Artikel

3.24

Artikel

3.25

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de ondertiteling van televisieprogramma’s, waarbij onder meer kan worden bepaald welk percentage van het programma-aanbod, bedoeld in artikel 3.24, eerste lid, voorzien is van ondertiteling ten behoeve van personen met een auditieve beperking.

Paragraaf

3.2.4.3

Films

Artikel

3.26

In het programma-aanbod worden geen films opgenomen buiten de met de rechthebbenden overeengekomen periodes.

Afdeling

3.2.5

Overige bepalingen

Artikel

3.27

Het is niet toegestaan programma-aanbod als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, voor zover het betreft programma-aanbod waarvan de verspreiding in Nederland slechts mogelijk is na verwerving van de daarop betrekking hebbende rechten, te verzorgen als:

  • a.

    de commerciële media-instelling niet tijdig aan de Stichting heeft medegedeeld dat zij de desbetreffende rechten wil verwerven met uitsluiting van de landelijke publieke media-instellingen; en

  • b.

    de Stichting binnen een redelijke termijn na de mededeling aan de commerciële media-instelling te kennen heeft gegeven dat zij of een andere landelijke publieke media-instelling het desbetreffende programma-aanbod wenst te verzorgen.

Artikel

3.28

Als inbreuk op het auteursrecht op enig geschrift inhoudende opgaven van uit te zenden programma-aanbod, geproduceerd door of in opdracht van een commerciële media-instelling, wordt voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid mede beschouwd het verveelvoudigen of openbaar maken van lijsten of andere opgaven van dat programma-aanbod anders dan met toestemming van de desbetreffende instelling, tenzij wordt bewezen dat de gegevens in die lijsten of andere opgaven niet direct of indirect zijn ontleend aan enig geschrift als in dit artikel bedoeld.

Artikel

3.29

De artikelen 3.8, 3.9, eerste en derde lid, 3.10, tweede lid, 3.11 tot en met 3.14 en 3.19 tot en met 3.26 zijn niet van toepassing op programma-aanbod dat niet direct of indirect buiten Nederland ontvangen kan worden en dat:

  • a.

    voor zover het de beeldinhoud betreft uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden; of

  • b.

    hoofdzakelijk bestaat uit informatie over programma-aanbod en andere diensten die via een omroepzender of omroepnetwerk worden aangeboden.

Titel

3.3

Toezichtskosten

Artikel

3.30

Artikel

3.31

Een commerciële media-instelling doet voor elke verkregen toestemming jaarlijks aan het Commissariaat opgave van het aantal huishoudens in Nederland dat het desbetreffende programma-aanbod op een door het Commissariaat te bepalen peildatum kan ontvangen.

Hoofdstuk

4

Bescherming jeugdigen

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Artikel

4.3

Artikel

4.5

Van een beschikking tot erkenning en intrekking van een erkenning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel

4.6

Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op het overige media-aanbod van de publieke mediadiensten.

Hoofdstuk

5

Evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving

Artikel

5.1

Artikel

5.2

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, waarbij in ieder geval wordt bepaald of de op de lijst genoemde evenementen, wanneer zij als televisieprogramma worden verspreid, in ieder geval worden verspreid op een open televisieprogrammakanaal door middel van volledige of gedeeltelijke rechtstreekse verslaggeving dan wel door middel van volledige of gedeeltelijke uitgestelde verslaggeving.

Artikel

5.3

Hoofdstuk

6

Bijzondere bepalingen over politieke partijen, overheid, beperkte omroepdiensten, omroepzenders, omroepnetwerken en frequentieruimte

Titel

6.1

Politieke partijen en overheid

Afdeling

6.1.1

Politieke partijen

Artikel

6.1

Artikel

6.2

Artikel

6.3

Artikel

6.4

Een politieke partij gebruikt de aan haar toegewezen uren geheel en alleen voor programma-aanbod op politiek terrein.

Afdeling

6.1.2

Overheid

Artikel

6.5

Artikel

6.6

Afdeling

6.1.3

Overige bepalingen politieke partijen en overheid

Artikel

6.7

Titel

6.2

Toestemming omroepdiensten voor bijzondere doelen

Artikel

6.9

Titel

6.3

Omroepzenders, omroepnetwerken en frequentieruimte

Afdeling

6.3.1

Gebruik omroepzenders en omroepnetwerken

Paragraaf

6.3.1.1

Verspreiding programma-aanbod

Artikel

6.10

Artikel

6.11

Het is de aanbieder van een omroepzender of een omroepnetwerk toegestaan via de omroepzender of het omroepnetwerk:

  • a.

    programma-aanbod te verspreiden dat bestaat uit een onverkorte en rechtstreekse weergave van een openbare vergadering van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, van Provinciale Staten of van een gemeenteraad; en

  • b.

    informatie over het via de omroepzender of het omroepnetwerk aangeboden programma-aanbod en diensten te verspreiden.

Paragraaf

6.3.1.2

Doorgifteverplichtingen omroepnetwerken

Artikel

6.12

Deze paragraaf is van toepassing als omroepnetwerken voor een significant aantal eindgebruikers in Nederland het belangrijkste middel zijn om programma-aanbod te ontvangen.

Artikel

6.13

Artikel

6.14

Paragraaf

6.3.1.3

Programmaraden

Artikel

6.15

Artikel

6.16

Artikel

6.17

Artikel

6.18

Artikel

6.19

Artikel

6.20

Artikel

6.21

Artikel

6.22

Deze paragraaf is niet van toepassing op de aanbieder van een omroepnetwerk aan wie het Commissariaat ontheffing heeft verleend op grond van artikel 6.14, tweede lid.

Afdeling

6.3.2

Gebruik frequentieruimte

Artikel

6.23

Artikel

6.24

Artikel

6.25

De artikelen 6.23 en 6.24 zijn niet van toepassing op:

  • a.

    de frequentieruimte die wordt gebruikt voor de verspreiding van programma-aanbod van de publieke mediadiensten; en

  • b.

    frequentieruimte die wordt gebruikt ten behoeve van verspreiding via een satelliet.

Titel

6.4

Buitengewone omstandigheden en omroepdiensten voor buitenlandse militairen

Artikel

6.26

Artikel

6.27

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verzorgen van omroepdiensten die uitsluitend bestemd zijn voor de in Nederland gelegerde militairen van buitenlandse strijdkrachten en hun gezinnen.

Hoofdstuk

7

Toezicht en bestuursrechtelijke handhaving

Titel

7.1

Commissariaat voor de Media

Artikel

7.1

Artikel

7.3

Artikel

7.4

Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn onverenigbaar met het lidmaatschap van het Commissariaat:

  • a.

    het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

  • b.

    een dienstbetrekking bij een ministerie, een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en

  • c.

    het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een publieke media-instelling, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.

Artikel

7.5

Artikel

7.6

De kosten van het Commissariaat worden door Onze Minister vergoed op basis van de door hem goedgekeurde begroting.

Artikel

7.7

Artikel

7.8

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inhoud en inrichting van de begroting, het financieel verslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Artikel

7.9

Artikel

7.10

Het Commissariaat plaatst besluiten tot vaststelling van nadere regels op grond van deze wet en tot vaststelling van beleidsregels over de uitvoering van zijn taken in de Staatscourant.

Titel

7.2

Toezicht en handhaving

Artikel

7.11

Artikel

7.12

Artikel

7.13

De te betalen geldsommen van de bestuurlijke boeten en dwangsommen komen toe aan Onze Minister en zijn bestemd voor door hem te bepalen mediadoelen in brede zin.

Artikel

7.14

Artikel

7.15

Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2013/570.

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

7.16

Artikel

7.18

De publieke en commerciële media-instellingen, alsmede politieke partijen en de overheid bewaren gedurende twee weken na de uitzending opnamen van het door hen verzorgde programma-aanbod en stellen deze desgevraagd ter beschikking van het Commissariaat.

Artikel

7.19

Artikel

7.20

Hoofdstuk

8

De pers

Titel

8.1

Stimuleringsfonds voor de pers

Artikel

8.1

Artikel

8.3

Artikel

8.4

Artikel

8.5

Onverminderd artikel 13 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn met het lidmaatschap van het bestuur van het Stimuleringsfonds onverenigbaar:

  • a.

    het lidmaatschap van een van beide Kamers der Staten-Generaal, een provinciaal bestuur of een gemeentebestuur;

  • b.

    een dienstbetrekking bij een ministerie, een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister; en

  • c.

    het lidmaatschap van een orgaan van of een dienstbetrekking bij een publieke media-instelling, een commerciële media-instelling of een uitgever van een persorgaan.

Artikel

8.6

Artikel

8.7

Onze Minister vergoedt uit de in artikel 8.8 bedoelde inkomsten en uit andere beschikbare financiële middelen de kosten van het Stimuleringsfonds op basis van de door hem goedgekeurde begroting.

Artikel

8.8

Artikel

8.9

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van de begroting, het financieel verslag en aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Titel

8.2

Subsidieverstrekking ten behoeve van persorganen

Artikel

8.10

Artikel

8.11

Artikel

8.12

Artikel

8.13

Artikel

8.14

Titel

8.3

Overige vormen subsidieverstrekking

Artikel

8.15

Titel

8.4

Overige bepalingen

Artikel

8.16

Artikel

8.17

Artikel

8.18

Verplichtingen die het Stimuleringsfonds aan een subsidieontvanger oplegt hebben geen betrekking op de inhoud van een persorgaan.

Artikel

8.19

Het Stimuleringsfonds maakt een besluit tot verlening van een subsidie binnen een week nadat het besluit is genomen bekend in de Staatscourant, met vermelding van de hoogte van de subsidie.

Artikel

8.20

Artikel

8.21

Hoofdstuk

9

Overgangs- en slotbepalingen

Titel

9.1

Overgangsbepalingen

Artikel

9.1

In afwijking van artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin, bedraagt de vermeerdering van de rijksmediabijdrage:

  • a.

    € 49,799 miljoen voor het jaar 2008;

  • b.

    € 48,387 miljoen voor het jaar 2009;

  • c.

    € 47,985 miljoen voor het jaar 2010.

Artikel

9.2

De artikelen 2.98, tweede lid, onderdeel c, en 3.7, tweede lid, onderdeel c, zijn tot één jaar na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt niet van toepassing op de verspreiding van reclame- en telewinkelboodschappen ter uitvoering van overeenkomsten met adverteerders die zijn aangegaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

9.4

Artikel

9.5

Voor overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de Mediawet zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, en ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aangevangen bezwaar- en beroepsprocedures blijft de Mediawet zoals die wet luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, van toepassing.

Artikel

9.6

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.

Titel

9.2

Wijziging van andere wetten

Artikel

9.7

Wijzigt de Telecommunicatiewet.

Artikel

9.8

Wijzigt de Auteurswet.

Artikel

9.9

Wijzigt de Wet op de naburige rechten.

Artikel

9.10

Wijzigt de Tabakswet.

Artikel

9.11

Wijzigt de Wet op de vaste boekenprijs.

Artikel

9.12

Wijzigt de Wet handhaving consumentenbescherming.

Artikel

9.13

Wijzigt de Wet subsidiëring politieke partijen.

Artikel

9.14

Wijzigt de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden.

Artikel

9.15

Wijzigt de Wet algemene regels herindeling.

Titel

9.3

Slotbepalingen

Artikel

9.16

Onze Minister stelt regels ter uitvoering van de artikelen 12, 15 en 16 van de Europese richtlijn, voor zover naar het oordeel van Onze Minister een of meer van deze artikelen niet, niet voldoende, niet juist of niet tijdig zijn uitgewerkt in de Nederlandse Reclame Code of in een vergelijkbare door de Stichting Reclame Code tot stand gebrachte regeling, dan wel de Stichting Reclame Code in gebreke blijft met het toezicht daarop.

Artikel

9.17

Een wijziging van de Europese richtlijn gaat voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1.3, 2.115 tot en met 2.121, 3.20 tot en met 3.23, en hoofdstuk 5 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel

9.18

Na inwerkingtreding van deze wet:

Artikel

9.19

De Mediawet wordt ingetrokken.

Artikel

9.20

Artikel

9.21

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A.Plasterk
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin