Wet van 14 februari 1992, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten

Gemeentewet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe bepalingen vast te stellen met betrekking tot de inrichting van gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

Artikel

2

In deze wet wordt verstaan onder ingezetenen: zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben.

Artikel

3

Zij die als ingezetene met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente, worden voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.

Artikel

4

In deze wet wordt onder ambtenaar mede verstaan: degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is.

Artikel

5

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentebestuur: ieder bevoegd orgaan van de gemeente;

  • b.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    rekenkamer: een rekenkamer als bedoeld in hoofdstuk IVa .

Titel

II

De inrichting en samenstelling van het gemeentebestuur

Hoofdstuk

I

Algemene bepaling

Artikel

6

In elke gemeente is een raad, een college en een burgemeester.

Hoofdstuk

II

De raad

Artikel

7

De raad vertegenwoordigt de gehele bevolking van de gemeente.

Artikel

8

Artikel

9

De burgemeester is voorzitter van de raad.

Artikel

10

Artikel

11

Ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats is niet benoembaar tot lid van de raad hij die na de laatstgehouden periodieke verkiezing van de leden van de raad wegens handelen in strijd met artikel 15 van het lidmaatschap van de raad is vervallen verklaard.

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de raad in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van de raad benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het gemeentebestuur naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik!")

Artikel

15

Artikel

16

De raad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel

17

Artikel

18

De raad vergadert na de periodieke verkiezing van zijn leden voor de eerste maal in nieuwe samenstelling op de dag met ingang waarvan de leden van de raad in oude samenstelling aftreden.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

De leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel

23

Artikel

24

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

  • a.

    de toelating van nieuw benoemde leden;

  • b.

    de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de jaarrekening;

  • c.

    de invoering, wijziging en afschaffing van gemeentelijke belastingen, en

  • d.

    de benoeming en het ontslag van wethouders.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

De leden van de raad stemmen zonder last.

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Hoofdstuk

III

Het college van burgemeester en wethouders

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

36a

Artikel

36b

Artikel

37

De benoeming van wethouders na de verkiezing van de leden van de raad vindt plaats in een vergadering van de raad in nieuwe samenstelling.

Artikel

38

In het geval van artikel 37 gaat de benoeming van degene die zijn benoeming tot wethouder heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 bepaalde aantal wethouders zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

Artikel

39

De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk, tenzij de raad besluit het aantal wethouders te verminderen.

Artikel

40

De benoemde wethouder wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanneemt.

Artikel

41

Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

Artikel

41a

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de wethouders, in de vergadering van de raad, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot wethouder benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets uit dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als wethouder naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

(«Dat verklaar en beloof ik!»)

Artikel

41b

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Vervallen

Artikel

46

Artikel

48

Vervallen

Artikel

49

Indien een uitspraak van de raad inhoudende de opzegging van zijn vertrouwen in een wethouder er niet toe leidt dat de betrokken wethouder zijn ontslag indient, kan de raad besluiten tot ontslag. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel

50

De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop de raad tot ontslag van een wethouder heeft besloten.

Artikel

51

Vervallen

Artikel

52

Het college stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan de raad wordt toegezonden.

Artikel

53

Artikel

53a

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

De leden van het college en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het college hebben gezegd of aan het college schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel

59

Artikel

60

Hoofdstuk

IV

De burgemeester

Artikel

61

Artikel

61a

Artikel

61b

Artikel

61c

Artikel

61d

Artikel

61e

De raad betrekt de uitslag van het in artikel 61, tweede lid, bedoelde referendum bij de vaststelling van zijn aanbeveling inzake de benoeming, indien het referendum overeenkomstig de volgende eisen is gehouden:

  • a.

    Gerechtigd tot deelname aan het referendum zijn zij die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad en op de dag waarop het referendum gehouden wordt de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

  • b.

    Het object van het referendum bestaat uit de namen van twee sollicitanten die door de vertrouwenscommissie zijn ontvangen en door de raad benoembaar worden geacht. De referendumgerechtigden wordt de vraag voorgelegd welke sollicitant zij als eerste op de aanbeveling wensen.

  • c.

    De opkomst is ten minste dertig procent van het aantal referendumgerechtigden.

Artikel

62

Artikel

63

Voor de benoembaarheid tot burgemeester is het Nederlanderschap vereist.

Artikel

64

Dezelfde persoon kan in meer dan een gemeente tot burgemeester worden benoemd, mits op het tijdstip van benoeming het gezamenlijk aantal inwoners het getal van 10 000 niet te boven gaat.

Artikel

65

Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de burgemeester in handen van de commissaris van de Koning de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot burgemeester benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als burgemeester naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!"

(Dat verklaar en beloof ik!")

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Het ambt van burgemeester ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten.

Artikel

71

Artikel

72

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Bij koninklijk besluit wordt bepaald, welke de onderscheidingstekenen van de burgemeester zijn en bij welke gelegenheden hij deze zal dragen.

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

79

De toekenning van een vergoeding ten laste van de gemeente aan degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, wordt geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Artikel

80

Ten aanzien van degene die met de waarneming van het ambt van burgemeester is belast, zijn de artikelen 68 en 69 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

81

Hoofdstuk

V

De commissies

Paragraaf

1

Commissies

Artikel

82

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Paragraaf

2

Deelgemeenten

Artikel

87

Artikel

87a

Artikel

88

Om lid te kunnen zijn van een deelraad is vereist dat men ingezetene is van het betreffende deel van de gemeente en overigens voldoet aan de vereisten voor het lidmaatschap van de raad.

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

De artikelen 14, 15, 22 en 49 zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het deelgemeentebestuur.

Artikel

92

Artikel

93

Vervallen

Artikel

94

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Geldelijke voorzieningen ten behoeve van de leden van de raad en de commissies

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

97

Aan de leden van de raad en de personen genoemd in artikel 96, eerste lid, vindt vergoeding van reis- en verblijfkosten, gemaakt in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, slechts plaats overeenkomstig door de raad bij verordening vastgestelde regels.

Artikel

99

Hoofdstuk

VII

De secretaris

Artikel

100

In iedere gemeente is een secretaris.

Artikel

101

Artikel

103

Artikel

104

De secretaris is in de vergadering van de raad en van het college van burgemeester en wethouders aanwezig.

Artikel

105

Artikel

106

De raad regelt de vervanging van de secretaris.

Artikel

107

Ten aanzien van degene die de secretaris vervangt is artikel 102 van overeenkomstige toepassing.

Titel

III

De bevoegdheid van het gemeentebestuur

Hoofdstuk

VIII

Algemene bepalingen

§

1

Inleidende bepalingen

Artikel

108

Artikel

109

Bij of krachtens de wet kan zo nodig onderscheid worden gemaakt tussen gemeenten.

Artikel

110

Artikel

111

§

2

Verhouding tot de provincie en het Rijk

Artikel

112

Onze Minister wie het aangaat en het provinciaal bestuur doen het college desgevraagd mededeling van hun standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor de gemeente van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.

Artikel

113

Onze Minister wie het aangaat en het provinciaal bestuur bieden het college desgevraagd de gelegenheid tot het plegen van overleg met betrekking tot aangelegenheden die voor de gemeente van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Over al hetgeen de gemeente betreft dient het college Onze Ministers en het provinciaal bestuur desgevraagd van bericht en raad, tenzij dit uitdrukkelijk van de burgemeester wordt verlangd.

Artikel

119

Artikel

120

Artikel

121

De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.

Artikel

122

De bepalingen van gemeentelijke verordeningen in wier onderwerp door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening wordt voorzien, zijn van rechtswege vervallen.

§

3

Bijzondere voorzieningen

Artikel

123

Artikel

124

§

4

Bestuursdwang

Artikel

125

Artikel

126

Vervallen

Artikel

127

Vervallen

Artikel

128

Vervallen

Artikel

129

Vervallen

Artikel

130

Vervallen

Artikel

131

Vervallen

Artikel

132

Vervallen

Artikel

133

Vervallen

Artikel

134

Vervallen

Artikel

135

Artikel

136

Vervallen

Artikel

137

Vervallen

Artikel

138

Vervallen

§

5

Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden

Artikel

139

Artikel

140

Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, liggen voor een ieder kosteloos ter inzage op de gemeentesecretarie of op een andere door de raad te bepalen plaats.

Artikel

141

Een ieder kan op zijn verzoek een afschrift verkrijgen van de besluiten van het gemeentebestuur die ingevolge artikel 140 ter inzage liggen.

Artikel

142

De bekendgemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

Artikel

143

Een besluit als bedoeld in artikel 139 op overtreding waarvan straf is gesteld, wordt na de bekendmaking medegedeeld aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen.

Artikel

144

Met betrekking tot de intrekking van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden, is het bepaalde in de artikelen 139, 142 en 143 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de mededeling aan het arrondissementsparket geschiedt binnen een week.

§

6

Termijnen

Artikel

146

Vervallen

Hoofdstuk

IX

De bevoegdheid van de raad

Artikel

147

Artikel

147a

Artikel

147b

Artikel

148

Vervallen

Artikel

149

De raad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

Artikel

149a

Indien het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van een voorschrift van een verordening, dat strekt tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming van het leven of de gezondheid van personen vereist dat de met het toezicht op de naleving of de opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner, kan de raad deze bevoegdheid bij verordening verlenen.

Artikel

150

Artikel

151

Vervallen

Artikel

151a

Artikel

152

Vervallen

Artikel

153

Vervallen

Artikel

154

Artikel

154a

Artikel

155

Artikel

155a

Artikel

155b

Artikel

155c

Artikel

155d

Artikel

155e

Artikel

155f

Het college neemt de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op in de ontwerp-begroting.

Artikel

156

Artikel

157

Artikel

158

Artikel

159

Vervallen

Hoofdstuk

X

De bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders

Artikel

160

Artikel

161

Vervallen

Artikel

162

Vervallen

Artikel

163

Vervallen

Artikel

164

Vervallen

Artikel

165

Artikel

166

Het college kan een in de gemeente dienstdoende ambtenaar van politie machtigen in zijn naam besluiten te nemen of andere handelingen te verrichten.

Artikel

167

Artikel

168

Artikel

169

Hoofdstuk

XI

De bevoegdheid van de burgemeester

Artikel

170

Artikel

171

Artikel

172

Artikel

173

Artikel

174

Artikel

174a

Artikel

175

Artikel

176

Artikel

176a

Artikel

177

Artikel

178

Artikel

179

De voorschriften met betrekking tot de bevoegdheid van de burgemeester, de uitoefening daarvan en het toezicht daarop zijn ten aanzien van de ingevolge artikel 178 overgedragen bevoegdheden van overeenkomstige toepassing.

Artikel

180

Artikel

181

Vervallen

Titel

IV

De financiën van de gemeente

Hoofdstuk

XII

Algemene bepalingen

Artikel

182

Vervallen

Artikel

183

Vervallen

Artikel

184

Vervallen

Artikel

185

Vervallen

Artikel

186

De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven regels.

Artikel

187

Aan de gemeenten kunnen slechts bij of krachtens de wet uitgaven worden opgelegd.

Artikel

188

Vervallen

Hoofdstuk

XIII

De begroting en de jaarrekening

§

1

De begroting

Artikel

189

Artikel

190

Artikel

191

Artikel

192

Artikel

193

Verplichte uitgaven van de gemeente zijn:

  • a.

    de renten en aflossingen van de door de gemeente aangegane geldleningen en alle overige opeisbare schulden;

  • b.

    de uitgaven die bij of krachtens de wet aan de gemeente zijn opgelegd;

  • c.

    de uitgaven die voortvloeien uit de van het gemeentebestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten en algemene maatregelen van bestuur, voor zover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.

Artikel

194

Artikel

195

Gedeputeerde staten dragen zo nodig aan de bevoegde gemeenteambtenaar de betaling op ten laste van de gemeente van hetgeen als verplichte uitgaaf op de begroting is gebracht.

Artikel

196

Vervallen

Paragraaf

2

De jaarrekening

Artikel

197

Artikel

198

Artikel

199

Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het college ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel

200

Het college zendt de vastgestelde jaarrekening, vergezeld van de overige in artikel 197 bedoelde stukken binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval voor 15 juli van het jaar, volgend op het begrotingsjaar, aan gedeputeerde staten. Het college voegt daarbij, indien van toepassing, het besluit van de raad over een voorstel voor een indemniteitsbesluit met de reactie, bedoeld in artikel 198, derde lid.

Artikel

201

Indien de raad de jaarrekening dan wel een indemniteitsbesluit niet of niet naar behoren vaststelt, zendt het college de jaarrekening, vergezeld van de overige in artikel 197 bedoelde stukken, respectievelijk het indemniteitsbesluit ter vaststelling aan gedeputeerde staten.

Artikel

202

Vervallen

§

3

Goedkeuring van de begroting

Artikel

203

Artikel

204

Vervallen

Artikel

205

Artikel

206

De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemene financiële belang.

Artikel

207

Artikel

208

Artikel

209

Artikel

210

Artikel

211

Indien de begroting van een gemeente ingevolge artikel 203, eerste of tweede lid, is onderworpen aan goedkeuring, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat door hen aan te wijzen beslissingen van het gemeentebestuur die financiële gevolgen voor de gemeente hebben of kunnen hebben, door het college binnen twee weken aan gedeputeerde staten worden toegezonden.

Hoofdstuk

XIV

De administratie en de controle

Artikel

212

Artikel

213

Artikel

213a

Artikel

214

Het college zendt de verordeningen, bedoeld in de artikelen 212, 213 en 213a, binnen twee weken na vaststelling door de raad aan gedeputeerde staten.

Artikel

215

Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie, bedoeld in artikel 212, eerste lid.

Hoofdstuk

XV

De gemeentelijke belastingen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

216

De raad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.

Artikel

217

Een belastingverordening vermeldt, in de daartoe leidende gevallen, de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is.

Artikel

218

Vervallen

Artikel

218a

Vervallen

Artikel

218b

Vervallen

Artikel

219

§

2

Bijzondere bepalingen omtrent de onroerende-zaakbelastingen

Artikel

220

Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:

  • a.

    een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

  • b.

    een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel

220b

Artikel

220d

Artikel

220e

Vervallen

Artikel

220f

Artikel

220g

Het tarief van de in artikel 220, onderdeel b, bedoelde belasting voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen, gaat niet uit boven 125 percent van het tarief van de in artikel 220, onderdeel a, bedoelde belasting voor die onroerende zaken. Het tarief van de in artikel 220, onderdeel b, bedoelde belasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, gaat niet uit boven 125 percent van het tarief van de in artikel 220, onderdeel a, bedoelde belasting voor die onroerende zaken.

Artikel

220h

Artikel

220i

§

3

Bijzondere bepalingen omtrent de andere belastingen dan de onroerende-zaakbelastingen

Artikel

221

Artikel

222

Artikel

223

Artikel

224

Artikel

225

Artikel

226

Artikel

227

Ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg kan een reclamebelasting worden geheven.

Artikel

227a

Vervallen

Artikel

228

Ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, kan een precariobelasting worden geheven.

Artikel

229

Artikel

229a

De rechten, bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, kunnen worden geheven door de gemeente die het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen toestaat of de diensten verleent, ongeacht of het belastbare feit zich binnen of buiten het grondgebied van de gemeente voordoet.

Artikel

229b

Artikel

229d

§

4

Heffing en invordering

Artikel

230

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel

231

Artikel

232

Artikel

233

Gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.

Artikel

233a

Artikel

234

Artikel

234a

Vervallen

Artikel

234b

Vervallen

Artikel

235

Artikel

237

Artikel

238

Artikel

239

Artikel

240

Vervallen

Artikel

241

Indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de onroerende-zaakbelastingen als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, vangt, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aan, in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.

Artikel

242

Artikel

243

In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Minister en Onze Minister van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling van gemeentelijke belastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.

Artikel

244

Naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde gemeenteambtenaar ook een in de belastingverordening voorziene vrijstelling ambtshalve verlenen.

Artikel

245

Vervallen

Artikel

246

Vervallen

Artikel

246a

Artikel

247

Vervallen

Artikel

248

Vervallen

Artikel

250

Artikel

250a

Vervallen

Artikel

251

Vervallen

Artikel

251a

Vervallen

Artikel

253

Artikel

255

Artikel

255a

Artikel

256

Indien ter zake van een gemeentelijke belasting exploot moet worden gedaan, een akte van vervolging betekend of een dwangbevel ten uitvoer gelegd in een andere gemeente dan die aan welke de belasting is verschuldigd, is daartoe naast de belastingdeurwaarder van laatstbedoelde gemeente mede de belastingdeurwaarder van eerstbedoelde gemeente bevoegd en desgevraagd verplicht.

Artikel

257

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen inzake de belastingen, bedoeld in artikel 220, nadere, zo nodig afwijkende, regels worden gegeven inzake de heffing en de invordering, alsmede inzake alle gemeentelijke belastingen andere in het kader van deze paragraaf passende nadere regels ter aanvulling van de in deze paragraaf geregelde onderwerpen.

Artikel

258

Vervallen

Titel

V

Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het gemeentebestuur

Hoofdstuk

XVI

Goedkeuring

Artikel

259

Artikel

260

Vervallen

Artikel

261

Vervallen

Artikel

262

Vervallen

Artikel

263

Vervallen

Artikel

264

Vervallen

Artikel

265

Vervallen

Artikel

266

Artikel

267

Vervallen

Hoofdstuk

XVII

Schorsing en vernietiging

Artikel

268

Artikel

269

Vervallen

Artikel

270

Vervallen

Artikel

271

Vervallen

Artikel

272

Vervallen

Artikel

273

Artikel

274

Artikel

275

Vervallen

Artikel

276

Vervallen

Artikel

277

Indien een bekend gemaakt besluit niet is vernietigd binnen de tijd waarvoor het is geschorst, wordt hiervan door het gemeentebestuur openbaar kennis gegeven.

Artikel

279

Het koninklijk besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing of tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel

280

Vervallen

Artikel

281

Het gemeentebestuur neemt opnieuw een besluit omtrent het onderwerp van het vernietigde besluit, waarbij met het koninklijk besluit wordt rekening gehouden.

Artikel

281a

Titel

VI

Artikel

282

Vervallen

Artikel

283

Vervallen

Artikel

284

Vervallen

Artikel

285

Vervallen

Artikel

286

Vervallen

Artikel

287

Vervallen

Artikel

288

Vervallen

Artikel

288a

Vervallen

Titel

VII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

289

De gemeentewet (Stb. 1931, 89) wordt ingetrokken.

Artikel

290

Artikel

291

Ten aanzien van de bij de inwerkingtreding van deze wet zitting hebbende leden van de raad en wethouders zijn tot hun aftreden de artikelen, 15, eerste lid, en 45 slechts van toepassing voor zover de gemeentewet ter zake eveneens een verbod inhield.

Artikel

292

In afwijking van artikel 89, tweede lid, is artikel 13, eerste lid, onderdeel h, met betrekking tot bij de inwerkingtreding van deze wet bestaande commissies eerst van overeenkomstige toepassing ten aanzien van leden die zijn benoemd verklaard na de tweede verkiezing van de commissie die na de inwerkingtreding van deze wet wordt gehouden.

Artikel

293

In gemeenten die afdelingen of dorpen met een afzonderlijk vermogen en afzonderlijke inkomsten en lasten hebben, gaan dit vermogen en deze inkomsten en lasten op in de algemene huishouding van de gemeente, indien niet door het gemeentebestuur binnen drie jaar na de dag van inwerkingtreding van deze wet een andere voorziening is getroffen.

Artikel

294

Ten aanzien van het aantal wethouders blijft tot het eerste periodieke aftreden van de wethouders na de inwerkingtreding van deze wet artikel 86 van de gemeentewet van toepassing.

Artikel

295

Aanwijzingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de gemeentewet, blijven van kracht totdat zij bij koninklijk besluit worden ingetrokken. Tot dat tijdstip blijft artikel 2, derde lid, van de gemeentewet van toepassing.

Artikel

297

Verzoeken tot ontheffing en om toestemming als bedoeld in de artikelen 81 en 82 van de gemeentewet die bij de Kroon onderscheidenlijk Onze Minister zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet en waarop door de Kroon onderscheidenlijk Onze Minister voor de dag van de inwerkingtreding nog niet is beschikt, worden overgedragen aan de commissaris van de Koning.

Artikel

298

Ten aanzien van degenen die op de dag van inwerkingtreding van deze wet het ambt van burgemeester vervullen is tot het eerste periodieke aftreden van de wethouders na de inwerkingtreding van deze wet artikel 68 slechts van toepassing voor zover de gemeentewet ter zake een verbod inhield.

Artikel

299

Artikel

299a

Vervallen

Artikel

299b

Vervallen

Artikel

300

Artikel 153 is niet van toepassing op beroepschriften die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

300a

Vervallen

Artikel

300b

Vervallen

Artikel

301

De in artikel 150 bedoelde verordening wordt vastgesteld binnen een jaar na de dag van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

302

Artikel 151 van de gemeentewet blijft van kracht ten aanzien van wetten die tot stand zijn gekomen voor de dag van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

303

Voor bij koninklijk besluit aan te wijzen begrotingsjaren blijven de artikelen 242 tot en met 244, 245a, 245aa, 247, 249 en 250 van de gemeentewet van toepassing. In het koninklijk besluit kunnen regels worden gesteld omtrent de toepassing van de in de eerste volzin genoemde artikelen.

Artikel

304

Artikel

305

Artikel

305a

Vervallen

Artikel

306

De artikelen 262 tot en met 266 zijn niet van toepassing op aan voorafgaand toezicht onderworpen besluiten die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van die besluiten blijven de op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet geldende wettelijke bepalingen van kracht.

Artikel

307

Artikel

308

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 maart 1990 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de binnentredingsbepalingen (kamerstukken 22 539) niet in werking is getreden op het moment dat deze wet in werking treedt, blijven de artikelen 153 en 154 van de gemeentewet van kracht totdat dat voorstel in werking treedt.

Artikel

309

Artikel

310

Deze wet kan worden aangehaald als: Gemeentewet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, D. IJ. W. de Graaff-Nauta
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Inhoudsopgave

Titel I.

Begripsbepalingen (artt. 1-5)

Titel II.

De inrichting en samenstelling van het gemeentebestuur

Hoofdstuk I.

Algemene bepaling (art. 6)

Hoofdstuk II.

De raad (artt. 7-33)

Hoofdstuk III.

Het college van burgemeester en wethouders (artt. 34-60)

Hoofdstuk IV.

De burgemeester (artt. 61-81)

Hoofdstuk V.

De commissies (artt. 82-94)

Hoofdstuk VI.

Geldelijke voorzieningen ten behoeve van de leden van de raad en de commissies (artt. 95-99)

Hoofdstuk VII.

De secretaris (artt. 100-107)

Titel III.

De bevoegheid van het gemeentebestuur

Hoofdstuk VIII.

Algemene bepalingen

Par. 1.

Inleidende bepalingen (artt. 108-111)

Par. 2.

Verhouding tot de provincie en het Rijk (artt. 112-122)

Par. 3.

Bijzondere voorzieningen (artt. 123-124)

Par. 4.

Bestuursdwang (artt. 125-138)

Par. 5.

Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artt. 139-144)

Par. 6.

Termijnen (artt. 145, 146)

Hoofdstuk IX.

De bevoegdheid van de raad (artt. 147-159)

Hoofdstuk X.

De bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders (artt. 160-169)

Hoofdstuk XI.

De bevoegdheid van de burgemeester (artt. 170-181)

Titel IV.

De financiën van de gemeente

Hoofdstuk XII.

Algemene bepalingen (artt. 182-188)

Hoofdstuk XIII.

De begroting en de rekening

Par. 1.

De begroting (artt. 189-196)

Par. 2.

De rekening (artt. 197-202)

Par. 3.

Goedkeuring van de begroting (artt. 203-211)

Hoofdstuk XIV.

De administratie en de controle (artt. 212-215)

Hoofdstuk XV.

De gemeentelijke belastingen

Par. 1.

Algemene bepalingen (artt. 216-219)

Par. 2.

Bijzondere bepalingen omtrent enkele belastingen (artt. 220-229)

Par. 3.

Heffing en invordering (artt. 230-258)

Titel V.

Het toezicht op het gemeentebestuur

Hoofdstuk XVI.

Voorafgaand toezicht (artt. 259-267)

Hoofdstuk XVII.

De vernietiging van besluiten (artt. 268-281)

Titel VI

Wijziging van de gemeentelijke indeling en wijziging van gemeentegrenzen (artt. 282-288)

Titel VII

Overgangs- en slotbepalingen (artt. 289-310)

Bijlage

bedoeld in artikel 299, tweede lid, van de Gemeentewet

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Wet Waterhuishouding (TK, 1986-1987, 17 367, nr. 8)

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

  • 1.

    Wet op de bejaardenoorden (Stb. 1984, 656), artikel 3.

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen

Alle verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 111, tweede lid, die voorkomen in de volgende wetten:

Ministerie van Binnenlandse Zaken

Wet rampen en zware ongevallen, artikelen 3 en 7