Besluit van 21 december 1995, houdende vaststelling van het tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, het Kaderbesluit rechtspositie HBO, het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en het Besluit werkloosheid onderwijs en onderzoekpersoneel
Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk
1
Verlof en aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid tijdens de dienstbetrekking
Artikel
1
Begripsbepalingen
In dit besluit wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en voor wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
-
b.
instelling:
-
1.
een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere basisschool of speciale school voor basisonderwijs in de zin van de Wet op het primair onderwijs;
-
2.
een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de zin van de Wet op de expertisecentra of een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor voortgezet speciaal onderwijs in de zin van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;
-
3.
een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor voortgezet onderwijs in de zin van deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel een op de Experimentenwet onderwijs gebaseerde instelling;
-
4.
een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.4, 1.5.1, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
-
5.
een instelling van wetenschappelijk theologisch onderwijs, uitgaande van de Stichting Theologische Faculteit, gevestigd te Tilburg, van de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, van de Theologische Universiteit van de Gereformeerde kerken in Nederland, gevestigd te Kampen (Oudestraat), dan wel een bijzondere instelling van wetenschappelijk onderwijs, uitgaande van de Stichting Humanistisch Instituut voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te Utrecht, gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting;
-
6.
een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 69 van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 53a en 187 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
-
7.
een rechtspersoon die met toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdelen f. en g., dan wel derde lid, onderdeel b. van de Wet privatisering ABP is aangewezen, onderscheidenlijk wordt geacht te zijn aangewezen als lichaam, welks personeel geheel of ten dele overheidswerknemer is in de zin van die wet, indien dat lichaam middellijk of onmiddellijk, geheel of gedeeltelijk wordt gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting en waarop dit besluit door Onze Minister van toepassing is verklaard;
-
8.
een instelling als bedoeld in artikel 1.2, onder a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
-
9.
de organisatie genoemd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
-
1.
-
c.
betrokkene:
-
1.
een personeelslid als bedoeld in de artikelen 34 en 68 van de Wet op het primair onderwijs;
-
2.
een personeelslid als bedoeld in de artikelen 34 en 69 van de Wet op de expertisecentra of de artikelen 154 en 187 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
-
3.
een personeelslid als bedoeld in de artikelen 39a en 53b van de Wet op het voorgezet onderwijs, dan wel een personeelslid van een school waarvoor ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Experimentenwet onderwijs, de formatie wordt vastgesteld;
-
4.
een personeelslid van een bekostigde instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.4, 1.5.1, 12.3.8, en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
-
5.
een door het bevoegd gezag benoemd personeelslid aan één of meer van de onder b in de onderdelen 5 en 7 genoemde instellingen
-
6.
vervallen;
-
7.
het benoemde lid van het algemeen bestuur van de organisatie genoemd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek; alsmede in voorkomende gevallen de gewezen betrokkene door wie een uitkering is aangevraagd of aan wie een uitkering ingevolge dit besluit is toegekend.
De betrokkene, alsmede de gewezen betrokkene, die geen overheidswerknemer is in de zin van de WPA, kan aan dit besluit geen rechten ontlenen.
-
1.
-
d.
bevoegd gezag:
Ten aanzien van:
-
-
een rijksinstelling zonder rechtspersoonlijkheid: Onze Minister;
-
-
een rijksinstelling met rechtspersoonlijkheid: het college van bestuur;
-
-
een publiekrechtelijke provinciale instelling: het college van gedeputeerde staten, voor zover de provinciale staten niet anders bepalen, en, indien de provinciale staten dit wenselijk oordelen, met inachtneming van door hen te stellen regelen;
-
-
een gemeentelijke instelling: het college van burgemeester en wethouders, voorzover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel, wanneer de instelling van meer dan één gemeente uitgaat, het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
-
-
een publiekrechtelijke regionale instelling: het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;
-
-
een privaatrechtelijke instelling met of zonder rechtspersoonlijkheid: het instellingsbestuur.
-
-
-
e.
lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
-
f.
bezoldiging: de som van het salaris en de toelagen, zoals gedefinieerd in het voor de betrokkene van toepassing zijnde rechtspositiebesluit of rechtspositiereglement;
-
g.
bedrijfsgezondheidsdienst: een vanwege het bevoegd gezag aangewezen uitvoeringsorgaan bedrijfsgezondheidszorg;
-
h.
geneeskundig onderzoek: een onderzoek door of namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel een voor rekening van het bevoegd gezag komend onderzoek door de bedrijfsgezondheidskundige dienst;
-
i.
geneeskundige verklaring: een geneeskundige verklaring, afgegeven op grond van het geneeskundig onderzoek;
-
j.
bedrijfsgezondheidskundige begeleiding: de begeleiding door of namens een bedrijfsgezondheidsdienst, gericht op het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid, dan wel op het eindigen daarvan.
-
k.
WPA: de Wet privatisering ABP;
- l.
-
m.
AAW: de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;
-
n.
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
-
o.
pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
-
p.
arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
-
q.
arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uit enig dienstverband van de betrokkene voortvloeiende en aan hem periodiek uitbetaalde uitkering terzake van het op grond van ziekten of gebreken geheel of gedeeltelijk ongeschikt zijn om passende, dan wel gangbare arbeid te verrichten;
-
r.
passende arbeid: arbeid, die voor de krachten en bekwaamheden van de betrokkene is berekend, en die met het oog op zijn opleiding en zijn vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, om ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of op een naburige soortgelijke plaats te verdienen hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen;
-
s.
gangbare arbeid: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is en waarmee hij kan verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Niet daaronder wordt verstaan een dienstbetrekking in de zin van de Wet op de sociale werkvoorziening;
-
t.
WAO uitkering: een op grond van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering;
-
u.
werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering terzake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;
-
v.
suppletie: een uitkering na ontslag krachtens hoofdstuk 3 van dit besluit terzake van een op het moment van ontslag bestaande arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% in de zin van de WAO;
-
w.
invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;
-
x.
herplaatsingstoelage: een toelage bij herplaatsing als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;
-
y.
buitengewoon verlof: een met instandhouding van de arbeidsovereenkomst of aanstelling, tussen een instelling en de bij die instelling in dienst zijnde betrokkene, overeengekomen periode van verlof, zonder behoud van bezoldiging;
-
z.
ZW: de Ziektewet;
-
aa.
ZW-uitkering: ziekengeld als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet;
-
bb.
WW: de Werkloosheidswet;
- cc.
-
dd.
de OOW: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;
-
ee.
fase 2 en fase 3 van de OOW: fase 2 respectievelijk fase 3, bedoeld in artikel 94, tweede lid, OOW.
Artikel
2
Bedrijfsgezondheidszorg
1
De betrokkene geniet bedrijfsgezondheidskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit besluit.
2
De bedrijfsgezondheidskundige begeleiding van de betrokkene geschiedt door of vanwege de bedrijfsgezondheidsdienst in samenwerking met het bevoegd gezag.
3
De betrokkene is gehouden mee te werken aan geneeskundig onderzoek en bedrijfsgezondheidskundige begeleiding van de bedrijfsgezondheidsdienst, welke voortvloeien uit de bepalingen van dit besluit.
4
Onverminderd de mogelijkheid de bedrijfsgezondheidsdienst rechtstreeks te consulteren ter zake van met zijn arbeidssituatie samenhangende gezondheidsproblemen kan de betrokkene het bevoegd gezag verzoeken hem in verband hiermee aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgezondheidsdienst te onderwerpen.
Artikel
3
Ziekte en arbeidsongeschiktheid
1
De betrokkene die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is zijn arbeid te verrichten, geniet van rechtswege geheel of gedeeltelijk verlof.
2
Onder zijn arbeid wordt verstaan de functie van betrokkene, dan wel het samenstel van zijn werkzaamheden en de voorwaarden waaronder die verricht worden.
3
De betrokkene, die gerekend vanaf de eerste ziektedag 52 weken onafgebroken niet in staat is geweest zijn arbeid wegens ziekte geheel of gedeeltelijk te verrichten, heeft recht op een WAO uitkering, indien hij aan de daarvoor gestelde eisen voldoet.
4
Tijdens het geheel of gedeeltelijk verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid wordt de betrekking van de betrokkene geacht naar aard en omvang ongewijzigd te blijven, zulks onverminderd:
- a.
-
b.
de mogelijkheid om de dienstbetrekking, dan wel de betrekkingsomvang, op verzoek van betrokkene geheel of gedeeltelijk te beëindigen, onderscheidenlijk te verminderen;
-
c.
de mogelijkheid van beëindiging van de dienstbetrekking, dan wel vermindering van de betrekkingsomvang, wanneer de dienstbetrekking voor bepaalde tijd, onderscheidenlijk de uitbreiding van de betrekkingsomvang voor bepaalde tijd is overeengekomen;
-
d.
de mogelijkheid van een ontslag op staande voet wegens dringende redenen;
-
e.
de mogelijkheid van beëindiging van de dienstbetrekking op grond van gewichtige redenen, waaronder de mogelijkheid om het dienstverband te doen beëindigen in verband met de opheffing van de betrekking.
5
De betrokkene is verplicht zo spoedig mogelijk aan het bevoegd gezag mededeling te doen van zijn verhindering, zijn medewerking te verlenen aan een krachtens dit besluit opgedragen geneeskundig onderzoek en ook overigens de hem in dit verband door de bedrijfsgezondheidsdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegeven voorschriften na te leven.
6
Het bevoegd gezag dat krachtens dit besluit een geneeskundig onderzoek heeft opgedragen kan, in afwachting van de conclusie daarvan, de betrokkene in dringende gevallen van medische aard de toegang verbieden tot het gebouw of de gebouwen waarin hij zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht. Indien blijkens een geneeskundige verklaring gevaar voor besmetting met een besmettelijke ziekte bestaat, geldt dit verbod van rechtswege.
7
Ten aanzien van de betrokkene, werkzaam aan een instelling voor voortgezet onderwijs met een cursusduur van minder dan 12 maanden, is dit besluit van toepassing, met dien verstande dat hij geen aanspraak heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging, op aanvulling van zijn WAO-uitkering, tot zijn bezoldiging, dan wel op enige andere uitkering ingevolge dit besluit of aanvulling daarop, onder welke benaming dan ook, in een periode waarin hij geen aanspraak op bezoldiging zou hebben gehad, indien hij niet arbeidsongeschikt was geweest.
Artikel
4
Verlof voor meer dan 55% van de betrekking
1
De betrokkene die geheel of voor meer dan 55% van zijn betrekking verlof geniet wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, behoudt gedurende de kalendermaand waarin zijn verhindering is ontstaan en vervolgens gedurende een termijn van 18 maanden zijn volle bezoldiging en daarna 80% van zijn bezoldiging tot het einde van zijn dienstverband.
2
Gedurende de periode van zwangerschap- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 9, wordt de termijn van 18 maanden, bedoeld in het eerste lid, alsmede de termijn die aanvangt na afloop van deze termijn van 18 maanden en duurt tot het einde van het dienstverband, bedoeld in het eerste lid, opgeschort.
3
Indien de betrokkene een ZW-uitkering, een WW-uitkering, een bovenwettelijke WW-uitkering dan wel een WAO-uitkering is toegekend, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag, waarop hij ingevolge de in het eerste lid bedoelde bezoldiging recht heeft. Ingeval betrokkene recht heeft op een ZW-uitkering, een WW-uitkering, een bovenwettelijke WW-uitkering dan wel een WAO-uitkering uit hoofde van één of meer dienstbetrekkingen wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de dienstbetrekking, waaruit de bezoldiging wordt doorbetaald, naar rato van het totaal aan inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
4
Indien, als gevolg van het handelen of het nalaten van handelingen door betrokkene, de ZW-uitkering, een WW-uitkering, een bovenwettelijke WW-uitkering dan wel een WAO-uitkering geheel of gedeeltelijk geweigerd wordt, dan wel blijvende of tijdelijke vermindering ondergaat, wordt deze uitkering voor de toepassing van het derde lid geacht steeds onverminderd te zijn genoten.
Artikel
5
Verlof voor ten hoogste 55% van de betrekking
1
De betrokkene die voor ten hoogste 55% van zijn betrekking verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geniet, heeft, ook nadat artikel 4, eerste lid, reeds toepassing vond, aanspraak op zijn volle bezoldiging, voor zolang blijkens een geneeskundige verklaring, als bedoeld in artikel 8, tot gedeeltelijke diensthervatting toestemming is verleend.
3
Gedurende de periode, waarin het eerste lid toepassing vindt, wordt de termijn, genoemd in artikel 4, eerste lid, opgeschort.
Artikel
6
Ziekte en arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door de werkzaamheden
1
Indien de ziekte of arbeidsongeschiktheid, uit hoofde waarvan de betrokkene verlof geniet, naar het oordeel van het bevoegd gezag, dan wel naar het oordeel van Onze Minister ingeval de betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, geniet hij ook na het verstrijken van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde termijn zijn volle bezoldiging.
Artikel
7
Voortgezet verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid binnen vier weken
Ter bepaling van de in artikel 4, eerste lid, genoemde termijn, met inbegrip van de periode bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt een opnieuw ingegaan verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid als een voortzetting van het vorige verlof beschouwd, tenzij het nieuwe verlof zich voordoet nadat de betrokkene gedurende ten minste vier weken zijn dienst daadwerkelijk volledig had hervat.
Artikel
8
Controle bij hervatting
1
Ten aanzien van de betrokkene die verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geniet, kan het bevoegd gezag bepalen, dat hij zijn arbeid slechts zal mogen hervatten indien blijkens een geneeskundige verklaring, waarbij is bepaald de mate, waarin de hervatting kan geschieden, daarvoor toestemming is verleend. Deze toestemming is in ieder geval vereist, wanneer de betrokkene gedurende meer dan één jaar evenbedoeld verlof volledig heeft genoten.
2
De betrokkene die verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geniet kan, doch niet vaker dan éénmaal in een tijdvak van één maand, het bevoegd gezag schriftelijk verzoeken hem te doen onderwerpen aan een onderzoek door de bedrijfsgezondheidsdienst, ter verkrijging van een geneeskundige verklaring als bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag is gehouden binnen 14 dagen aan dit verzoek te voldoen.
Artikel
9
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
1
De vrouwelijke betrokkene heeft in verband met haar bevalling aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
2
Gedurende het zwangerschap- en bevallingsverlof, bedoeld in het eerste lid, heeft de vrouwelijke betrokkene aanspraak op haar volle bezoldiging.
3
Indien aan de vrouwelijke betrokkene een uitkering op grond van Hoofdstuk 3, afdeling 2 van de Wet Arbeid en Zorg is toegekend, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag, waarop zij ingevolge het tweede lid recht heeft.
4
Indien de vrouwelijke betrokkene recht heeft op een uitkering als bedoeld in het derde lid, maar deze uitkering als gevolg van het achterwege laten van een aanvraag daartoe door de vrouwelijke betrokkene niet wordt toegekend, wordt deze uitkering voor de toepassing van het derde lid geacht toch te zijn genoten.
Artikel
10
Besmettelijke ziekten van derden
1
De betrokkene, die in contact staat of kort geleden heeft gestaan met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn arbeid niet verrichten en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen, waarin en waarop hij zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht dan met toestemming van de bedrijfsgezondheidsdienst.
2
De betrokkene die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het bevoegd gezag. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door de bedrijfsgezondheidsdienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
Artikel
11
Reïntegratie van zieke betrokkenen
1
Ten aanzien van de betrokkene, die verlof wegens ziekte geniet, worden door het bevoegd gezag, in samenwerking met de bedrijfsgezondheidsdienst, zo spoedig mogelijk activiteiten ontwikkeld, gericht op de reïntegratie van betrokkene en uitmondend in de vaststelling van een reïntegratieplan.
2
Ter zake van de in het eerste lid bedoelde reïntegratie-activiteiten gelden voor de instellingen, genoemd in artikel 1, onderdelen b1 tot en met b4, b6 en b7, de artikelleden 3 tot en met 8.
3
Ten aanzien van de betrokkene die drie weken verlof wegens ziekte geniet, is het bevoegd gezag verplicht er zorg voor te dragen, dat door de bedrijfsgezondheidsdienst in samenspraak met betrokkene uiterlijk zes weken na aanvang van dit verlof een analyse wordt gemaakt van de mogelijke samenhang tussen de ziekte en de arbeidsomstandigheden, en de eventuele maatregelen die in het belang van het herstel en het behoud van de arbeidsgeschiktheid bevorderlijk kunnen zijn.
4
Ten aanzien van de betrokkene die meer dan zes weken verlof wegens ziekte geniet, stelt het bevoegd gezag na overleg met de betrokkene, de directeur dan wel de voorzitter van de centrale directie en de bedrijfsgezondheidsdienst een reïntegratieplan op, gebaseerd op de conclusie van de analyse genoemd onder het derde lid. Deze conclusie wordt, voorafgaande aan het overleg als bedoeld in de vorige volzin, schriftelijk meegedeeld aan het bevoegd gezag en de betrokkene.
De inhoud van het reïntegratieplan kan alleen gemotiveerd afwijken van het advies van de bedrijfsgezondheidsdienst terzake. Uiterlijk 13 weken na het begin van het verlof wegens ziekte dient dit plan te zijn vastgesteld.
5
Het reïntegratieplan wordt schriftelijk ter kennis gebracht van betrokkene, de directeur, dan wel de voorzitter van de centrale directie en de bedrijfsgezondheidskundige dienst.
7
Met de betrokkene die 13 weken verlof wegens ziekte geniet heeft het bevoegd gezag een reïntegratiegesprek. In dit gesprek, waarbij de bedrijfsgezondheidsdienst is vertegenwoordigd, wordt het reïntegratieplan geëvalueerd. Zo nodig wordt op grond van dit gesprek door de bedrijfsgezondheidskundige dienst aan het bevoegd gezag een nieuw advies gegeven. Indien een nieuw advies is gegeven is het vierde lid van toepassing.
8
De conclusie van het evaluatiegesprek en in voorkomend geval het bijgestelde reïntegratieplan worden schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokkene, de directeur dan wel de voorzitter van de centrale directie en de bedrijfsgezondheidsdienst.
9
Het bevoegd gezag is verplicht er zorg voor te dragen dat uiterlijk 13 weken na het begin van het verlof wegens ziekte de ongeschiktheid van betrokkene wordt gemeld aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze melding gaat vergezeld van het reïntegratieplan of de reïntegratieplannen en de resultaten van de uitvoering van dit plan of deze plannen.
Artikel
12
Onderzoek naar het recht op een WAO uitkering
1
Ter zake van het onderzoek naar het recht op een WAO uitkering is de betrokkene gehouden te voldoen aan alle voorschriften en verplichtingen, die onmiddellijk dan wel middellijk uit de bepalingen van de WAO voortvloeien. Hieronder worden tevens verstaan voorschriften en verplichtingen, van welke aard dan ook, hem opgelegd door of vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2
Indien bij het onderzoek naar de beoordeling van het recht op een uitkering, als bedoeld in het eerste lid, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat de betrokkene arbeidsgeschikt is voor en herplaatsbaar te achten in zijn eigen betrekking, zij het onder andere voorwaarden, draagt het bevoegd gezag binnen één jaar na dat oordeel zorg voor effectuering van die andere voorwaarden.
3
Indien bij het onderzoek naar de beoordeling van het recht op een uitkering, als bedoeld in het eerste lid, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is dat de betrokkene arbeidsgeschikt is voor en herplaatsbaar in één of meer andere functies bij het bevoegd gezag, draagt het bevoegd gezag er zorg voor, dat de betrokkene binnen één jaar na dat oordeel wordt benoemd in die functie of één van die functies.
Artikel
13
Kortingen in verband met inkomsten uit wenselijk geachte arbeid
1
Indien de betrokkene in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing, tijdens het verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid door de bedrijfsgezondheidsdienst of door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden:
-
a.
zolang hij aanspraak kan maken op zijn volle bezoldiging, de inkomsten uit deze arbeid hierop geheel in mindering gebracht;
-
b.
zolang hij aanspraak kan maken op 80% van zijn bezoldiging, bedoelde inkomsten hierop in mindering gebracht, voorzover deze 20% van zijn bezoldiging te boven gaan.
2
De in het eerste lid bedoelde kortingen worden ook toegepast indien de betrokkene tijdens het verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid op advies van de bedrijfsgezondheidsdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing, wenselijk geachte arbeid voor het bevoegd gezag verricht, waaronder tevens wordt verstaan een benoeming in een andere functie.
Artikel
14
Geen aanspraak op bezoldiging
Geen aanspraak op bezoldiging bestaat, indien blijkens een geneeskundige verklaring:
-
a.
de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven is voorgesteld, dat verhindering tot de verrichting van zijn arbeid niet kan worden aangenomen;
-
b.
de betrokkene de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
-
c.
de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de geneeskundige keuring die terzake van zijn benoeming heeft plaatsgevonden, en alsdan blijkt dat de betrokkene hierbij kennelijk opzettelijk onjuiste informatie over zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, tengevolge waarvan hij toen ten onrechte geschikt is verklaard.
Artikel
15
Staken van bezoldiging
1
De aanspraak op bezoldiging kan door het bevoegd gezag geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien en zolang de betrokkene:
-
a.
weigert zich te onderwerpen aan een krachtens dit besluit opgedragen geneeskundig onderzoek, dan wel, na voor zulk een onderzoek behoorlijk te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
-
b.
weigert of verzuimt tijdig een WAO uitkering bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan te vragen, dan wel een verzoek tot verlenging van die uitkering bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in te dienen;
-
c.
weigert de volledige medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek ter beoordeling van zijn recht op een WAO uitkering;
-
d.
de controlevoorschriften overtreedt, indien deze voor hem zijn vastgesteld;
-
e.
het land verlaat zonder een geneeskundige verklaring van geen bezwaar;
-
f.
ten onrechte verzuimt zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de hem door de bedrijfsgezondheidsdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegeven voorschriften, of anderszins zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd, met dien verstande, dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige of diagnostische aard zijn uitgezonderd;
-
g.
tijdens de verhindering om zijn dienst te verrichten, voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit blijkens een geneeskundige verklaring door de bedrijfsgezondheidsdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in het belang van zijn genezing, reïntegratie of herplaatsbaarheid gewenst wordt geacht;
-
h.
in gebreke blijft op het door de bedrijfsgezondheidsdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bepaalde tijdstip en in de door hen bepaalde mate zijn arbeid of hem passende arbeid, dan wel, na afloop van een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid, gangbare arbeid te verrichten, tenzij hij daarvoor een inmiddels ontstane, door de bedrijfsgezondheidsdienst of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als geldig erkende reden heeft opgegeven.
2
Het geheel of gedeeltelijk vervallen van aanspraken, bedoeld in het eerste lid, gaat in op een tijdstip, bij de beslissing van het bevoegd gezag vermeld. Dit tijdstip ligt niet voor de dag van die beslissing.
3
De door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomstig hoofdstuk II van de WAO vastgestelde en opgelegde voorschriften en verplichtingen gelden voor de betrokkene als waren deze vastgesteld en opgelegd door het bevoegd gezag.
4
Indien betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen één of meer sancties zijn opgelegd overeenkomstig hoofdstuk II van de WAO, gelden deze sancties voor betrokkene als waren zij hem opgelegd door het bevoegd gezag met dienovereenkomstige uitwerking op de bezoldiging.
5
De ingevolge artikel 14 of dit artikel geheel of gedeeltelijk geweigerde of vervallen verklaarde bezoldiging, wordt alsnog aan de betrokkene uitbetaald, wanneer de commissie van artsen bij een hernieuwd onderzoek, ingesteld overeenkomstig artikel 19, te zijnen gunste beslist. Eveneens wordt de geheel of gedeeltelijk geweigerde of vervallen verklaarde bezoldiging alsnog aan betrokkene uitbetaald ingeval, en afhankelijk van de mate waarin, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen naderhand van oordeel mocht zijn dat de sancties, bedoeld in het vierde lid, ten onrechte zijn opgelegd. Uitbetaling van evenbedoelde bezoldiging vindt plaats met dien verstande, dat een uitkering ingevolge artikel 16, tweede lid, daarop in mindering wordt gebracht.
Artikel
16
Uitbetaling en uitkering aan anderen
1
Bij verpleging van de betrokkene in een ziekeninrichting, alsmede in andere buitengewone omstandigheden, kan de uitbetaling van de bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan daartoe door de betrokkene gemachtigden geschieden. Indien de betrokkene niet tot machtiging in staat is, kan door het bevoegd gezag worden bepaald, dat machtiging wordt geacht te zijn verleend aan daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende personen.
2
In bijzondere omstandigheden kan door het bevoegd gezag, dan wel door Onze Minister ingeval de betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij een of meer instellingen genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, worden bepaald dat in de gevallen, bedoeld in de artikelen 14 en 15, een uitkering tot ten hoogste het bedrag van de ingehouden bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende personen zal worden uitbetaald.
Artikel
17
Onderzoek tijdens verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1
Onverminderd de artikelen 11 en 12 kan het bevoegd gezag de betrokkene doen onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek ter beoordeling van de vraag:
-
a.
of er sprake is van verhindering tot het verrichten van zijn arbeid;
-
b.
of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 14 of in artikel 15, eerste lid onder f;
-
c.
of verdere maatregelen in het belang van het herstel nodig zijn;
-
d.
wanneer en in welke mate de dienst kan worden hervat;
-
e.
of er termen bestaan een geneeskundige verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 15, eerste lid onder e, af te geven.
2
Zodra het bevoegd gezag kennis heeft kunnen nemen van de conclusies van het onderzoek, wordt de betrokkene van deze conclusies onverwijld schriftelijk in kennis gesteld onder vermelding van de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek binnen de in artikel 19 genoemde termijnen en onder de daar gestelde voorwaarden. Op verzoek van betrokkene wordt eveneens zijn behandelend arts schriftelijk in kennis gesteld van evenbedoelde conclusies.
Artikel
18
Onderzoek ondanks dienstvervulling
1
Het bevoegd gezag kan eveneens aan een geneeskundig onderzoek doen onderwerpen de betrokkene die niet reeds verlof wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geniet, indien daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag gegronde, zowel aan de betrokkene als aan de bedrijfsgezondheidsdienst schriftelijk mee te delen redenen bestaan.
2
De betrokkene, die in verband met de uitoefening van zijn dienst aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is gehouden zich in overleg met of op aanwijzing van de bedrijfsgezondheidskundige dienst te onderwerpen aan een periodiek geneeskundig onderzoek.
3
Zodra het bevoegd gezag kennis heeft kunnen nemen van de conclusies van het in het eerste en tweede lid bedoelde onderzoek, wordt de betrokkene van deze conclusies onverwijld schriftelijk in kennis gesteld onder vermelding van de mogelijkheid van een hernieuwd onderzoek binnen de in artikel 19 genoemde termijnen en onder de daar gestelde voorwaarden. Op verzoek van de betrokkene wordt eveneens zijn behandelend arts schriftelijk in kennis gesteld van evenbedoelde conclusies.
4
Aan de betrokkene wiens lichamelijke of psychische toestand blijkens de conclusie van het onderzoek zodanig is dat de belangen van hemzelf, van de instelling of van bij zijn dienstuitoefening betrokken derden zich tegen gehele of gedeeltelijke voortzetting van zijn arbeid verzetten, wordt door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk verlof verleend op de voet van de bepalingen van dit hoofdstuk. Gedurende dit verlof draagt het bevoegd gezag aan de betrokkene zo mogelijk andere werkzaamheden op, voorzover deze, gezien de voordien door hem verrichte werkzaamheden redelijkerwijs passend zijn te achten.
Artikel
19
Hernieuwd onderzoek
1
De betrokkene die bedenkingen heeft tegen een conclusie van geneeskundige aard, als bedoeld in de artikelen 11, 17 en 18, kan daarvan binnen drie dagen na ontvangst van de conclusie onder opgave van redenen aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling doen. Hij kan ter ondersteuning van zijn bedenkingen een verklaring overleggen van een arts, die alsdan door de commissie, bedoeld in het tweede lid, in de gelegenheid wordt gesteld tot het geven van een nadere schriftelijke of mondelinge toelichting.
2
Behalve indien, na overleg met de bedrijfsgezondheidsdienst, door het bevoegd gezag de bedenkingen van de betrokkene reeds aanstonds voldoende gegrond worden geacht, wordt binnen 14 dagen op last van het bevoegd gezag door een commissie van artsen een hernieuwd onderzoek ingesteld. In deze commissie mogen geen zitting hebben de arts of artsen, die het eerste onderzoek, bedoeld in de artikelen 11, 17 en 18, hebben verricht.
4
De conclusie van het onderzoek deelt de commissie zo spoedig mogelijk schriftelijk mede:
-
a.
aan het bevoegd gezag dat vervolgens hiervan onverwijld schriftelijk kennis geeft aan de betrokkene;
-
b.
aan de behandelend arts van betrokkene op verzoek van laatstgenoemde.
5
De kosten van het hernieuwd onderzoek komen voor rekening van het bevoegd gezag. De eventuele reis- en verblijfkosten van de betrokkene worden hem door het bevoegd gezag vergoed op basis van nader door het bevoegd gezag te stellen regelen, dan wel, voor zover het een instelling betreft, genoemd in artikel 1, onderdelen b1 tot en met b4, b6 en b7, op basis van de Regeling vergoeding van reis- en verblijfskosten bij dienstreizen voor onderwijspersoneel.
Hoofdstuk
2
Ontslag uit de dienstbetrekking wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid
Artikel
20
Ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid voor de eigen arbeid
1
Het bevoegd gezag kan, doch niet vaker dan eenmaal in een tijdvak van drie maanden, de betrokkene doen onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek ter beantwoording van de vraag of volledige hervatting van zijn arbeid al dan niet blijvend is uitgesloten.
2
Indien blijkt dat de betrokkene op grond van ziekten of gebreken is geraakt in een toestand van blijvende ongeschiktheid om aan de aan zijn functie gestelde vereisten te voldoen, kan hij worden ontslagen, mits:
-
a.
deze blijvende ongeschiktheid onafgebroken 2 jaar heeft geduurd en;
-
b.
herstel binnen een periode van 6 maanden na deze 2 jaar redelijkerwijs niet is te verwachten en;
-
c.
er bij het bevoegd gezag voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn.
3
Bij het bepalen van de periode van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onder a, worden niet in aanmerking genomen perioden van afwezigheid van een vrouwelijke betrokkene wegens zwangerschaps- of bevallingsverlof of wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode van het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.
4
Ter bepaling van de periode van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onder a, worden perioden van ongeschiktheid voor zijn betrekking samengeteld:
-
a.
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
-
b.
indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens zwangerschaps- of bevallingsverlof of wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof;
-
c.
indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
5
Indien het bevoegd gezag wenst over te gaan tot ontslag, dient het de betrokkene schriftelijk aan te zeggen dat de procedure ter beoordeling van de medische geschiktheid voor de functie en de kansen op herstel binnen zes maanden in gang wordt gezet. Deze aanzegging geschiedt op zijn vroegst vanaf de 18e maand na de eerste ziektedag, met dien verstande dat de procedure, met inbegrip van het aan het ontslag ten grondslag te leggen medisch- en arbeidskundig advies en de afronding van het onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden uiterlijk in de 24e maand na de eerste ziektedag kan zijn afgerond.
6
Bij het onderzoek naar de vraag of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a. en b., worden de volgende artsen betrokken:
-
a.
een arts, aangewezen door het bevoegd gezag;
-
b.
een arts, aangewezen door betrokkene, indien hij hiertoe de wens te kennen heeft gegeven;
-
c.
een arts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De conclusie van het onderzoek wordt neergelegd in een rapport, dat wordt opgesteld door de arts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze doet het rapport toekomen aan het bevoegd gezag en in afschrift aan de betrokkene. Het rapport heeft het karakter van een medisch advies aan het bevoegd gezag.
7
Ter beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, is vereist dat het bevoegd gezag door middel van een zorgvuldig onderzoek kan aantonen dat er voor betrokkene geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn. Hiertoe onderzoekt het bevoegd gezag eerst of de mogelijkheid bestaat van plaatsing in een functie met passende arbeid, en daarna, indien die mogelijkheid zich niet voordoet doch niet eerder dan na afloop van het eerste ziektejaar, in een functie met gangbare arbeid.
8
Bij het onderzoek, bedoeld in het zevende lid, betrekt het bevoegd gezag ook het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij zijn oordeel betrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de reïntegratie-inspanningen van het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 11. Indien de betrokkene dat wenst, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ook hem in kennis van zijn oordeel.
9
Indien bij het onderzoek naar de blijvende ongeschiktheid voor zijn betrekking, bedoeld in de voorgaande leden, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van oordeel is, dat de betrokkene arbeidsgeschikt is voor en herplaatsbaar in zijn eigen betrekking onder andere voorwaarden, dan wel in één of meer andere functies bij het bevoegd gezag, is ontslag slechts mogelijk indien de betrokkene direct aansluitend onder die andere voorwaarden in zijn betrekking, dan wel in die andere functie of één van die andere functies wordt benoemd.
Hoofdstuk
3
Suppletieregeling na ontslag
Artikel
21
Recht op suppletie
1
Met uitzondering van degene, die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in één of meer aangehouden betrekkingen, heeft de betrokkene recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken.
2
Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Artikel
22
Verplichtingen- en sanctieregiem
1
Het verplichtingen- en sanctieregiem van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.
2
Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletieregeling mede gangbare arbeid, als bedoeld in artikel 1, onderdeel s.
Artikel
23
Geen uitbetaling van het recht op suppletie
Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang:
-
a.
betrokkene een WAO uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
-
b.
betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement.
Artikel
24
Einde recht op suppletie
Het recht op suppletie eindigt:
-
a.
na ommekomst van de duur van de suppletie;
-
b.
met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
-
c.
met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Artikel
25
Hoogte en duur suppletie
2
Als berekeningsgrondslag, bedoeld in het eerste lid, geldt het dagloon van de betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend.
3
Met inachtneming van artikel 32, vierde lid, van de WPA wordt onder het dagloon, bedoeld in het tweede lid, verstaan het dagloon in de zin van de WAO zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering, als bedoeld in artikel 1, tweede lid onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO, en vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, het bedrag aan Vut-fonds bijdrageverhaal, bedoeld in artikel 6 van de regels inzake de financiering van VUT-fonds lasten, ex artikel 9 van de Wet Kaderregeling VUT overheidspersoneel en het verhaal van de verschuldigde pensioenpremie voor flexibel pensioen, bedoeld in artikel 3, tiende lid van de Pensioenovereenkomst;
Artikel
26
Suppletie bij later ontslag dan na 24 maanden
1
In afwijking van artikel 25, vijfde lid, wordt, indien het in artikel 21 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 25, vijfde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.
Artikel
27
Samenloop met andere uitkeringen
1
Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen bij instellingen, die tot de overheids- of onderwijssector behoren, recht heeft op een WAO uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.
2
Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen voor de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, ingeval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen bij instellingen, die tot de overheids- of onderwijssector behoren, recht heeft op een WAO uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen, en wordt, ingeval van een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid in die eerstgenoemde dienstbetrekking, waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie.
Artikel
28
Samenloop met inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf
1
Indien betrokkene, gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 27, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.
2
Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:
-
a.
met ingang van of na de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;
-
b.
gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;
-
c.
voor de dag van ontslag, ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in het artikel 27, tweede lid, en onderdelen a en b van dit artikellid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.
Artikel
29
Invloed sancties op de suppletie
Voor de toepassing van de artikelen 27 en 28 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft,
-
a.
vermindering ondergaan;
-
b.
blijvend geheel geweigerd worden;
-
c.
tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel
-
d.
in uitkeringsduur beperkt worden.
Artikel
30
Overlijdensuitkering
1
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, wordt een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.
2
Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd in de navolgende rangorde:
-
a.
aan de langstlevende echtgenoot dan wel aan de langstlevende geregistreerde partner indien de overleden betrokkene niet duurzaam van de andere echtgenoot dan wel geregistreerde partner gescheiden leefde;
-
b.
aan de minderjarige kinderen van de overledene;
-
c.
aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
3
Voor de toepassing van het eerste lid worden onder kinderen mede begrepen die kinderen voor wie de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
4
Voor de toepassing van het eerste lid worden mede als echtgenoot dan wel geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.
5
5. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde of niet geregistreerde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien, hetgeen moet kunnen blijken uit een ter zake verleden notariële akte alsmede uit een uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit een gezamenlijk woonadres blijkt.
6
Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.
Artikel
31
Aanvraag en betaling van de suppletie
2
Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld aanvraagformulier.
Artikel
32
Voorschot
1
Door of namens Onze Minister wordt uit eigen beweging een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betaald, indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 22.
Artikel
33
Scholing en opleiding
1
Onze Minister kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.
Artikel
34
Onbeloonde activiteiten
Artikel
35
Uitvoeringsvoorschriften
Artikel
36
Conversie herplaatsingswachtgeld in suppletie
1
De betrokkene, die op de dag, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit, uit hoofde van een ontslag recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K6 van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, zoals die wet luidde op 31 december 1995, heeft recht op suppletie.
2
Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op de dag, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit, inmiddels genoten recht op herplaatsingswachtgeld van:
-
1
maand: gedurende de eerste 27 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
2
maanden: gedurende de eerste 26 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
3
maanden: gedurende de eerste 25 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
4
maanden: gedurende de eerste 24 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
5
maanden: gedurende de eerste 22 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
6
maanden: gedurende de eerste 21 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
7
maanden: gedurende de eerste 20 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
8
maanden: gedurende de eerste 19 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
9
maanden: gedurende de eerste 18 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
10
maanden: gedurende de eerste 17 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
11
maanden: gedurende de eerste 16 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
12
maanden: gedurende de eerste 15 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
13
maanden: gedurende de eerste 14 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
14
maanden: gedurende de eerste 13 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
15
maanden: gedurende de eerste 12 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
16
maanden: gedurende de eerste 11 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
17
maanden: gedurende de eerste 10 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
18
maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
19
maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
20
maanden: gedurende de eerste 8 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
21
maanden: gedurende de eerste 7 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
22
maanden: gedurende de eerste 6 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
23
maanden: gedurende de eerste 5 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
24
maanden: gedurende de eerste 4 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
25
maanden: gedurende de eerste 3 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
26
maanden: gedurende de eerste 2 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
27
maanden: gedurende de eerste 1 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%;
-
28
maanden: gedurende 33 maanden 70%;
-
29
maanden: gedurende 32 maanden 70%;
-
30
maanden: gedurende 31 maanden 70%;
-
31
maanden: gedurende 30 maanden 70%;
-
32
maanden: gedurende 29 maanden 70%;
-
33
maanden: gedurende 28 maanden 70%;
-
34
maanden: gedurende 27 maanden 70%;
-
35
maanden: gedurende 26 maanden 70%;
-
36
maanden: gedurende 25 maanden 70%;
-
37
maanden: gedurende 24 maanden 70%;
-
38
maanden: gedurende 23 maanden 70%;
-
39
maanden: gedurende 22 maanden 70%;
-
40
maanden: gedurende 21 maanden 70%;
-
41
maanden: gedurende 20 maanden 70%;
-
42
maanden: gedurende 19 maanden 70%;
-
43
maanden: gedurende 18 maanden 70%;
-
44
maanden: gedurende 17 maanden 70%;
-
45
maanden: gedurende 16 maanden 70%;
-
46
maanden: gedurende 15 maanden 70%;
-
47
maanden: gedurende 14 maanden 70%;
-
48
maanden: gedurende 13 maanden 70%;
-
49
maanden: gedurende 11 maanden 70%;
-
50
maanden: gedurende 10 maanden 70%;
-
51
maanden: gedurende 9 maanden 70%;
-
52
maanden: gedurende 8 maanden 70%;
-
53
maanden: gedurende 7 maanden 70%;
-
54
maanden: gedurende 6 maanden 70%;
-
55
maanden: gedurende 5 maanden 70%;
-
56
maanden: gedurende 4 maanden 70%;
-
57
maanden: gedurende 3 maanden 70%;
-
58
maanden: gedurende 2 maanden 70%;
-
59
maanden: gedurende 1 maand 70%.
3
De artikelen 22 tot en met 24, 25, vierde lid, 26 tot en met 30, artikel 31, derde en vierde lid, alsmede 32 tot en met 35 zijn van overeenkomstige toepassing.
4
Onze Minister stelt ambtshalve voor iedere daarvoor in aanmerking komende betrokkene het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.
5
Artikel 25, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Artikel
37
Conversie ingeval suppletiegerechtigd binnen zes maanden
Indien de betrokkene, die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit onafgebroken gedurende een periode van 52 weken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de WAO en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet is vastgesteld op ten minste 15%, dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de AAW, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen is vastgesteld op ten minste 25%, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als een betrokkene in de zin van dit hoofdstuk, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde of vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Artikel
38
Algemeen neerwaartse wijzigingen
Tenzij de sectorale sociale partners anders overeenkomen, wordt, indien het niveau van de WAO een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, deze neerwaartse wijziging, na afloop van zes maanden na de datum van publikatie daarvan in het Staatsblad, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd.
Hoofdstuk
4
Aanspraken wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid na beëindiging van de dienstbetrekking
Artikel
39
Aanspraken wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid na ontslag of beëindiging van de dienstbetrekking
1
De gewezen betrokkene die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, ontstaan voor het tijdstip waarop hem ontslag is verleend, niet zijnde een ontslag op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid, dan wel waarop een tijdelijke taakuitbreiding is beëindigd niet zijnde een beëindiging op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid, dan wel waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst is afgelopen, nadien nog ongeschikt is hem passende, dan wel, na een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid, gangbare arbeid te verrichten, een en ander voor zover hij niet als herplaatsbaar verklaarde is herplaatst in een betrekking, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid een uitkering ter hoogte van zijn laatstgenoten bezoldiging. Het in de vorige volzin bepaalde geldt slechts voor zover de termijn van 18 kalendermaanden, genoemd in artikel 4, eerste lid, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin de gewezen betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
2
De gewezen betrokkene die binnen vier weken na het tijdstip waarop hij is ontslagen, dan wel zijn tijdelijke taakuitbreiding is beëindigd dan wel waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst is afgelopen, wegens ziekte ongeschikt wordt hem passende arbeid te verrichten, ontvangt een uitkering ter hoogte van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, mits hij gedurende tenminste acht weken onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaand in dienst is geweest of, ten aanzien van de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onder c1 en c2, gedurende ten minste in totaal drie van de zes maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaand in dienst is geweest. De uitkering ter hoogte van de laatstelijk genoten bezoldiging wordt uitbetaald zolang de ongeschiktheid van de betrokkene duurt en voor zover hij niet als herplaatsbaar verklaarde is herplaatst in een betrekking, doch uiterlijk tot en met 52 weken na de aanvang daarvan, dan wel indien dit eerder is tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
3
De gewezen betrokkene met recht op een uitkering krachtens de Ziektewet heeft aanspraak op een uitkering ter hoogte van de laatstgenoten of laatstelijk genoten bezoldiging, als bedoeld in artikel 39, eerste en tweede lid, verminderd met de uitkering krachtens de Ziektewet
4
Voor de gewezen betrokkene bedoeld in het eerste en tweede lid die voor het tijdstip waarop hem ontslag is verleend, dan wel waarop zijn benoeming in tijdelijke dienst is afgelopen, gedeeltelijk onbezoldigd buitengewoon verlof geniet, wordt onder laatstgenoten bezoldiging verstaan de laatstgenoten bezoldiging die hij genoot voor aanvang van de periode van buitengewoon verlof.
5
Het eerste tot en met het derde lid vinden geen toepassing ten aanzien van de betrokkene, die in verband met de aanvaarding van werkzaamheden van ten minste gelijke omvang als die van de beëindigde dienstbetrekking, aanspraak kan maken op honorering, loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid uit hoofde van die werkzaamheden.
6
Indien de gewezen betrokkene binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste tot en met het derde lid geregelde doorbetaling van een uitkering ter hoogte van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt hem passende, dan wel, na een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid, gangbare arbeid te verrichten, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste tot en met het derde lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden evenbedoelde perioden van ongeschiktheid, welke elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken zijn opgevolgd, samengeteld.
7
De gewezen betrokkene, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, die zijn uitkering ter hoogte van zijn laatstgenoten bezoldiging ontvangt, heeft, indien hij gerekend vanaf de eerste ziektedag 52 weken onafgebroken niet in staat is geweest zijn arbeid wegens ziekte geheel of gedeeltelijk te verrichten, recht op een WAO uitkering, indien hij aan de daarvoor gestelde eisen voldoet.
8
In geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof van de gewezen vrouwelijke betrokkene wordt haar uitkering krachtens de Wet arbeid en zorg aangevuld tot 100% van de laatstgenoten of laatstelijk genoten bezoldiging, artikel 9, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Zolang zij na de beëindiging van de in de vorige volzin bedoelde uitkeringen nog wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid ongeschikt is om haar passende dan wel, na een periode van 52 weken onafgebroken arbeidsongeschiktheid, gangbare arbeid te kunnen verrichten, dan wel binnen vier weken na deze beëindiging in die zin arbeidsongeschikt wordt, is het tweede, vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van 52 weken wordt in dat geval geacht aan te vangen op de dag, volgende op die der bevalling.
9
Het bedrag van de een uitkering ter hoogte van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in dit artikel wordt verminderd dan wel, voor zover het reeds is uitbetaald, verrekend met:
-
a.
een de betrokkene toegekende ZW-uitkering, een WW-uitkering, een bovenwettelijke WW-uitkering danwel WAO-uitkering of anderszins een uitkering uit hoofde van ziekte en arbeidsongeschiktheid of werkloosheid;
-
b.
een de betrokkene toegekend invaliditeitspensioen door de Stichting Pensioenfonds ABP, alsmede een eventuele aanvulling op dat pensioen, als bedoeld in artikel 41, derde lid;
-
c.
inkomsten welke de gewezen betrokkene inmiddels mocht zijn gaan genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, daaronder mede begrepen uitkeringen terzake van ziekte en arbeidsongeschiktheid, voor zover niet afkomstig uit verzekeringen, waarvoor de premie uitsluitend voor eigen rekening van betrokkene is betaald.
10
In de gevallen, bedoeld in dit artikel, vinden de artikelen 14, 15, 16 en 17, waar mogelijk, overeenkomstige toepassing.
11
In de gevallen, bedoeld in dit artikel, wordt de uitkering krachtens de Ziektewet geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.
Artikel
40
Voorwaarden en verplichtingen bij het verkrijgen van aanspraken wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid na beëindiging van de dienstbetrekking
1
Ter verkrijging van de in artikel 39, eerste, tweede, vierde en zesde lid bedoelde aanspraken richt de gewezen betrokkene binnen 7 dagen na het ontstaan van de voor die aanspraken vereiste omstandigheden een aanvraag tot het bevoegd gezag, dan wel aan Onze Minister indien hij in dienstbetrekking werkzaam was bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3. Bij overschrijding van deze termijn vervalt de aanspraak gedurende het aantal dagen van deze overschrijding, tenzij de gewezen betrokkene aantoont, dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest die termijn in acht te nemen.
2
De vaststelling en wijziging van de in dit artikel bedoelde aanspraken geschiedt door het bevoegd gezag. De uitbetaling vindt maandelijks plaats, tenzij deze met toestemming van de gewezen betrokkene in langere termijnen geschiedt. Het bevoegd gezag kan, vooruitlopende op de vaststelling van de aanspraken, uitbetalingen aan de betrokkene verrichten bij wijze van voorschot.
3
De gewezen betrokkene wordt door het aanvaarden van de vastgestelde aanspraken, bedoeld in het eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid van artikel 39, geacht er in toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen verschaffen welke voor de uitvoering van evenbedoelde aanspraken nodig zijn.
4
De gewezen betrokkene is verplicht, indien het bevoegd gezag daartoe aanleiding ziet, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek tot het verkrijgen van ieder mogelijke uitkering ingevolge arbeidsongeschiktheid, ter vervanging van de in artikel 39, eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid bedoelde aanspraken.
5
De gewezen betrokkene is verplicht het bevoegd gezag uit eigen beweging onverwijld in kennis te stellen van alle omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk is, dan wel moet zijn, dat die van invloed kunnen zijn op de vaststelling van de in artikel 39, eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid bedoelde aanspraken. Onder dergelijke omstandigheden vallen tevens te verwachten inkomsten, van welke aard dan ook, waarvan de hoogte en de duur nog niet of niet exact kunnen worden vastgesteld.
6
Het bevoegd gezag kan bepalen, dat geen recht op de aanspraken, bedoeld in het eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid van artikel 39, bestaat indien de gewezen betrokkene de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van deze aanspraken niet, niet volledig of onjuist heeft verstrekt.
7
Het recht op de aanspraken, bedoeld in het eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid van artikel 39, kan door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk en al dan niet tijdelijk vervallen worden verklaard, indien de gewezen betrokkene zonder geldige redenen niet of niet langer voldoet aan de hem opgelegde verplichtingen, bedoeld in het vijfde, zesde en zevende lid, alsmede indien de gewezen betrokkene niet, niet volledig of onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot een wijziging van deze aanspraken.
8
Het recht op de aanspraken, bedoeld in het eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid van artikel 39, vervalt in ieder geval indien de gewezen betrokkene daartoe niet binnen 2 jaar na de beëindiging van zijn dienstbetrekking een verzoek heeft ingediend.
9
Uitkeringen ingevolge de in het eerste, tweede, vierde, zesde en achtste lid van artikel 39 bedoelde aanspraken, die niet in ontvangst zijn genomen of ingevorderd binnen drie maanden na de betaalbaarstelling, worden niet meer betaald. Het bevoegd gezag, dan wel Onze Minister ingeval de betrokkene in dienstbetrekking werkzaam was bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.
Artikel
41
Uitkering aan gewezen arbeidsongeschikten
1
Aan de gewezen betrokkene die een WAO uitkering ontvangt, wordt, indien zijn arbeidsongeschiktheid naar het oordeel van het bevoegd gezag, dan wel Onze Minister ingeval betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij één of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, in overwegende mate werd veroorzaakt door de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of door de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en de arbeidsongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, een uitkering verleend in aanvulling op een hem uit hoofde van die arbeidsongeschiktheid toegekende suppletie krachtens hoofdstuk 3 van dit besluit dan wel op een hem toegekend invaliditeitspensioen en/of herplaatsingstoelage door de Stichting Pensioenfonds ABP.
2
Ingeval van toekenning van een suppletie, als bedoeld in het eerste lid, omvat de uitkering, bedoeld in dat lid, een zodanig bedrag, dat de betrokkene, te zamen met die suppletie, 90,02% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging ontvangt.
3
Ingeval van toekenning van een invaliditeitspensioen, als bedoeld in het eerste lid, omvat de uitkering, bedoeld in dat lid, een zodanig bedrag, dat betrokkene, te zamen met het invaliditeitspensioen en/of de herplaatsingstoelage, bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02%
-
65
tot 80%: 65,26%
-
55
tot 65%: 54,01%
-
45
tot 55%: 45,01%
-
35
tot 45%: 36,01%
-
25
tot 35%: 27,01%
-
15
tot 25%: 18,00%
van de laatstelijk genoten bezoldiging ontvangt, mits hij gebruik heeft gemaakt van de hem door de Stichting Pensioenfonds ABP geboden mogelijkheid tot individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn invaliditeitspensioen in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO.
Heeft de gewezen betrokkene van deze mogelijkheid tot individuele bijverzekering geen gebruik gemaakt, dan omvat de uitkering, bedoeld in het eerste lid, een zodanig bedrag dat betrokkene gedurende de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO, te zamen met het invaliditeitspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 83,59%
-
65
tot 80%: 60,76%
-
55
tot 65%: 50,15%
-
45
tot 55%: 41,80%
-
35
tot 45%: 33,44%
-
25
tot 35%: 25,08%
-
15
tot 25%: 16,72%
van de laatstelijk genoten bezoldiging ontvangt.
De uitkering eindigt op het moment dat de gewezen betrokkene niet meer voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, en in ieder geval met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4
Indien ingevolge het bepaalde in artikel 8.10 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP een algemeen neerwaartse wijziging is doorgevoerd ten aanzien van het invaliditeitspensioen, genoemd in het eerste en derde lid, wordt deze neerwaartse wijziging zes maanden nadien op overeenkomstige wijze doorgevoerd ten aanzien van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, tenzij binnen die periode van zes maanden sociale partners anders overeenkomen.
5
Bij de vaststelling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, worden, indien een WAO uitkering, een suppletie, een invaliditeitspensioen, een werkloosheidsuitkering, dan wel een naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomende uitkering, door samenloop met andere inkomsten, dan wel door toedoen of nalaten van betrokkene blijvend of tijdelijk en/of geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, verminderd of beëindigd, deze uitkeringen steeds geacht door betrokkene onverminderd te worden genoten.
Het bepaalde in artikel 40, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
6
Indien het overlijden van een betrokkene, dan wel van een voor een uitkering, als bedoeld in de voorgaande leden, in aanmerking gekomen gewezen betrokkene, het rechtstreeks gevolg is van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste lid, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens de WPA een nabestaandenpensioen van de Stichting Pensioenfonds ABP geniet een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend hertrouwt, met ingang van de maand volgend op die van het hertrouwen. Het bepaalde in artikel 40, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde, zevende en negende lid is van overeenkomstige toepassing.
7
Geen recht op een uitkering, als bedoeld in het eerste lid, heeft de betrokkene die verzuimd heeft binnen 3 jaar, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag waarop hij is ontslagen, aan het bevoegd gezag, onderscheidenlijk Onze Minister, mededeling te doen van het bestaan van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid.
Hoofdstuk
5
Vergoeding ziektekosten in bijzondere gevallen
Artikel
42
Ziektekosten
Door het bevoegd gezag, dan wel door Onze Minister ingeval betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, kan in bijzondere gevallen aan de betrokkene een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten, verband houdende met ziekte, welke de betrokkene voor zichzelf en voor zijn medebetrokkenen, bedoeld in de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel, heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien en deze kosten redelijkerwijs niet te zijnen laste kunnen blijven.
Artikel
43
Kosten ziekte en arbeidsongeschiktheid veroorzaakt door de werkzaamheden
In geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid die naar het oordeel van het bevoegd gezag, dan wel van Onze Minister ingeval de betrokkene in dienstbetrekking werkzaam is bij een of meer instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b1, b2 en b3, in overwegende mate veroorzaakt is door de aard van de betrokkene opgedragen werkzaamheden, dan wel door de omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, worden hem vergoed de naar het oordeel van het bevoegd gezag te zijnen laste blijvende noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling.
Hoofdstuk
6
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
44
Terugbetaling en terugvordering
1
Het bevoegd gezag kan al hetgeen op grond van dit besluit onverschuldigd of te veel is betaald geheel of gedeeltelijk terugvorderen of in mindering brengen op een later te betalen bezoldiging of uitkering op grond van dit besluit, dan wel verrekenen met uitkeringen op grond van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan wel het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel:
-
a.
gedurende vijf jaren na de dag van de betaalbaarstelling indien het bevoegd gezag door toedoen van betrokkene onverschuldigd heeft betaald; en
-
b.
gedurende twee jaren na de dag van de betaalbaarstelling in de overige gevallen waarin het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat het bevoegd gezag onverschuldigd betaalde.
2
Een voorschot wordt door betrokkene op eerste vordering van het bevoegd gezag terugbetaald of door het bevoegd gezag in mindering gebracht op een later te betalen bezoldiging of uitkering op grond van dit besluit, dan wel verrekend met uitkeringen op grond van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan wel het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.
Artikel
45
Onvervreemdbaarheid van bezoldiging of uitkering
1
Iedere bezoldiging of uitkering op grond van dit besluit, alsmede aanvullingen daarop, is onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.
Artikel
46
Verhaalswet
De betrokkene, die als ambtenaar in de zin van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren wordt aangemerkt, is verplicht van een oorzaak van verhindering tot dienstverrichting, ten aanzien waarvan aanspraken tegenover derden bestaan zo spoedig mogelijk kennis te geven aan het bevoegd gezag en overigens alle medewerking te verlenen die in verband met de uitvoering van die wet van hem wordt verlangd.
Artikel
47
Tervisielegging
Het bevoegd gezag draagt er zorg voor, dat een bijgewerkt exemplaar van dit besluit op een voor de betrokkene steeds toegankelijke plaats ter inzage beschikbaar is.
Artikel
48
Conversie reeds bestaande uitkeringen op grond van ziekte en arbeidsongeschiktheid
De betrokkene, die op de dag, voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit, uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid een uitkering ontvangt krachtens het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel of het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel, zoals deze regelingen luidden op 31 december 1995, heeft recht op een daarmee overeenkomende uitkering ingevolge dit Besluit. De onafgebroken periode van arbeidsongeschiktheid welke reeds verlopen is op de dag van inwerkingtreding van dit besluit, telt mee voor de periode, genoemd in artikel 20, tweede lid, onder a, en derde lid.
Artikel
48a
Reïntegratiemelding aan het Lisv bij invoering van de WAO
Indien op het moment van invoering van de WAO het verlof wegens ziekte van betrokkene reeds langer dan 13 weken heeft geduurd, is het bevoegd gezag verplicht betrokkene vóór 1 februari 1998 te melden bij het Lisv. De melding gaat vergezeld van het reïntegratieplan of de reïntegratieplannen en de resultaten van de uitvoering van dit plan of deze plannen.
Artikel
50
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als <<Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs>>.
Artikel
II
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
III
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
IV
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
V
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Artikel
VI
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996 en vervalt op een door Onze Minister te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.