Besluit van 9 december 2002, houdende uitvoeringsvoorschriften krachtens de Opiumwet (Opiumwetbesluit)

Opiumwetbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 26 september 2002, GMT/BMC 2316914, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
De Raad van State gehoord (advies van 24 oktober 2002, no.W13.02.0425/III;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 december 2002, GMT/BMC 2332422, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Begripbepalingen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk

2

Voorschrijven opiumwetmiddelen

Artikel

2

Artikel

3

Hoofdstuk

3

Aflevering opiumwetmiddelen op recept

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Hoofdstuk

4

Registratie toediening opiumwetmiddelen

Artikel

9

Hoofdstuk

5

Uitgezonderde middelen en toepassingen

Artikel

10

De verboden, gesteld in artikel 2, aanhef en onder B en C, van de wet gelden niet voor:

  • a.

    het aanwezig hebben, vervoeren en dorsen van bolkaf dat is bestemd om na het dorsen ter plaatse van het dorsen te worden vernietigd;

  • b.

    het aanwezig hebben, dorsen, verkopen, afleveren en vervoeren van bolkaf dat is bestemd om te worden afgeleverd aan de houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, voor de vervaardiging van opiumalkaloïden;

  • c.

    het bewerken, verkopen, afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van de al of niet gesteelde vruchten van bolkaf, welke zijn bestemd om te worden gebezigd als versiersel.

Artikel

11

De verboden, gesteld in artikel 2, aanhef en onder B en C, van de wet, gelden niet voor preparaten die ten hoogste 0,5 mg codeïne per gram of per milliliter bevatten en geen andere van de op de bij de wet behorende Lijst I vermelde substanties bevatten.

Artikel

12

De verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, gelden niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht.

Artikel

13

Het verbod op het aanwezig hebben, bewerken of verwerken, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B en C, van de wet, geldt niet voor barbital of een preparaat dat barbital bevat, voor zover kennelijk bestemd voor analytisch-chemische doeleinden.

Artikel

15

Het verbod, gesteld in de artikelen 2, aanhef en onder A, en 3, aanhef en onder A, van de wet, alsmede het verbod op het aanwezig hebben, vervoeren, verkopen, afleveren en verstrekken, gesteld in de artikelen 2, aanhef en onder B en C, en 3, aanhef en onder B en C, van de wet, gelden niet indien het een homeopathisch farmaceutisch product betreft in de zin van het Besluit homeopathische farmaceutische producten dat een opiumwetmiddel bevat waarop de wet betrekking heeft, de farmaceutische vorm van dat product geen hogere concentratie van het middel heeft dan éénmiljoenste deel van de oertinctuur en in de verpakking waarin het product in de handel wordt gebracht niet meer dan 1 microgram van het middel aanwezig is.

Hoofdstuk

6

Aangewezen instellingen

Artikel

16

De verboden, voor zover betrekking hebbende op het verstrekken en het vervoeren, gesteld in de artikelen 2, aanhef en onder B, en 3, aanhef en onder B, en de verboden, gesteld in de artikelen 2, aanhef en onder C, en 3, aanhef en onder C, van de wet, zijn niet van toepassing op de volgende instellingen:

Hoofdstuk

7

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

17

Wijzigt het Besluit bereiding en aflevering van farmaceutische producten.

Artikel

18

Ingetrokken worden de volgende besluiten:

Artikel

19

Wijzigt dit besluit.

Artikel

20

Dit besluit wordt aangehaald als: Opiumwetbesluit.

Artikel

21

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 13 juli 2002 tot wijziging van de Opiumwet (Stb.2002, 520) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. J. de Geus
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

Bijlage behorende bij het Opiumwetbesluit

  • a.

    de volgende op Lijst I vermelde middelen:

    acetylmethadol

    alfacetylmethadol

    alfentanil

    amfetamine

    amobarbital

    bezitramide

    buprenorfine

    butalbital

    cocaïne

    codeïne

    cyclobarbital

    dexamfetamine

    dextromoramide

    dextropropoxyfeen

    difenoxylaat

    dihydrocodeïne

    ethylmorfine

    fentanyl

    flunitrazepam

    hydrocodon

    hydromorfon

    4-hydroxyboterzuur

    metamfetamine

    metamfetamine racemaat

    methadon

    methylfenidaat

    morfine

    nicomorfine

    opium

    oxycodon

    pentazocine

    pentobarbital

    pethidine

    piritramide

    remifentanil

    secobarbital

    sufentanil

    Δ-9-tetrahydrocannabinol

  • b.

    de middelen vermeld op Lijst II van de Opiumwet, met uitzondering van hasjiesj,

  • c.

    de zouten, esters, ethers en enantiomeren van de bovengenoemde substanties,

  • d.

    preparaten van vorenstaande opiumwetmiddelen, voor zover deze geen opiumwetmiddelen bevatten die niet in deze bijlage worden genoemd.