Besluit van 16 juli 2001, houdende vaststelling van het Besluit stralingsbescherming

Besluit stralingsbescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst van 20 december 2000, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. Arbo/Amil/00/84346, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen, 28, 29, eerste lid, 30, 31, 32, eerste en vierde lid, 34, 35, 37, eerste lid, 37a, 38a, 67, 69, vierde en vijfde lid, 69a, 69b, 73 en 76 van de Kernenergiewet, artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 37, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg alsmede op richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159) en richtlijn nr. 97/43/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van richtlijn 84/466/Euratom (PbEG L 180);
De Raad van State gehoord (advies van 27 maart 2001, no. W12.01.0024/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst van 2 juli 2001, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. Arbo/Amil/01/41134, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Definities en toepassingsgebied

Artikel

1

Artikel

2

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a.

    lozing of het zich ontdoen van radioactieve stoffen waarvoor de in de artikelen 35, 37 en 108 gestelde verboden niet gelden;

  • b.

    het vervoeren van radioactieve stoffen buiten een locatie en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen daarvan;

  • c.

    het vervoeren van toestellen, die tijdens vervoer niet gebruikt worden;

  • d.

    handelingen met een toestel met een maximale hoogspanning van 5 kV;

  • e.

    blootstelling aan radon en dochternucliden, afkomstig uit de onverstoorde aardkorst of uit bouwmaterialen gebruikt in gebouwen;

  • f.

    bovengrondse blootstelling aan radionucliden die zich bevinden in de onverstoorde aardkorst of in bouwmaterialen gebruikt in gebouwen;

  • g.

    ioniserende straling ten gevolge van radionucliden die van nature in het menselijk lichaam aanwezig zijn;

  • h.

    kosmische straling ter hoogte van het aardoppervlak;

  • i.

    kosmische straling in een vliegtuig voor leden van de bevolking en voor werknemers, die niet behoren tot de vliegtuigbemanning;

  • j.

    blootstelling aan radon en dochternucliden die vrijkomen bij het verbranden of afblazen van aardgas.

Artikel

3

Hoofdstuk

2

Rechtvaardiging en optimalisatie

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Hoofdstuk

3

Algemene voorschriften

§

3.1

Bevoegdheden en taken van de stralingsarts en de algemeen coördinerend, coördinerend en toezichthoudend deskundige

Artikel

7

Artikel

7a

De Autoriteit schrijft op aanvraag een persoon die onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties in het register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is aangetoond dat deze persoon over kwalificaties bezit die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 7, tweede lid, moet worden voldaan om als stralingsarts in het register te worden ingeschreven. Artikel 7, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in de eerste volzin.

Artikel

7b

Artikel

7c

De ingevolge dit besluit door een toezichthoudend deskundige te verrichten taken worden slechts uitgevoerd door een persoon die beschikt over een diploma, certificaat of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming behaald bij:

  • a.

    een door de Autoriteit erkende instelling als bedoeld in artikel 7f, eerste lid; of

  • b.

    een door een andere lidstaat van de Europese Unie of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland erkende of aangewezen instelling of opleiding.

Artikel

7d

De Autoriteit schrijft op aanvraag een persoon die onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties in het register, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, indien op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is aangetoond dat deze persoon over kwalificaties bezit die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 7b, tweede lid, moet worden voldaan om als deskundige in het register te worden ingeschreven. Artikel 7b, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in de eerste volzin.

Artikel

7e

Artikel

7f

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

11a

De ondernemer stelt financiële middelen en faciliteiten voor een passende bescherming tegen ioniserende straling ter beschikking aan de algemeen coördinerend deskundige, de coördinerend deskundige, de toezichthoudend deskundige of de stralingsbeschermingseenheid, bedoeld in artikel 12, eerste, tweede of derde lid, die met de uitvoering van die bescherming is belast.

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

13

§

3.1a

Veiligheidsvoorschriften voor bronnen

Artikel

14

Artikel

14a

Nadat handelingen met een ingekapselde bron definitief zijn beëindigd, zorgt de ondernemer er voor dat:

  • a.

    hiervan zo spoedig mogelijk mededeling wordt gedaan aan de Autoriteit, en

  • b.

    hij zich, binnen twee jaar na die beëindiging, van de ingekapselde bron ontdoet door afgifte aan:

    • 1°.

      degene die de bron heeft vervaardigd of geleverd,

    • 2°.

      een persoon die gerechtigd is met het oog op gebruik, product- of materiaalhergebruik van radioactieve stoffen, of inzameling van radioactieve afvalstoffen de stoffen te ontvangen, of

    • 3°.

      een krachtens artikel 37, zesde of zevende lid, aangewezen instelling, of krachtens artikel 37, achtste lid, erkende ophaaldienst die gerechtigd is de stoffen te ontvangen.

Artikel

14b

Nadat handelingen met een toestel definitief zijn beëindigd, zorgt de ondernemer ervoor dat:

  • a.

    hiervan zo spoedig mogelijk mededeling wordt gedaan aan de Autoriteit, en

  • b.

    hij zich binnen twee jaar na die beëindiging van dat toestel ontdoet door afgifte aan:

    • 1°.

      degene die het toestel heeft vervaardigd of geleverd, of

    • 2°.

      een persoon die gerechtigd is met het oog op gebruik, product- of materiaalhergebruik het toestel te ontvangen, of

  • c.

    binnen twee jaar na die beëindiging het toestel is verschroot.

§

3.2

Voorlichting en instructie

Artikel

15

Artikel

16

De ondernemer zorgt ervoor dat vrouwen die ten gevolge van een handeling kunnen worden blootgesteld aan ioniserende straling voor aanvang van het verrichten van handelingen zijn geïnformeerd over:

  • a.

    de noodzaak om een zwangerschap in een vroeg stadium te melden;

  • b.

    de risico's van blootstelling aan ioniserende straling voor het ongeboren kind door uitwendige bestraling of besmetting;

  • c.

    de risico's die een kind dat borstvoeding krijgt, loopt bij besmetting van de moeder.

Artikel

17

De ondernemer zorgt ervoor dat de werknemers meewerken aan het voor hen georganiseerde onderricht en de instructies naleven die hen ingevolge dit besluit worden verstrekt.

§

3.3

Voorschriften voor toestellen en radioactieve stoffen

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

§

3.3a

Voorschriften voor hoogactieve bronnen

Artikel

20a

Artikel

20b

Artikel

20ca

De Autoriteit kan bij verordening regels stellen ten aanzien van de beveiliging van het voorhanden hebben van radioactieve stoffen, bestemd voor handelingen waarvoor ingevolge artikel 24 of artikel 25 een vergunning is vereist.

§

3.4

Financiële zekerheid met betrekking tot hoogactieve bronnen

Artikel

20d

Artikel

20e

De financiële zekerheid wordt in stand gehouden tot het moment waarop de hoogactieve bron waarvoor de financiële zekerheid wordt gesteld, door de ondernemer:

  • a.

    wordt overgedragen aan een andere ondernemer die met betrekking tot die bron de vereiste financiële zekerheid heeft gesteld,

  • b.

    wordt afgegeven aan een krachtens artikel 37, zevende lid, erkende ophaaldienst voor radioactieve afvalstoffen, of

  • c.

    wordt afgegeven aan een krachtens artikel 37, achtste lid, daartoe aangewezen instelling voor de ontvangst van radioactieve afvalstoffen.

Artikel

20f

§

3.5

Kosten opslag radioactieve afvalstoffen

Artikel

20g

De vergunninghouder stelt de kosten die hij in rekening brengt voor het in werking houden van een inrichting waarin splijtstoffen worden opgeslagen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, die op grond van artikel 37, achtste lid, door de Autoriteit is aangewezen, vast op een transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze. Tot de kosten behoren ook de kosten die de vergunninghouder maakt voor onderzoek en ontwikkeling voor het beheer van radioactieve afvalstoffen, zoals dit in het nationaal programma, bedoeld in artikel 20h, is opgenomen.

Hoofdstuk

3a

Nationaal programma

Artikel

20h

Hoofdstuk

4

Meldingen, vergunningen, aanvragen en procedures

§

4.1

Meldingen van handelingen met toestellen en radioactieve stoffen

Artikel

21

Artikel

22

Indien met een toestel of radioactieve stof geen handelingen meer worden verricht die zijn gemeld overeenkomstig artikel 21, meldt de ondernemer dit zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de handeling aan de Autoriteit.

§

4.2

Vergunningen voor handelingen

Artikel

23

Artikel

24

Het is verboden zonder vergunning van de Autoriteit:

  • a.

    radioactieve stoffen toe te dienen aan personen en, voor zover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor:

    • 1°.

      het stellen van medische of veterinaire diagnoses;

    • 2°.

      therapie of (bio)medisch onderzoek;

  • b.

    radioactieve stoffen toe te voegen aan producten, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen;

  • c.

    met radioactieve stoffen handelingen te verrichten voor:

    • 1°.

      industriële radiografie;

    • 2°.

      bewerking van producten;

    • 3°.

      onderwijsdoeleinden en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel

25

Artikel

26

§

4.3

Aanwijsinstrumenten

Artikel

27

In afwijking van de artikelen 24, onder b, en 25 is het verboden:

  • a.

    voor verlichtingsdoeleinden radionucliden toe te voegen aan een aanwijsinstrument;

  • b.

    handelingen te verrichten met het aanwijsinstrument waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd.

Artikel

28

De in de artikelen 24, onder b, en 27, gestelde verboden gelden niet indien:

  • a.

    het een aanwijsinstrument betreft;

  • b.

    uitsluitend H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf wordt, onderscheidenlijk is toegevoegd voor verlichtingsdoeleinden;

  • c.

    het aanwijsinstrument in totaal een lagere activiteit bevat dan 1 GBq H-3 of 10 MBq Pm-147;

  • d.

    het aanwijsinstrument voldoet aan in het belang van de bescherming tegen ioniserende straling bij verordening van de Autoriteit gestelde voorschriften met betrekking tot de constructie;

  • e.

    op het aanwijsinstrument de bij verordening van de Autoriteit aangewezen merk- of waarschuwingstekens zijn aangebracht;

  • f.

    herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan het aanwijsinstrument worden verricht overeenkomstig de door de Autoriteit bij verordening vastgestelde regels; en

  • g.

    niet meer dan 500 aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf is toegevoegd, voorhanden zijn.

Artikel

29

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

§

4.4

Vergunningen en voorschriften inzake zich ontdoen van radioactieve stoffen

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

§

4.5

Weigering vergunning

Artikel

39

Geen vergunning krachtens dit hoofdstuk wordt verleend indien:

  • a.

    niet aan de voorwaarden van de artikelen 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 48, 76, 77 en 78 betreffende rechtvaardiging, deskundigheid, optimalisatie en dosislimieten is voldaan;

  • b.

    voor een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt, als gevolg van de handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd en ten gevolge van andere handelingen binnen en buiten deze locatie, een van de volgende doses wordt overschreden:

    • 1°.

      een effectieve dosis van 1 mSv in een kalenderjaar en met inachtneming daarvan:

    • 2°.

      een equivalente dosis van 50 mSv in een kalenderjaar voor de huid gemiddeld over enig huidoppervlak van 1 cm2;

  • c.

    de handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd behoort tot een categorie die op grond van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 4, tweede lid, als gerechtvaardigd is bekend gemaakt, maar het specifieke karakter van deze handeling op grond van artikel 4, eerste lid, niet gerechtvaardigd is;

  • d.

    niet is aangetoond dat de krachtens artikel 20d, eerste lid, vereiste financiële zekerheid is gesteld.

Artikel

39a

Onverminderd de artikelen 18a, 31, vierde lid, en 34, zevende lid, van de wet kan een vergunning die krachtens dit hoofdstuk is verleend, geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien er gedurende twee jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

§

4.6

Procedurele voorschriften voor meldingen

Artikel

40

Artikel

41

Vervallen

Artikel

42

Vervallen

§

4.7

Procedurele voorschriften voor vergunningen

Artikel

43

Artikel

44

§

4.8

Voorbereidingsprocedure

Artikel

45

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer zijn van toepassing op de voorbereiding van een beschikking ter zake van een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder c, behoudens indien:

  • a.

    het toestel uitsluitend voor radiologische verrichtingen is bestemd;

  • b.

    het toestel zich bevindt in een voertuig of aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig, dat als zodanig wordt gebruikt;

  • c.

    het toestel zich bevindt op steeds wisselende locaties, en naar het oordeel van de Autoriteit het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren;

  • d.

    indien al eerder vergunning voor een toestel van hetzelfde type met betrekking tot dezelfde plaats is verleend en naar het oordeel van de Autoriteit niet te verwachten is dat door gebruikmaking van de gevraagde vergunning meer schade kan ontstaan dan bij de eerder verleende vergunning in aanmerking is genomen.

Artikel

46

Artikel

47

Hoofdstuk

5

Bevolkingsblootstelling

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Bij een ongeval of radiologische noodsituatie binnen zijn locatie zorgt de ondernemer ervoor dat, indien een lid van de bevolking, binnen of buiten de betrokken locatie, ten gevolge daarvan is of kan zijn blootgesteld, individuele monitoring wordt uitgevoerd of dat de effectieve of equivalente doses die door de betrokken persoon zijn ontvangen op een andere wijze worden bepaald.

Hoofdstuk

6

Medische stralingstoepassingen en -bescherming

§

6.1

Definities en toepassingsgebied

Artikel

52

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    apparatuur: toestellen, ingekapselde bronnen en open bronnen alsmede bijbehorende apparaten zoals ontwikkelmachines, diagnostische monitoren, PET/CT-scanners en gammacamera's;

  • b.

    behandelend arts: een arts of een tandarts onder wiens medische verantwoordelijkheid een blootstelling aan ioniserende straling plaatsvindt;

  • c.

    bevolkingsonderzoek: onderzoek onder risicogroepen van de bevolking waarbij ioniserende straling wordt toegepast met het doel een vroegtijdige diagnose te verkrijgen;

  • d.

    diagnostische referentieniveaus: dosisniveaus in de medische radiodiagnostiek en bij gebruik van radiofarmaca, hoeveelheden toe te dienen radioactiviteit, voor karakteristieke onderzoeken van groepen patiënten van standaardgrootte of standaardfantomen voor globaal gedefinieerde soorten toestellen of apparaten;

  • e.

    kwaliteitsborging: de geplande en systematische verrichtingen die noodzakelijk zijn om voldoende zekerheid te geven dat een structuur, systeem, onderdeel of procedure naar behoren en in overeenstemming met algemeen aanvaarde normen functioneren;

  • f.

    medisch radiologische procedure: de procedure vanaf aanvrage tot en met uitvoering en resultaatbeschouwing van de radiologische verrichting;

  • g.

    medisch juridisch onderzoek: radiologische verrichting zonder medische indicatie, uitsluitend ten behoeve van verzekeringstechnische of juridische doeleinden;

  • h.

    medische verantwoordelijkheid: de verantwoordelijkheid van een arts of tandarts betreffende individuele radiologische verrichtingen, met name de rechtvaardiging, de optimalisatie en de klinische evaluatie van het resultaat;

  • i.

    patiëntdosis: de dosis die betrekking heeft op een persoon die een blootstelling als bedoeld in artikel 53, eerste lid, ondergaat;

  • j.

    praktische aspecten: de feitelijke uitvoering van een blootstelling als bedoeld in artikel 53, eerste lid, waaronder te verstaan: hanteren en gebruiken van radiologische apparatuur, beoordelen van technisch, fysische parameters, alsmede het beoordelen van patiëntdoses, ijking, onderhoud van apparatuur, bereiding en toediening van radiofarmaceutica en ontwikkeling van films;

  • k.

    radiodiagnostisch: betrekking hebbend op in vivo diagnostische nucleaire geneeskunde, diagnostische en tandheelkundige radiologie;

  • l.

    radiologisch: betrekking hebbend op radiodiagnostische en radiotherapeutische procedures en interventie-radiologie of andere plannings- of geleideradiologie;

  • m.

    radiotherapeutisch: betrekking hebbend op radiotherapie, waaronder mede begrepen nucleaire geneeskunde voor therapeutische doeleinden;

  • n.

    verwijzend beroepsbeoefenaar: een medisch beroepsbeoefenaar waaronder in ieder geval begrepen een arts, tandarts, verpleegkundig specialist of physician assistant, die een verrichting aanvraagt waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling.

Artikel

53

§

6.2

Radiologische verrichtingen

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

De ondernemer zorgt ervoor dat de behandelend arts specifiek aandacht geeft aan de rechtvaardiging van:

  • a.

    medisch juridisch onderzoek;

  • b.

    medisch en biomedisch onderzoek.

Artikel

58

De ondernemer zorgt ervoor dat voor blootstelling als bedoeld in artikel 53, eerste lid, voor radiotherapeutische doeleinden de te bestralen doelvolumes op klinisch fysisch verantwoorde wijze individueel zullen worden gepland, in aanmerking nemende dat de patiëntdosis in het weefsel buiten het doelvolume zo laag als redelijkerwijs mogelijk dient te zijn, maar zonder aan het beoogde radiotherapeutische effect van de blootstelling afbreuk te doen.

Artikel

59

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bevordert de vaststelling en het gebruik van diagnostische referentieniveaus voor radiodiagnostische verrichtingen als bedoeld in artikel 53, eerste lid, alsmede het opstellen van protocollen terzake.

Artikel

60

De ondernemer zorgt ervoor dat onverminderd het bepaalde in de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen:

  • a.

    voor proefpersonen die zelf geen direct voordeel kunnen verwachten van de radiologische verrichting, een patiëntdosisbeperking wordt vastgesteld;

  • b.

    indien de experimentele radiologische verrichting voor proefpersonen een voordeel beoogt, een op de proefpersoon gerichte planning van de experimentele verrichting plaatsvindt.

Artikel

61

Artikel

62

De ondernemer zorgt ervoor dat, ingeval een persoon een onderzoek of behandeling met behulp van toegediende radionucliden ondergaat, aan de persoon of zijn wettelijk vertegenwoordiger in voorkomende gevallen schriftelijke instructies worden meegegeven. Tevens worden zij geïnformeerd over de risico's van de ioniserende straling voordat de betrokken persoon de locatie verlaat, teneinde de dosis voor anderen in contact met deze persoon zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te beperken.

§

6.3

Voorschriften voor apparatuur

Artikel

63

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a.

    personen die een opleiding volgen op het gebied van stralingstoepassingen en stralingsbescherming participeren in onderdelen van praktische aspecten ervan;

  • b.

    indien de hiervoor genoemde participatie plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van een arts, dit een arts is als bedoeld in artikel 54;

  • c.

    voorafgaand aan de onder a genoemde participatie, schriftelijke instructies worden gegeven aan degene die de opleiding volgt, over de aard en de omvang van de deelname aan de praktische aspecten.

Artikel

64

Artikel

65

De ondernemer zorgt ervoor dat voor elke standaard radiologische verrichting voor elke apparatuuropstelling schriftelijke protocollen worden opgesteld.

Artikel

66

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a.

    bij radiotherapeutische verrichtingen een klinisch fysicus nauw wordt betrokken;

  • b.

    bij standaard therapeutisch nucleairgeneeskundige verrichtingen en bij de diagnostische nucleairgeneeskundige verrichtingen een klinisch fysicus beschikbaar is;

  • c.

    bij de overige radiologische verrichtingen een klinisch fysicus bereikbaar is voor advies over stralingsbeschermingsaspecten bij radiologische verrichtingen.

Artikel

67

Artikel

68

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a.

    indien nieuwe apparatuur in gebruik wordt genomen, deze, indien uitvoerbaar, een voorziening heeft die de stralingsdosis tijdens een radiologische verrichting aangeeft;

  • b.

    bij een röntgentoestel waarmee radiodiagnostische verrichtingen worden toegepast, een filter wordt gebruikt teneinde de stralingsbelasting van de patiënt te beperken;

  • c.

    een röntgentoestel beschikt over een vaste of automatische diafragma-instelling zodat de randen van de röntgenbundel zichtbaar zijn op de beelddrager, tenzij het mammografisch of tandheelkundig onderzoek betreft;

  • d.

    een röntgentoestel waarmee radiodiagnostische verrichtingen worden toegepast is voorzien van een diafragma of tubus met het doel de röntgenbundel te beperken tot het juiste gebied;

  • e.

    het diafragma een middel bevat om afmetingen van de bundel vooraf te kunnen aangeven.

Artikel

69

De ondernemer zorgt ervoor dat:

  • a.

    bij het onderzoeken met gebruikmaking van fluoroscopie een beeldversterker of gelijkwaardige techniek wordt gebruikt;

  • b.

    fluoroscopische onderzoeken zonder voorzieningen voor de regeling van het dosistempo beperkt blijven tot de gevallen die de omstandigheden rechtvaardigen;

  • c.

    toestellen, geschikt voor doorlichting, na elke vijf minuten cumulatief doorlichten een akoestisch signaal geven.

Artikel

70

De ondernemer zorgt ervoor dat passende radiologische apparatuur, technieken en randapparatuur worden gebruikt voor radiologische verrichtingen bij:

  • a.

    kinderen;

  • b.

    bevolkingsonderzoek;

  • c.

    toediening aan de patiënt van een hoge dosis ioniserende straling.

Artikel

71

De verwijzend beroepsbeoefenaar en de behandelend arts informeren bij een vrouw of er sprake is van zwangerschap en of er borstvoeding wordt gegeven, voordat een radiologische verrichting wordt uitgevoerd.

Artikel

72

Als zwangerschap niet kan worden uitgesloten of als een vrouw borstvoeding geeft, wordt, afhankelijk van het type blootstelling, speciale aandacht besteed aan:

  • a.

    de rechtvaardiging van de blootstelling, met name in verband met de urgentie;

  • b.

    de optimalisatie van de stralingsbescherming, waarbij rekening wordt gehouden met de patiëntdosis voor zowel de vrouw als ook voor het ongeboren kind.

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan regels stellen om onnodige verspreiding van radiologische apparatuur te voorkomen.

Hoofdstuk

7

Beroepsmatige blootstelling

§

7.1

Dosislimieten en classificatie van werknemers

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

79

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

§

7.2

Voorschriften voor werkplekken

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 84 en 85 verricht de ondernemer, indien van toepassing, metingen binnen de bewaakte en gecontroleerde zone van:

  • a.

    de dosistempi, met opgave van de aard en de kwaliteit van de desbetreffende ioniserende straling, of

  • b.

    bij de aanwezigheid van open bronnen, de activiteitsconcentratie in de lucht en de oppervlaktebesmetting met opgave van de aard en de fysische en chemische toestand en vorm ervan.

§

7.3

Bepaling van blootstelling

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

§

7.4

Registratie gegevens blootgestelde werknemer

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

93

Artikel

94

Artikel

95

§

7.5

Medisch toezicht

Artikel

96

Artikel

97

Artikel

98

Een werknemer wordt niet in een specifieke functie als A-werknemer tewerkgesteld indien hij blijkens de uitslag van het in artikel 97, eerste lid, bedoelde medisch onderzoek ongeschikt is voor deze functie.

Artikel

99

Een medisch onderzoek door een stralingsarts vindt voorts plaats indien daartoe door een blootstelling waarbij dosislimieten zijn overschreden of door een blootstelling door een ongeval of een radiologische noodsituatie aanleiding bestaat.

Artikel

100

Hoofdstuk

8

Blootstelling aan natuurlijke bronnen

§

8.1

Toepassingsgebied

Artikel

101

Met betrekking tot werkzaamheden zijn de bepalingen van dit besluit die betrekking hebben op handelingen met radioactieve stoffen, met uitzondering van de artikelen 27 tot en met 29 en hoofdstuk 6, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in dit hoofdstuk niet wordt afgeweken.

§

8.2

Meldingen en vergunningen

Artikel

102

Artikel

103

Artikel

104

Indien een werkzaamheid niet meer wordt verricht, meldt de ondernemer dit aan de Autoriteit zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de werkzaamheid.

Artikel

105

Vervallen

Artikel

106

Vervallen

Artikel

107

Artikel

108

Artikel

109

Bij verordening van de Autoriteit worden regels gesteld over de aanvraag van een vergunning voor een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 107 en 108.

Artikel

110

Artikel

110a

§

8.3

Vliegtuigbemanningen

Artikel

111

Hoofdstuk

9

Interventie

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

De artikelen 87, 89, 90, 92, 93 en 96 zijn van overeenkomstige toepassing voor de teams bedoeld in artikel 113, eerste lid, met dien verstande dat de daar bedoelde verplichtingen rusten op degene onder wiens verantwoordelijkheid de interventie wordt verricht.

Artikel

115

De ondernemer zorgt ervoor dat voorzieningen worden getroffen ter voorbereiding op het verrichten van een interventie voor het geval dat zich binnen de locatie een radiologische noodsituatie voordoet. Hij stelt voor iedere locatie een interventieplan op, dat hij regelmatig test.

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Hoofdstuk

10

Administratie, nadere eisen en ontheffingen

Artikel

120

Artikel

120a

Artikel

121

Artikel

122

Artikel

123

Hoofdstuk

11

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

124

Indien dit in het belang van de bescherming tegen ioniserende straling naar het oordeel van Onze Ministers dringend noodzakelijk is en naar hun oordeel een wijziging van dit besluit niet kan worden afgewacht, kunnen bij regeling van Onze Ministers regels worden gesteld, die van dit besluit afwijken maar met een strekking als bedoeld in dit besluit. Een zodanige regeling vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden, of, indien binnen die termijn een wijziging van de betrokken bepaling van dit besluit inwerking is getreden, op het tijdstip waarop die wijziging in werking treedt. Onze Ministers kunnen de termijn bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel

125

Het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet en het Besluit registratie radioactieve stoffen en kosten keuringsdiensten Kernenergiewet worden ingetrokken.

Artikel

126

Wijzigt het Mijnreglement continentaal plat.

Artikel

127

Artikel

128

Op de aanvragen voor een vergunning krachtens artikel 29 van de wet, juncto de artikelen 6 en 7 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, zoals dat besluit luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, en aangiften van een toestel krachtens artikel 72 van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, die zijn gedaan voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit wordt beslist overeenkomstig de regels krachtens het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, zoals dat besluit luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel

129

Voor de behandeling van bezwaar of beroep, ingesteld voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit tegen vergunningen als bedoeld in artikel 127, die overeenkomstig de artikelen van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, zoals dat besluit luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zijn verleend of geweigerd, blijven die artikelen van dit Besluit stralenbescherming Kernenergiewet en de krachtens die artikelen gestelde regels van toepassing, met dien verstande, dat in het geval na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een bezwaar of beroep leidt tot vernietiging van het besluit tot verlening van een vergunning, een nieuw besluit wordt genomen met toepassing van dit besluit.

Artikel

130

Artikel

131

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten:

  • a.

    de beschikking van 31 augustus 1987 inzake erkenning Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. als ophaaldienst, op artikel 37, zevende lid, van dit besluit;

  • b.

    het besluit houdende instelling gecentraliseerd systeem voor opslag radiologische gegevens en vaststelling stralingspaspoort, op de artikelen 91 en 94 van dit besluit;

  • c.

    de beschikkingen krachtens artikel 25, eerste lid, juncto artikel 81, eerste lid van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, zoals dat besluit luidde tot 1 maart 2002, op artikel 8, eerste lid, van dit besluit;

  • d.

    de Regeling aanwijzing Elektronenmicroscopen Kernenergiewet 1998 op artikel 21, tweede lid, onder d, van dit besluit;

  • e.

    de Regeling aanwijzing rookmelders Kernenergiewet 2000-II op artikel 26, tweede lid, van dit besluit.

Artikel

132

Artikel

133

Wijzigt het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

Artikel

134

Wijzigt het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

Artikel

135

Wijzigt het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981.

Artikel

136

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

137

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stralingsbescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Tavarnelle
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage:

Definities van grootheden en eenheden

2.1

Inleiding

Voor stralingsbeschermingsdoeleinden kunnen verschillende soorten grootheden worden onderscheiden:

1. Fysische grootheden die een stralingsveld of de wisselwerking van straling met materie beschrijven (deze grootheden zijn gegeven in hoofdstuk 2.2).

2. Limiterende grootheden zijn gedefinieerd om nadelige gevolgen van blootstelling aan straling te voorkomen of te beperken. Deze grootheden (zie hoofdstuk 2.3) worden in de wet- en regelgeving gebruikt om normen te stellen, maar zijn niet direct meetbaar.

3. Operationele grootheden (zie hoofdstuk 2.4) zijn gedefinieerd voor blootstelling aan externe stralingsbronnen en worden gebruikt om de limiterende grootheden te schatten. De operationele grootheden zijn wel meetbaar.

4. Operationele grootheden voor radioactieve stoffen (zie hoofdstuk 2.5) die door de Nederlandse overheid zijn gedefinieerd voor blootstelling aan radioactieve stoffen en worden gebruikt om de maximaal hoeveelheden radioactieve stoffen te bepalen die mogen worden gebruikt voor handelingen of werkzaamheden.

2.2

Fysische grootheden

Het aantal door een stralingsbron uitgezonden deeltjes of de bronsterkte en het aantal uitgezonden deeltjes per tijdseenheid zijn de meest fundamentele radiometrische grootheden.

De fluentie, Φ, is het quotiënt van dN en da, waarin dN het aantal deeltjes is dat een bol met doorsnede da binnendringt:

(2.1)

De eenheid van fluentie is m– 2.

De activiteit is geen radiometrische grootheid en wordt als volgt gedefinieerd1Zie ook de definitie door de ICRU (1998b) in een aparte categorie.:

De activiteit, A, van een hoeveelheid radionuclide in een bepaalde energietoestand op een gegeven tijdstip, is het quotiënt van dN en dt, waarin dN de verwachtingswaarde van het aantal spontane kernovergangen van die energietoestand gedurende de tijd dt voorstelt:

(2.2)

De eenheid van activiteit is s–1 met als speciale naam becquerel (Bq)

De activiteitsconcentratie (de massieke activiteit), is het quotiënt van A en m, waarbij A de activiteit is van een massa-element met massa m.

De oppervlaktebesmetting is het quotiënt van A en O, warbij A de activiteit is op of in een oppervlak O.

Dosimetrische grootheden, zoals de kerma en de geabsorbeerde dosis, zijn in essentie het product van radiometrische grootheden en wisselwerkingscoëfficienten.

De grootheid kerma is alleen gedefinieerd voor indirect ioniserende straling, zoals fotonen en neutronen.

De kerma, K, is het quotiënt van dEtr en dm waarbij dEtr de som van de overgedragen kinetische energie aan alle secundaire geladen deeltjes is, welke zijn vrijgemaakt door ongeladen stralingsdeeltjes in een materiaal met massa dm:

(2.3)

De eenheid van kerma is J kg–1 met als speciale naam gray (Gy).

De geabsorbeerde dosis, D, is het quotiënt van d en dm, waarbij d de gemiddelde energie-afgifte van ioniserende straling op materie is in een volume-element met massa dm:

(2.4)

De eenheid van geabsorbeerde dosis is J kg–1 met als speciale naam gray (Gy).

Voor geladen deeltjes is de grootheid lineïeke energie-overdracht ingevoerd. Bij het onbegrensde lineïeke energieverlies1International Commission on Radiological Protection, 1990 Recommendations of the ICRP. Publication 60, Annals of the ICRP 21. No. 1–3 (Pergamon Press, Oxford). , L∞, geldt geen restrictie voor de grenswaarde van het energie verlies en wordt L∞ ook aangeduid als L, waarin dE de gemiddelde energie is die een deeltje met energie E bij het doorlopen van een afstand dl in een materiaal verliest als gevolg van botsingen met elektronen:

(2.5)

De eenheid van L∞ is J m–1 maar gewoonlijk wordt L∞ uitgedrukt in keV µm–1.

2.3

Limiterende grootheden

Uitgaande van de beschrijving van een stralingsveld kunnen gemiddelde effectieve doses in organen of weefsel2International Commission on Radiological Protection, Conversion Coefficients for use in radiological protection against external radiation. Publication 74, Annals of the ICRP 26 No. 3-4 (Pergamon Press, Oxford). worden berekend.

Figuur 2.1

Schema om te komen tot de Geabsorbeerde doses, DT, de Equivalente (volg)doses, HT en de Effectieve dosis, E ontvangen door een persoon van een stralingsbron

Voor stralingsbeschermingsdoeleinden is de orgaandosis,DT, gedefinieerd als quotiënt van de totale energie, T, afgegeven in een weefsel of orgaan en de massa mT van dit orgaan of weefsel:

(2.6)

De speciale eenheid voor orgaandosis is gray (Gy).

De equivalente dosis,HT, in een weefsel of orgaan T is de som van de producten van de gemiddelde geabsorbeerde dosis DTR, in een weefsel of orgaan T ten gevolge van straling R, en de stralingsweegfactor wR:

(2.7)

De eenheid van equivalente dosis is J kg–1 met als speciale naam sievert (Sv).

De equivalente volgdosis, HT(τ), is de integraal over tijd τ van het equivalente dosistempo in weefsel of orgaan T dat door een individu tengevolge van opname van activiteit op het tijdstip t0 zal ontvangen:

(2.8)

waarin HT(τ) het betreffende equivalente dosistempo in orgaan of weefsel T op het tijdstip t voorstelt, en τ de periode in jaren waarover wordt geïntegreerd. Wanner τ niet gegeven is, wordt voor volwassenen uitgegaan van een periode van 50 jaar en voor kinderen van een periode tot een leeftijd van 70 jaar. De eenheid van equivalente volgdosis is J kg-1 met als speciale naam sievert (Sv).

De stralingsweegfactor (wR) is een dimensieloze factor die wordt gebruikt om de geabsorbeerde dosis DT,R in een weefsel of orgaan T te wegen, teneinde de biologische effectiviteit van stralingssoort R in rekening te brengen bij de bepaling van de equivalente dosis HT in dat orgaan of weefsel.

De waarde van de stralingsweegfactor wR hangt af van de soort en de energie van het uitwendige stralingsveld of van de soort en de energie van de door een radionuclide uitgezonden straling in het organisme.

Wanneer het stralingsveld samengesteld is uit soorten en energieën met verschillende wR waarden, moet de geabsorbeerde dosis worden onderverdeeld in blokken met elk zijn eigen wR waarde, die vervolgens moeten worden gesommeerd om de totale equivalente dosis te verkrijgen. In plaats daarvan kan de geabsorbeerde dosis ook worden uitgedrukt als een continue energieverdeling waarin elk element van de geabsorbeerde dosis uit het energie element tussen E en E + dE vermenigvuldigd wordt met de desbetreffende wR. De stralingsweegfactoren voor verschillende stralingssoorten zijn gegeven in tabel 2.1.

Voor stralingssoorten en energieën die niet in tabel 2.1 voorkomen, kan wr worden benaderd door berekening van de gemiddelde kwaliteitsfactor Q op een diepte d van 10 mm in de ICRU bol (zie hoofdstuk 2.4).

Tabel 2.1 Stralingsweegfactoren wR

Fotonen, alle energieën

1

Elektronen en muonen, alle energieën1

1

Neutronen, energie < 10 keV

5

10 – 100 keV

10

> 100 keV tot 2 MeV

20

> 2 – 20 MeV

10

> 20 MeV

5

Protonen, met uitzondering van terugstootprotonen, Energie > 2 MeV

5

Alfadeeltjes, splijtingsfragmenten, zware kernen

20

1 Met uitzondering van Auger elektronen uitgezonden door kernen gebonden aan DNA

Bij berekeningen voor neutronen met energie En (in MeV) kunnen zich bij de toepassing van trapsgewijze waarden problemen voordoen. In die gevallen kan soms beter de continue functie worden gebruikt (zie figuur 2.2), die door de volgende wiskundige betrekking wordt beschreven:

(2.9)

Figuur 2.2 Stralingsweegfactoren (wr) voor neutronen.

De vloeiende lijn moet worden beschouwd als een benadering.

De verschillende weefsels en organen in het lichaam vertonen een stralingsgevoeligheid die voor inductie van stochastische effecten onderling verschillen.

De weefselweegfactor (wT) is een factor die wordt gebruikt om de bijdrage te berekenen van de equivalente dosis in een weefsel of orgaan (HT) aan de effectieve dosis(E). De factor hangt samen met de stralingsgevoeligheid van de organen en weefsels voor stochastische effecten. De waarden zijn gegeven in tabel 2.2.

Tabel 2.2 Weefselweegfactoren wT voor de weging van de equivalente dosis HT

Gonaden

0,20

Rood beenmerg

0,12

Dikke darm (colon)

0,12∗∗∗∗

Longen

0,12

Maag

0,12

Blaas

0,05

Borstweefsel

0,05

Lever

0,05

Slokdarm

0,05

Schildklier

0,05

Huid

0,01

Botoppervlak

0,01

Overige weefsels en organen

0,05∗∗ ∗∗∗

∗ De waarden zijn vastgesteld op basis van een referentiepopulatie met een gelijk aantal mannen en vrouwen van uiteenlopende leeftijd. Bij de bepaling van de effectieve dosis zijn zij van toepassing op de werknemers en de bevolking in haar geheel, en op beide geslachten.

∗∗ Voor de berekening worden tot de overige weefsels en organen gerekend: bijnieren, hersenen, bovenste dikke darm (colon ascendens), dunne darm, nieren, spieren, alvleesklier, milt, thymus, extrathoracale deel van de ademshalingswegen (ET) (zie ICRP publicatie nr 68)1International Commission on Radiological Protection, Publication 68 (Annals of the ICRP Vol. 24 No. 4) Dose coëfficiënts for Intakes of Radionuclides by Workers (Pergamon Press, Oxford). en baarmoeder. De lijst omvat organen die selectief kunnen worden bestraald. Van sommige organen op de lijst is bekend dat zij kankergevoelig zijn. Indien later blijkt dat er nog andere weefsels en organen zijn die gevoelig zijn voor nieuwvormingen, dan worden zij met een eigen wT waarde of in deze lijst van overige organen opgenomen. Deze laatste kan ook andere selectief bestraalde weefsels en organen omvatten.

∗∗∗ In de uitzonderlijke gevallen waarin slechts een van de overige weefsels of organen een equivalente dosis ontvangt die de hoogste equivalente dosis in een van de twaalf organen met een eigen weegfactor overtreft, dient voor dat weefsel of orgaan een weegfactor van 0,025 te worden gebruikt, en op de gemiddelde equivalente dosis in de rest van de overige weefsels en organen, zoals hierboven gedefinieerd, een weegfactor van 0,025.

∗∗∗∗ colon is bovenste deel dikke darm (ULI = colon ascendens + transversum) plus onderste deel dikke darm en overige delen (LLI = colon descendens + lagere delen). De ICRP geeft in publicatie 672International Commission on Radiological Protection, Publication 67, (Annals of the ICRP Vol. 23 No. 3/4) Age-dependent Doses to Members of the Public from Intake of Radionuclides: Part 2 (Pergamon Press, Oxford). aanbevelingen over het gebruik van weefselweegfactoren voor verschillende delen van het colon.

De effectieve dosis,E, is de som van de gewogen equivalente doses in alle in tabel 2.2 genoemde weefsels en organen ten gevolge van inwendige en uitwendige bestraling:

(2.10)

waarin HT de equivalente dosis in weefsel of orgaan T is en wT de weefselweegfactor zoals gegeven in tabel 2.2. De eenheid van effectieve dosis is J kg–1 met als speciale naam sievert (Sv).

De effectieve dosis is een dubbel gewogen orgaandosis die ook kan worden omschreven als:

(2.11)

waarin DT,R de gemiddelde geabsorbeerde dosis in weefsel of orgaan T is tengevolge van stralingssoort R.

De effectieve volgdosisE(τ) is de som van de te verwachten equivalente orgaan- of weefselvolgdoses ten gevolge van opname van radionucliden door het lichaam uit het omringende milieu, elk vermenigvuldigd met de desbetreffende weefselweegfactor wT.

(2.12)

In E (τ) en HT (τ) stelt τ het aantal jaren voor waarover de volgdosis wordt geïntegreerd. De eenheid van effectieve volgdosis is J kg–1 met als speciale naam sievert (Sv). Tenzij anders vermeld is τ voor volwassenen 50 jaar en voor kinderen 70 jaar.

2.4

Operationele grootheden voor externe stralingsbronnen

Het dosisequivalent, H, is het product van de kwaliteitsfactor, Q, en de geabsorbeerde dosis in een punt, D, uitgedrukt in ICRU weefsel:

(2.13)

De eenheid van dosisequivalent is de sievert (Sv).

Het dosisequivalent wordt berekend met behulp van een kwaliteitsfactor Q en niet met de stralingsweegfactor wR, die wordt gebruikt voor de berekening van de equivalente dosis.

De kwaliteitsfactor (Q) is een factor die de geabsorbeerde dosis in een punt in een weefsel of orgaan weegt voor de biologische effectiviteit van de geladen deeltjes waardoor de geabsorbeerde dosis wordt geproduceerd. De kwaliteitsfactor is gedefinieerd als een functie van het onbegrensde lineïeke energieverlies (L∞) in water op het referentiepunt (zie tabel 2.3).

Tabel 2.3

Verhouding tussen de kwaliteitsfactor Q(L∞), en het onbegrensde lineïeke energieverlies L

L∞ < 10

1

10 < L∞ < 100

0,32 L– 2,2

L∞ > 100

300 / ✓ L

De gemiddelde kwaliteitsfactor, Q,is de gemiddelde waarde van de kwaliteitsfactor, Q, op een punt in een weefsel, wanneer de geabsorbeerde dosis wordt afgegeven door deeltjes met verschillende L waarden. Deze factor wordt berekend uit de betrekking:

(2.14)

waarin Q(L∞) de kwaliteitsfactor in het referentiepunt is, L∞ het onbegrensde lineïeke energieverlies; en D(L∞)d L∞ de geabsorbeerde dosis is in het interval tussen de waarden L∞ en L∞ + d L∞. Het verband tussen L∞ en Q(L∞) wordt gegeven in tabel 2.3.

Bij de definitie van operationele grootheden voor omgevingsdosimetrie en voor kalibratie van persoonsdosismeters wordt een zeer eenvoudig fantoom , de zogenoemde ICRU-bol, gebruikt. Dit is een bol met een diameter van 30 cm en een dichtheid van 1 g cm-3. De bol is samengesteld uit de volgende materialen met tussen haakjes de massafractie: O (76,2%) H(10,1%) C(11,1%) N(2,6%). Deze samenstelling komt overeen met die van zacht weefsel. De ICRU-bol is bedoeld als een model voor de menselijke romp.

Een geëxpandeerd veld is een van het werkelijke stralingsveld afgeleid veld, waarin de fluentie (zie hiervoor bij 2.2) en haar richtings- en energiespreidingen overal in het meetvolume dezelfde waarde hebben als op het referentiepunt in het werkelijke stralingsveld.

Een geëxpandeerd en uitgelijnd veld is een stralingsveld waarin de fluentie en haar richtings- en energiespreiding hetzelfde zijn als in het geëxpandeerde veld, maar waarin de fluentie unidirectioneel is.

Zonemonitoring (ruimtemonitoring)

Het omgevingsdosisequivalent, H∗(d), op een punt in een stralingsveld is het dosisequivalent dat zou worden teweeggebracht in het overeenkomstige, maar uitgeëxpandeerde en uitgelijnde veld in de ICRU bol op diepte d. De eenheid van omgevingsdosisequivalent is de sievert (Sv). Voor doordringende straling wordt voor d een waarde van 10 mm; voor weinig doordringende straling een waarde voor d van 0,07 mm voor de huid en voor het oog een waarde voor d van 3 mm aanbevolen. De factoren die nodig zijn voor de omzetting van omgevingdosisequivalent naar effectieve dosis zijn opgenomen in ICRP-publicatie 741International Commission on Radiological Protection, Conversion Coefficients for use in radiological protection against external radiation. Publication 74, Annals of the ICRP 26 No. 3–4 (Pergamon Press, Oxford)..

Het omgevingsdosisequivalenttempo·H∗(d) is het omgevingsdosisequivalent per tijdseenheid. De eenheid van omgevingsdosisequivalenttempo is Sv s–1.

Het richtingsdosisequivalentH'(d, Ο) is het dosisequivalent op een punt in een stralingsveld dat zou worden teweeggebracht door het overeenkomstige geëxpandeerde veld in de ICRU bol op diepte d, op een straal in een bepaalde richting, waarbij Ο de hoek is tussen de invalsrichting van de straling en een referentierichting; en d de diepte is in mm onder het oppervlak van de ICRU-bol; Voor doordringende straling wordt voor d een waarde van 10 mm aanbevolen; voor weinig doordringende straling wordt een waarde van 0,07 mm voor de huid en 3 mm voor het oog aanbevolen. De eenheid van richtingsdosisequivalent is de sievert (Sv). De factoren die gebruikt kunnen worden voor de berekening van richtingsdosiscoëfficiënt naar effectieve dosis zijn opgenomen in ICRP-publicatie 74 en ICRU-publicatie 572Conversion coefficients for use in radiological protection against ionizing radiation, ICRU report 57. International Commission on Radiation Units and Measurements (Bethesda, Maryland)..

individuele monitoring met behulp van persoonlijke controlemiddelen

Het persoonsdosisequivalent, HP(d), is het dosisequivalent in zacht weefsel, op een diepte d, onder een bepaald punt op het lichaam. De eenheid van persoonsdosisequivalent is de sievert (Sv). Voor doordringende straling wordt voor d een waarde van 10 mm; voor weinig doordringende straling een waarde voor d van 0,07 mm voor de huid en voor het oog een waarde voor van 3 mm aanbevolen. De voor de berekening benodigde factoren zijn opgenomen in ICRP-publicatie 74

2.5

Operationele grootheden voor radioactieve stoffen

Het radiotoxiciteitsequivalent Re van een radionuclide is de activiteit die bij volledige directe inname (ingestie of inhalatie) daarvan een effectieve volgdosis van 1 sievert tot gevolg heeft.

Een Re voor een radionuclide is de inverse effectieve dosiscoëfficiënt voor dat nuclide:

(2.15)

Waarin e(g) de effectieve dosis coëfficiënt is voor leeftijdsgroep g, volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis. Het radiotoxiciteitsequivalent heeft de eenheid Bq.

Bij de berekening van Re wordt altijd gebruik gemaakt van de effectieve dosiscoëfficiënt voor de leeftijd > 17 jaar.

radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie (Reing)

één radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie (Reing) van een radionuclide is de activiteit die bij ingestie leidt tot een effectieve volgdosis van 1 sievert voor een referentiepersoon ouder dan 17 jaar, volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis:

(2.16)

waarin eing de dosiscoëfficiënt voor ingestie is voor de leeftijdsgroep > 17 jaar voor radionuclide i volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis.

Het radiotoxiciteitsequivalent heeft als eenheid de becquerel (Bq).

radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie (Reinh)

één radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie (Reinh) van een radionuclide is de activiteit die bij inhalatie leidt tot een effectieve volgdosis van 1 sievert voor een referentiepersoon ouder dan 17 jaar, zoals bedoeld in de laatste kolom van tabel 4.1, 4.2 en 6 en in tabel 5:

(2.17)

waarin einh de inhalatiedosiscoefficient voor de leeftijdsgroep > 17 jaar voor radionuclide i is volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis.

Het radiotoxiciteitsequivalent heeft als eenheid de becquerel (Bq).

Correctiefactoren voor lozingen uitgedrukt in Re's

factoren om een radiotoxiciteitsequivalent van een bepaald radionuclide te corrigeren voor de fysische halveringstijd van het betrokken radionuclide, voor lozingen in lucht en oppervlaktewater en in het openbare riool. De geloosde hoeveelheden uitgedrukt in Re worden vóór toetsing als volgt gecorrigeerd:

(2.18)

Waarin:

Re i = de hoeveelheid geloosde radionuclide i is, uitgedrukt in Re, en

CR i = de correctiefactor voor de lozing voor radionuclide i

Tabel 2.4 Correctiefactoren voor lozing in lucht en in water

Correctiefactor (CR) voor de lozing, uitgedrukt in Re in lucht CRi en water CRw, afhankelijk van de fysische halveringstijd van het geloosde radionuclide

Lozingen in lucht CRl

1

1

1

1

10

100

Lozingen in water CRw

0,001

0,01

0,1

1

10

100