Artikel
1
Definities
In dit besluit wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en, voorzover het betreft het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
-
b.
betrokkene: degene die in dienstbetrekking staat of heeft gestaan als:
-
1.
personeelslid als bedoeld in de artikelen 34 en 68 van de Wet op het primair onderwijs;
-
2.
personeelslid als bedoeld in de artikelen 34 en 69 van de Wet op de expertisecentra;
-
3.
personeelslid als bedoeld in de artikelen 39a, 53b, 154 en 187 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
-
4.
personeelslid van een school waarvoor ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Experimentenwet onderwijs de formatie wordt vastgesteld;
-
5.
personeelslid van een instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.4, 1.5.1, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
-
6.
vervallen;
-
7.
lid van het college van bestuur of van de centrale directie van een hogeschool;
-
8.
benoemd lid van het algemeen bestuur van de organisatie genoemd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;
-
9.
personeelslid van een lichaam, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel derde lid, onderdeel b, van de Wet privatisering ABP, indien dat lichaam geheel of gedeeltelijk wordt gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting en waarop deze wet door Onze Minister van toepassing is verklaard;
-
10.
personeelslid in dienst van de instelling van wetenschappelijk theologisch onderwijs, uitgaande van de Stichting Theologische Faculteit, gevestigd te Tilburg, van de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, van de Theologische Universiteit van de Gereformeerde kerken in Nederland, gevestigd te Kampen (Oudestraat), van de bijzondere instelling van wetenschappelijk onderwijs, uitgaande van de Stichting Humanistisch Instituut voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te Utrecht, van de Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Studiën te 's-Gravenhage, of van het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee te Texel;
-
11.
personeelslid in de zin van de Wet op de onderwijsverzorging zoals deze wet luidde op 31 december 1996, dan wel een personeelslid werkzaam bij een instelling als bedoeld in de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten voorzover hij voor of uiterlijk op 31 december 1998 werkloos is geworden;
-
12.
personeelslid benoemd aan een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale, plaatselijke, provinciale of landelijke instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie ten aanzien waarvan dit besluit door Onze Minister van toepassing is verklaard.
-
1.
-
c.
de OOW: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen;
-
d.
fase 2 en fase 3 van de OOW: fase 2 respectievelijk fase 3, bedoeld in artikel 94, tweede lid, OOW;
-
e.
het BWOO: het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel;
-
f.
de WW: de Werkloosheidswet;
-
g.
de ZW: de Ziektewet;
-
h.
diensttijd: de tijd doorgebracht in een dienstbetrekking als bedoeld onder b of de tijd doorgebracht in een dienstbetrekking bij een universiteit, een hogeschool of een onderzoeksinstelling zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming universiteiten, hogescholen en onderzoekinstellingen, waaronder begrepen een dienstbetrekking als overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP bij een rechtsvoorganger van een werkgever als bedoeld onder b, met uitzondering van de tijd voorafgaand aan een aaneengesloten periode van meer dan 14 maanden waarin de betrokkene niet een zodanige dienstbetrekking had. Voor de periode van 14 maanden, bedoeld in de vorige volzin, blijft een periode waarin de betrokkene onmiddellijk voorafgaand aan zijn werkloosheid recht had op een uitkering op grond van een wet als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a of b, WW, of een uitkering die daarmee naar aard en strekking overeenkomt, buiten beschouwing;
-
i.
ongemaximeerde berekeningsgrondslag: het dagloon dat geldt voor de WW, waarbij echter:
-
1.
de maximumdagloongrens van artikel 9 Coördinatiewet sociale verzekering buiten beschouwing wordt gelaten;
-
2.
een bijdrage strekkende tot betaling van de premie van een door de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel c, en artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Dagloonregels Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid, niet wordt aangemerkt als loon;
-
3.
een loonsuppletie, verstrekt op grond van artikel 15, tot het loon wordt gerekend.
-
1.
-
j.
gemaximeerde berekeningsgrondslag: de berekeningsgrondslag bedoeld onder i, maar ten hoogste € 205,57;
-
k.
aanvulling op de WW-uitkering: de aanvulling op de WW-uitkering, bedoeld in artikel 4;
-
l.
aanvulling op de ZW-uitkering: de aanvulling op de ZW-uitkering, bedoeld in artikel 6;
-
m.
aansluitende uitkering: de aansluitende uitkering, bedoeld in artikel 8;
-
n.
bovenwettelijke uitkering: de aanvulling op de WW-uitkering, de aanvulling op de ZW-uitkering en de aansluitende uitkering;
-
o.
dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de WW;
-
p.
eerste werkloosheidsdag: de eerste werkloosheidsdag, bedoeld in artikel 16, achtste en negende lid, WW;
-
q.
pensioenreglement: het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;
-
r.
pensioen: een pensioen in de zin van het Pensioenreglement;
-
s.
suppletie: een suppletie op grond van hoofdstuk 3 Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs;
-
t.
minimumloon: het minimumloon, bedoeld in artikel 14, tweede lid, WW;
-
u.
loongerelateerde uitkering: de loongerelateerde uitkering, bedoeld in hoofdstuk IIA, afdeling II van de WW;
-
v.
vervolguitkering: de vervolguitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIA, afdeling III van de WW;
-
w.
kortdurende uitkering: de kortdurende uitkering, bedoeld in Hoofdstuk IIB van de WW.