Wet van 6 november 1986, houdende intrekking van de Werkloosheidswet, invoering van een nieuwe Werkloosheidswet en een aantal andere wetten, alsmede de in het kader van die intrekking en invoering te treffen overgangsregelingen en de daarmee verband houdende wijzigingen van een aantal wetten en regelingen
Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot de intrekking van de Werkloosheidswet, de invoering van de nieuwe Werkloosheidswet, de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet, houdende nadere wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (nadere regeling in verband met verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid), de Wet, houdende wijziging van de Algemene Bijstandswet met betrekking tot de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en gelijkstelling van niet gehuwde personen met gehuwden en de Wet, houdende wijziging van de Algemene Ouderdomswet (gelijkstelling niet-gehuwde personen met gehuwden of echtgenoten), alsmede regels te stellen met betrekking tot het in het kader van die intrekking en invoering noodzakelijke overgangsrecht, en voorts een aantal wetten en regelingen in verband daarmee aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk
I
Algemene bepalingen
Artikel
1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Wet Werkloosheidsvoorziening: de Wet Werkloosheidsvoorziening (Stb. 1964, 485) zoals die wet luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt;
d.
nieuwe Werkloosheidswet: het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1985 (kamerstukken II, 1985-1986, 19 261) ingediende voorstel van wet tot verzekering van werknemers tegen geldelijke gevolgen van werkloosheid, zoals dat tot wet wordt verheven;
e.
Toeslagenwet: het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1985 (kamerstukken II, 1985-1986, 19 257) ingediende voorstel van wet tot verlening van toeslagen tot het relevante sociaal minimum aan uitkeringsgerechtigden op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, die een of meer personen tot hun financiële last hebben, zoals dat tot wet wordt verheven;
Wijzigingswet AAW/WAO: het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1985 (kamerstukken II, 1985-1986, 19 256) ingediende voorstel van wet tot nadere wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals dat tot wet wordt verheven;
h.
Wijzigingswet ABW: het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1985 (kamerstukken II, 1985-1986, 19 259) ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Bijstandswet met betrekking tot de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en gelijkstelling van niet gehuwde personen met gehuwden, zoals dat tot wet wordt verheven;
i.
Wijzigingswet AOW: het bij koninklijke boodschap van 17 oktober 1985 (kamerstukken II, 1985-1986, 19 258) ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (gelijkstelling niet-gehuwde personen met gehuwden of echtgenoten), zoals dat tot wet wordt verheven;
De Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen blijven van toepassing op de rechten, bevoegdheden en verplichtingen over tijdvakken gelegen voor de dag waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, voor zover in deze wet of de daarop berustende bepalingen niet anders is bepaald.
Aanvragen om uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening terzake van rechten, ontstaan vóór de in het eerste lid bedoelde dag, kunnen slechts leiden tot toekenning van uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, 10, en hoofdstuk IIIa van die wet, indien deze aanvragen zijn ingediend vóór de eerste dag van de zevende maand na de inwerkingtreding van de wet waarmee dit lid werd toegevoegd aan deze wet.
Artikel
4
1
De Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen blijven van toepassing ten aanzien van de persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet had, zo lang hij niet de maximum uitkeringsduur op grond van die wet heeft bereikt.
2
Met de in het eerste lid bedoelde persoon wordt, zolang voor hem geen recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet is ontstaan, gelijkgesteld, de persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, geen recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet had, omdat:
a.
het recht op uitkering op grond van die wet was onderbroken door werkaanvaarding of omdat artikel 31, eerste en tweede lid, zo nodig in verbinding met artikel 39 van die wet op hem van toepassing was;
b.
na het intreden van zijn werkloosheid zijn werkgever tijdens het voortbestaan van de dienstbetrekking het loon onverminderd doorbetaalde;
doch die, zodra de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a of b, niet meer op hem van toepassing is vervolgens wel recht op uitkering op grond van die wet zou hebben gehad, indien die wet niet zou zijn ingetrokken.
3
De Werkloosheidswet blijft van toepassing ten aanzien van de persoon:
a.
wiens werkgever op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, in staat van faillissement was verklaard, surséance van betaling was verleend of in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 42a, tweede lid, van de Werkloosheidswet en die in verband daarmee recht had op een betaling op grond van hoofdstuk IIIa van laatstgenoemde wet;
voor de duur van de betaling of de duur van de loonsuppletie.
4
Zolang de Werkloosheidswet op hem van toepassing blijft, wordt de uitkering van de in het eerste of tweede lid bedoelde persoon, wiens uitkering niet is berekend naar het minimumdagloon, bedoeld in artikel 12a van die wet, voor de toepassing van de Toeslagenwet beschouwd als uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet.
5
In afwijking van het eerste lid is artikel 26 van de Werkloosheidswet niet van toepassing op de uitkering van de in het eerste, het tweede of het derde lid bedoelde persoon. In dat geval wordt deze persoon voor de toepassing van de Ziektewet (Stb. 1967, 473) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1977, 492) als werknemer in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet beschouwd, wordt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als werkgever beschouwd en wordt deze uitkering voor de toepassing van artikel 3a, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb. 1966, 64) als uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet aangemerkt.
6
In aansluiting op het eindigen van het recht op uitkering, bedoeld in het eerste lid, heeft de in het eerste of tweede lid bedoelde persoon recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet, tenzij die wet of deze wet dat verhindert.
Artikel
5
1
De Wet Werkloosheidsvoorziening en de daarop berustende bepalingen blijven van toepassing ten aanzien van de persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, recht had op uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening, zolang geen recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet is ontstaan.
2
Met de in het eerste lid bedoelde persoon wordt gelijkgesteld, de persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, geen recht op uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening had, omdat:
na het intreden van zijn werkloosheid zijn werkgever tijdens het voortbestaan van de dienstbetrekking het loon onverminderd doorbetaalde;
doch die, zodra de omstandigheid, bedoeld in onderdeel a of b, niet meer op hem van toepassing is vervolgens wel recht op uitkering op grond van die wet heeft.
3
In afwijking van het eerste en het tweede lid zijn de Wet Werkloosheidsvoorziening en de daarop berustende bepalingen niet meer op de in die leden bedoelde personen van toepassing, indien in de periode gelegen twee jaar na de dag waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking is getreden geen recht op uitkering bestaat, omdat dat recht is onderbroken door een omstandigheid als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel e tot en met n, of artikel 14, eerste lid, van de Wet Werkloosheidsvoorziening.
De arbeidsverhouding van de persoon, bedoeld in het eerste en tweede lid, aan wie door het Rijk ter zake van zijn arbeidsverhouding invaliditeitspensioen is verzekerd, wordt als dienstbetrekking in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet beschouwd.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, geen recht had op een uitkering op grond van hoofdstuk IIIb van de Wet Werkloosheidsvoorziening, omdat dat recht is onderbroken door werkaanvaarding of een omstandigheid als bedoeld in artikel 5, tweede lid, doch die na afloop van die onderbreking recht zou hebben gehad op deze uitkering, indien dat hoofdstuk niet zou zijn vervallen.
Artikel
8
Ter zake van werkloosheid ontstaan voor de dag waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt en in verband met die werkloosheid de artikelen 4 tot en met 7 niet van toepassing zijn, ontstaat geen recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet.
Artikel
9
Onze Minister is bevoegd met betrekking tot deze afdeling nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen.
Het eerste lid is niet van toepassing op degene, die overheidswerknemer is uit hoofde van zijn arbeidsverhouding tot een lichaam als bedoeld in artikel 2, onderdelen b tot en met e, van de Wet privatisering ABP, mits zodanig lichaam krachtens subsidievoorwaarden voorschriften als bedoeld in het eerste lid toepast.
3
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent aanspraken bij werkloosheid ten laste van een lichaam als bedoeld in dat lid van degene, die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, een aanspraak op uitkering ontleent aan de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 6, derde lid, van de Werkloosheidswet.
De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet was en die in de periode van 12 maanden, bedoeld in artikel 17 van die wet, in weken, gelegen vóór de dag, waarop die wet in werking treedt, arbeid heeft verricht als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening, dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld, wordt met betrekking tot de weken waarin hij deze arbeid heeft verricht beschouwd als werknemer in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet.
2
De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet was en die in de periode van 39 weken, bedoeld in artikel 17 van die wet, in weken vanaf de dag waarop die wet in werking treedt, arbeid heeft verricht in een arbeidsverhouding ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd, wordt met betrekking tot de weken waarin hij deze arbeid heeft verricht beschouwd als werknemer in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet.
3
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon die op de dag onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid werknemer in de zin van de Werkloosheidswet was en wiens werkloosheid begint op de dag waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt.
Ten aanzien van de persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 51 en die op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid intrad werknemer was in de zin van de Werkloosheidswet, zijn het eerste en het vierde lid van overeenkomstige toepassing.
6
Onze Minister is bevoegd met betrekking tot dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen.
Afdeling
IV
Het geldend maken van het recht op uitkering
Artikel
13
In afwijking van artikel 22 van de nieuwe Werkloosheidswet stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ambtshalve vast of de persoon, bedoeld in artikel 4, wiens recht op uitkering is geëindigd wegens het bereiken van de maximumuitkeringsduur op grond van de Werkloosheidswet of artikel 4, en de persoon, bedoeld in artikel 6, recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet hebben.
Indien aan een werknemer als bedoeld in artikel 5 of 6, uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening is toegekend over een periode, waarover recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet bestaat, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de uitkering over die periode tot ten hoogste het bedrag van die toegekende uitkering, zonder machtiging van de werknemer, te betalen aan het betrokken gemeentebestuur.
jonger is dan 22,5 jaar, indien hij aantoont in de periode van drie jaar aan het intreden van zijn werkloosheid onmiddellijk voorafgaande, ten minste gedurende twee en een half jaar als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening in een dienstbetrekking van 8 of meer uren per week te hebben gestaan: een half jaar;
b.
22,5 jaar of ouder is, doch jonger dan 29,5 jaar: één jaar;
c.
29,5 jaar of ouder is, doch jonger dan 34,5 jaar: anderhalf jaar;
d.
34,5 jaar of ouder is, doch jonger dan 57,5 jaar: twee jaar.
2
Voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b en c, wordt de uitkeringsduur verlengd met een half jaar, indien hij aantoont in de periode van vijf jaar aan het intreden van zijn werkloosheid onmiddellijk voorafgaande, ten minste gedurende drie jaar als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening in een dienstbetrekking van 8 of meer uren per week te hebben gestaan.
voor de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt ter zake van een geëindigde dienstbetrekking van 8 of meer uren per week recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
b.
voor of vanaf de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt ter zake van een geëindigde dienstbetrekking van 8 of meer uren per week op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
c.
voor de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
d.
voor de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, ter zake van een geëindigde dienstbetrekking van 8 of meer uren per week recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
e.
anders dan genoemd in onderdeel a tot en met d, voor of vanaf de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, recht had op een uitkering, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a of d;
worden in aanmerking genomen voor de periode van twee en een half jaar, bedoeld in het eerste lid, en de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid.
4
Tijdens de duur op grond van dit artikel is artikel 34, vierde en vijfde lid, van de nieuwe Werkloosheidswet niet van toepassing. Tevens worden, in afwijking van artikel 34, zesde lid, van de nieuwe Werkloosheidswet, tijdens de duur op grond van dit artikel, inkomsten uit ouderdomspensioen niet op de uitkering in mindering gebracht, voor zover zij door de werknemer reeds vóór het intreden van zijn werkloosheid werden genoten naast de inkomsten uit het beroep, waaruit hij werkloos is.
Indien het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet van de persoon, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, door het verrichten van arbeid als werknemer is geëindigd en vervolgens na beëindiging van die arbeid op een tijdstip, gelegen binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe Werkloosheidswet, recht op uitkering is ontstaan op grond van de nieuwe Werkloosheidswet, zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van die wet wordt voldaan, wordt de duur van die uitkering voor zover de werknemer ter zake van het eerstbedoelde recht aan de in artikel 17, eerste en tweede lid, genoemde voorwaarden voldeed, verlengd met de duur, bedoeld in die leden.
Artikel
19
Indien het recht op uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening van de persoon, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, door het verrichten van arbeid als werknemer geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens na beëindiging van die arbeid op een tijdstip, gelegen binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe Werkloosheidswet, recht op uitkering is ontstaan op grond van de nieuwe Werkloosheidswet, zonder dat aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van die wet wordt voldaan, wordt de duur van die uitkering verlengd met de duur van de uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening, die de werknemer als gevolg van de eindiging van het recht op uitkering op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening niet heeft ontvangen.
De persoon die op de dag, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid, werknemer in de zin van de nieuwe Werkloosheidswet was, wordt voor de toepassing van de artikelen 17 , onderdeel b, en 17b van die wet als werknemer in de zin van die wet beschouwd gedurende de periode waarin hij:
a.
voor de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening in dienstbetrekking heeft gestaan dan wel zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld;
b.
vanaf de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, een arbeidsverhouding had ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd.
Met betrekking tot de periode voor de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, is artikel 17, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Onze Minister is bevoegd met betrekking tot dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen.
Afdeling
VII
De hoogte van de uitkering
Artikel
22
1
Ten aanzien van de persoon, bedoeld in de artikelen 4, 5, vierde lid, en 6, bedraagt de uitkering per dag 70% van het dagloon dat gold op de dag, voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt.
2
Indien voor de persoon, bedoeld in de artikelen 4, 5, vierde lid, en 6, op de dag voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet op hem van toepassing wordt als dagloon het minimumdagloon in aanmerking werd genomen, blijft, zodra de nieuwe Werkloosheidswet op hem van toepassing wordt, het minimumdagloon voor hem gelden zolang hij voldoet aan de voorwaarden zoals deze op de dag voorafgaande aan die waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt op grond van de Werkloosheidswet of de Wet Werkloosheidsvoorziening en de daarop berustende bepalingen zijn gesteld.
In afwijking van de op grond van artikel 12a van de Werkloosheidswet en artikel 5a van de Wet Werkloosheidsvoorziening gestelde regels wordt het dagloon, bedoeld in artikel 22, herzien overeenkomstig artikel 46 van de nieuwe Werkloosheidswet.
De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden door Onze Minister herzien op dezelfde wijze en op hetzelfde tijdstip als waarop de bedragen genoemd in hoofdstuk IV van de Algemene bijstandswet worden herzien, waarna de herziene bedragen voor de in het eerste lid genoemde bedragen in de plaats treden.
Afdeling
VIII
Toekenning loonsuppletie bij werkaanvaarding tegen lager loon
Artikel
25
Vervallen
Afdeling
IX
De vrijwillige verzekering van uitkeringen bij werkloosheid
Artikel
26
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering, bedoeld in hoofdstuk III van de nieuwe Werkloosheidswet, toe de persoon, jonger dan 65 jaar, die op de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt:
a.
buiten Nederland woont en aldaar een dienstbetrekking vervult en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is; of
b.
Nederlander is en die werkzaamheden verricht in een ontwikkelingsland.
Artikel
27
1
Het verzoek om toelating tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering op grond van artikel 26, dient te worden ingediend binnen drie maanden na de dag, waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt.
2
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating, ingediend na afloop van de in het eerste lid gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
Artikel
28
Met inachtneming van hetgeen in de Ziektewet met betrekking tot de vrijwillige verzekering op grond van die wet overigens is bepaald, laat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de persoon, bedoeld in artikel 26, die niet op grond van de Ziektewet is verzekerd, tegelijkertijd tot die verzekering toe.
arbeid heeft verricht als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet;
b.
arbeid heeft verricht in een arbeidsverhouding ter zake waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen is verzekerd;
c.
zijn militaire dienstplicht of in plaats daarvan vervangende dienst heeft vervuld;
d.
arbeid heeft verricht als werknemer in de zin van de Wet Werkloosheidsvoorziening en voor werkzaamheden buiten Nederland is uitgezonden in het kader van ontwikkelingssamenwerking, of werkzaam is voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund.
Artikel
30
Hoofdstuk III van de nieuwe Werkloosheidswet is, voor zover daarvan in deze afdeling niet is afgeweken, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering van de persoon, bedoeld in artikel 26.
De persoon, bedoeld in artikel 6, is verzekerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2
Het gemeentebestuur waarvan de persoon, bedoeld in artikel 6, uitkering ontvangt, meldt die persoon aan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Voor de toepassing van de nieuwe Werkloosheidswet wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van die wet aanspraak bestaat, tot een in het eerste lid bedoelde tijdstip, als dagloon beschouwd: hetgeen de werknemer tijdens het ontvangen van de uitkering bij een vijfdaagse werkweek gemiddeld per dag zou hebben kunnen verdienen in het beroep dat hij gewoonlijk uitoefende.
3
Onze Minister stelt met betrekking tot de vaststelling van het dagloon nadere regels.
4
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, zo nodig in afwijking van de door Onze Minister op grond van het derde lid gestelde regels, regels stellen met betrekking tot de vaststelling van het dagloon voor één of meer categorieën van werknemers. Deze regels behoeven goedkeuring van Onze Minister.
Onverminderd het bepaalde in artikel 46 van de nieuwe Werkloosheidswet kunnen de in het derde en vierde lid bedoelde regels bepalingen bevatten op grond waarvan het dagloon tijdens de uitkering kan worden herzien.
behoudens voor zover dit dient tot verhaal van levensonderhoud waartoe de betrokkene volgens de wet is gehouden, niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag, noch voor faillissementsbeslag.
Het Rijk verstrekt gedurende vier perioden van twaalf maanden vanaf de dag waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, aan de gemeente een uitkering, die is gebaseerd op de kosten die over het dienstjaar 1984 op grond van artikel 40, onderdeel e en f, van de Wet Werkloosheidsvoorziening aan de gemeente zijn vergoed.
3
De uitkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt gedurende de eerste tot en met de vierde periode van 12 maanden vanaf de dag waarop de nieuwe Werkloosheidswet in werking treedt, onderscheidenlijk 80%, 60%, 40% en 20% van de in het tweede lid bedoelde kosten.
4
Vanaf 1 januari 1991 verstrekt het Rijk aan de gemeente een uitkering van f 1050,- per toegewezen aanvraag.
5
Onze Minister is bevoegd de verstrekte uitkering, bedoeld in het tweede en het vierde lid, gedeeltelijk terug te vorderen of te verrekenen, indien het gemeentebestuur niet of in onvoldoende mate voldoet aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet Werkloosheidsvoorziening.
6
Onze Minister is bevoegd met betrekking tot de wijze van verstrekking van de in dit artikel bedoelde uitkeringen nadere regels te stellen.
Ten aanzien van de persoon, die op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, berekend naar een grondslag als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van die wet, zoals die leden luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, worden de wijzigingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet als vervat in artikel 39, onderdeel D tot en met F en Q, geacht niet te hebben plaatsgevonden zolang de betrokkene voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 10, derde of vierde lid, in verbinding met artikel 10a, tweede en derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals die leden luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, doch uiterlijk tot een binnen een jaar na die dag gelegen tijdstip, waarop op grond van artikel 10a, tweede en derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals dat artikel luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, het inkomen opnieuw zou dienen te worden vastgesteld, indien de in voornoemd artikel 10a bedoelde perioden op één jaar zouden zijn gesteld.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de persoon, bedoeld in artikel V van de wet van 29 december 1982, Stb. 737, zoals dat artikel luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt. Ten aanzien van de in de vorige volzin bedoelde persoon blijft de wijziging van de Wet van 29 december 1982 (Stb. 737) als vervat in artikel 42, buiten toepassing tot het tijdstip, bedoeld in het eerste lid.
3
Voor de persoon, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt de toeslag op grond van de Toeslagenwet vanaf de dag waarop de in het eerste dan wel tweede lid bedoelde wijzigingen op hem van toepassing worden, ten minste vastgesteld op het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop recht zou hebben bestaan indien de wijzigingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet als vervat in artikel 39, onderdeel D en E, en de wijziging, bedoeld in artikel 42, niet zouden hebben plaatsgevonden, en de som van de uitkeringen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
De in het eerste en tweede lid bedoelde persoon, wiens grondslag was vastgesteld, of zou zijn vastgesteld indien artikel 90, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet niet op hem van toepassing was geweest, met toepassing van artikel 10, derde lid, onderdeel b , onderscheidenlijk artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van die wet, zoals dat artikel luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, wordt, zolang hij ongehuwd is en een eigen kind of pleegkind heeft dat jonger is dan 18 jaar, dat tot zijn huishouden behoort of grotendeels op zijn kosten wordt onderhouden, vanaf het in het eerste lid bedoelde tijdstip tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen datum voor de toepassing van de Toeslagenwet als gehuwd aangemerkt.
6
Het verschil tussen het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering, dat op grond van het eerste en het tweede lid wordt uitbetaald en het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering dat zou worden uitbetaald indien het eerste lid niet zou hebben gegolden, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ten laste van het Toeslagenfonds, bedoeld in artikel 31 van de Toeslagenwet, ten gunste gebracht van het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 34 van de Wet financiering volksverzekeringen, onderscheidenlijk het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering verstaan zowel uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet als uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
7
Het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dat zou worden uitbetaald dan wel meer zou worden uitbetaald indien het eerste lid niet zou hebben gegolden, wordt volgens door Onze Minister te stellen regels door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ten gunste gebracht van het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds, bedoeld in artikel 34 van de Wet financiering volksverzekeringen.
8
Ten aanzien van de persoon, bedoeld in het eerste of tweede lid, blijft de Toeslagenwet buiten toepassing tot de dag waarop de in het eerste dan wel tweede lid bedoelde wijzigingen op hem van toepassing worden.
Artikel
43a
1
Voor de persoon, bedoeld in artikel 43, tweede lid, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op de dag voorafgaande aan de dag waarop de in artikel 43, tweede lid bedoelde wijziging op hem van toepassing wordt is verhoogd met toepassing van artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt de toeslag op grond van de Toeslagenwet vanaf laatstgenoemde dag doch niet eerder dan vanaf de dag waarop geen recht meer bestaat op de toeslag, bedoeld in artikel 43, derde lid, vastgesteld op het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsuitkering waarop op de dag voorafgaande aan dat tijdstip recht zou hebben bestaan indien de wijziging bedoeld in artikel 42 niet zou hebben plaatsgevonden en de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2
Het eerste lid is van toepassing voor zolang de betrokkene gehuwd is dan wel een eigen kind of pleegkind heeft dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of grotendeels op zijn kosten wordt onderhouden, doch uiterlijk zolang artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt toegepast of tot het tijdstip waarop de echtgenoot van betrokkene aanspraak verkrijgt op een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 181).
3
Voor de toepassing van het tweede lid wordt:
a.
als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
b.
als pleegkind aangemerkt een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
Artikel
44
1
Ten aanzien van de persoon, die op de dag voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, berekend met toepassing van artikel 10, vijfde lid, van die wet, zoals dat lid luidde op de dag voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, en wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet op de dag waarop deze wet in werking treedt niet wordt berekend met toepassing van artikel 10, eerste lid, van die wet, wordt de voor hem geldende grondslag vermenigvuldigd met de factor 8/7.
2
Indien toepassing van het eerste lid leidt tot een grondslag, die hoger is dan het bedrag van de grondslag, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, wordt in afwijking van het eerste lid de grondslag vastgesteld op dat bedrag.
Artikel
45
1
De uitkeringsgerechtigde op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, die zowel op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, als op de dag waarop deze wet in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een van die of van beide wetten, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% of 65 tot 80%, heeft, zolang hij in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse blijft ingedeeld, in afwijking van artikel 12, eerste lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, onderscheidenlijk artikel 21, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die per dag, de zaterdagen en de zondagen niet meegerekend, bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
55-65%: 44% van de grondslag onderscheidenlijk van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon
65-80%: 57% van de grondslag onderscheidenlijk van 100/108 maal het dagloon of het vervolgdagloon.
2
Voor de toepassing van het eerste lid wordt te rekenen vanaf 30 januari 1986 een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in artikel 28 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of artikel 38 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geacht niet te hebben plaatsgevonden, indien de uitkeringsgerechtigde binnen 48 weken na de herziening weer wordt ingedeeld in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse als voor die herziening.
Artikel
46
1
De persoon, die zowel op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, als op de dag, waarop deze wet in werking treedt, recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en op laatstbedoelde dag de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, heeft, indien zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering niet was berekend met toepassing van artikel 10, vijfde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals dat lid luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop deze wet in werking treedt, zolang hij de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een grondslag, die voor een uitkeringsgerechtigde van 18 jaar f 62,63, van 19 jaar f 72,97, van 20 jaar f 83,31, en van 21 en 22 jaar f 93,64 bedraagt.
2
Artikel 10, vijfde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is op de grondslag, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
Artikel
47
Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, worden ten aanzien van de verzekerde, wiens arbeidsongeschiktheid is ingetreden voor de dag, waarop artikel 39 in werking treedt, de wijzigingen, vervat in de onderdelen C en D van dat artikel geacht niet te hebben plaatsgevonden.
De in het eerste lid bedoelde verhoging bedraagt het verschil tussen het voor betrokkene geldende bedrag, genoemd in het eerste lid, en de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, doch ten hoogste het verschil tussen het voor betrokkene geldende bedrag, genoemd in het eerste lid, en 70% van het minimumloon, zijnde het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het minimumloon per maand dat voor zijn leeftijd geldt op grond van artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid van genoemde wet,, gedeeld door 21,75.
De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden door Onze Minister herzien op dezelfde wijze en op hetzelfde tijdstip als waarop de bedragen, genoemd in hoofdstuk IV van de Algemene bijstandswet worden herzien, waarna de herziene bedragen voor de in het eerste lid genoemde bedragen in de plaats treden.
Artikel
49
De persoon ten aanzien van wie op de dag, voorafgaande aan die waarop artikel 39 in werking treedt, artikel 8 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet van toepassing is en over die dag recht heeft op een uitkering op grond van die wet, aan wie die uitkering als gevolg van artikel 39, onderdeel D tot en met F, niet meer wordt betaald, wordt voor de toepassing van de Toeslagenwet geacht een tot uitbetaling komende uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet te hebben, zolang die uitkering zou zijn betaald, indien artikel 39, onderdeel D tot en met F, niet in werking zou zijn getreden.
Artikel
50
Vervallen
Afdeling
III
Aanvullende uitkeringen
Artikel
51
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder arbeidsongeschiktheidsuitkering een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of beide wetten.
Artikel
52
1
De artikelen 5, 12, tweede tot en met vierde lid, en 23, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de artikelen 18, 21, tweede tot en met vierde lid, en 32 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt, blijven van toepassing op de persoon die op die dag recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en op die dag de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt.
2
De artikelen 5, 12, tweede tot en met vierde lid, en artikel 23 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals die artikelen luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt, blijven van toepassing op de persoon, die op die dag recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van die wet.
3
Vanaf de datum dat de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Stb. 1993, 412) in werking is getreden vinden de voorgaande leden nog slechts toepassing met betrekking tot personen die op die datum de leeftijd van 45 jaar hebben bereikt.
Artikel
53
1
De persoon die op de dag, voorafgaande aan die waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer en op die dag de leeftijd van 35 jaar nog niet heeft bereikt, en wiens arbeidsongeschiktheid als gevolg van het bepaalde in de Wijzigingswet AAW/WAO met ingang van een later gelegen dag minder bedraagt dan 80%, heeft met ingang van die later gelegen dag recht op aanvullende uitkering.
De duur van de aanvullende uitkering is voor de persoon, die op de dag, waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt:
a.
jonger is dan 23 jaar: één jaar;
b.
23 jaar of ouder is, doch jonger dan 30 jaar: twee jaar;
c.
30 jaar of ouder is, doch jonger dan 35 jaar: drie jaar.
4
Indien de persoon die recht heeft op aanvullende uitkering gedurende de laatste vijf jaar voor de dag, waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt, recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, is, in afwijking van het derde lid, de duur van de aanvullende uitkering vijf jaar.
Dit artikel is slechts van toepassing indien de later gelegen dag, bedoeld in het eerste lid, niet later is gelegen dan binnen twee jaar na de dag, waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt en ten aanzien van de persoon, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, niet eerder dan een jaar na de dag waarop de Wijzigingswet AAW/WAO in werking treedt. Onze Minister is bevoegd voor bepaalde categorieën personen andere tijdvakken dan als genoemd in de eerste volzin vast te stellen.
De persoon, die in verband met werkloosheid recht heeft op aanvullende uitkering of aanvullende vervolguitkering, heeft ter zake van dezelfde werkloosheid geen recht op uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet.
3
De aanvullende uitkering en de aanvullende vervolguitkering worden, voor zover in deze wet of de daarop berustende bepalingen niet anders is bepaald, voor de toepassing van wettelijke bepalingen beschouwd als uitkering op grond van de nieuwe Werkloosheidswet.
Telkens nadat het recht op aanvullende uitkering of aanvullende vervolguitkering na een gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van het eerste lid, eindigt het recht op die uitkering zoveel later dan de in artikel 53, derde of vierde lid, dan wel in artikel 54, eerste lid, genoemde periode als de periode tussen de eindiging en de herleving van het recht op die uitkering heeft geduurd.
Artikel
57
1
Indien het recht op aanvullende uitkering door het verrichten van arbeid geheel of gedeeltelijk is geëindigd en vervolgens na beëindiging van die arbeid een recht op uitkering is ontstaan als bedoeld in artikel 15 van de nieuwe Werkloosheidswet, herleeft het recht op aanvullende uitkering, voor zover geen recht op genoemde uitkering bestaat, met ingang van de dag waarop het recht op die uitkering is ontstaan, en overigens met ingang van de eerste dag na het verstrijken van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 42 van die wet.
2
Het eerste lid is slechts van toepassing indien de in het eerste lid bedoelde dag is gelegen binnen een tijdvak van:
Indien het recht op aanvullende uitkering na een gehele eindiging van dat recht is herleefd op grond van het eerste lid, is de uitkeringsduur de duur van de aanvullende uitkering die betrokkene als gevolg van die eindiging van het eerdere recht niet heeft ontvangen, doch ten hoogste de duur van de periode beginnend op de dag, bedoeld in het eerste lid, en eindigend op de laatste dag van het voor betrokkene geldende tijdvak, bedoeld in het tweede lid.
Onze Minister is bevoegd in verband met het recht op aanvullende uitkering nadere en zo nodig afwijkende regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden, bedoeld in artikel 53, tweede lid.
De persoon, ten aanzien van wie op de dag, voorafgaande aan die waarop artikel 60 in werking treedt, op grond van artikel 17, eerste lid, van de Ziektewet het minimumdagloon in aanmerking werd genomen en die op de dag van inwerkingtreding van artikel 60 op grond van die bepaling voor het minimumdagloon in aanmerking zou zijn gekomen als artikel 17 van de Ziektewet niet was vervallen, wordt ten hoogste gedurende de eerste zes weken van de ongeschiktheid tot werken voor het minimumdagloon in aanmerking gebracht.
Artikel
63
1
De persoon, ten aanzien van wie op de dag voorafgaande aan die waarop artikel 60 in werking treedt, op grond van artikel 17, tweede en derde lid, van de Ziektewet, het minimumdagloon in aanmerking werd genomen en op de dag van inwerkingtreding van artikel 60 op grond van die bepaling voor het minimumdagloon in aanmerking zou zijn gekomen als artikel 17 van de Ziektewet niet was vervallen, wordt zolang hij onafgebroken uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt voor het minimumdagloon in aanmerking gebracht. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt de uitkering geacht niet te zijn onderbroken indien perioden waarover ziekengeld wordt uitgekeerd elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.
2
Indien voor de in het eerste lid bedoelde persoon op de dag voorafgaande aan die waarop artikel 60 in werking treedt, het minimumdagloon in aanmerking werd genomen met toepassing van artikel 17, vierde lid, van de Ziektewet, wordt voor het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet als dagloon aangemerkt 70% van het voor deze persoon in aanmerking genomen minimumdagloon.
Artikel
64
Voor de toepassing van de artikelen 62 en 63 wordt onder minimumdagloon verstaan, het minimumdagloon dat zou zijn vastgesteld als artikel 16 van de Ziektewet, zoals dat artikel luidde op de dag, voorafgaande aan die waarop artikel 60 in werking treedt, niet was vervallen.
Artikel
64a
1
De persoon die 21 jaar of ouder is, die voor de toepassing van de Toeslagenwet niet als gehuwd wordt aangemerkt en voor wie de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, maar niet de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is en die recht heeft op uitkering op grond van de Ziektewet, berekend naar een dagloon dat ten minste gelijk is aan 70% van het minimumloon, heeft recht op een verhoging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet, indien die uitkering per dag, indien hij 21 jaar, 22 jaar onderscheidenlijk 23 jaar of ouder is, minder bedraagt dan f 50,33, f 61,78, onderscheidenlijk f 79,-. per 1 januari 2002: € 27,05, € 32,98, onderscheidenlijk € 41,99.
2
De in het eerste lid bedoelde verhoging bedraagt het verschil tussen het bedrag, genoemd in het eerste lid, en de uitkering per dag op grond van de Ziektewet, doch ten hoogste het verschil tussen het voor betrokkene geldende bedrag, genoemd in het eerste lid, en 70% van het minimumloon, zijnde het minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, gedeeld door 21,75, of, indien het een persoon jonger dan 23 jaar betreft, het minimumloon per maand dat voor zijn leeftijd geldt op grond van artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, gedeeld door 21,75.
De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden door Onze Minister herzien op dezelfde wijze en op hetzelfde tijdstip als waarop de bedragen genoemd in hoofdstuk IV van de Algemene bijstandswet worden herzien, waarna de herziene bedragen voor de in het eerste lid genoemde bedragen in de plaats treden.
Hoofdstuk
V
De Organisatiewet Sociale Verzekering
Afdeling
I
Wijzigingen van de wet
Artikel
65
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Afdeling
II
Overgangsbepalingen
Artikel
66
1
De organen, die op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen zijn belast met de uitvoering van de Wet Werkloosheidsvoorziening, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn gehouden in gezamenlijk overleg al datgene te verrichten, waardoor voor hun personeel mogelijke nadelige gevolgen van de invoering van de nieuwe Werkloosheidswet worden voorkomen.
2
Onze Minister is bevoegd, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken nadere regels te stellen met betrekking tot de overgang van personeel, belast met de uitvoering van de Wet Werkloosheidsvoorziening, naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in verband met de invoering van de nieuwe Werkloosheidswet.
Artikel
67
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Hoofdstuk
VI
De Coördinatiewet Sociale Verzekering
Artikel
68
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Hoofdstuk
VII
De Algemene Bijstandswet
Afdeling
I
Wijziging van de wet
Artikel
69
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Afdeling
II
Wijziging van het Bijstandsbesluit Landelijke Normering
Artikel
70
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Afdeling
III
Wijziging van het Bijstandsbesluit Landelijke Draagkrachtcriteria
Artikel
71
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Afdeling
IV
Wijziging van het Bijstandsbesluit Krediethypotheek
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
d.
de Wijzigingswet AAW/WAO
e.
de Wijzigingswet ABW
worden deze door Onze Minister in overeenstemming gebracht met de nummering en de aanduiding, zoals deze komen te luiden indien de voorstellen van de onder a tot en met e bedoelde wetten tot wet zijn verheven.
2
De tekst van deze wet, zoals die luidt na toepassing van het eerste lid, wordt door Onze Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst.
Artikel
80
Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt door Onze Minister geregeld.
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid".
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning