Wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht (Algemene wet bestuursrecht)

Algemene wet bestuursrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 107, tweede lid, van de Grondwet de wet algemene regels van bestuursrecht dient vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Titel

1.1

Definities en reikwijdte

Artikel

1:1

Artikel

1:2

Artikel

1:3

Artikel

1:5

Artikel

1:6

De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet zijn niet van toepassing op:

  • a.

    de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

  • b.

    de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet 2000;

  • c.

    de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

  • d.

    besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet militair tuchtrecht;

  • e.

    besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Titel

1.2

Uitvoering van bindende besluiten van organen van de Europese Gemeenschappen

Artikel

1:7

Artikel

1:8

Artikel

1:9

Deze titel is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

Hoofdstuk

2

Verkeer tussen burgers en bestuursorganen

Afdeling

2.1

Algemene bepalingen

Artikel

2:1

Artikel

2:2

Artikel

2:3

Artikel

2:4

Artikel

2:5

Afdeling

2.2

Gebruik van de taal in het bestuurlijk verkeer

Artikel

2:6

Artikel

2:7

Artikel

2:8

Artikel

2:9

Artikel

2:10

Artikel

2:11

Artikel

2:12

Hoofdstuk

3

Algemene bepalingen over besluiten

Afdeling

3.1

Inleidende bepalingen

Artikel

3:1

Afdeling

3.2

Zorgvuldigheid en belangenafweging

Artikel

3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel

3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel

3:4

Afdeling

3.3

Advisering

Artikel

3:5

Artikel

3:6

Artikel

3:7

Artikel

3:8

In of bij het besluit wordt de adviseur vermeld die advies heeft uitgebracht.

Artikel

3:9

Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Artikel

3:9a

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing op voorstellen van wet.

Afdeling

3.4

Openbare voorbereidingsprocedure

Artikel

3:10

Artikel

3:11

Artikel

3:12

Artikel

3:13

Afdeling

3.5

Uitgebreide openbare voorbereidingsprocedures

§

3.5.1

Algemeen

Artikel

3:15

Bij of krachtens het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of bij het daar bedoelde besluit kunnen bestuursorganen worden aangewezen die:

  • a.

    in de gelegenheid moeten worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het nemen van een besluit, of

  • b.

    op andere wijze worden betrokken bij de voorbereidingsprocedures.

§

3.5.2

Indiening van de aanvraag; ontvankelijkheid

Artikel

3:16

De voorschriften van afdeling 4.1.1 inzake beschikkingen zijn mede van toepassing op andere besluiten die op aanvraag worden genomen en die worden voorbereid overeenkomstig deze afdeling.

Artikel

3:17

Artikel

3:18

§

3.5.3

Het ontwerp van het besluit

Artikel

3:19

Artikel

3:20

Artikel

3:21

Artikel

3:22

§

3.5.4

Adviezen en bedenkingen

Artikel

3:23

Artikel

3:24

Artikel

3:25

Artikel

3:26

Bij het in artikel 3:14 bedoelde wettelijk voorschrift of besluit kan worden bepaald dat de mogelijkheid tot het inbrengen van bedenkingen en tot een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit slechts openstaat voor een daarbij aangegeven categorie van personen, waaronder in ieder geval de belanghebbenden zijn begrepen.

Artikel

3:27

Het bestuursorgaan vermeldt bij de bekendmaking van het besluit zijn overwegingen omtrent de ingebrachte bedenkingen.

§

3.5.5

Beslissing op de aanvraag

Artikel

3:28

Het bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch - tenzij toepassing is gegeven aan artikel 3:29 - uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel

3:29

§

3.5.6

Besluiten tot wijziging of intrekking en ambtshalve andere te nemen besluiten

Artikel

3:30

Artikel

3:31

Artikel

3:32

Artikel

3:33

Afdeling

3.6

Bekendmaking en mededeling

Artikel

3:40

Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel

3:41

Artikel

3:42

Artikel

3:43

Artikel

3:44

Artikel

3:45

Afdeling

3.7

Motivering

Artikel

3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel

3:47

Artikel

3:48

Artikel

3:49

Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.

Artikel

3:50

Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.

Hoofdstuk

4

Bijzondere bepalingen over besluiten

Titel

4.1

Beschikkingen

Afdeling

4.1.1

De aanvraag

Artikel

4:1

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Artikel

4:2

Artikel

4:3

Artikel

4:4

Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift.

Artikel

4:5

Artikel

4:6

Afdeling

4.1.2

De voorbereiding

Artikel

4:7

Artikel

4:8

Artikel

4:9

Bij toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 kan de belanghebbende naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren brengen.

Artikel

4:10

Indien ter uitvoering van de artikelen 4:7 en 4:8 toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4 of afdeling 3.5, stelt het bestuursorgaan de aanvrager en degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, daarvan op de hoogte.

Artikel

4:11

Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of

  • c.

    het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.

Artikel

4:12

Afdeling

4.1.3

Beslistermijn

Artikel

4:13

Artikel

4:14

Artikel

4:15

De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Afdeling

4.1.4

Motivering

Artikel

4:16

Vervallen

Artikel

4:17

Vervallen

Artikel

4:18

Vervallen

Artikel

4:19

Vervallen

Artikel

4:20

Vervallen

Titel

4.2

Subsidies

Afdeling

4.2.1

Inleidende bepalingen

Artikel

4:21

Artikel

4:22

Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

Artikel

4:23

Artikel

4:24

Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Afdeling

4.2.2

Het subsidieplafond

Artikel

4:25

Artikel

4:26

Artikel

4:27

Artikel

4:28

Artikel 4:27, tweede lid, is niet van toepassing, indien:

  • a.

    de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld ingevolge wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

  • b.

    het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting, en

  • c.

    bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Afdeling

4.2.3

De subsidieverlening

Artikel

4:29

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Artikel

4:30

Artikel

4:31

Artikel

4:32

Een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen wordt verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld.

Artikel

4:33

Een subsidie kan niet worden verleend onder de voorwaarde dat uitsluitend het bestuursorgaan of uitsluitend de subsidie-ontvanger een bepaalde handeling verricht, tenzij het betreft de voorwaarde dat:

  • a.

    de subsidie-ontvanger medewerkt aan de totstandkoming van een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening, of

  • b.

    de subsidie-ontvanger aantoont dat een gebeurtenis, niet zijnde een handeling van het bestuursorgaan of van de subsidie-ontvanger, heeft plaatsgevonden.

Artikel

4:34

Artikel

4:35

Artikel

4:36

Afdeling

4.2.4

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel

4:37

Artikel

4:38

Artikel

4:39

Artikel

4:40

De verplichtingen kunnen na de subsidieverlening worden uitgewerkt, voor zover de beschikking tot subsidieverlening dit vermeldt.

Artikel

4:41

Afdeling

4.2.5

De subsidievaststelling

Artikel

4:42

De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.

Artikel

4:43

Artikel

4:44

Artikel

4:45

Artikel

4:46

Artikel

4:47

Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:

  • a.

    bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

  • b.

    toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid, of

  • c.

    de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.

Afdeling

4.2.6

Intrekking en wijziging

Artikel

4:48

Artikel

4:49

Artikel

4:50

Artikel

4:51

Afdeling

4.2.7

Betaling en terugvordering

Artikel

4:52

Artikel

4:53

Artikel

4:54

Artikel

4:55

Artikel

4:56

De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Artikel

4:57

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Afdeling

4.2.8

Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen

Paragraaf

4.2.8.1

Inleidende bepalingen

Artikel

4:58

Artikel

4:59

Paragraaf

4.2.8.2

De aanvraag

Artikel

4:60

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag van de subsidie uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar ingediend.

Artikel

4:61

Artikel

4:62

Het activiteitenplan behelst een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel

4:63

Artikel

4:64

Artikel

4:65

Voor zover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie heeft aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

Paragraaf

4.2.8.3

De subsidieverlening

Artikel

4:66

De subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel

4:67

Paragraaf

4.2.8.4

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel

4:68

Tenzij bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening anders is bepaald, stelt de subsidie-ontvanger het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel

4:69

Artikel

4:70

Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten doet de subsidie-ontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het bestuursorgaan onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel

4:71

Artikel

4:72

Paragraaf

4.2.8.5

De subsidievaststelling

Artikel

4:73

De subsidie wordt per boekjaar vastgesteld.

Artikel

4:74

De subsidie-ontvanger dient binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de subsidie met toepassing van artikel 4:67, tweede lid, voor twee of meer boekjaren is verleend.

Artikel

4:75

Artikel

4:76

Artikel

4:77

Indien de subsidie-ontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan de subsidie kan bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening worden bepaald dat artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing is.

Artikel

4:78

Artikel

4:79

Artikel

4:80

Het activiteitenverslag beschrijft de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend en bevat een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.

Titel

4.3

Beleidsregels

Artikel

4:81

Artikel

4:82

Ter motivering van een besluit kan slechts worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in een beleidsregel.

Artikel

4:83

Bij de bekendmaking van het besluit, inhoudende een beleidsregel, wordt zo mogelijk het wettelijk voorschrift vermeld waaruit de bevoegdheid waarop het besluit, inhoudende een beleidsregel, betrekking heeft voortvloeit.

Artikel

4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Hoofdstuk

5

Handhaving

Afdeling

5.2

Toezicht op de naleving

Artikel

5:11

Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

Artikel

5:12

Artikel

5:13

Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel

5:14

Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan dat de toezichthouder als zodanig aanwijst, kunnen de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.

Artikel

5:15

Artikel

5:16

Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel

5:17

Artikel

5:18

Artikel

5:19

Artikel

5:20

Afdeling

5.3

Bestuursdwang

Artikel

5:21

Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel

5:22

De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bestaat slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.

Artikel

5:23

Deze afdeling is niet van toepassing indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.

Artikel

5:24

Artikel

5:25

Artikel

5:26

Artikel

5:27

Artikel

5:28

Tot de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang behoort het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt.

Artikel

5:29

Artikel

5:30

Artikel

5:31

Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt niet genomen zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds gegeven beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom niet is ingetrokken.

Afdeling

5.4

Dwangsom

Artikel

5:32

Artikel

5:33

Artikel

5:34

Artikel

5:35

Artikel

5:36

Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken.

Hoofdstuk

6

Algemene bepalingen over bezwaar en beroep

Afdeling

6.1

Inleidende bepalingen

Artikel

6:1

De hoofdstukken 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing indien is voorzien in de mogelijkheid van bezwaar of beroep tegen andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten.

Artikel

6:2

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

  • a.

    de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en

  • b.

    het niet tijdig nemen van een besluit.

Artikel

6:3

Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.

Afdeling

6.2

Overige algemene bepalingen

Artikel

6:4

Artikel

6:5

Artikel

6:6

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Artikel

6:7

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel

6:8

Artikel

6:9

Artikel

6:10

Artikel

6:11

Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Artikel

6:12

Artikel

6:13

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.

Artikel

6:14

Artikel

6:15

Artikel

6:16

Het bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Artikel

6:17

Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.

Artikel

6:18

Artikel

6:19

Artikel

6:20

Artikel

6:21

Artikel

6:22

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Artikel

6:23

Artikel

6:24

Hoofdstuk

7

Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep

Afdeling

7.1

Bezwaarschrift voorafgaand aan beroep bij de administratieve rechter

Artikel

7:1

Afdeling

7.2

Bijzondere bepalingen over bezwaar

Artikel

7:2

Artikel

7:3

Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien:

  • a.

    het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

  • b.

    het bezwaar kennelijk ongegrond is,

  • c.

    de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of

  • d.

    aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Artikel

7:4

Artikel

7:5

Artikel

7:6

Artikel

7:7

Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Artikel

7:8

Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.

Artikel

7:9

Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Artikel

7:10

Artikel

7:11

Artikel

7:12

Artikel

7:13

Artikel

7:15

Afdeling

7.3

Bijzondere bepalingen over administratief beroep

Artikel

7:16

Artikel

7:17

Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien:

  • a.

    het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

  • b.

    het beroep kennelijk ongegrond is, of

  • c.

    de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

Artikel

7:18

Artikel

7:19

Artikel

7:20

Artikel

7:21

Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Artikel

7:22

Op verzoek van de belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden gehoord.

Artikel

7:23

Wanneer na het horen aan het beroepsorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het beroep te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Artikel

7:24

Artikel

7:25

Voor zover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond acht, vernietigt het het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Artikel

7:26

Artikel

7:28

Hoofdstuk

8

Bijzondere bepalingen over beroep bij de rechtbank

Titel

8.1

Algemene bepalingen

Afdeling

8.1.1

Bevoegdheid

Artikel

8:1

Artikel

8:2

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:

  • a.

    een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel,

  • b.

    een besluit, inhoudende de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel, en

  • c.

    een besluit, inhoudende de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.

Artikel

8:3

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.

Artikel

8:4

Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:

  • a.

    inhoudende schorsing of vernietiging van een besluit van een ander bestuursorgaan,

  • b.

    op grond van een in enig wettelijk voorschrift voor het geval van buitengewone omstandigheden toegekende bevoegdheid of opgelegde verplichting in deze omstandigheden genomen,

  • c.

    genomen op grond van een wettelijk voorschrift ter beveiliging van de militaire belangen van het Koninkrijk of zijn bondgenoten,

  • d.

    tot benoeming of aanstelling, tenzij beroep wordt ingesteld door een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig of een dienstplichtige als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Kaderwet dienstplicht als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden,

  • e.

    inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing,

  • f.

    inhoudende een technische beoordeling van een voertuig of een luchtvaartuig, dan wel een meetmiddel, een onderdeel daarvan of een hulpinrichting daarvoor,

  • g.

    genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen,

  • h.

    inzake de nummering van kandidatenlijsten, de geldigheid van lijstverbindingen, het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag bij verkiezingen van de leden van vertegenwoordigende organen, de benoemdverklaring in opengevallen plaatsen, alsmede de toelating van nieuwe leden van provinciale staten en van de gemeenteraad, of

  • i.

    genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake de verplichte krijgsdienst, voor zover het keuring, herkeuring, werkelijke dienst, groot verlof of diensteindiging betreft, tenzij het besluit betrekking heeft op verlenging van werkelijke dienst of kostwinnersvergoeding, of het besluit is genomen op grond van de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht 1985.

Artikel

8:5

Artikel

8:6

Artikel

8:7

Artikel

8:8

Artikel

8:9

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onderscheidenlijk de Centrale Raad van Beroep oordelen in hoogste ressort over geschillen tussen de rechtbanken over de toepassing van artikel 8:7 in zaken tot de kennisneming waarvan zij in hoger beroep bevoegd zijn.

Afdeling

8.1.2

Behandeling door een enkelvoudige en een meervoudige kamer

Artikel

8:10

Artikel

8:11

Artikel

8:12

De rechtbank kan aan een rechter-commissaris opdragen het vooronderzoek of een gedeelte daarvan te verrichten.

Afdeling

8.1.3

Verwijzing, voeging en splitsing

Artikel

8:13

Artikel

8:14

Afdeling

8.1.4

Wraking en verschoning van rechters

Artikel

8:15

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Artikel

8:16

Artikel

8:17

Een rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.

Artikel

8:18

Artikel

8:19

Artikel

8:20

Afdeling

8.1.5

Partijen

Artikel

8:21

Artikel

8:22

Artikel

8:23

Artikel

8:24

Artikel

8:25

Artikel

8:26

Artikel

8:27

Artikel

8:28

Partijen aan wie door de rechtbank is verzocht schriftelijk inlichtingen te geven, zijn verplicht de verlangde inlichtingen te geven. Partijen worden hierop gewezen, alsmede op artikel 8:31.

Artikel

8:29

Artikel

8:31

Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.

Artikel

8:32

Afdeling

8.1.6

Getuigen, deskundigen en tolken

Artikel

8:33

Artikel

8:35

Artikel

8:36

Afdeling

8.1.7

Verzending van stukken

Artikel

8:37

Artikel

8:38

Artikel

8:39

Artikel

8:40

Indien het beroepschrift is ingediend door twee of meer personen, kan worden volstaan met verzending van de oproeping, de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, de op de zaak betrekking hebbende stukken en een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan de persoon die als eerste in het beroepschrift is vermeld.

Titel

8.2

Behandeling van het beroep

Afdeling

8.2.1

Griffierecht

Artikel

8:41

Afdeling

8.2.2

Vooronderzoek

Artikel

8:42

Artikel

8:43

Artikel

8:44

Artikel

8:45

Artikel

8:47

Artikel

8:48

Artikel

8:49

De rechtbank kan tolken benoemen.

Artikel

8:50

Artikel

8:51

Afdeling

8.2.3

Versnelde behandeling

Artikel

8:52

Artikel

8:53

Blijkt aan de rechtbank bij de behandeling dat de zaak niet voldoende spoedeisend is om een versnelde behandeling te rechtvaardigen of dat de zaak een gewone behandeling vordert, dan bepaalt zij dat de zaak verder op de gewone wijze wordt behandeld.

Afdeling

8.2.4

Vereenvoudigde behandeling

Artikel

8:54

Artikel

8:55

Afdeling

8.2.5

Onderzoek ter zitting

Artikel

8:56

Na afloop van het vooronderzoek worden partijen ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen.

Artikel

8:57

Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de rechtbank bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In dat geval sluit de rechtbank het onderzoek.

Artikel

8:58

Artikel

8:59

De rechtbank kan een partij oproepen om in persoon dan wel in persoon of bij gemachtigde te verschijnen, al dan niet voor het geven van inlichtingen.

Artikel

8:60

Artikel

8:61

Artikel

8:62

Artikel

8:63

Artikel

8:64

Artikel

8:65

Afdeling

8.2.6

Uitspraak

Artikel

8:66

Artikel

8:67

Artikel

8:68

Artikel

8:69

Artikel

8:70

De uitspraak strekt tot:

  • a.

    onbevoegdverklaring van de rechtbank,

  • b.

    niet-ontvankelijkverklaring van het beroep,

  • c.

    ongegrondverklaring van het beroep, of

  • d.

    gegrondverklaring van het beroep.

Artikel

8:71

Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.

Artikel

8:72

Artikel

8:73

Artikel

8:73a

Artikel

8:74

Artikel

8:75

Artikel

8:75a

Artikel

8:77

Artikel

8:79

Artikel

8:80

Indien de rechtbank bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, wordt de uitspraak bovendien overeenkomstig de voor dat besluit voorgeschreven wijze bekendgemaakt door het bevoegde bestuursorgaan.

Titel

8.3

Voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak

Artikel

8:81

Artikel

8:82

Artikel

8:83

Artikel

8:84

Artikel

8:85

Artikel

8:86

Artikel

8:87

Titel

8.4

Herziening

Artikel

8:88

Hoofdstuk

9

Klachtbehandeling

Afdeling

9.1

Algemene bepalingen

Artikel

9:1

Artikel

9:2

Het bestuursorgaan draagt zorg voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over zijn gedragingen en over gedragingen van bestuursorganen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Artikel

9:3

Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht over een gedraging van een bestuursorgaan kan geen beroep worden ingesteld.

Afdeling

9.2

De behandeling van klaagschriften

Artikel

9:4

Artikel

9:5

Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de verplichting tot het verder toepassen van dit hoofdstuk.

Artikel

9:6

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk.

Artikel

9:7

Artikel

9:8

Artikel

9:9

Aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, wordt een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij meegezonden stukken toegezonden.

Artikel

9:10

Artikel

9:11

Artikel

9:12

Artikel

9:12a

Het bestuursorgaan draagt zorg voor registratie van de bij hem ingediende schriftelijke klachten. De geregistreerde klachten worden jaarlijks gepubliceerd.

Afdeling

9.3

Aanvullende bepalingen voor een klachtadviesprocedure

Artikel

9:13

De in deze afdeling geregelde procedure voor de behandeling van klachten wordt in aanvulling op afdeling 9.2 gevolgd indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.

Artikel

9:14

Artikel

9:15

Artikel

9:16

Indien de conclusies van het bestuursorgaan afwijken van het advies, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12.

Hoofdstuk

10

Bepalingen over bestuursorganen

Titel

10.1

Mandaat en delegatie

Afdeling

10.1.1

Mandaat

Artikel

10:1

Onder mandaat wordt verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.

Artikel

10:2

Een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit geldt als een besluit van de mandaatgever.

Artikel

10:3

Artikel

10:4

Artikel

10:5

Artikel

10:6

Artikel

10:7

De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel

10:8

Artikel

10:9

Artikel

10:10

Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.

Artikel

10:11

Artikel

10:12

Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, volmacht verleent tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, of machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Afdeling

10.1.2

Delegatie

Artikel

10:13

Onder delegatie wordt verstaan: het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent.

Artikel

10:14

Delegatie geschiedt niet aan ondergeschikten.

Artikel

10:15

Delegatie geschiedt slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.

Artikel

10:16

Artikel

10:17

Het bestuursorgaan kan de gedelegeerde bevoegdheid niet meer zelf uitoefenen.

Artikel

10:18

Het bestuursorgaan kan het delegatiebesluit te allen tijde intrekken.

Artikel

10:19

Een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt genomen, vermeldt het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan.

Artikel

10:20

Titel

10.2

Toezicht op bestuursorganen

Afdeling

10.2.1

Goedkeuring

Artikel

10:25

In deze wet wordt verstaan onder goedkeuring: de voor de inwerkingtreding van een besluit van een bestuursorgaan vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan.

Artikel

10:26

Besluiten kunnen slechts aan goedkeuring worden onderworpen in bij of krachtens de wet bepaalde gevallen.

Artikel

10:27

De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of op een grond, neergelegd in de wet waarin of krachtens welke de goedkeuring is voorgeschreven.

Artikel

10:28

Aan een besluit waarover een rechter uitspraak heeft gedaan of waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechter wordt uitgevoerd, kan geen goedkeuring worden onthouden op rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de uitspraak steunt of mede steunt.

Artikel

10:29

Artikel

10:30

Artikel

10:31

Artikel

10:32

Afdeling

10.2.2

Vernietiging

Artikel

10:33

Deze afdeling is van toepassing indien een bestuursorgaan bevoegd is buiten administratief beroep een besluit van een ander bestuursorgaan te vernietigen.

Artikel

10:34

De vernietigingsbevoegdheid kan slechts worden verleend bij de wet.

Artikel

10:35

Vernietiging kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel

10:36

Een besluit kan alleen dan gedeeltelijk worden vernietigd, indien gedeeltelijke instandhouding strookt met aard en inhoud van het besluit.

Artikel

10:37

Een besluit waarover de rechter uitspraak heeft gedaan of waarbij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van de rechter wordt uitgevoerd, kan niet worden vernietigd op rechtsgronden welke in strijd zijn met die waarop de uitspraak steunt of mede steunt.

Artikel

10:38

Artikel

10:39

Artikel

10:40

Een besluit dat overeenkomstig artikel 10:43 is geschorst, kan, nadat de schorsing is geëindigd, niet meer worden vernietigd.

Artikel

10:41

Artikel

10:42

Afdeling

10.2.3

Schorsing

Artikel

10:43

Hangende het onderzoek of er reden is tot vernietiging over te gaan, kan een besluit door het tot vernietiging bevoegde bestuursorgaan worden geschorst.

Artikel

10:44

Hoofdstuk

11

Slotbepalingen

Artikel

11:1

Artikel

11:2

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

11:3

Voor de bekendmaking van deze wet stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, afdelingen, titels en hoofdstukken van deze wet opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, afdelingen, titels en hoofdstukken daarmee in overeenstemming.

Artikel

11:4

Deze wet wordt aangehaald als: Algemene wet bestuursrecht.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

bij de Algemene wet bestuursrecht

A

Ministerie van Justitie

1. Uitleveringswet.

2. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

3. Artikel 7, eerste en tweede lid, en afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de artikelen 64, derde lid, 68, tweede lid, 125, tweede lid, 156, 175, derde lid, 179, tweede lid, 235, tweede lid, en 266 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de aanvraag is toegewezen.

4. De artikelen 29, eerste en tweede lid, 32, eerste en tweede lid, 34, derde lid, 35, tweede lid, en 38d van de Politiewet 1993.

5. Artikel 285 van de Faillissementswet.

6. De artikelen 41, zevende lid, 59, zevende lid, en 100 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

7. Artikel 3a, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet.

B

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

1. Artikel 9 van de Financiële-verhoudingswet

2. Hoofdstuk 2 van de Algemene wet gelijke behandeling, met uitzondering van de artikelen 16 en 17 en de op grond van artikel 21, tweede lid, gestelde regels.

3. De artikelen 49, 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet.

C

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

1. onteigeningswet, behoudens het besluit tot weigering van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder 2°.

2. Artikel 2a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 2b2a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 4a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 5, tweede lid, j° 4a, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 6, eerste en tweede lid, artikel 7, artikel 11, eerste lid, voor zover inhoudende de vaststelling van een uitwerking of wijziging en met uitzondering van een besluit dat ingevolge het zevende lid van dat artikel geen goedkeuring behoeft, artikel 19, tweede lid, voor zover inhoudende een besluit van gedeputeerde staten omtrent de categorieën van gevallen, artikel 25, artikel 29, eerste en achtste lid, artikel 34, eerste lid, j° 7, de artikelen 34, tweede lid, en 35, beide j° 11, 25 en 29, artikel 36c, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 36h36c, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 36i36c, met uitzondering van een concrete beleidsbeslissing, artikel 36k, eerste en tweede of vierde en vijfde lid, artikel 37, eerste en tweede of vierde en vijfde lid, artikel 38, tweede lid, en artikel 40b, voor zover inhoudende de weigering een besluit als bedoeld in dat artikel te nemen en de artikelen 40 en 41, voor zover inhoudende de weigering een verzoek te doen als bedoeld in die artikelen, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

3. De artikelen 4.3 tot en met 4.6, 4.9 tot en met 4.12, 4.15a, 4.16 tot en met 4.19, 8.27, 8.36 en 8.39 van de Wet milieubeheer.

4. Artikel 43 van de Wet bodembescherming, voor zover inhoudende de afwijzing van een verzoek.

5.Artikel 6, derde lid, tweede volzin, van de Wet stedelijke vernieuwing, voorzover het betreft de aanwijzing van gemeenten waarvan naar het oordeel van de provincie gelet op de aard en de omvang van de stedelijke vernieuwingsopgave een ontwikkelingsprogramma in de zin van die wet wordt verlangd om in aanmerking te komen voor investeringsbudget op voet van die wet.

D

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

1. Artikel 7d van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

D2. De artikelen 3.4, eerste lid, onder b, voorzover het een aanwijzing betreft, 3.10 en 18.9, eerste en tweede lid, van de Telecommunicatiewet.

E

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

1. De artikelen 36, eerste lid, 37, 44, eerste lid, 45 en 70 van de Reconstructiewet Midden-Delfland.

2. De artikelen 20 tot en met 22, 72, eerste lid, 75 en 101, derde lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.

3. De artikelen 18, 46, 51, 52, 81, 82, 84, eerste en zevende lid, 85, 88 juncto 81, 90, 92, 108, 109, 111, 112, 114, 115, 131, derde lid, 137, 161, 167, 189, eerste lid, 196, eerste lid, en 211 van de Landinrichtingswet.

F

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1. Artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945.

2. Artikel 45, eerste lid, van de Algemene Bijstandswet en de artikelen 74 en 140 en hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

3. Artikelen 40 en 42 van de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

4. Wet melding collectief ontslag.

G

Ministerie van Defensie

Vervallen.

H

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

1. De artikelen 20, eerste lid, 38, 39 en 40 en hoofdstuk IV van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

2. De artikelen 14 en 16 van de Infectieziektenwet.