Wachtgeldbesluit overheidsdienaren BES

§

1

Definities

Artikel

1

De in deze paragraaf vastgestelde begripsbepalingen zijn mede van toepassing op de uit kracht van dit besluit gegeven regelgeving.

Artikel

2

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • bevoegd gezag:

    • a.

      Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, indien de overheidsdienaar, belanghebbende of wachtgelder in dienst van deze rechtspersoon aangesteld is of is geweest;

    • b.

      het bestuurscollege, indien de overheidsdienaar, belanghebbende of wachtgelder in dienst van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba is of is geweest,.

  • overheidsdienaren:

    • a.

      ambtenaren in de zin van de Wet materieel ambtenarenrecht BES, die in vaste dienst of gedurende ten minste vijf jaren onafgebroken in tijdelijke dienst werkzaam zijn geweest. Voor de berekening van de in de vorige volzin bedoelde termijn van vijf jaren wordt de tijd vóór de inwerkingtreding van dit besluit, waarin de ambtenaar in dienst was van de Nederlandse Antillen of van het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba, meegeteld.

    • b.

      werklieden in de zin van de Werkliedenwet BES;

    • c.

      werknemers met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten om in dienst van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba werkzaam te zijn, indien deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • belanghebbende:

    de overheidsdienaar, bedoeld in artikel 4.

  • wachtgelder:

    de belanghebbende die in het genot is gesteld van een wachtgeld.

Artikel

3

In dit besluit wordt voorts verstaan onder:

  • Diensttijd:

    De tijd, door een overheidsdienaar doorgebracht in dienst van de staat of van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, alsmede de tijd waarin de overheidsdienaar vóór de inwerkingtreding van dit besluit in dienst was van de Nederlandse Antillen, het eilandgebied Bonaire, Sint Eustatius of Saba of bij enig ander binnen de Nederlandse Antillen gevestigd openbaar lichaam, daarbij inbegrepen de tijd gedurende welke hij als werknemer bij een door een openbaar lichaam in het leven geroepen en op grond van zijn doelstelling en in financieel opzicht tot zulk een lichaam in een bijzondere verhouding staande rechtspersoon in dienst geweest is; zulks met dien verstaande dat:

    • a.

      indien aan de belanghebbende reeds eerder een wachtgeld is toegekend, de diensttijd welke voor de berekening van dat eerdere wachtgeld in aanmerking genomen is, opnieuw wordt medegeteld;

    • b.

      de tijd, gedurende welke de belanghebbende met gehele of gedeeltelijke inhouding van inkomen geschorst is of anders dan ter vervulling van een openbare functie of wegens een studieopdracht op non-activiteit is gesteld, voor berekening van de diensttijd niet in aanmerking wordt genomen.

  • Inkomen:

    De bezoldiging of het loon van de overheidsdienaar, verhoogd met de hem toekomende persoonlijke toelage, kostwinnerstoelage, toelage op grond van artikel 25 van de Wet materieel ambtenarenrecht BES en, voor zover het bevoegd gezag aldus bepaalt, artikel 4, vierde lid, van de Werkliedenwet 1944 BES, de voor het onderwijzend personeel geldende, wettelijk vastgestelde vaste toelagen, en de compensatietoeslag krachtens de Wet algemene ouderdomsverzekering BES en de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES; in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het bevoegd gezag, wordt een standplaatstoelage voor berekening van het inkomen mede in aanmerking genomen.

  • Laatstelijk genoten inkomen:

    Het inkomen vermeerderd met de vakantie-uitkering, waarop de overheidsdienaar ingevolge de voor hem toepasselijke wettelijke bepalingen gedurende de periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het hem verleende ontslag ingaat aanspraak heeft gehad, gedeeld door twaalf; indien de overheidsdienaar gedurende de bedoelde periode gehele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging of loon wegens schorsing of een vermindering daarvan in verband met vrijstelling van dienst wegens ziekte heeft ondergaan, wordt het inkomen in aanmerking genomen dat hij zou hebben genoten, indien de inhouding of vermindering niet was geschied.

  • Pensioen:

    • 1°.

      het pensioen in de zin van de Pensioenwet ambtenaren BES;

    • 2°.

      het pensioen in de zin van hoofdstuk II van de Werkliedenwet 1944 BES;

    • 3°.

      elke ander vorm van pensioen, bedoeld voor de voorziening in de oude dag en de verzorging van weduwen, weduwnaars en wezen van overheidsdienaren en ten laste komend van de geldmiddelen van de Staat, gevestigd openbaar lichaam of van van enig door de overheid ingesteld fonds, met uitzondering van de fondsen, bedoeld in de Landsverordening Sociale Verzekeringsbank (P.B. 1960, 154);

      In alle gevallen met inbegrip van de daarop bij enige wettelijke bepaling verleende ander toeslagen en bijslagen.

    • 4°.

      voor zover een uitkering bij wijze van pensioen, dan wel in overeenstemming met de bestaande praktijk een onderstand bij wijze van pensioen blijft of wordt toegekend, deze uitkering, onderscheidenlijk onderstand;

    • 5°.

      voor zover ingevolge een wettelijke regeling aan een pensioen of een uitkering of onderstand bij wijze van pensioen een duurtetoeslag is verbonden, het betreffende pensioen, onderscheidenlijk de betreffende uitkering of onderstand tezamen met de eraan verbonden duurtetoeslag als één geheel beschouwd.

§

2

Het wachtgeld

Artikel

4

Aan de overheidsdienaar wordt met ingang van de dag waarop het hem verleende ontslag ingaat op zijn daartoe strekkend verzoek door het bevoegd gezag een wachtgeld toegekend, indien het ontslag hem eervol, doch niet op eigen verzoek is verleend met toepassing van het bepaalde bij:

Artikel

5

De lengte van het tijdvak gedurende welk het wachtgeld wordt genoten is afhankelijk van het aantal volle jaren dat de diensttijd van belanghebbende, voorafgaand aan de dag van het ontslag, uitmaakt, en wel als volgt:

1 jaar

2 maanden

2 jaren

4 maanden

3 jaren

6 maanden

4 jaren

8 maanden

5 jaren

10 maanden

6 jaren

12 maanden

7 jaren

14 maanden

8 jaren

16 maanden

9 jaren

18 maanden

10 jaren

20 maanden

11 jaren

22 maanden

12 en meer jaren

24 maanden

Artikel

6

Het wachtgeld wordt gedurende de eerste 3 maanden van de wachtgeld periode, bedoeld in artikel 5, bepaald op 95% van het laatstelijk genoten inkomen, gedurende de volgende 7 maanden op 85%, gedurende de daarop volgende 10 maanden op 75% en gedurende rest van de periode op 70%.

Artikel

7

Indien een overheidsdienaar in meer dan één betrekking in vaste dienst of gedurende ten minste vijf jaren onafgebroken in tijdelijke dienst werkzaam is geweest en hem uit een of meer, doch niet uit al deze betrekkingen eervol, doch niet op eigen verzoek en met toepassing van een van de in artikel 4 genoemde wettelijke bepalingen ontslag wordt verleend, wordt voor de vaststelling van het wachtgeld in aanmerking genomen dat gedeelte van het laatstelijk genoten inkomen, dat naar het oordeel van het bevoegd gezag dient te worden toegerekend aan de betrekking of betrekkingen waaruit het ontslag wordt verleend.

Artikel

8

Artikel

9

In bijzondere gevallen, waarin de bepalingen van dit besluit geen billijke maatstaf voor de toekenning of berekening van een wachtgeld blijkt op te leveren, kan het bevoegd gezag daarin voorzien.

§

3

Bijzondere verplichtingen van de wachtgelder

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor zover het de wachtgelders betreft die ten laste van de staat een wachtgeld genieten, en het Bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba, voor zover het de wachtgelders betreft die ten laste van dat openbaar lichaam een wachtgeld genieten, kunnen nadere algemene en bijzondere voorschriften geven aangaande het tijdstip en de wijze waarop mededelingen als in het voorgaande artikel bedoeld dienen te worden verschaft en aangaande de aangelegenheden waarop zij betrekking dienen te hebben.

Artikel

13

De belanghebbende die een wachtgeld aanvaardt, wordt geacht door deze aanvaarding erin toe te stemmen dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegd gezag in aanmerking komen alle op hem betrekking hebbende inlichtingen geven, welke voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijk zijn.

Artikel

14

§

4

Weigering, vermindering en intrekking van wachtgeld en wachtgeldtoeslag

Artikel

15

Artikel

16

Geen wachtgeld wordt toegekend aan de belanghebbende die weigert of nalaat de inlichtingen en de inzage van stukken te verschaffen, welke hem door het bevoegd gezag ingevolge artikel 8, derde lid, gevraagd zijn.

Artikel

17

Geen wachtgeld wordt toegekend aan de belanghebbende die binnen een maand na de dag waarop hij zijn aanvrage heeft ingediend komt te verkeren in omstandigheden welke ingevolge artikel 27 een grond tot intrekking van wachtgeld opleveren.

Artikel

18

Indien de belanghebbende zijn aanvrage indient na het verstrijken van de termijn, genoemd in artikel 8, eerste lid, of het verschaffen van de hem ingevolge het derde lid van dat artikel gevraagde inlichtingen of inzage van stukken door een aan hem toe te rekenen oorzaak vertraagd wordt, wordt het wachtgeld over elke volle kalendermaand, verlopen tussen de dag van het hem verleende ontslag en de dag van ontvangst van de aanvrage, onderscheidenlijk de inlichtingen of ter inzage aangeboden stukken, niet uitbetaald.

Artikel

19

Het wachtgeld wordt uitbetaald over elke volle kalendermaand, gelegen in het tijdvak waarin de wachtgelder:

  • a.

    de hem bij artikel 11 en krachtens artikel 12 opgelegde verplichtingen niet of niet volledig nakomt;

  • b.

    metterwoon buiten Nederland gevestigd is zonder de vereiste toestemming van het bevoegd gezag verkregen te hebben;

  • c.

    blijkbaar nalaat het bevoegd gezag van een wijziging van woon- of verblijfplaats tijdig in kennis te stellen;

  • d.

    bij zijn vestiging buiten Nederland blijkbaar nalaat aan het bevoegd gezag tijdig opgave te doen van de wijze waarop het wachtgeld te zijnen name in het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba kan worden uitbetaald.

Artikel

20

Artikel

21

Indien de wachtgelder niet aan de verplichtingen, hem bij het tweede en derde lid van artikel 10 opgelegd, voldoet, of inkomsten als bedoeld in het voorgaande artikel zonder voldoende reden prijs geeft dan wel door eigen schuld of toedoen verloren doet gaan, worden op het wachtgeld in mindering gebracht de inkomsten die hij zou hebben kunnen verwerven door niet aldus te verzuimen, prijs te geven of verloren te doen gaan. De in artikel 20, eerste lid, tweede volzin, genoemd toeslag is alsdan niet van toepassing. Het tweede lid van het voorgaande artikel is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

21a

Indien de wachtgelder zonder geldige reden niet voldoet aan de hem bij het vierde lid van artikel 10 opgelegde verplichting, kan de wachtgeld door het bevoegde gezag geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Artikel

22

Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van het bedrag dat op een wachtgeld in mindering dient te worden gebracht afwijken van de door de wachtgelder zelf verstrekte opgave van zijn inkomsten, onderscheidenlijk van de inkomsten die hij zou hebben verworven indien hij zich niet in de in het voorgaande artikel bedoelde omstandigheden had gesteld, ingeval er aanleiding is om deze opgave als onjuist of onvolledig te beschouwen.

Artikel

23

Geldelijke aanspraken uit hoofde van arbeidsongeschiktheid, door de wachtgelder op of na de dag waarop zijn ontslag uit de dienst is ingegaan verworven, worden voor de toepassing van deze paragraaf beschouwd als inkomsten in de zin van artikel 20.

Artikel

24

Indien de inkomsten, als bedoeld in artikel 20, worden of kunnen worden vermeerderd met een kindertoelage, wordt deze in mindering gebracht op de toelage bedoeld in artikel 33.

Artikel

26

Onverminderd het bepaalde bij artikel 21 kan het wachtgeld door het bevoegd gezag worden ingetrokken, indien een wachtgelder bij herhaling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid of de omstandigheden voor hem passend worden geacht, weigert te aanvaarden.

Artikel

27

§

5

Opschorting van een wachtgeld

Artikel

29

Artikel

30

Ten aanzien van de belanghebbende die zich ingevolge wettelijke verplichting als militair in werkelijke dienst bevindt of moet begeven, wordt op zijn daartoe strekkend schriftelijk verzoek de wachtgeld-periode of het op de dag van zijn intreding in werkelijke dienst nog overblijvende gedeelte van de wachtgeld-periode voor de duur daarvan opgeschort.

§

6

Einde en verval van de aanspraak op wachtgeld

Artikel

31

De aanspraak op wachtgeld eindigt anders dan door het verloop van de wachtgeldperiode.

  • a.

    met ingang van de dag waarop voor de belanghebbende recht ontstaat op een pensioen, waarvan het over één maand berekende bedrag ten minste gelijk is aan dat van het wachtgeld waarop hij over de aan die dag voorafgaande maand aanspraak heeft gehad of zou hebben gehad, indien hij reeds wachtgeld genoten had;

  • b.

    met ingang van de dag waarop hij op grond van artikel 6 van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES recht heeft op ouderdomspensioen;

  • c.

    met ingang van de dag volgende op die waarop de belanghebbende is overleden.

Artikel

32

De aanspraak op wachtgeld vervalt, wanneer niet binnen twee jaren na de dag waarop de aanspraak is ontstaan de aanvrage, bedoeld in artikel 8, aan het bevoegd gezag gericht is.

§

7

Verschillende bepalingen

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

37

In alle gevallen waarin door het bevoegd gezag ingevolge dit besluit, al dan niet op verzoek, een voor de betrokkene geheel of gedeeltelijk belastende of afwijzende beschikking genomen moet worden met betrekking tot de toekenning, betaalbaarstelling, vermindering, niet-uitbetaling of intrekking van een wachtgeld of een daarmede in verband staande aangelegenheid, geschiedt zulks bij met redenen omklede beschikking.

Artikel

38

De belanghebbende die het wachtgeld aanvaardt, wordt daardoor niet geacht van de aanspraak op een hoger bedrag aan wachtgeld of een langere wachtgeld-periode afstand te hebben gedaan.

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Indien ingevolge een wettelijke bepaling de aanspraak van de belanghebbende op een vakantie-uitkering of de aanspraak daarop van de groep van overheidsdienaren waartoe de belanghebbende behoord zou hebben indien hij nog in dienst zou zijn, voor een bepaald tijdvak buiten werking gesteld is, wordt tot aan het einde van dat tijdvak het aan de belanghebbende toe te kennen wachtgeld berekend over het laatstelijk door hem genoten inkomen zonder de vakantie-uitkering. Na het einde van het bedoelde tijdvak wordt voor de berekening van het wachtgeld het laatstelijk door hem genoten inkomen met inbegrip van de vakantie-uitkering, waarop de belanghebbende aanspraak had of gehad zou hebben indien zij niet tijdelijk buiten werking was gesteld, in aanmerking genomen.

§

7a

Tegemoetkoming werkgever

Artikel

41a

§

8

Slotbepalingen.

Artikel

42

Dit besluit wordt aangehaald als: Wachtgeldbesluit overheidsdienaren BES.

Artikel

43

[vervallen]

Artikel

44

[vervallen]

Artikel

45

[vervallen]