Artikel
1
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
-
a.
kredietinstelling: een onderneming of instelling die haar bedrijf maakt van het ter beschikking verkrijgen van, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen of beleggingen;
-
b.
centrale kredietinstelling: een kredietinstelling, die met betrekking tot een groep kredietinstellingen een mede beleidsbepalend karakter draagt;
-
c.
financiële instelling: een onderneming of instelling, niet zijnde een kredietinstelling, die in hoofdzaak haar bedrijf maakt van het verrichten van één of meer van de werkzaamheden genoemd onder 2 tot en met 12 in bijlage I van de Richtlijn dan wel van het verwerven of het houden van deelnemingen;
-
d.
representatieve organisatie: een organisatie, die met betrekking tot de uitvoering van deze wet door Onze minister, de Bank gehoord, als representatieve organisatie voor een groep van ondernemingen en instellingen is aangewezen;
-
e.
Onze minister: Onze minister van Financiën;
-
f.
Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;
-
g.
toezichthoudende autoriteit: de instantie waaraan in enige Staat ingevolge een wettelijke regeling het toezicht op het kredietwezen is opgedragen;
-
h.
de Unie: de Europese Unie;
-
i.
Lid-Staat: een staat die lid is van de Unie alsmede een staat, niet zijnde een lid-staat van de Unie, die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);
-
j.
de Richtlijn: Richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126);
-
k.
bijkantoor: één of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een kredietinstelling of een financiële instelling die in een andere Staat is gevestigd dan die waarin de kredietinstelling of de financiële instelling gevestigd is;
-
l.
verrichten van diensten: het in een Staat, zonder gebruikmaking van een bijkantoor in die Staat, verrichten dan wel aanbieden van werkzaamheden genoemd in bijlage I van de Richtlijn door een kredietinstelling of een financiële instelling die in een andere Staat is gevestigd;
-
m.
gekwalificeerde deelneming: een rechtstreeks of middellijk belang van meer dan 5 procent van het geplaatste aandelenkapitaal van een onderneming of instelling, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van meer dan 5 procent van de stemrechten in een onderneming of instelling, of het rechtstreeks of middellijk kunnen uitoefenen van een daarmee vergelijkbare zeggenschap in een onderneming of instelling;
-
n.
dochtermaatschappij: een onderneming of instelling als omschreven in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
-
o.
groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat indien een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap:
-
1°.
via een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur invloed kan uitoefenen op een of meer andere natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen; of
-
2°.
in een of meer andere rechtspersonen of vennootschappen een deelneming heeft als bedoeld in artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel, voor zover het natuurlijke personen betreft, een met een deelneming overeenkomende positie,
die natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap tezamen met die andere natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap dan wel natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen wordt aangemerkt als groep.
-
1°.
3
Onze minister kan bepalen dat ondernemingen of instellingen die behoren tot een onderscheiden groep ondernemingen of instellingen niet als kredietinstellingen in de zin van deze wet worden beschouwd, indien het karakter van het bedrijf van die ondernemingen of instellingen dat rechtvaardigt, mits zulks naar zijn oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Onze minister kan aan zijn beschikking voorschriften verbinden.
4
De Bank kan bepalen dat een onderneming of instelling niet als kredietinstelling in de zin van deze wet wordt beschouwd, indien het karakter van het bedrijf van die onderneming of instelling dat rechtvaardigt, mits zulks naar haar oordeel niet in strijd is met de belangen die deze wet beoogt te beschermen. De Bank kan aan haar beschikking voorschriften verbinden.