Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot het gedragstoezicht op financiële ondernemingen (Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 12 juli 2006, nr. FM 2006-01681 M;
Gelet op richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEG L 375), richtlijn nr. 87/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (PbEG 1987 L 42), richtlijn nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (PbEG L 228), richtlijn nr. 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141), richtlijn nr. 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen nr. 90/619/EEG, nr. 97/7/EG en nr. 98/27/EG (PbEG L 271), richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L 345) en richtlijn nr. 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PbEG L 9) en de artikelen 4:3, vierde lid, 4:5, derde lid, 4:9, derde lid, 4:10, derde lid, 4:11, derde en vierde lid, 4:14, tweede lid, 4:15, tweede lid, aanhef en onderdeel a en onderdeel b, onder 2°, 4:16, tweede en derde lid, 4:17, derde lid, 4:20, eerste lid, tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde lid, en vijfde lid, 4:22, eerste lid, 4:25, eerste lid, 4:26, derde lid, 4:27, vierde lid, 4:30a, derde lid, 4:32, tweede lid, 4:33, derde en vierde lid, 4:34, derde lid, 4:43, tweede lid, 4:48, tweede lid, 4:49, tweede lid, aanhef en onderdeel e, 4:51, vierde lid, 4:52, derde lid, 4:56, eerste lid, 4:61, 4:71, vierde lid, 4:72, derde lid, aanhef en onderdeel a, 4:73, derde lid, aanhef en onderdelen a en c, 4:74, tweede lid, 4:75, tweede lid, 4:76, tweede lid, 4:78, eerste lid, 4:85, derde lid, 4:86, 4:87, derde lid, 4:88, derde lid, en 4:89, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Raad van State gehoord (advies van 20 september 2006, nr. W06.06.0334/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006 (nr. FM 2006-02268 M);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

§

1.1

Definities

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    afsluitprovisie: vergoeding of beloning, in welke vorm dan ook, die een bemiddelaar ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst inzake een complex product tussen een aanbieder en een consument rechtstreeks of middellijk ontvangt van de aanbieder van het complexe product;

  • b.

    bestuurder: indien het een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder betreft, een ieder die krachtens wet een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder vertegenwoordigt of het beleid van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder bepaalt;

  • c.

    betalingstermijn: tijdvak dat ligt tussen:

    • 1°.

      het tijdstip waarop een aanbieder ter uitvoering van een overeenkomst inzake krediet een geldsom ter beschikking stelt, of aanvangt met het verschaffen van het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject of met het verlenen van een dienst en het tijdstip waarop de consument gehouden is de eerste betaling ter zake daarvan te hebben gedaan: of

    • 2°.

      twee opeenvolgende tijdstippen waarop een consument gehouden is ter zake van een overeenkomst inzake krediet een betaling te hebben gedaan;

  • d.

    complex product:

    • 1°.

      combinatie van twee of meer financiële producten die ten minste een financieel product omvat waarvan de waarde afhankelijk is van de ontwikkelingen op financiële markten of andere markten;

    • 2°.

      recht van deelneming in een beleggingsinstelling, niet zijnde een effect;

    • 3°.

      levensverzekering, niet zijnde een natura-uitvaartverzekering of een andere verzekering die uitsluitend strekt tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon of een verzekering waarbij de verplichting van de verzekeraar tot het doen van een uitkering of een reeks van uitkeringen alleen dan ontstaat, indien het overlijden van degene op wiens leven de verzekering betrekking heeft plaatsvindt voor de in de polis genoemde datum;

    • 4°.

      combinatie van een hypothecair krediet met een levensverzekering als bedoeld onder 3°, of met een spaarrekening;

    • 5°.

      beleggingsobject;

    • 6°.

      ander financieel product dat bij ministeriële regeling kan worden aangewezen indien dit ten behoeve van de vergelijkbaarheid van de onder 2 tot en met 5 bedoelde complexe producten met dit financiële product in verband met de belangen die het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet beoogt te beschermen wenselijk is; of

    • 7°.

      combinatie van een of meer onder 2° tot en met 6° bedoelde complexe producten met een of meer financiële producten;

  • e.

    consumptief krediet: krediet, niet zijnde hypothecair krediet;

  • f.

    deposito: tegoed bij een bank dat onmiddellijk kan worden opgevraagd en waarvan de rentetermijn ten hoogste twaalf maanden bedraagt;

  • g.

    doorlopende provisie: vergoeding of beloning, in welke vorm dan ook, niet zijnde afsluitprovisie, die een bemiddelaar na de totstandkoming van een overeenkomst inzake een complex product tussen een aanbieder en een consument rechtstreeks of middellijk ontvangt van de aanbieder van het complexe product;

  • h.

    doorlopend krediet: overeenkomst inzake:

    • 1°.

      geldkrediet waarbij de consument op verschillende tijdstippen geldsommen kan opnemen, voorzover het uitstaande saldo de kredietlimiet niet overschrijdt; of

    • 2°.

      goederenkrediet waarbij de aanbieder of een derde gehouden is aan een consument op verschillende tijdstippen het genot van een roerende zaak, financieel instrument of beleggingsobject te verschaffen of een dienst te verlenen, voorzover het uitstaande saldo de kredietlimiet niet overschrijdt;

  • i.

    eindtermen: normen met betrekking tot de vakbekwaamheid voor het verlenen van een bepaalde financiële dienst met betrekking tot een bepaald financieel product;

  • j.

    financieel derivaat: financieel instrument als bedoeld in artikel 4:60, eerste lid, onderdeel d, e, f of g, van de wet;

  • k.

    financiële bijsluiter: document waarin informatie over de in artikel 66, eerste of tweede lid, genoemde onderwerpen met betrekking tot een complex product is weergegeven op de ingevolge dat artikel voorgeschreven wijze;

  • l.

    geldmarktinstrument: financieel instrument als bedoeld in onderdeel c van de definitie van financieel instrument in artikel 1:1 van de wet;

  • m.

    gelieerde partij:

    • 1°.

      persoon die met een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder of met een bestuurder van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden;

    • 2°.

      persoon die direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten kan uitoefenen waardoor invloed van betekenis kan worden uitgeoefend op het zakelijk of financieel beleid van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder;

    • 3°.

      natuurlijke persoon die in een familierechtelijke betrekking staat tot een bestuurder van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder of tot een natuurlijke persoon als bedoeld onder 1° of 2°;

    • 4°.

      natuurlijke persoon die een persoonlijke relatie heeft met een bestuurder van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder of met een natuurlijke persoon als bedoeld onder 1° of 2°, in welke relatie hij het handelen van de bestuurder of de natuurlijke persoon met betrekking tot de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder kan beïnvloeden;

    • 5°.

      rechtspersoon waarin een bestuurder van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder of een natuurlijke persoon als bedoeld onder 3° of 4°, direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten kan uitoefenen waardoor sprake is van invloed van betekenis op het zakelijk of financieel beleid van die rechtspersoon; of

    • 6°.

      natuurlijke persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder;

  • n.

    hypothecair krediet: overeenkomst inzake krediet met een consument, bij het aangaan waarvan een recht van hypotheek wordt gevestigd, strekkende tot verhaal bij voorrang van de vordering tot voldoening van de door de consument verschuldigde betaling, dan wel met betrekking waartoe reeds een zodanig recht is gevestigd en waarbij het krediet wordt verleend tegen een voor hypothecaire financieringen van de aanbieder gebruikelijk effectief kredietvergoedingspercentage;

  • o.

    incident: gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming;

  • p.

    integriteitgevoelige functie:

    • 1°.

      leidinggevende functie direct onder de personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen of mede bepalen; of

    • 2°.

      functie waaraan een bevoegdheid is verbonden die een wezenlijk risico bevat voor de integere uitoefening van het bedrijf van een financiële onderneming;

  • q.

    integriteitrisico: gevaar voor de aantasting van de reputatie of bestaande of toekomstige bedreiging van vermogen of resultaat van een financiële onderneming als gevolg van een ontoereikende naleving van hetgeen bij of krachtens enig wettelijk voorschrift is voorgeschreven;

  • r.

    internationale jaarrekeningstandaarden: internationale standaarden voor jaarrekeningen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen van toepassing zijn verklaard overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 (PbEG L 243);

  • s.

    kosten: bedragen die een financiële onderneming in rekening brengt of ten laste laat komen van een cliënt, consument of deelnemer;

  • t.

    kredietlimiet:

    • 1°.

      maximum bedrag van door een consument bij de aanbieder van krediet op te nemen geldsommen ter uitvoering van een overeenkomst inzake doorlopend geldkrediet; of

    • 2°.

      maximumwaarde van door een aanbieder van krediet aan de consument te verschaffen genot van een zaak, financieel instrument of beleggingsobject, of te verlenen dienst ter uitvoering van een overeenkomst inzake doorlopend goederenkrediet;

  • u.

    kredietsom:

    • 1°.

      geldsom die de consument in het kader van een overeenkomst inzake geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande dat indien het doorlopend krediet betreft de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt; of

    • 2°.

      verschil tussen het totaal van de contante waarde van de roerende zaken, financiële instrumenten, beleggingsobjecten of diensten, waarvan de consument het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de consument worden verleend, in het kader van een overeenkomst inzake goederenkrediet, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande dat indien het doorlopend krediet betreft de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;

  • v.

    kredietvergoeding: kosten ter zake van een overeenkomst inzake krediet;

  • w.

    maandlast: bedrag dat een consument verschuldigd is aan betalingen ter zake van krediet, berekend voor één kalendermaand, met inbegrip van betalingen voor verzekeringen in verband met het krediet;

  • x.

    op- en afslagen: bedragen waarmee de door de deelnemers voor rechten van deelneming in een beleggingsinstelling betaalde of ontvangen prijs of terugbetaling worden verhoogd onderscheidenlijk verlaagd ten opzichte van de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming;

  • y.

    provisie: beloning of vergoeding, in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product;

  • z.

    retourprovisie: gedeelte van een door of ten laste van een beleggingsinstelling voor een dienst van een derde te betalen of betaalde vergoeding dat direct of indirect door de ontvanger wordt terugbetaald of doorbetaald;

  • aa.

    risico-indicator: weergave van het risiconiveau van een complex product;

  • bb.

    serie van beleggingsobjecten: verzameling van beleggingsobjecten waarvoor hetzelfde beleggingsobjectprospectus, bedoeld in artikel 4:30a, van de wet wordt opgesteld;

  • cc.

    termijnbedrag: bedrag van de betaling die een consument aan het einde van een betalingstermijn moet hebben gedaan;

  • dd.

    theoretische looptijd: lengte van de periode gedurende welke een consument ter zake van een doorlopend krediet gehouden is betalingen te doen berekend op de in bijlage A bij dit besluit aangegeven wijze;

  • ee.

    toetstermen: criteria waaraan de vakbekwaamheid van een persoon wordt getoetst om te kunnen vaststellen of deze voldoet aan de eindtermen;

  • ff.

    totale prijs van het krediet: maandlast vermenigvuldigd met de looptijd van de overeenkomst in kalendermaanden, dan wel, indien het doorlopend krediet betreft, maandlast vermenigvuldigd met de theoretische looptijd van de overeenkomst uitgedrukt in kalendermaanden;

  • gg.

    uitstaand saldo:

    • 1°.

      indien het geldkrediet betreft: op enig tijdstip bestaand totaal van de tot en met dat tijdstip door de consument opgenomen geldsommen, vermeerderd met de tot en met dat tijdstip aan de consument in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de tot en met dat tijdstip door de consument gedane betalingen;

    • 2°.

      indien het goederenkrediet betreft: op enig tijdstip bestaand totaal van de contante waarde van de roerende zaken, financiële instrumenten, beleggingsobjecten of diensten waarvan tot en met dat tijdstip aan de consument het genot is verschaft, of welke tot en met dat tijdstip aan de consument zijn verleend, vermeerderd met het totaalbedrag van de tot en met dat tijdstip aan de consument in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de tot en met dat tijdstip door de consument gedane betalingen;

  • hh.

    de wet: de Wet op het financieel toezicht.

§

1.2

Bijzondere bepalingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:3, vierde lid, en 4:5, derde lid, van de wet

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

De rechtspersoon, bedoeld in artikel 4:5, tweede lid, van de wet verstrekt bij de in dat lid bedoelde melding aan de Autoriteit Financiële Markten de volgende gegevens over de betrokken onderneming:

  • a.

    een opgave van de naam en het adres;

  • b.

    een opgave van de rechtsvorm;

  • c.

    indien de onderneming een rechtspersoon is: een opgave van de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen; en

  • d.

    indien de onderneming is ingeschreven in het handelsregister: een opgave van het nummer van inschrijving.

Hoofdstuk

2

Vakbekwaamheid van medewerkers

§

2.1

Eindtermen van vakbekwaamheid

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:9, derde lid, van de wet

Artikel

5

§

2.2

Bewijs van vakbekwaamheid

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:9, derde lid, van de wet

Artikel

6

Artikel

7

§

2.3

Vaststellen toetstermen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:9, derde lid, van de wet

Artikel

8

§

2.4

Exameninstituten

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:9, derde lid, van de wet

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Hoofdstuk

3

Betrouwbaarheid

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:10, derde lid, van de wet

Artikel

12

De Autoriteit Financiële Markten stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10, eerste lid, van de wet buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.

Artikel

13

De Autoriteit Financiële Markten neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 12, in ieder geval de volgende antecedenten in aanmerking:

Artikel

14

Artikel

15

De betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 12 staat niet buiten twijfel indien deze veroordeeld is terzake van een misdrijf, genoemd in onderdeel 1 van bijlage C, tenzij er sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht jaren of meer zijn verstreken.

Artikel

16

De Autoriteit Financiële Markten neemt bij de vaststelling, bedoeld in artikel 12, in aanmerking:

  • a.

    het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging of gedragingen en de overige omstandigheden van het geval;

  • b.

    de belangen die de wet beoogt te beschermen; en

  • c.

    de overige belangen van de beheerder, beleggingsmaatschappij, beleggingsonderneming, bewaarder of financiëledienstverlener en de betrokkene.

Hoofdstuk

4

Integere uitoefening van het bedrijf

§

4.1

Beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:11, derde en vierde lid, en 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet

Artikel

17

Artikel

18

Een beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder als bedoeld in artikel 4:14, eerste lid, van de wet beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot het tegengaan van verstrengeling van de privé-belangen van personen die het beleid van de financiële onderneming bepalen, personen die onderdeel zijn van een orgaan dat is belast met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, andere werknemers, of andere personen die in opdracht van de betrokken onderneming op structurele basis werkzaamheden voor haar verrichten met haar belangen of die van haar deelnemers.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

§

4.2

Beleggingsondernemingen

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:11, derde en vierde lid, en 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de wet

Artikel

23

Een beleggingsonderneming draagt er, met het oog op de integere uitoefening van haar bedrijf, zorg voor dat het beleid, bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de wet, zijn neerslag vindt in procedures en maatregelen.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

§

4.3

Financiëledienstverleners

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:11, derde en vierde lid, en 4:15, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet

Artikel

28

Artikel

29

Hoofdstuk

5

Beheerste uitoefening van het bedrijf

§

5.1

Algemene aspecten van de bedrijfsvoering

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de wet

Artikel

30

§

5.2

Gedragsaspecten van de bedrijfsvoering

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en 4:15, tweede lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, van de wet

Artikel

32

Artikel

34

Artikel

35

Hoofdstuk

6

Uitbesteden van werkzaamheden

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:16, tweede en derde lid, van de wet

Artikel

36

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

  • a.

    beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat, instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat en de eventueel aan die instellingen verbonden bewaarders; en

  • b.

    beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat, beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat en de eventueel aan die beleggingsinstellingen verbonden bewaarders.

Artikel

38

Hoofdstuk

7

Klachtenafhandeling

§

7.1

Interne klachtenprocedure

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:17, derde lid, van de wet

Artikel

39

Een beleggingsonderneming of financiëledienstverlener als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de wet stelt aan alle personen die binnen haar onderscheidenlijk zijn onderneming betrokken zijn bij de afhandeling van klachten van cliënten of consumenten over financiële diensten of financiële producten van de financiële onderneming, een beschrijving beschikbaar van de te volgen procedure voor de afhandeling van die klachten.

Artikel

40

Met het oog op een adequate behandeling van klachten van cliënten of consumenten over financiële diensten of financiële producten van een beleggingsonderneming of financiëledienstverlener als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de wet, beschikt de beleggingsonderneming of de financiëledienstverlener over een behoorlijke administratie van die klachten, waarin ten minste worden vastgelegd:

  • a.

    de naam en het adres van de cliënt of consument die een klacht heeft ingediend;

  • b.

    de klacht, met de daarbij behorende dagtekening van ontvangst;

  • c.

    een omschrijving van de klacht; en

  • d.

    een beschrijving van de wijze waarop de financiële onderneming de klacht heeft behandeld.

Artikel

41

Een beleggingsonderneming of financiëledienstverlener bewaart de gegevens, bedoeld in artikel 40, gedurende een periode van ten minste een jaar nadat de klacht door haar onderscheidenlijk hem is afgehandeld.

Artikel

42

Een beheerder als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de wet voorziet in procedures en maatregelen die waarborgen dat klachten van deelnemers in door hem beheerde beleggingsinstellingen zorgvuldig, verifieerbaar, consistent en binnen een redelijke termijn worden afgehandeld.

§

7.2

Erkende geschilleninstantie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:17, derde lid, van de wet

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Een erkende geschilleninstantie draagt er zorg voor dat de kosten voor het aanhangig maken van een geschil zodanig beperkt blijven dat de toegang tot de geschilleninstantie niet onredelijk wordt belemmerd.

Artikel

47

Een erkende geschilleninstantie draagt er zorg voor dat de behandeling van een geschil binnen een redelijke termijn wordt voltooid.

Artikel

48

Een erkende geschilleninstantie stelt aan een financiëledienstverlener die zich bij haar wil aansluiten niet als voorwaarde voor aansluiting dat de financiëledienstverlener andere regels naleeft dan die welke betrekking hebben op het aanhangig maken van een geschil bij de geschilleninstantie of de verdere behandeling van een geschil door de geschilleninstantie.

Hoofdstuk

8

Zorgvuldige dienstverlening

Afdeling

8.1

Informatieverstrekking

§

8.1.1

Inleidende bepaling

Bepaling ter uitvoering van de artikelen 4:22, eerste lid, 4:72, derde lid, aanhef en onderdeel a, en 4:73, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de wet

Artikel

49

§

8.1.2

Algemene informatie over beheerders, beleggingsinstellingen, bewaarders, beleggingsondernemingen en kredietinstellingen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:22, eerste lid, van de wet

Artikel

50

Artikel

51

§

8.1.3

Reclame-uitingen en andere onverplichte precontractuele informatie

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:22, eerste lid, van de wet

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

De Autoriteit Financiële Markten kan regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de informatie, bedoeld in de artikelen 52 en 53, wordt gepresenteerd of geformuleerd alsmede met betrekking tot de wijze van berekening van historische of toekomstige rendementen, kosten en risico’s als bedoeld in artikel 52, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid.

Artikel

55

Artikel

56

De Autoriteit Financiële Markten kan nadere regels stellen met betrekking tot reclame-uitingen van beleggingsondernemingen.

§

8.1.4

Verplichte precontractueleinformatie

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:20, eerste en tweede lid, en 4:73, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de wet

Artikel

57

Artikel

58

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

59

De Autoriteit Financiële Markten stelt nadere regels met betrekking tot de door een beleggingsonderneming voorafgaand aan het totstandkomen van een overeenkomst aan haar cliënten te verstrekken gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van haar financiële diensten en de financiële instrumenten waarop die diensten betrekking hebben.

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Indien in geval van een overeenkomst inzake een schadeverzekering een risico is gelegen in een andere lidstaat wordt de aan de cliënt te verstrekken informatie gegeven volgens de in die andere lidstaat vastgestelde regels ter uitvoering van de artikelen 31 en 43 van richtlijn nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (PbEG L 228).

Artikel

63

§

8.1.5

Financiële bijsluiter

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:22, eerste lid, van de wet

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

§

8.1.6

Informatie gedurende de looptijd van een overeenkomst

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:20, derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde en vijfde lid, van de wet

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Een beleggingsonderneming die transacties in financiële instrumenten en andere daarmee verband houdende handelingen verricht voor rekening van een cliënt, verstrekt aan die cliënt onverwijld een nota die voldoet aan door de Autoriteit Financiële Markten te stellen regels met betrekking tot op de nota te vermelden gegevens.

Artikel

70

Artikel

71

De Autoriteit Financiële Markten stelt nadere regels met betrekking tot het verstrekken van informatie door een beleggingsonderneming aan haar cliënten gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake het verlenen van beleggingsdiensten.

Artikel

72

Artikel

73

Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een levensverzekering verstrekt een levensverzekeraar de cliënt, voorzover van toepassing, ten minste de volgende informatie:

  • a.

    iedere wijziging van zijn handelsnaam of handelsnamen, statutaire naam, rechtsvorm of adres;

  • b.

    iedere wijziging van de polisvoorwaarden;

  • c.

    voorzover zulks niet blijkt uit een wijziging van de polisvoorwaarden: iedere wijziging van de overeenkomst met betrekking tot de in de artikelen 57, eerste lid, onderdeel c, en 61, eerste lid, onderdelen b tot en met l en n tot en met s, bedoelde onderwerpen of van de op die onderdelen van toepassing zijnde regelgeving;

  • d.

    de jaarlijkse winstdeling;

  • e.

    de actuele afkoop- of premievrije waarde, bedoeld in artikel 61, eerste lid, onderdeel l, indien de cliënt daarom verzoekt; en

  • f.

    indien de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling: het gevoerde beheer van de beleggingsinstelling.

Artikel

74

Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een natura-uitvaartverzekering of een overeenkomst die strekt tot fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon verstrekt een natura-uitvaartverzekeraar de cliënt, voorzover van toepassing, ten minste de volgende informatie:

  • a.

    iedere wijziging van zijn handelsnaam of handelsnamen, statutaire naam, rechtsvorm of adres;

  • b.

    iedere wijziging van de polisvoorwaarden; en

  • c.

    voorzover zulks niet blijkt uit een wijziging van de polisvoorwaarden: iedere wijziging van de overeenkomst ten aanzien van de in de artikelen 57, eerste lid, onderdeel c, en 63, eerste lid, onderdelen b tot en met h, j en l bedoelde onderwerpen of van de op die onderdelen van toepassing zijnde regelgeving.

Artikel

75

Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een schadeverzekering stelt een schadeverzekeraar met zetel buiten Nederland die de branche Aansprakelijkheid Motorrijtuigen uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland de cliënt binnen twee weken in kennis van een wijziging in de naam of het adres van de schade-afhandelaar, bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, onderdeel e, van de wet.

§

8.1.7

Informatieverstrekking in het kader van een overeenkomst op afstand

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:20, eerste lid, tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel b, vierde lid, en vijfde lid, van de wet

Artikel

76

Deze paragraaf is niet van toepassing op financiëledienstverleners voorzover zij het in het kader van het verlenen van beleggingsdiensten adviseren over financiële instrumenten.

Artikel

77

Artikel

78

Artikel

79

Artikel

80

Gedurende de looptijd van een overeenkomst op afstand verstrekt een financiëledienstverlener aan de consument op diens verzoek de voorwaarden van de overeenkomst. Voorts kan de consument het gebruik van een ander middel van communicatie op afstand verlangen, tenzij dat niet met de tot stand gekomen overeenkomst op afstand te verenigen is.

Afdeling

8.2

Overige bepalingen met betrekking tot zorgvuldige dienstverlening

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:25, eerste lid, van de wet

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

Artikel

84

De Autoriteit Financiële Markten stelt regels die ertoe strekken dat een beleggingsonderneming handelt in het belang van haar cliënten.

Artikel

85

Een beleggingsonderneming verricht geen transactie voor rekening van een cliënt, indien de op naam van de cliënt aanwezige saldi ontoereikend zijn om aan de verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit die transactie.

Artikel

86

Hoofdstuk

9

Meldingsplichten

Afdeling

9.1

Melding wijzigingen door financiële ondernemingen

§

9.1.1

Beheerders

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:26, derde lid, van de wet

Artikel

87

Deze paragraaf is niet van toepassing op beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten met zetel in een andere lidstaat en op beheerders van beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat.

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Een beheerder zendt een afschrift van elke met een bewaarder gesloten overeenkomst alsmede van wijzigingen van een met een bewaarder gesloten overeenkomst binnen twee weken na ondertekening of wijziging van de overeenkomst aan de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel

91

Artikel

92

§

9.1.2

Beleggingsondernemingen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:26, derde lid, van de wet

Artikel

93

Deze paragraaf is niet van toepassing op beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat.

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

97

Artikel

98

Een beleggingsonderneming met zetel in Nederland die door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat beleggingsdiensten verleent, meldt aan de Autoriteit Financiële Markten en de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat schriftelijk ten minste een maand tevoren:

  • a.

    een wijziging van de financiële diensten die de beleggingsonderneming in de andere lidstaat verleent; en

  • b.

    het voornemen om het verlenen van beleggingsdiensten door middel van het verrichten van diensten naar de andere lidstaat te staken.

Artikel

99

§

9.1.3

Collectieve vergunninghouders

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:26, derde lid, van de wet

Artikel

100

Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:105, eerste lid, van de wet meldt aan de Autoriteit Financiële Markten binnen twee weken schriftelijk een wijziging in:

  • a.

    de naam en het adres van een aangesloten onderneming;

  • b.

    de rechtsvorm van een aangesloten onderneming;

  • c.

    indien een aangesloten onderneming een rechtspersoon is: de statutaire zetel, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen; of

  • d.

    indien een aangesloten onderneming is ingeschreven in het handelsregister: het nummer van de inschrijving.

§

9.1.4

Financiëledienstverleners

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:26, derde lid, van de wet

Artikel

101

Deze paragraaf is niet van toepassing op:

  • a.

    bemiddelaars in verzekeringen met zetel in een andere lidstaat;

  • b.

    financiëledienstverleners die voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling of verzekeraar een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben of voor de uitoefening van het bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring van ondertoezichtstelling hebben;

  • c.

    financiëledienstverleners met zetel in een andere lidstaat of een aangewezen staat die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen; en

  • d.

    herverzekeringsbemiddelaars met zetel in een andere lidstaat.

Artikel

102

Artikel

103

Artikel

104

Een financiëledienstverlener meldt aan de Autoriteit Financiële Markten binnen twee weken schriftelijk een wijziging in:

  • a.

    zijn naam en adres;

  • b.

    zijn rechtsvorm;

  • c.

    indien hij een rechtspersoon is: zijn statutaire zetel, statutaire naam en handelsnaam of handelsnamen;

  • d.

    indien hij is ingeschreven in het handelsregister: het nummer van de inschrijving;

  • e.

    de financiële diensten die hij verleent of de financiële producten waarop deze diensten betrekking hebben;

  • f.

    indien hij een bemiddelaar in verzekeringen is: de natuurlijke personen die zijn beleid bepalen; of

  • g.

    indien hij een gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent is: de verzekeraar voor wie zijn volmacht geldt of de natuurlijke personen die zijn beleid bepalen.

§

9.1.5

Verzekeraars

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:26, derde lid, van de wet

Artikel

105

Een schadeverzekeraar met zetel in Nederland die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent of een schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, meldt een wijziging in de naam of het adres van een door hem in een andere lidstaat aangestelde schaderegelaar als bedoeld in artikel 4:70, tweede lid, van de wet binnen twee weken schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel

106

Een schadeverzekeraar met zetel buiten Nederland die de branche Aansprakelijkheid motorrijtuigen uitoefent door middel van het verrichten van diensten naar Nederland meldt een wijziging in de akte van aanstelling van de schade-afhandelaar, bedoeld in artikel 4:71, derde lid, van de wet binnen twee weken schriftelijk aan de Autoriteit Financiële Markten.

Afdeling

9.2

Meldingsplicht accountant

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:27, vierde lid, van de wet

Artikel

107

Artikel

108

Hoofdstuk

10

Aanvullende regels betreffende aanbieden

Afdeling

10.1

Beleggingsobjecten

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:30a, derde lid, van de wet

Artikel

109

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt in afwijking van artikel 1, onderdeel m, verstaan onder gelieerde partij:

  • a.

    persoon die met een aanbieder van beleggingsobjecten in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden;

  • b.

    persoon die direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten kan uitoefenen in een aanbieder van beleggingsobjecten waardoor invloed van betekenis kan worden uitgeoefend op diens zakelijk of financieel beleid;

  • c.

    natuurlijke persoon die in een familierechtelijke betrekking staat of een persoonlijke relatie heeft met een bestuurder van een aanbieder van beleggingsobjecten of met een natuurlijke persoon als bedoeld in onderdeel a of b, op grond van welke relatie hij het handelen van de bestuurder of de natuurlijke persoon met betrekking tot de aanbieder van beleggingsobjecten kan beïnvloeden; of

  • d.

    rechtspersoon waarin een bestuurder van een aanbieder van beleggingsobjecten of een natuurlijke persoon als bedoeld in onderdeel c direct of indirect stemrecht kan uitoefenen of anderszins bepaalde rechten kan uitoefenen waardoor sprake is van invloed van betekenis op het zakelijk of financieel beleid van die rechtspersoon.

Artikel

110

Afdeling

10.2

Krediet

§

10.2.1

Kredietprospectus

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:33, derde en vierde lid, van de wet

Artikel

111

Artikel 4:33, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op:

  • a.

    aanbieders van hypothecair krediet;

  • b.

    aanbieders van krediet, voorzover het krediet onderdeel uitmaakt van een complex product;

  • c.

    aanbieders van krediet voorzover zij overeenkomsten inzake krediet beheren of uitvoeren; en

  • d.

    aanbieders van krediet voorzover zij krediet aanbieden tegen onderpand van effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, die tot zekerheid dienen voor de terugbetaling van het krediet aan een consument die reeds op het moment van aangaan van de overeenkomst inzake krediet bezitter is van de te verpanden effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, van welk krediet de kredietsom of de kredietlimiet gedurende de looptijd van de overeenkomst inzake het krediet niet hoger is dan zeventig procent van de waarde van de te verpanden effecten, indien het effecten betreffen als bedoeld in onderdeel a van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, dan wel niet hoger is dan tachtig procent van de waarde van de te verpanden effecten, indien het effecten betreffen als bedoeld in onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, en:

    • 1°.

      die effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt; of

    • 2°.

      de waarde van die effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is.

Artikel

112

§

10.2.2

Verplichting tot inwinnen van informatie

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:32, tweede lid, en 4:34, derde lid, van de wet

Artikel

113

Artikel

114

Artikel

115

Afdeling

10.3

Rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

§

10.3.1

Regels voor alle beheerders, belegginginstellingen en bewaarders

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:43, tweede lid, 4:48, tweede lid, 4:49, tweede lid, aanhef en onderdeel e, 4:51, vierde lid, en 4:52, derde lid, van de wet

Artikel

116

De tussen een beheerder en een bewaarder te sluiten overeenkomst, bedoeld in artikel 4:43, eerste lid, van de wet, bepaalt in ieder geval dat:

  • a.

    de bewaarder bij het bewaren in het belang van de deelnemers in de beleggingsinstelling optreedt;

  • b.

    de bewaring ten name van de beleggingsinstelling op een zodanige wijze geschiedt dat over de in bewaring gegeven activa slechts kan worden beschikt door de beheerder en de bewaarder tezamen;

  • c.

    de bewaarder de in bewaring gegeven activa slechts afgeeft tegen ontvangst van een verklaring van de beheerder waaruit blijkt dat afgifte wordt verlangd in verband met de regelmatige uitoefening van de beheerfunctie;

  • d.

    de bewaarder volgens het recht van de staat waar de beheerder zijn zetel heeft jegens de beleggingsinstelling en de deelnemers aansprakelijk is voor door hen geleden schade voorzover de schade het gevolg is van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen, ook indien de bewaarder de bij hem in bewaring gegeven activa geheel of gedeeltelijk aan een derde heeft toevertrouwd;

  • e.

    indien bewijzen van rechten van deelneming worden afgegeven, deze bewijzen door de bewaarder worden ondertekend;

  • f.

    een voorstel door de beheerder tot wijziging van de tussen de beleggingsinstelling en de deelnemers geldende voorwaarden tezamen met de bewaarder wordt gedaan; en

  • g.

    indien de overeenkomst de activa van een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft, dat de bewaarder:

    • 1°.

      zich ervan vergewist dat het aanbieden, verkoop, inkoop en intrekking van alsmede terugbetaling op rechten van deelneming voor rekening van de beleggingsinstelling, overeenkomstig de wet of de statuten onderscheidenlijk het fondsreglement van de beleggingsinstelling geschieden;

    • 2°.

      zich ervan vergewist dat bij transacties met betrekking tot de activa van de beleggingsinstelling de tegenprestatie binnen de gebruikelijke termijnen wordt voldaan;

    • 3°.

      zich ervan vergewist dat de opbrengsten van de beleggingsinstelling een bestemming krijgen in overeenstemming met de wet of de statuten onderscheidenlijk het fondsreglement van de beleggingsinstelling;

    • 4°.

      zich ervan vergewist dat de waarde van de rechten van deelneming wordt berekend overeenkomstig de statuten onderscheidenlijk het fondsreglement van de beleggingsinstelling; en

    • 5°.

      de aanwijzingen van de beheerder dient uit te voeren, tenzij deze in strijd zijn met de wet of de statuten onderscheidenlijk het fondsreglement van de beleggingsinstelling.

Artikel

118

Artikel

120

Artikel

121

Artikel

122

Artikel

123

Artikel

124

Artikel

125

§

10.3.2

Aanvullende regels voor instellingen voor collectieve belegging in effecten

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:51, vierde lid, 4:56, eerste lid, en 4:61 van de wet

Artikel

126

Artikel

127

Artikel

128

De statuten of het fondsreglement van een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de wet vermelden:

  • a.

    de wijze waarop de bepaling plaatsvindt van de prijs bij het aanbieden, de verkoop- of inkoopprijs, en het bedrag bij terugbetaling van de waarde van de rechten van deelneming; en

  • b.

    de aard van de kosten die ten laste komen van het resultaat, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

Artikel

129

Een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de wet die belegt in rechten van deelneming in andere beleggingsinstellingen die door haar beheerder worden beheerd of die worden beheerd door een beheerder waarmee haar beheerder in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur is verbonden, brengt geen kosten in rekening voor inschrijving of aflossing ten aanzien van de rechten van deelneming in die andere beleggingsinstellingen.

Artikel

130

Het beheerde vermogen van een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de wet wordt uitsluitend belegd in:

  • a.

    effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de notering of worden verhandeld op een markt in financiële instrumenten in een lidstaat;

  • b.

    effecten en geldmarktinstrumenten die zijn toegelaten tot de notering of worden verhandeld op een markt in financiële instrumenten in een staat die geen lidstaat is, voorzover de statuten of het fondsreglement van de instelling voor collectieve belegging in effecten voorzien in belegging in deze financiële instrumenten;

  • c.

    effecten waarvan het aannemelijk is dat zij binnen een jaar na emissie zullen worden toegelaten tot de notering of ter verhandeling zullen worden aangeboden op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten voorzover de statuten of het fondsreglement van de instelling voor collectieve belegging in effecten voorzien in belegging in deze financiële instrumenten;

  • d.

    rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten voor het aanbieden waarvan op grond van artikel 2:65 van de wet een vergunning is verleend of in instellingen voor collectieve belegging in effecten die overeenkomstig de richtlijn beleggingsinstellingen in een andere lidstaat zijn toegelaten, indien de betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten volgens hun statuten of fondsreglementen niet meer dan tien procent van hun beheerde vermogen beleggen in rechten van deelneming in andere beleggingsinstellingen;

  • e.

    rechten van deelneming in beleggingsinstellingen met zetel in een aangewezen staat of in beleggingsinstellingen waarop het toezicht naar het oordeel van de toezichthoudende instanties in andere lidstaten gelijkwaardig is aan de richtlijn beleggingsinstellingen en ten aanzien waarvan de samenwerking tussen de toezichthouders en de toezichthoudende instanties genoegzaam is gewaarborgd, indien:

    • 1°.

      de rechten van deelneming in de beleggingsinstellingen op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

    • 2°.

      het reglementaire of statutaire doel van de beleggingsinstellingen uitsluitend is het beleggen in effecten, geldmarktinstrumenten, deposito’s of financiële derivaten met toepassing van het beginsel van risicospreiding;

    • 3°.

      de op de beleggingsinstellingen toepasselijke regels inzake scheiding van het vermogen, opnemen en verstrekken van leningen en verkopen van effecten en geldmarktinstrumenten vanuit een ongedekte positie gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van de richtlijn beleggingsinstellingen; en

    • 4°.

      de beleggingsinstellingen volgens hun statuten of fondsreglementen niet meer dan tien procent van hun beheerde vermogen beleggen in rechten van deelneming in andere beleggingsinstellingen;

  • f.

    deposito’s;

  • g.

    financiële derivaten die zijn toegelaten tot de notering of worden verhandeld op een markt in financiële instrumenten, voorzover de waarde afhankelijk is van de in dit artikel genoemde financiële instrumenten en deposito’s, financiële indices, rentetarieven, wisselkoersen of valuta’s waarin de instelling voor collectieve belegging in effecten krachtens haar statuten of reglementen mag beleggen;

  • h.

    financiële derivaten die niet op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten worden verhandeld, indien:

    • 1°.

      de waarde afhankelijk is van de in dit artikel genoemde financiële instrumenten en deposito’s, financiële indices, rentetarieven, wisselkoersen of valuta’s waarin instellingen voor collectieve belegging in effecten krachtens haar statuten of reglementen mag beleggen;

    • 2°.

      de tegenpartij een aan prudentieel toezicht onderworpen instelling is en behoort tot de categorieën die erkend zijn door de Autoriteit Financiële Markten of een toezichthoudende instantie in een andere lidstaat; en

    • 3°.

      zij aan betrouwbare en verifieerbare dagelijkse waardering onderworpen zijn en te allen tijde tegen hun waarde in het economisch verkeer op initiatief van de instelling voor collectieve belegging in effecten kunnen worden verkocht, te gelde gemaakt of afgesloten door een compenserende transactie; of

  • i.

    geldmarktinstrumenten die niet op een gereglementeerde markt of andere markt in financiële instrumenten worden verhandeld, indien de emissie of de emittent van deze instrumenten zelf aan regelgeving is onderworpen met het oog op de bescherming van beleggers en spaargelden, en deze instrumenten:

    • 1°.

      worden uitgegeven of gegarandeerd door een centrale, regionale of plaatselijke overheid, de centrale bank van een lidstaat, de Europese Centrale Bank, de Europese Unie of de Europese Investeringsbank, een staat die geen lidstaat is, een deelstaat van een federale staat of een internationale publiekrechtelijke instelling waarin een of meer lidstaten deelnemen;

    • 2°.

      worden uitgegeven door een onderneming waarvan effecten worden verhandeld op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten;

    • 3°.

      worden uitgegeven of gegarandeerd door een instelling die in een lidstaat aan prudentieel toezicht is onderworpen of door een instelling die onderworpen is aan prudentieel toezicht dat in ieder geval gelijkwaardig is aan het ingevolge het gemeenschapsrecht geldende prudentieel toezicht; of

    • 4°.

      worden uitgegeven door andere instellingen waarvoor een gelijkwaardige bescherming van de belegger geldt als is vastgelegd in dit onderdeel, aanhef en onder 1°, 2° en 3°, indien de uitgevende instelling een onderneming is waarvan het kapitaal en de reserves in totaal ten minste € 10.000.000 bedragen en die haar jaarrekeningen presenteert en publiceert overeenkomstig de Vierde richtlijn nr. 78/660/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3 sub g) van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschappen (PbEG L 222), of een rechtspersoon is die binnen een groep waartoe een of meer ondernemingen waarvan de aandelen zijn toegelaten tot notering aan een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten behoren, specifiek gericht is op de financiering van de groep, of een rechtspersoon is specifiek gericht op de financiering van effectiseringsinstrumenten waarvoor een bankliquiditeitenlijn bestaat.

Artikel

131

In afwijking van artikel 130 kan het beheerde vermogen van een instelling voor collectieve belegging in effecten:

  • a.

    voor ten hoogste tien procent worden belegd in effecten en geldmarktinstrumenten die niet zijn toegelaten tot of worden verhandeld op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten;

  • b.

    indien het een beleggingsmaatschappij betreft: worden belegd in zaken die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar werkzaamheid; of

  • c.

    worden aangehouden in accessoir liquide middelen.

Artikel

132

Het beheerde vermogen van een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de wet wordt niet belegd in edele metalen of in certificaten die deze metalen vertegenwoordigen.

Artikel

133

Artikel

134

Artikel

135

Artikel

136

Artikel

137

Artikel

138

Artikel

139

Artikel

140

Artikel

141

Artikel 140, eerste en tweede lid, is niet van toepassing op het verwerven van onderscheidenlijk het beleggen in:

  • a.

    effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of worden gegarandeerd door een lidstaat, een openbaar lichaam met verordenende bevoegdheid in een lidstaat, een staat die geen lidstaat is of een internationale organisatie waarin een of meer lidstaten deelnemen;

  • b.

    aandelen in het kapitaal van een rechtspersoon, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, die met inachtneming van de begrenzingen, bedoeld in de artikelen 134, 135, 136, eerste lid, 137, 139 en 140 zijn vermogen in hoofdzaak belegt in effecten van uitgevende instellingen, gevestigd in die staat, wanneer krachtens de wet van die staat een dergelijke deelneming voor de instelling voor collectieve belegging in effecten de enige mogelijkheid is om in effecten van uitgevende instellingen in die staat te beleggen; of

  • c.

    aandelen in het kapitaal van een dochteronderneming van de beleggingsmaatschappij die uitsluitend ten behoeve van de beleggingsmaatschappij bepaalde beheers-, advies- of verhandelingswerkzaamheden verricht in de staat waar de dochteronderneming is gevestigd, met het oog op de inkoop van rechten van deelneming op verzoek van deelnemers.

Artikel

142

De artikelen 134 tot en met 139 zijn gedurende zes maanden na het eerste aanbod van de rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten niet van toepassing. De instelling voor collectieve belegging in effecten neemt gedurende die periode de beginselen van risicospreiding in haar beleggingen in acht.

Artikel

143

Artikel

144

Een instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, van de wet legt binnen vier weken na een verzoek daartoe van de Autoriteit Financiële Markten, dan wel binnen vier weken na afloop van het boekjaar, een mededeling van een accountant over aan de Autoriteit Financiële Markten waaruit blijkt dat de instelling voor collectieve belegging in effecten in overeenstemming heeft gehandeld met de artikelen 130 tot en met 143.

Artikel

146

Artikel

147

Afdeling

10.4

Verzekeringen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:71, vierde lid, van de wet

Artikel

148

Artikel

149

Hoofdstuk

11

Aanvullende regels betreffende bemiddelen

Afdeling

11.1

Algemeen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:73, derde lid, aanhef en onderdeel c, van de wet

Artikel

150

Artikel

151

Indien een overeenkomst inzake een complex product tijdens de eerste vijf jaar na de totstandkoming vroegtijdig wordt beëindigd, anders dan door overlijden van de verzekerde of anders dan door verkoop van de onroerende zaak waarop het complexe product betrekking heeft, wordt de afsluitprovisie evenredig verminderd.

Afdeling

11.2

Krediet

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:74, tweede en derde lid, van de wet

Artikel

152

Artikel 4:74, eerste lid, van de wet, is niet van toepassing op:

  • a.

    overeenkomsten inzake krediet waarvoor bij het aangaan hypothecaire zekerheid wordt verleend of inzake krediet waarvoor reeds hypothecaire zekerheid bestaat, indien het krediet wordt verleend tegen een voor hypothecaire kredieten van de betrokken aanbieder gebruikelijk effectief kredietvergoedingspercentage;

  • b.

    overeenkomsten inzake krediet, voorzover het krediet wordt aangeboden tegen onderpand van effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, die tot zekerheid dienen voor de terugbetaling van het krediet aan een consument die reeds op het moment van aangaan van de overeenkomst inzake krediet bezitter is van de te verpanden effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, van welk krediet de kredietsom of de kredietlimiet gedurende de looptijd van de overeenkomst inzake het krediet niet hoger is dan zeventig procent van de waarde van de te verpanden effecten, indien het effecten betreffen als bedoeld in onderdeel a van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, dan wel niet hoger is dan tachtig procent van de waarde van de te verpanden effecten, indien het effecten betreffen als bedoeld in onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, en:

    • 1°.

      die effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt; of

    • 2°.

      de waarde van die effecten als bedoeld in onderdeel a, dan wel onderdeel b van de definitie van effect in artikel 1:1 van de wet, door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is.

Artikel

153

Artikel

154

Een bemiddelaar heeft slechts aanspraak op provisie ter zake van tot stand gekomen overeenkomsten.

Artikel

155

Artikel

156

Een bemiddelaar heeft over de periode waarin een consument ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, geen aanspraak op provisie ter zake van de desbetreffende overeenkomst.

Artikel

157

Artikel

158

Afdeling

11.3

Verzekeringen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 4:75, tweede lid, van de wet

Artikel

159

Artikel

160

Hoofdstuk

12

Aanvullende regels betreffende herverzekeringsbemiddelen

Bepaling ter uitvoering van artikel 4:76, tweede lid, van de wet

Hoofdstuk

13

Aanvullende regels betreffende optreden als clearinginstelling

Bepaling ter uitvoering van artikel 4:78, eerste lid, van de wet

Artikel

162

Hoofdstuk

14

Aanvullende regels betreffende verlenen van beleggingsdiensten

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:85, derde lid, 4:86, 4:87, derde lid, 4:88, derde lid, en 4:89, tweede lid, van de wet

Artikel

163

Artikel

164

Artikel

165

De Autoriteit Financiële Markten kan regels stellen met betrekking tot:

  • a.

    de maatregelen ter bescherming van de rechten van de cliënt en ter voorkoming van het gebruik van financiële instrumenten of gelden van de cliënt, bedoeld in artikel 4:87, eerste en tweede lid, van de wet; en

  • b.

    de wijze waarop de instemming, bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, onderdeel b, van de cliënt kan worden verkregen voor gebruik van diens financiële instrumenten voor eigen rekening door de beleggingsonderneming.

Artikel

166

Een vermogensbeheerder die tevens beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten met zetel in Nederland is, belegt in het kader van het beheer van een individueel vermogen de gelden van de cliënt niet geheel of gedeeltelijk in door hem beheerde beleggingsinstellingen zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de cliënt.

Artikel

168

Hoofdstuk

15

Slotbepalingen

Artikel

170

Tot 1 oktober 2007 is artikel 6 niet van toepassing op financiëledienstverleners die niet bemiddelen in verzekeringen, optreden als gevolmachtigde agent of optreden als ondergevolmachtigde agent, voorzover zij op 1 januari 2006 niet voldeden aan artikel 17 van het Besluit financiële dienstverlening en aannemelijk kunnen maken dat zij vanaf 1 oktober 2007 wel zullen voldoen aan artikel 6.

Artikel

171

Artikel

172

Artikel 28, tweede lid, is niet van toepassing ten aanzien van personen die zich op 1 januari 2006 reeds onder de verantwoordelijkheid van de financiëledienstverlener, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, rechtstreeks bezighielden met het verlenen van financiële diensten.

Artikel

173

Tot 1 april 2007 is artikel 52, vijfde lid, niet van toepassing op financiële ondernemingen voorzover zij:

  • a.

    onverminderd artikel 65, eerste lid, aan de consument of, indien het een recht van deelneming in een beleggingsinstelling betreft, cliënt een financiële bijsluiter verstrekken voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst;

  • b.

    in de informatie die zij aan de consument of, indien het een recht van deelneming in een beleggingsinstelling betreft, cliënt verstrekken over het complexe product geen financiële bijsluiter opnemen die is opgesteld op grond van het Besluit financiële bijsluiter, zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit financiële dienstverlening; en

  • c.

    de consument adequaat schriftelijk informeren over de verschillen tussen de berekening van de rendementen, kosten en risico’s ten behoeve van de financiële bijsluiter, bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdelen c en g, onderscheidenlijk tweede lid, onderdelen d en f, en de berekeningen die ten grondslag liggen aan de overige informatie die zij aan de consument of, indien het een recht van deelneming in een belegginginstelling betreft, cliënt verstrekken.

Artikel

174

Artikel

175

De artikelen 153 tot en met 157 zijn niet van toepassing op overeenkomsten inzake krediet, niet zijnde doorlopend krediet, die zijn afgesloten voor 1 januari 1992.

Artikel

177

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

178

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, G.Zalm
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin

Bijlage

A

behorend bij artikel 1, onderdeel dd

  • 1.

    Bij de berekening van de theoretische looptijd van doorlopend krediet wordt ervan uitgegaan dat:

    • a.

      de overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de bij het aangaan van de overeenkomst inzake het krediet vastgestelde hoogte en lengte van het termijnbedrag wordt afgewikkeld;

    • b.

      geen wijzigingen optreden in de kredietvergoeding, tenzij het wijzigingen betreft waarvan de omvang bij het aangaan van de overeenkomst inzake krediet is vastgesteld;

    • c.

      het uitstaand saldo op het tijdstip waarop door de aanbieder van krediet een geldsom ter beschikking wordt gesteld onderscheidenlijk met het verschaffen van het genot van een roerende zaak of een effect of het verlenen van een dienst een aanvang wordt gemaakt, gelijk is aan de kredietlimiet; en

    • d.

      het uitstaand saldo niet toeneemt anders dan uit hoofde van het in rekening brengen van kredietvergoeding.

  • 2.

    Bij overeenkomsten inzake doorlopend krediet waarbij het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn, de betalingstermijn en het termijnbedrag, met uitzondering van het laatste termijnbedrag, gelijk blijven, bedraagt de theoretische looptijd n betalingstermijnen, waarbij n de uitkomst is van de volgende formule:

    (log T – log (T – im.K)) / log (1 + im)

    In deze formule is:

    • T: het termijnbedrag;

    • im: het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn;

    • m: het aantal betalingstermijnen per jaar;

    • K: de kredietlimiet.

  • 3.

    Bij overeenkomsten inzake doorlopend krediet die niet voldoen aan de in het tweede lid genoemde kenmerken wordt de theoretische looptijd berekend als de som van de lengten van de betalingstermijnen die verstrijken alvorens het uitstaand saldo tot nihil is teruggebracht.

  • 4.

    Bij de bepaling van de theoretische looptijd wordt het aantal betalingstermijnen op een geheel getal naar boven afgerond.

Bijlage

B

behorend bij artikel 5

1

Basismodule vakbekwaamheid

1.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, gelden de eindtermen genoemd in de onderdelen 1.2 tot en met 1.7.

1.2. De personen zijn in staat:

  • a.

    de begrippen consument, cliënt, producent, sparen, ontsparen en lenen aan de hand van een eenvoudige economische kringloop uit te leggen;

  • b.

    eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding op te stellen;

  • c.

    eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding voor een moment in de toekomst, rekening houdend met het levensfasemodel op te stellen;

  • d.

    een eenvoudig vermogensplan voor een consument of cliënt op basis van de huidige en toekomstige financiële positie op te stellen;

  • e.

    aan te geven welke risico’s de consument of cliënt loopt ten aanzien van bezit, vermogen, inkomen en overlijden en welke maatregelen hiervoor getroffen moeten worden;

  • f.

    informatiebronnen die gericht zijn op de consument of cliënt te noemen;

  • g.

    uit te leggen waarom prudentieel toezicht en gedragstoezicht op de financiële markten nodig is om de consument of cliënt te beschermen en vertrouwen in de financiële sector te geven;

  • h.

    aan te geven welke klachtenregelingen en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingregelingen voor de consument of cliënt van toepassing zijn;

  • i.

    de juridische positie van een consument of cliënt te inventariseren en omschrijven; en

  • j.

    de fiscale positie van een consument of cliënt te inventariseren en omschrijven.

1.3. De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van:

  • a.

    betaal- en spaarrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten:

    • 1°.

      de rol en de taken van de aanbieder in het chartale en girale betalingsverkeer te beschrijven; en

    • 2°.

      de rol en de taken van de aanbieder bij het aantrekken van spaargeld te beschrijven;

  • b.

    krediet:

    • 1°.

      de rol en de taken van de aanbieder bij het verstrekken van consumptief en hypothecair krediet te beschrijven;

    • 2°.

      de advies- en bemiddelingstaken van de aanbieder van krediet te beschrijven; en

    • 3°.

      aan te geven waar de aanbieder van krediet voor eigen rekening en risico opereert en welke risico’s de aanbieder van krediet daarbij loopt;

  • c.

    verzekeringen:

    • 1°.

      de risico’s vast te stellen die de cliënt kan lopen;

    • 2°.

      de rol en taken van de aanbieder te beschrijven met betrekking tot het afdekken van de financiële gevolgen van risico’s die de cliënt kan lopen;

    • 3°.

      het principe van verzekeren uit te leggen;

    • 4°.

      uit te leggen hoe de verzekeringsovereenkomst tot stand komt;

    • 5°.

      de hoofdlijnen van het verzekeringsrecht te beschrijven;

    • 6°.

      de structuur van de verzekeringssector uit te leggen; en

    • 7°.

      uit te leggen wanneer de verzekeringsovereenkomst wordt beëindigd; en

  • d.

    effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten:

    • 1°.

      de rol van beleggingsinstellingen te beschrijven;

    • 2°.

      de kenmerken van beleggingsmaatschappijen en beleggingsfondsen te noemen;

    • 3°.

      vijf beleggingscategorieën te noemen en toe te lichten;

    • 4°.

      te motiveren waarom beleggen in een beleggingsinstelling voor de consument geschikter kan zijn dan beleggen in afzonderlijke fondsen; en

    • 5°.

      de kenmerken van giraal beleggen (beleggingsrekening) te benoemen en aan te geven welk verschil er is met beleggen via / in een beleggingsmaatschappij en een beleggingsfonds.

1.4. De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten:

  • a.

    het verschil tussen rechtstreekse verkoop door de aanbieder en verkoop via een onafhankelijk distributiekanaal uit te leggen;

  • b.

    de werkzaamheden die de bemiddelaar kan verrichten voor de consument of cliënt, te beschrijven;

  • c.

    de gebieden waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een bank, verzekeraar, pensioenfonds en institutionele beleggers te noemen;

  • d.

    de verschillende soorten bemiddelaars te omschrijven; en

  • e.

    de activiteiten van andere bemiddelaars te beschrijven.

1.5. De personen zijn in staat de schakels tussen uitgevende instellingen en eindbelegger in het kader van het verlenen van beleggingsdiensten te beschrijven.

1.6. De personen zijn in staat met betrekking tot het verlenen van financiële diensten inzake:

  • a.

    betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten:

    • 1°.

      te beschrijven hoe een betaalrekening geopend wordt en waarop in het bijzonder gelet moet worden;

    • 2°.

      aan te geven hoe geld omgezet wordt in een andere vorm en waarop in het bijzonder gelet moet worden;

    • 3°.

      producten voor toonbankbetaling en girale betalingen te beschrijven;

    • 4°.

      toe te lichten op welke punten de koop op afstand afwijkt van koop in de directe aanwezigheid van de financiële onderneming; en

    • 5°.

      uit te leggen wat een money transfer is en waarom het ministerie van Justitie dit product nauwlettend observeert;

  • b.

    krediet:

    • 1°.

      uit te leggen wat een consumptief krediet is, in welke situaties het product geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet;

    • 2°.

      uit te leggen wat een hypothecair krediet is, in welke situaties het geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet; en

    • 3°.

      de belangrijkste hypotheekvormen en rentecondities te omschrijven;

  • c.

    spaarrekeningen met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten:

    • 1°.

      spaarproducten waarbij het tegoed direct opneembaar is te beschrijven;

    • 2°.

      spaarproducten waarbij een looptijd wordt afgesproken te beschrijven; en

    • 3°.

      de meest gangbare beleggingsobjecten te beschrijven; en

  • d.

    verzekeringen:

    • 1°.

      de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het bezit te beschrijven;

    • 2°.

      de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op verkeer, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid te beschrijven; en

    • 3°.

      de producten waarmee de risico’s kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het leven, de dood en de gezondheid en zorg te beschrijven.

1.7. De personen zijn in staat met betrekking tot:

  • a.

    de regulering van de financiële sector in algemene zin:

    • 1°.

      de voorwaarden voor een rechtsgeldige financiële overeenkomst te noemen;

    • 2°.

      toe te lichten waarom de overheid zorgplichten wettelijk regelt, welk type regels hierbij gebruikt worden en op wie deze van toepassing zijn;

    • 3°.

      de inhoud van de verschillende type regels te schetsen;

    • 4°.

      het werkgebied en de taken van de financiële toezichthouders te omschrijven; en

    • 5°.

      de collectieve garantieregeling te omschrijven;

  • b.

    het Deel Gedragtoezicht financiële ondernemingen van de wet:

  • c.

    het toezicht op gedragsaspecten:

    • 1°.

      de eisen waaraan financiële ondernemingen moeten voldoen te noemen; en

    • 2°.

      te beschrijven hoe en op welke punten de Autoriteit Financiële Markten toezicht uitoefent op financiële ondernemingen.

2

Hypothecair krediet

2.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet gelden, met betrekking tot hypothecair krediet, de eindtermen genoemd in de onderdelen 2.2 tot en met 2.4.

2.2. De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet:

  • a.

    ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie;

  • b.

    de benodigde informatie te verzamelen en te beschrijven zodat alle relevante aspecten mee kunnen worden genomen in het advies;

  • c.

    (globaal) de structuur en werking van de woning- en hypotheekmarkt te verduidelijken, inclusief de afweging kopen versus huren; en

  • d.

    rekening te houden met de rol en functie van overige partijen die bij het koopproces van de woning betrokken kunnen zijn (makelaar, notaris), teneinde de consument hieromtrent duidelijkheid te kunnen verschaffen.

2.3. De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over hypothecair krediet:

  • a.

    de consument te informeren over het juridisch kader van koop en eigendomsverkrijging met betrekking tot onroerende zaken en de regelgeving terzake correct toe te passen;

  • b.

    de wettelijke regels rondom de meest relevante zakelijke zekerheids- en genotsrechten toe te passen en de consument dienovereenkomstig te informeren en adviseren;

  • c.

    de wettelijke regels met betrekking tot de financiële dienst alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen zodat voldaan wordt aan deze eisen;

  • d.

    de normen en voorwaarden van de Nationale Hypotheek Garantie in een concrete situatie correct toe te passen zodat de consument van deze mogelijkheid gebruik kan maken;

  • e.

    op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke aflossingsconstructie aansluit op de gegeven situatie zodat de consument tot een gerichte keuze kan komen;

  • f.

    het beleggingsrisico bij de voor aflossing bestemde vermogensopbouw in kaart te brengen zodat een juiste afstemming op het cliëntenprofiel wordt bereikt;

  • g.

    het overlijdensrisico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde overlijdensrisicoverzekering(en);

  • h.

    het aspect van kapitaalverzekering in de voor de aflossing bestemde vermogensopbouw en cliëntenprofiel in kaart te brengen en in een correct advies over het krediet te betrekken;

  • i.

    de betekenis van de relevante schadeverzekeringen (opstal, inboedel) aan de consument duidelijk te maken en deze eventueel in het hypotheekadvies meenemen;

  • j.

    de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de hypothecaire financiering uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • k.

    de betekenis van de relevante kapitaalverzekeringen aan de consument duidelijk te maken en deze eventueel in het hypotheekadvies mee te nemen;

  • l.

    bijzondere hypotheekconstructies (overbrugging, depot, bankgarantie) aan de consument toe te lichten en in voorkomende gevallen toe te passen;

  • m.

    te bepalen welke (extra) zekerheden vereist zijn teneinde de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk te maken;

  • n.

    de fiscale gevolgen van de aankoop van de (eigen) woning of ander bestedingsobject, alsmede van de hypothecaire financiering daarvan, te berekenen zodat de bruto en netto (woon)lasten kunnen worden vastgesteld;

  • o.

    het verloop van de bruto- en nettolasten in de tijd weer te geven zodat deze voor de consument inzichtelijk worden;

  • p.

    op hoofdlijnen de consument te informeren over de schenkings- en successierechtelijke gevolgen van de voorgenomen financiering;

  • q.

    het rentetarief te verklaren opdat consument dit kan plaatsen ten opzichte van andere hypotheekvormen;

  • r.

    een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting terzake acceptatie kan worden gemaakt;

  • s.

    met de consument een aanvraagformulier voor een hypotheekofferte in te vullen, danwel een reeds ingevuld formulier te controleren;

  • t.

    de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt;

  • u.

    de door de aanbieder uitgebrachte hypotheekofferte te interpreteren en de consument dienovereenkomstig te informeren zodat deze de juiste afweging kan maken bij het accepteren van de offerte; en

  • v.

    de hypotheekakte en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden.

2.4. De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake hypothecair krediet:

  • a.

    in een situatie van extra aflossing, op basis van de beschikbare gegevens, de te betalen kredietvergoeding te berekenen;

  • b.

    op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is;

  • c.

    de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer te benoemen zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd; en

  • d.

    de mogelijke consequenties van non-betaling te benoemen en de consument daarover te informeren.

2.5. De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten:

  • a.

    uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken;

  • b.

    de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen;

  • c.

    de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;

  • d.

    op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is; en

  • e.

    vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument, en indien van toepassing door te verwijzen naar een ander type adviseur.

2.6. De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten:

  • a.

    overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel;

  • b.

    aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met de risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent;

  • c.

    uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie;

  • d.

    in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel;

  • e.

    uit te kunnen leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen;

  • f.

    uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd;

  • g.

    de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen;

  • h.

    uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en risico’s van deze vormen zijn;

  • i.

    uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten;

  • j.

    de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille, die de beleggingsinstellingen bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen;

  • k.

    een concreet advies te geven over welke modelportefeuille (al dan niet in combinatie met andere producten) het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument;

  • l.

    de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt;

  • m.

    financiële producten met elkaar te vergelijken en bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

2.7. De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten:

  • a.

    alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan;

  • b.

    vast te stellen of bijsturing van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel;

  • c.

    (tijdens mutatiemomenten) te signaleren of er wijzigingen in het risicoprofiel of in de omgeving zijn waardoor bijstelling van de strategische asset allocatie wenselijk is; en

  • d.

    deze benodigde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

3

Consumptief krediet

3.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, gelden met betrekking tot consumptief krediet de eindtermen genoemd in de onderdelen 3.2 tot en met 3.4.

3.2. De personen zijn in staat met betrekking tot consumptief krediet:

  • a.

    ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie;

  • b.

    te bepalen of voor het realiseren van het financieringsdoel alternatieve oplossingen mogelijk zijn; en

  • c.

    de benodigde informatie te verzamelen om alle relevante aspecten te kunnen meenemen in het advies.

3.3. De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet:

  • a.

    de wettelijke regels met betrekking tot de financiële dienst alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen;

  • b.

    op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke kredietvorm aansluit op de gegeven situatie;

  • c.

    te bepalen welke (extra) zekerheden vereist en de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk maken;

  • d.

    de regels ten aanzien van beschikkingsbevoegdheid toe te passen;

  • e.

    invulling te geven aan de variabele looptijd en het termijnbedrag zodat de (maand)lasten bij de gevraagde kredietsom voor de consument inzichtelijk worden;

  • f.

    de fiscale gevolgen van het kredietvoorstel in te schatten zodat de bruto- en nettolasten op de juiste wijze kunnen worden berekend, ook in geval van een krediet bestemd voor de eigen woning;

  • g.

    de consument te informeren over de relevante krediettechnische aspecten;

  • h.

    het rentetarief en eventuele andere kosten te verklaren zodat de consument dit kan plaatsen ten opzichte van andere kredietproducten;

  • i.

    een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting ter zake de acceptatie kan worden gemaakt;

  • j.

    met de consument een aanvraagformulier voor een consumptief krediet in te vullen, dan wel een reeds ingevuld formulier te controleren;

  • k.

    de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt;

  • l.

    het resultaat van de kredietaanvraag naar de consument terug te koppelen waarbij inzicht wordt verschaft in de afwegingen die bij de beoordeling een rol hebben gespeeld;

  • m.

    de kredietovereenkomst en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden; en

  • n.

    de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de kredietovereenkomst uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

3.4. De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet:

  • a.

    op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is zodat de verstrekking ook op langere termijn passend is;

  • b.

    de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer toe te lichten zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd;

  • c.

    in een situatie van extra aflossing op basis van de beschikbare gegevens de renterestitutie en administratiekosten voor de consument te berekenen;

  • d.

    de consument duidelijk te maken hoe en wanneer vertragingsrente in rekening wordt gebracht; en

  • e.

    de consument te informeren over de mogelijke consequenties van non-betaling.

4

Schadeverzekeringen

4.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet gelden met betrekking tot schadeverzekeringen de eindtermen genoemd in de onderdelen 4.2 tot en met 4.5.

4.2. De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen inzake bezit, verkeer, transport, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid en gezondheid en zorg, hierna te noemen: «de schadeverzekeringen»:

  • a.

    de behoefte en risico’s te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt;

  • b.

    de preventiemaatregelen te inventariseren en interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt;

  • c.

    de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de cliënt;

  • d.

    de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt; en

  • e.

    de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt.

4.3. De personen zijn in staat, met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen:

  • a.

    de mogelijke risico’s en verzekeringsvormen te verduidelijken;

  • b.

    de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie;

  • c.

    met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen;

  • d.

    een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren; en

  • e.

    op correcte wijze een aanvraag te verzenden.

4.4. De personen zijn in staat, met betrekking tot beheer en mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen:

  • a.

    de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing en deze, en overige informatie vast te leggen;

  • b.

    de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vast te leggen;

  • c.

    het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt; en

  • d.

    de gewenste wijzigingen op een bestaande schadeverzekering te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen.

4.5. De personen zijn in staat, met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering:

  • a.

    de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar;

  • b.

    de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken om;

  • c.

    eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen;

  • d.

    eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt;

  • e.

    met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen;

  • f.

    een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren; en

  • g.

    op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.

5

Levensverzekeringen

5.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet gelden met betrekking tot levensverzekeringen de eindtermen genoemd in de onderdelen 5.2 tot en met 5.8.

5.2. De personen zijn in staat:

  • a.

    de behoefte, risico’s en (toekomstige) aanspraken op het gebied van levensverzekeringen te inventariseren en interpreteren;

  • b.

    de (toekomstige) financiële positie van de cliënt te inventariseren;

  • c.

    alternatieve oplossingen te inventariseren voor het realiseren van de zekerheidsbehoefte; en

  • d.

    de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren en te vergelijken.

5.3. De personen zijn in staat met betrekking tot bemiddelen in en adviseren over levensverzekeringen:

  • a.

    een (aanvullende) levensverzekering te adviseren, om te komen tot een gerichte keuze en aanvraag;

  • b.

    de mogelijke vormen en wettelijke (fiscale) gevolgen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de cliënt;

  • c.

    de mogelijke voorwaarden en risico’s van deze verzekeringen te verduidelijken

  • d.

    de mogelijkheden op een (aanvullende) levensverzekeringen te verduidelijken bij een minder goede gezondheid;

  • e.

    de premie of koopsom voor een (aanvullende) verzekering te berekenen en te verduidelijken met behulp van de beschikbare informatie;

  • f.

    met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier inclusief overige bescheiden voor een (aanvullende) verzekering in te vullen;

  • g.

    een ingevuld aanvraagformulier inclusief overige bescheiden op juistheid te controleren;

  • h.

    op correcte wijze een aanvraag inclusief overige bescheiden te verzenden;

  • i.

    de cliënt te informeren over de mogelijkheid dat een aanvraag voor een (aanvullende) verzekering niet (zonder beperkingen) zal worden geaccepteerd; en

  • j.

    de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan levensverzekering gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.

5.4. De personen zijn in staat met betrekking beheer en mutatie van de overeenkomst inzake levensverzekeringen:

  • a.

    de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissing voor een (aanvullende) levensverzekering en deze en overige informatie te vast te leggen;

  • b.

    de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt, en te vast te leggen;

  • c.

    het advies voor een bestaande (aanvullende) verzekering te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt en te komen tot een aanpassing van de verzekering;

  • d.

    de consument te informeren over wijzigingen, wijzigingsmogelijkheden en hun gevolgen voor een bestaande verzekering; en

  • e.

    de gewenste wijzigingen van een bestaande (aanvullende) verzekering te verzenden aan de verzekeraar en na acceptatie en ontvangst te controleren en vast te leggen.

5.5. De personen zijn in staat bij een mogelijke aanspraak/vordering op een bestaande (aanvullende) levensverzekering:

  • a.

    de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar;

  • b.

    de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken;

  • c.

    eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen;

  • d.

    de gevolgen van niet-premiebetaling en eventuele niet-toegestane aanspraken te verduidelijken aan de cliënt;

  • e.

    met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen;

  • f.

    een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren; en

  • g.

    op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden.

5.6. De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten:

  • a.

    uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken;

  • b.

    de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen;

  • c.

    de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen;

  • d.

    op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is; en

  • e.

    vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument, en indien van toepassing door te verwijzen naar een ander type adviseur.

5.7. De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten:

  • a.

    overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel;

  • b.

    aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met de risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent;

  • c.

    uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie;

  • d.

    in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel;

  • e.

    uit te kunnen leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen;

  • f.

    uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd;

  • g.

    de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen;

  • h.

    uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en risico’s van deze vormen zijn;

  • i.

    uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten;

  • j.

    de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille, die de beleggingsinstellingen bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen;

  • k.

    een concreet advies te geven over welke modelportefeuille (al dan niet in combinatie met andere producten) het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument;

  • l.

    de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt;

  • m.

    financiële producten met elkaar te vergelijken en bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

5.8. De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten:

  • a.

    alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan;

  • b.

    vast te stellen of bijsturing van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel;

  • c.

    (tijdens mutatiemomenten) te signaleren of er wijzigingen in het risicoprofiel of in de omgeving zijn waardoor bijstelling van de strategische asset allocatie wenselijk is; en

  • d.

    deze benodigde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

6

Volmacht

6.1.1. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, gelden voor de personen, werkzaam bij een gevolmachtigde agent inzake schadeverzekeringen de eindtermen genoemd in 6.2 tot en met 6.5 en 6.7 tot en met 6.9.

6.1.2. Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, van de wet, gelden voor de personen, werkzaam bij een gevolmachtigde agent inzake levensverzekeringen de eindtermen genoemd in 6.2, 6.6 en 6.7 tot en met 6.9.

6.2. De personen beschikken over:

  • a.

    grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en de toepassing daarvan;

  • b.

    grondige kennis van algemene verzekeringstechniek en algemene polisbepalingen en de toepassing daarvan;

  • c.

    kennis van het stelsel van sociale zekerheid;

  • d.

    kennis van het algemeen burgerlijk recht en de wijze waarop een civiele procedure en een strafproces verlopen;

  • e.

    kennis van het verbintenissenrecht;

  • f.

    globale kennis van de belastingwetgeving;

  • g.

    globale kennis van herverzekering en reserveren;

  • h.

    globale kennis van preventiemaatregelen;

  • i.

    grondige kennis van de bedrijfsorganisaties, de belangenverenigingen en de samenwerkingsverbanden;

  • j.

    kennis van het wettelijk toezicht en eventuele zelfregulering;

  • k.

    kennis van de rechtspositie van de bemiddelaar; en

  • l.

    kennis van gedragsregels voor verzekeraars en bemiddelaars.

6.3. De personen beschikken met betrekking tot brandverzekeringen over:

  • a.

    globale kennis van de brandverzekeringsmarkt;

  • b.

    grondige kennis van de verschillende vormen van brandverzekering en de toepassing daarvan;

  • c.

    grondige kennis van de uitgebreide gevarenverzekeringen en de toepassing daarvan;

  • d.

    kennis van risicofactoren en preventiemaatregelen;

  • e.

    kennis van de belangrijkste tariefovereenkomsten en calculatiemodellen; en

  • f.

    kennis van de wijze van schaderegeling.

6.4. De personen beschikken met betrekking tot transportverzekeringen over:

  • a.

    kennis van leverings- en vervoerscondities;

  • b.

    globale kennis van het vervoersrecht;

  • c.

    grondige kennis van de verschillende vormen van goederentransportverzekering en de toepassing daarvan;

  • d.

    grondige kennis van de verzekering van landmateriaal;

  • e.

    globale kennis van transportverzekeringen op andere dan Nederlandse condities;

  • f.

    grondige kennis van de pleziervaartuigverzekering; en

  • g.

    kennis van de wijze van schaderegeling.

6.5. De personen beschikken met betrekking tot variaverzekeringen over:

  • a.

    kennis van de sociale verzekeringen voor zover relevant voor de particuliere medische variaverzekering;

  • b.

    grondige kennis van de ziektekosten-, de ongevallen- en de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de toepassing daarvan;

  • c.

    grondige kennis van het aansprakelijkheidsrecht en wettelijke verplichtingen voor aansprakelijkheidsverzekeringen;

  • d.

    grondige kennis van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en bedrijven en de toepassing daarvan;

  • e.

    kennis van andere algemene aansprakelijkheidsverzekeringen;

  • f.

    grondige kennis van motorrijtuigverzekeringen en de toepassing daarvan;

  • g.

    kennis van andere vormen van variaverzekering; en

  • h.

    kennis van de wijze van schaderegeling.

6.6. De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over:

  • a.

    kennis van de sociale verzekeringen voorzover relevant voor de levensverzekering;

  • b.

    kennis van de grondslagen en begrippen bij levensverzekering;

  • c.

    grondige kennis van de belangrijkste vormen van levensverzekering en de toepassing daarvan;

  • d.

    grondige kennis van de uit een levensverzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten;

  • e.

    kennis van de belastingwetgeving voorzover relevant voor de levensverzekering;

  • f.

    kennis van de wet en regelgeving ten aanzien van pensioenen; en

  • g.

    kennis van het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht en het faillissementsrecht voorzover relevant voor de levensverzekering.

6.7. De personen beschikken over:

  • a.

    grondige kennis van de structuur van het verzekeringsbedrijf en de bedrijfskolom;

  • b.

    grondige kennis van de verschillende organisaties en samenwerkingsvormen in het provinciale bedrijf en het beursbedrijf;

  • c.

    globale kennis van de interne organisatie van het bedrijf van de verzekeraar;

  • d.

    globale kennis van het financiële beheer en de opbouw en betekenis van de jaarrekening; en

  • e.

    kennis van de verschillende rechtsvormen en de belangrijkste juridische en fiscale consequenties daarvan.

6.8. De personen beschikken met betrekking tot verzekeringstechniek over:

  • a.

    grondige kennis van algemene aspecten van risicobeoordeling en acceptatietechniek bij schade- en levensverzekering;

  • b.

    grondige kennis van het redigeren van polisvoorwaarden en clausules en het kunnen toepassen daarvan;

  • c.

    grondige kennis van algemene aspecten van schaderegeling en van de regeling van uitkeringen bij levensverzekering en het kunnen toepassing daarvan;

  • d.

    kennis van de verschillende vormen van reserves en de wijze waarop deze moeten worden berekend;

  • e.

    grondige kennis van de verschillende soorten herverzekering; en

  • f.

    grondige kennis van de gedragsregels die gelden voor verzekeraars en het kunnen toepassen daarvan.

6.9. De personen beschikken over:

  • a.

    kennis van de wet in het algemeen en grondige kennis van die bepalingen gericht op de gevolmachtigde agent;

  • b.

    kennis van de juridische positie van de gevolmachtigde agent en de vertegenwoordiger volgens het Burgerlijk Wetboek;

  • c.

    kennis van de toezichtwetgeving op het verzekeringsbedrijf; en

  • d.

    globale kennis van andere nationale en Europese wetgeving voorzover deze gevolgen voor de verzekering of de verkoop daarvan heeft.

Bijlage

C

behorend bij artikel 13

1

Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel a

1.1

Veroordelingen

Bij onherroepelijk vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2

Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel a

2.1

Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake de rijksbelastingen (AWR):

– overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid);

  • met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (artikel 3, eerste lid); of

  • voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten (WED):

Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving, artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de artikelen 2, eerste, tweede en zesde lid, 5, 6, 7, 8 van de Wet identificatie bij dienstverlening 1993.

Wet wapens en munitie:

Wegenverkeerswet 1994:

Buitenlandse strafbepalingen

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2

Transacties met de Officier van Justitie

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties worden ook verstaan transacties in het buitenland met de terzake bevoegde autoriteiten ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.3

(Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.4

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Autoriteit Financiële Markten van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3

Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel b

3.1

Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2

Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Autoriteit Financiële Markten van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4

Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel c

4.1

Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede-)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder of toezichthoudende instantie en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid, onderscheidenlijk 235, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Autoriteit Financiële Markten van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5

Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel d

5.1

Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.2

Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f van de AWR).

5.3

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Autoriteit Financiële Markten van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6

Overige antecedenten als bedoeld in artikel 13, onderdeel e

  • de inschrijving van betrokkene bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd;

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

Bijlage

D

behorend bij artikel 117

1

Gegevens over de werkzaamheden van de beheerder

De werkzaamheden van de beheerder, te onderscheiden in:

  • a.

    de activiteiten van de beheerder; en

  • b.

    de soorten beleggingsinstellingen die de beheerder beheert of voornemens is te beheren.

2

Gegevens over de personen die het (dagelijks) beleid van de beheerder en iedere bewaarder (mede) bepalen of onderdeel zijn van een toezichthoudend orgaan van de beheerder en iedere bewaarder

2.1. De namen van:

  • a.

    de personen die het dagelijks beleid van de beheerder en van iedere bewaarder bepalen;

  • b.

    de personen die het beleid van de beheerder en van iedere bewaarder bepalen of mede bepalen; en

  • c.

    de personen die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beheerder en van iedere bewaarder.

2.2. Vermelding van de voornaamste door de personen, bedoeld onder 2.1, buiten de beheerder, de door hem beheerde beleggingsinstellingen en iedere bewaarder uitgeoefende activiteiten voor zover deze activiteiten verband houden met de werkzaamheden van de beheerder, de door hem beheerde beleggingsinstellingen en iedere bewaarder.

3

Algemene gegevens over de beheerder en de bewaarders

3.1. De naam en rechtsvorm van de beheerder, de statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor van de beheerder indien deze plaats afwijkt van die van de statutaire zetel alsmede de oprichtingsdatum en de tijd waarvoor de rechtspersoon is opgericht die de functie van beheerder vervult indien deze niet voor onbepaalde tijd is aangegaan.

3.2. Het nummer van inschrijving van de beheerder in het handelsregister en de plaats van inschrijving.

3.3. Een beschrijving van de formele of feitelijke zeggenschapsstructuur waarin de beheerder met andere personen is verbonden.

3.4. Indien van toepassing: de naam en rechtsvorm van iedere bewaarder, de statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor van iedere bewaarder indien deze plaats afwijkt van die van de statutaire zetel alsmede de oprichtingsdatum en de tijd waarvoor de rechtspersonen zijn opgericht die de functie van bewaarder vervullen indien deze niet voor onbepaalde tijd zijn aangegaan.

3.5. Indien van toepassing: het nummer van inschrijving van iedere bewaarder in het handelsregister en de plaats van inschrijving.

3.6. Indien van toepassing: een beschrijving van de formele of feitelijke zeggenschapsstructuur waarin iedere bewaarder met andere personen is verbonden.

3.7. Indien van toepassing: de organisatiestructuur van iedere bewaarder die de activa van meer dan een beleggingsinstelling bewaart.

4

Financiële gegevens over de beheerder en de bewaarders

4.1. Een verklaring van een accountant dat aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:53 en 3:57 van de wet is voldaan.

4.2. Indien beschikbaar: een verklaring van een accountant dat de jaarrekening van de beheerder en iedere bewaarder is onderzocht. Indien de verklaring voorbehouden bevat dan wel een oordeelonthouding worden de redenen daarvan in de tekst van de verklaring vermeld.

5

Gegevens over informatieverstrekking

5.1. De wijze waarop de beheerder periodiek informatie verschaft.

5.2. De datum waarop de jaarrekening en de halfjaarcijfers van de beheerder op grond van zijn statuten of Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek moeten zijn afgesloten.

5.3. De datum waarop de jaarrekening van iedere bewaarder op grond van zijn statuten of Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek moet zijn afgesloten.

5.4. Vermelding van het feit dat de statuten, de jaarrekeningen en jaarverslagen van de beheerder en iedere bewaarder en de halfjaarcijfers van de beheerder op de website beschikbaar zijn en dat deze stukken voor de deelnemers bij de beheerder kosteloos verkrijgbaar zijn.

6

Gegevens over vervanging van de beheerder of de bewaarder

6.1. De regels en voorwaarden die gelden bij een vervanging van de beheerder of de bewaarder.

6.2. Een verklaring dat een verzoek aan de Autoriteit Financiële Markten ingevolge artikel 1:104, eerste lid, onderdeel a, van de wet tot intrekking van de vergunning bekend wordt gemaakt in een landelijk verspreid Nederlands dagblad dan wel aan het adres van iedere deelnemer alsmede op de website van de beheerder.

Bijlage

E

behorend bij artikel 118, eerste lid

1

Algemene gegevens over de beleggingsinstelling

1.1. De rechtsvorm van de beleggingsinstelling.

1.2. De naam van de beleggingsinstelling, de statutaire zetel en plaats van het hoofdkantoor van de beleggingsinstelling, de oprichtingsdatum, de tijd waarvoor de beleggingsinstelling is opgericht indien deze niet voor onbepaalde tijd is aangegaan, en, indien van toepassing, het nummer van de inschrijving van de beleggingsinstelling in het handelsregister en de plaats van de inschrijving.

1.3. Indien in het kader van het beheer of de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling werkzaamheden zijn of worden uitbesteed ten minste de volgende gegevens:

  • a.

    een beschrijving van de werkzaamheden die zijn of worden uitbesteed; en

  • b.

    de naam van de derde(n).

1.4. De naam van adviseurs en adviesbureaus van wier diensten de beleggingsinstelling ter zake van haar beleggingen gebruik maakt. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft: de werkzaamheden van de adviseurs en adviesbureaus, voor zover het beroep op hun diensten bij overeenkomst is vastgelegd, en op welke wijze de kosten van de werkzaamheden ten laste komen van het resultaat van de beleggingsinstelling, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins direct of indirect ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling, en de vermelding van belang kan zijn voor de deelnemers.

1.5. Indien van toepassing: de naam en het kantooradres van de accountant die de jaarrekening van de beleggingsinstelling over het laatste boekjaar heeft gecontroleerd.

1.6. Indien van toepassing: de naam van de bewaarder die de activa van de beleggingsinstelling bewaart.

1.7. Indien van toepassing: een beschrijving van de hoofdlijnen van de overeenkomst ter zake van beheer en bewaring tussen de beheerder en de bewaarder van de beleggingsinstelling en mededeling dat op verzoek een afschrift van de overeenkomst kan worden verkregen tegen ten hoogste de kostprijs.

1.8. Een verklaring dat de bewaarder volgens het recht van de staat waar de beleggingsinstelling haar zetel heeft jegens de beleggingsinstelling en de deelnemers aansprakelijk is voor door hen geleden schade voorzover de schade het gevolg is van verwijtbare niet-nakoming of gebrekkige nakoming van zijn verplichtingen, ook wanneer de bewaarder de bij hem in bewaring gegeven activa geheel of ten dele aan een derde heeft toevertrouwd.

1.9. Een beschrijving van de formele of feitelijke zeggenschapsstructuur waarin de beleggingsmaatschappij met andere personen is verbonden.

1.10. De namen van eventuele andere beleggingsinstellingen die worden beheerd door de beheerder van de beleggingsinstelling.

1.11. De wijze waarop deelnemers klachten over de belegginginstelling kunnen indienen bij de beheerder.

2

Gegevens over de personen die het (dagelijks) beleid van de beleggingsmaatschappij (mede) bepalen of onderdeel zijn van een toezichthoudend orgaan van de beleggingsmaatschappij

De namen van de personen die het beleid van de beleggingsmaatschappij bepalen of mede bepalen of die onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de beleggingsmaatschappij, vermelding van de voornaamste door deze personen buiten de beleggingsmaatschappij uitgeoefende activiteiten voor zover deze activiteiten verband houden met de werkzaamheden van de beleggingsmaatschappij.

3

Gegevens over wijzigingen in de voorwaarden

3.1. De wijze waarop de voorwaarden die gelden tussen de beleggingsinstelling en de deelnemers kunnen worden gewijzigd.

3.2. Vermelding van het feit dat een voorstel tot wijziging van de voorwaarden die gelden tussen de beleggingsinstelling en de deelnemers bekend wordt gemaakt in een advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad dan wel aan het adres van iedere deelnemer alsmede op de website van de beheerder en dat het voorstel tot wijziging op de website van de beheerder wordt toegelicht.

3.3. Vermelding van het feit dat een wijziging van de voorwaarden die gelden tussen de beleggingsinstelling en de deelnemers bekend wordt gemaakt in een advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad dan wel aan het adres van iedere deelnemer alsmede op de website van de beheerder, en dat de wijziging op de website van de beheerder wordt toegelicht.

3.4. Dat een wijziging van de voorwaarden die gelden tussen de beleggingsinstelling en de deelnemers waardoor rechten of zekerheden van de deelnemers worden verminderd of lasten aan de deelnemers worden opgelegd tegenover de deelnemers niet wordt ingeroepen voordat drie maanden zijn verstreken na bekendmaking van de wijziging als bedoeld onder 3.3 en dat deelnemers binnen deze periode onder de gebruikelijke voorwaarden kunnen uittreden.

3.5. Vermelding van het feit dat een wijziging van de voorwaarden die gelden tussen de beleggingsinstelling en de deelnemers waardoor het beleggingsbeleid wordt gewijzigd niet wordt ingevoerd voordat drie maanden zijn verstreken na bekendmaking van de wijziging als bedoeld onder 3.3 en dat deelnemers binnen deze periode onder de gebruikelijke voorwaarden kunnen uittreden.

4

Gegevens over informatieverstrekking

4.1. De wijze waarop de beleggingsinstelling periodiek informatie verstrekt.

4.2. De datum waarop de jaarrekening en de halfjaarcijfers van de beleggingsinstelling op grond van haar voorwaarden of Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek moeten zijn afgesloten, vermelding van het feit dat deze stukken op de website van de beheerder beschikbaar zijn en dat deze stukken voor de deelnemers bij de beheerder kosteloos verkrijgbaar zijn.

4.3. De plaatsen waar de vergunning van de beheerder van de beleggingsinstelling en het fondsreglement of de statuten van de beleggingsinstelling verkrijgbaar zijn.

4.4. Vermelding van het feit dat aan een ieder op verzoek kosteloos een afschrift van het fondsreglement of de statuten wordt verstrekt.

4.5. Vermelding van het feit dat aan ieder op verzoek tegen ten hoogste de kostprijs de gegevens omtrent de beheerder, de beleggingsinstelling en, indien van toepassing, de bewaarder welke ingevolge enig wettelijk voorschrift in het handelsregister moeten worden opgenomen, worden verstrekt.

4.6. Vermelding van het feit dat aan de deelnemers in de beleggingsinstelling op verzoek tegen ten hoogste de kostprijs de volgende gegevens worden verstrekt:

  • a.

    een afschrift van de vergunning van de beheerder;

  • b.

    een afschrift van een door de Autoriteit Financiële Markten genomen besluit tot ontheffing van het ingevolge deze wet bepaalde met betrekking tot de beheerder, de door hem beheerde beleggingsinstelling en de eventueel daaraan verbonden bewaarder; of

  • c.

    een afschrift van de opgave, bedoeld in artikel 50, tweede lid.

4.7. Vermelding van het feit dat de betaalbaarstelling van uitkeringen aan deelnemers in de beleggingsinstelling, de samenstelling van de uitkeringen alsmede de wijze van betaalbaarstelling worden bekendgemaakt per advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad dan wel aan het adres van iedere deelnemer alsmede op de website van de beheerder.

5

Gegevens over de activiteiten en het beleggingsbeleid

5.1. Een beschrijving van de beleggingsdoeleinden met inbegrip van de financiële doelstellingen, zoals kapitaalgroei of inkomsten, de beleggingsportefeuille en het beleggingsbeleid, zoveel mogelijk onderverdeeld naar economische sector en geografische spreiding, de aard van de goederen waarin wordt belegd en de aan het beleggingsbeleid en de aard van de goederen waarin wordt belegd, verbonden risico’s.

5.2. De wijze waarop wordt bepaald of de opbrengsten van de beleggingsinstelling worden uitgekeerd of herbelegd.

5.3. De eventueel aan de beleggingsactiviteiten gestelde grenzen en de wijze waarop hierin wijziging kan worden aangebracht.

5.4. Indien van toepassing: de bevoegdheid om als debiteur leningen aan te gaan of financiële instrumenten uit te lenen.

5.5. Indien van toepassing: een beschrijving van de hoofdlijnen van overeenkomsten met de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen.

5.6. Indien transacties worden verricht met de met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen:

  • a.

    een beschrijving van de desbetreffende transactiesoorten;

  • b.

    vermelding of de transacties met de gelieerde partijen onder marktconforme voorwaarden plaatsvinden en zo niet, de reden daarvoor; en

  • c.

    bij transacties met gelieerde partijen niet op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten plaatsvinden: een verklaring dat in alle gevallen een onafhankelijke waardebepaling ten grondslag ligt aan de transactie of dat een waardebepaling door een of meer bij de transactie betrokken partijen ook mogelijk is.

5.7. Indien van toepassing: een verklaring dat de belegginginstelling in met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen kan beleggen.

5.8. Indien van toepassing: een verklaring dat de beleggingsinstelling direct of indirect kan beleggen in andere beleggingsinstellingen.

5.9. Indien de beleggingsinstelling twintig procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop informatie wordt verschaft over de andere beleggingsinstelling: en

  • b.

    indien van toepassing: de afspraken tussen de beleggingsinstelling en de andere beleggingsinstelling over de verdeling van kosten en aan wie het voordeel ten goede komt.

5.10. Indien van toepassing: een verklaring dat de beleggingsinstelling belegt in een andere beleggingsmaatschappij die een met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partij is of in een andere beleggingsinstelling die beheerd wordt door een met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partij en de voorwaarden waaronder verkoop of inkoop van, alsmede terugbetaling op de rechten van deelneming in de andere beleggingsinstelling plaatsvindt.

5.11. Indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling: een beschrijving van het beleggingsbeleid van de andere beleggingsinstelling.

5.12. Indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling:

  • a.

    het feit dat de beheerder van de andere beleggingsinstelling een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 van de wet heeft en in Nederland onder toezicht staat;

  • b.

    vermelding van het feit dat de andere beleggingsinstelling:

    • 1°.

      overeenkomstig de richtlijn beleggingsinstellingen in een andere lidstaat is toegelaten;

    • 2°.

      in die lidstaat onder toezicht staat;

    • 3°.

      indien van toepassing: een mededeling als bedoeld in artikel 2:72 van de wet heeft gedaan en in het register, bedoeld in artikel 1:108 van de wet van de wet, is opgenomen; en

    • 4°.

      niet onder Nederlands toezicht staat;

  • c.

    het feit dat de andere beleggingsinstelling:

    • 1°.

      haar zetel heeft in een aangewezen staat;

    • 2°.

      al dan niet in die staat een vergunning heeft en onder toezicht staat of beheerd wordt door een beheerder die in een derde land al dan niet een vergunning heeft en onder toezicht staat van een met name genoemde toezichthouder;

    • 3°.

      indien van toepassing: een mededeling als bedoeld in artikel 2:73 van de wet heeft gedaan; en

    • 4°.

      niet onder Nederlands toezicht staat; of

  • d.

    het feit dat de andere beleggingsinstelling:

    • 1°.

      haar zetel heeft in een staat die niet ingevolge artikel 2:66 van de wet is aangewezen;

    • 2°.

      al dan niet een vergunning heeft en onder toezicht staat van een met name genoemde buitenlandse toezichthouder of beheerd wordt door een of beheerder die al dan niet een vergunning heeft en onder toezicht staat van een met name genoemde buitenlandse toezichthouder; en

    • 3°.

      niet onder Nederlands toezicht staat.

5.13. Indien van toepassing: de gereglementeerde markt en de andere markten in financiële instrumenten waar de financiële instrumenten worden verhandeld waarin de beleggingsinstelling belegt.

5.14. Indien van toepassing: de wijze waarop en de voorwaarden waaronder derden in opdracht van de beleggingsmaatschappij of in opdracht van haar beheerder de markt in deelnemingsrechten onderhouden.

5.15. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft: het profiel van het type belegger tot wie de beleggingsinstelling zich richt.

5.16. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft en indien van toepassing: de staat, het openbaar lichaam met verordende bevoegdheid of de internationale organisatie waarin een of meer lidstaten deelnemen, die effecten of geldmarktinstrumenten uitgeeft of garandeert waarin de beleggingsinstelling voor meer dan vijfendertig procent van het beheerde vermogen belegt alsmede van de ontheffing daartoe ingevolge artikel 136, tweede lid.

5.17. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft: de categorieën effecten, geldmarktinstrumenten of financiële derivaten waarin de beleggingsinstelling mag beleggen; een verklaring of de beleggingsinstelling transacties met betrekking tot financiële derivaten mag verrichten en zo ja, dan wordt duidelijk vermeld of dat gebruik van de financiële derivaten mag dienen voor risicodekking dan wel ter verwezenlijking van beleggingsdoelstellingen, alsmede het mogelijke effect van het gebruik van deze effecten, geldmarktinstrumenten of financiële derivaten op het risicoprofiel.

5.18. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft en indien van toepassing: vermelding van het feit dat de beleggingsinstelling voornamelijk in financiële derivaten belegt of een aandelen- of obligatie-index als bedoeld in artikel 138, eerste lid, volgt.

5.19. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft en indien van toepassing: vermelding van het feit dat de waarde van de activa als gevolg van het beleggingsbeleid sterk kan fluctueren.

6

Gegevens over kosten en vergoedingen

6.1. De kosten van oprichting van de beleggingsinstelling en de wijze waarop deze kosten ten laste komen van het resultaat van de beleggingsinstelling, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling en welk gedeelte ten goede komt aan de beheerder, de bewaarder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, de bewaarder of aan met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen.

6.2. De kosten gemoeid met het beheer van de beleggingsinstelling, de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling, de accountant, het toezicht en de marketing, inclusief de berekeningsgrondslag, en de wijze waarop deze kosten ten laste komen van het resultaat van de beleggingsinstelling, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

6.3. De transactiekosten die geïdentificeerd en gekwantificeerd kunnen worden en de wijze waarop deze kosten ten laste komen van het resultaat van de beleggingsinstelling, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

6.4. Indien van toepassing: de kosten die worden gemaakt of vergoedingen die worden gevraagd in verband met het in- en uitlenen van financiële instrumenten, en de wijze waarop deze kosten ten laste komen van het resultaat, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling, onderscheidenlijk aan wie deze vergoedingen ten goede komen.

6.5. Indien van toepassing: de kosten van het verlenen van opdrachten aan derden om een of meer werkzaamheden in het kader van het beheer van de beleggingsinstelling of de bewaring van de activa van de beleggingsinstelling te verrichten en de wijze waarop deze kosten ten laste komen van het resultaat, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

6.6. Alle andere dan onder 6.1 tot en met 6.5 bedoelde naar soort onderscheiden kosten die hoger zijn dan tien procent van de totale kosten, inclusief de berekeningsgrondslag, en de wijze waarop deze kosten ten laste komen van het resultaat van de beleggingsinstelling, in mindering worden gebracht op het beheerde vermogen of anderszins ten laste komen van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

6.7. Indien de hoogte van de in 6.1 tot en met 6.6 bedoelde kosten nog niet bekend is: het maximum van deze kosten.

6.8. De som van de in 6.1 tot en met 6.6 bedoelde kosten.

6.9. De naar soort onderscheiden kosten die voortvloeien uit directe of indirecte beleggingen in andere beleggingsinstellingen.

6.10. Indien de bestaansduur van de beleggingsinstelling dat mogelijk maakt: het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling per boekjaar, gerelateerd aan haar gemiddelde intrinsieke waarde in dat boekjaar, onder vermelding van de kosten die bij de berekening daarvan buiten beschouwing zijn gelaten. Indien de beleggingsinstelling tien procent of meer van haar vermogen direct of indirect belegt in andere beleggingsinstellingen, worden de kosten van de andere beleggingsinstellingen meegenomen bij het bepalen van het niveau van de kosten van de beleggingsinstelling of wordt vermeld dat en waarom het niet mogelijk is de kosten van een andere beleggingsinstelling mee te nemen, alsmede dat de kosten van de betreffende andere beleggingsinstelling van invloed zijn op het resultaat van de beleggingsinstelling.

6.11. Indien de beleggingsinstelling 95 procent of meer van het beheerde vermogen direct of indirect belegt in een andere beleggingsinstelling en de bestaansduur van de andere beleggingsinstelling dat mogelijk maakt: het niveau van de kosten van de andere beleggingsinstelling per boekjaar, gerelateerd aan de gemiddelde intrinsieke waarde van de andere beleggingsinstelling in dat boekjaar, onder vermelding van de kosten die bij de berekening daarvan buiten beschouwing zijn gelaten.

6.12. De wijze waarop de op- en afslagen worden berekend en aan wie de op- en afslagen ten goede komen, alsmede alle overige eenmalige bedragen die de deelnemers in de beleggingsinstelling betalen bij toe- en uittreding, inclusief de berekeningsgrondslag.

6.13. Indien van toepassing: beschrijving van afspraken over retourprovisies met vermelding van degenen aan wie de retourprovisies ten goede komen.

6.14. Indien van toepassing: beschrijving van afspraken over goederen die de beheerder, de bewaarder, de bestuurders van de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder, met de beheerder, beleggingsmaatschappij of bewaarder gelieerde partijen of derden voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beheerder of de beleggingsinstelling ontvangen of in het vooruitzicht worden gesteld.

7

Gegevens over de rechten van deelneming

7.1. De wijze waarop en voorwaarden waaronder het aanbieden van de rechten van deelneming plaatsvindt.

7.2. De aard en de voornaamste kenmerken van de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling, waaronder een beschrijving van het eventuele aan de rechten van deelneming verbonden stemrecht alsmede van de vorm waarin en de eventuele beperkingen waaronder zij verhandeld kunnen worden.

7.3. Een verklaring omtrent een eventuele notering van de beleggingsinstelling op een gereglementeerde markt of een andere markt in financiële instrumenten.

7.4. De wijze waarop en voorwaarden waaronder verkoop of inkoop van, alsmede terugbetaling op de rechten van deelneming plaatsvindt.

7.5. Indien van toepassing: de wijze waarop de bepaling plaatsvindt van de prijs bij het aanbieden, de verkoop- of inkoopprijs, alsmede van het bedrag bij terugbetaling van de waarde van de rechten van deelneming, in het bijzonder:

  • a.

    de wijze waarop en regelmaat waarmee deze prijzen worden berekend; en

  • b.

    hoe, waar en met welke regelmaat deze prijzen worden gepubliceerd.

Deze verplichting is niet van toepassing op beleggingsinstellingen waarvan de rechten van deelneming zijn toegelaten tot de notering op een door de Autoriteit Financiële Markten aangewezen gereglementeerde markt of andere markt in financiële instrumenten of waarvan aannemelijk is dat die rechten van deelneming daartoe spoedig zullen worden toegelaten; deze verplichting is evenmin van toepassing op de in artikel 126, eerste lid, bedoelde beleggingsmaatschappijen.

7.6. Een beschrijving van de voorschriften waaraan de winstbepaling en -bestemming is onderworpen, alsmede van de wijze waarop en de frequentie waarmee winstuitkering zal geschieden.

7.7. Een verklaring dat elk recht van deelneming van dezelfde soort recht geeft op een evenredig aandeel in het vermogen van de beleggingsinstelling voor zover dit aan de deelgerechtigden toekomt.

7.8. Een verklaring dat behalve ingeval van gratis verstrekking, rechten van deelneming slechts worden aangeboden indien de nettoprijs binnen de vastgestelde termijnen in het vermogen van de beleggingsinstelling is gestort.

7.9. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft: een verklaring dat de beleggingsinstelling gehouden is om, op verzoek van de deelnemers, haar rechten van deelneming ten laste van de activa direct of indirect in te kopen of de waarde van de rechten van deelneming terug te betalen. Deze verplichting geldt niet voor de beleggingsmaatschappij, bedoeld in artikel 126, eerste lid.

7.10. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft: de plaatsen in elke lidstaat waar de beleggingsinstelling haar rechten van deelneming in de handel brengt dan wel doet brengen.

7.11. Indien het een instelling voor collectieve belegging in effecten betreft die rechten van deelneming aanbiedt met een verschillend risicoprofiel:

  • a.

    de soorten van rechten van deelneming; en

  • b.

    wijze waarop een deelnemer in de beleggingsinstelling een belegging in een soort van deelneming kan omzetten naar een andere aangeboden soort van deelneming in de beleggingsinstelling en de kosten die daaraan voor de deelnemer zijn verbonden.

7.12. Indien het een beleggingsinstelling betreft waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, voorzover redelijkerwijs voorzienbaar: de gevallen waarin in het belang van de deelnemers de inkoop van de rechten van deelneming of de terugbetaling van de waarde van de rechten van deelneming kunnen worden opgeschort, alsmede de wijze waarop onderscheidenlijk inkoop en terugbetaling kan worden opgeschort.

7.13. Indien het een beleggingsinstelling betreft waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald: een verklaring dat er voldoende waarborgen aanwezig zijn opdat, behoudens wettelijke bepalingen en de in 7.12 bedoelde gevallen, aan de verplichting om in te kopen en terug te betalen kan worden voldaan.

7.14. Indien het een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 126, tweede lid, betreft: de gereglementeerde markt of de andere markt in financiële instrumenten in de staat van verhandeling waarvan de notering de prijs bepaalt voor de transacties die door de beleggingsmaatschappij in die staat buiten de gereglementeerde markt of de markt in financiële instrumenten om worden verricht.

8

Gegevens over het risicoprofiel van de beleggingsinstelling

8.1. De mededeling dat de waarde van de beleggingen zowel kan stijgen als kan dalen en dat de beleggers mogelijk minder terugkrijgen dan zij hebben ingelegd.

8.2. Een beschrijving van elk risico dat beleggers kunnen lopen met hun deelneming, voor zover dit risico van betekenis en relevant is in het licht van de gevolgen en de waarschijnlijkheid ervan. Deze beschrijving dient een korte en begrijpelijke uitleg te bevatten over ieder specifiek risico dat voortvloeit uit een gegeven beleggingsbeleid of dat verband houdt met specifieke voor de beleggingsinstelling relevante markten of beleggingen, waaronder:

  • a.

    het risico dat de hele markt of een categorie van beleggingen daalt, waardoor de prijs en de waarde van de beleggingen worden beïnvloed;

  • b.

    het risico dat een uitgevende instelling of een tegenpartij in gebreke blijft;

  • c.

    indien van toepassing: het risico dat een afwikkeling via een betalingssysteem niet plaatsvindt zoals verwacht, omdat de betaling of levering van de financiële instrumenten door een tegenpartij niet of niet op tijd of zoals verwacht plaatsvindt;

  • d.

    het risico dat een positie niet tijdig tegen een redelijke prijs kan worden geliquideerd;

  • e.

    het risico dat de waarde van een belegging wordt beïnvloed door wisselkoersschommelingen;

  • f.

    indien van toepassing: het risico van verlies van in bewaring gegeven activa als gevolg van insolvabiliteit, nalatigheid of frauduleuze handelingen van de bewaarnemer of van een onderbewaarnemer; en

  • g.

    het risico dat is verbonden aan een grote concentratie van de beleggingen in bepaalde soorten of op bepaalde markten.

8.3. De in 8.2 bedoelde beschrijving besteedt, voorzover van toepassing, ook aandacht aan de volgende factoren die van invloed kunnen zijn op de beleggingsinstelling:

  • a.

    het rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren op grond van de keuzes die mogelijk zijn op grond van het beleggingsbeleid, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden;

  • b.

    risico’s voor het vermogen, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van intrekkingen van rechten van deelneming en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement;

  • c.

    de afhankelijkheid van de prestaties van een aanbieder of een garantiegever, indien de belegging in het product een rechtstreekse belegging bij een aanbieder inhoudt in plaats van een belegging die door de aanbieder worden aangehouden;

  • d.

    de uit het product zelf voortvloeiende inflexibiliteit met inbegrip van het risico van voortijdige afkoop en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders;

  • e.

    het inflatierisico;

  • f.

    het risico van onzekerheid over externe factoren zoals het toepasselijke belastingregime.

8.4. De informatie, bedoeld in 8.1 tot en met 8.3 wordt geordend volgens de belangrijkheid ervan, welke wordt bepaald op basis van de omvang en relevantie van de risico’s.

8.5. Indien van toepassing: een afzonderlijke en herkenbare melding dat een beleggingsinstelling is onderverdeeld in te onderscheiden categorieën van deelnemers, waarbij voor de categorieën een afzonderlijk beleggingsbeleid geldt en een of meerdere categorieën van deelnemers op grond van het beleggingsbeleid financiële risico’s lopen die verder gaan dan het door hen ter belegging in de beleggingsinstelling bijeengebrachte vermogen.

8.6. Indien de beleggingsinstelling financiële instrumenten in- of uitleent:

  • a.

    tot welk percentage ten opzichte van de beleggingsportefeuille financiële instrumenten maximaal in- of uitgeleend mogen worden;

  • b.

    beschrijving van de zekerheden die de beleggingsinstelling verkrijgt;

  • c.

    beschrijving van de soorten instellingen waarvan of waaraan financiële instrumenten mogen worden in- onderscheidenlijk uitgeleend; en

  • d.

    de risico’s verbonden aan het in- of uitlenen van effecten.

8.7. Indien de beleggingsinstelling belegt met namens of voor rekening en risico van de deelnemers geleend geld:

  • a.

    de risico’s verbonden aan het beleggen met namens of voor rekening en risico van de deelnemers in de beleggingsinstelling geleend geld;

  • b.

    vermelding van een eventuele verplichting voor de deelnemers in de beleggingsinstelling om mogelijke tekorten van de beleggingsinstelling aan te zuiveren wanneer de verliezen de inleg overstijgen; en

  • c.

    vermelding van de maximale omvang van de beleggingen die met geleend geld kunnen worden aankocht. Deze maximale omvang kan als absolute waarde worden omschreven of als percentage van het beheerde vermogen.

9

Gegevens over het behaalde rendement van de beleggingsinstelling

9.1. Indien de bestaansduur van de beleggingsinstelling dat mogelijk maakt: het behaalde rendement van de beleggingsinstelling.

9.2. Indien de bestaansduur van de beleggingsinstelling dat mogelijk maakt: een vergelijkend overzicht van de ontwikkeling van het vermogen van de beleggingsinstelling alsmede van de baten en lasten van de beleggingsinstelling over de afgelopen drie jaar, de jaarrekeningen over de laatste drie boekjaren, en voor zover op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vereist, de op die jaarrekeningen betrekking hebbende verklaringen, bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van dat boek, en de laatste halfjaarcijfers.

10

Gegevens over opheffing van de beleggingsinstelling

Een beschrijving van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder opheffing en vereffening van de beleggingsinstelling plaatsvindt, in het bijzonder ten aanzien van de rechten van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

11

Gegevens over de vergadering van deelnemers

11.1. De gevallen waarin vergaderingen van deelnemers in de beleggingsinstelling worden gehouden, de regelingen voor het oproepen van deze vergaderingen en de wijze waarop het stemrecht is geregeld.

11.2. Een verklaring dat een oproeping voor een vergadering van deelnemers in de beleggingsinstelling ten minste veertien dagen voor de aanvang van die vergadering, per advertentie in een landelijk verspreid Nederlands dagblad dan wel aan het adres van iedere deelnemer, alsmede op de website van de beheerder, geschiedt.

12

Gegevens over waardering activa

12.1. Een beschrijving van de intrinsieke waardebepaling van de beleggingsinstelling met een opgave van de regelmaat waarmee deze waardebepaling plaatsvindt alsmede de valuta waarin de intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling wordt berekend. De waardering van de activa en passiva geschiedt naar maatstaven die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.

12.2. Vermelding van het feit dat de intrinsieke waarde van de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling bekend wordt gemaakt op de website van de beheerder.

12.3. Vermelding van de omstandigheden waaronder en wijze waarop deelnemers gecompenseerd worden voor een onjuist berekende intrinsieke waarde, in het bijzonder het eventuele maximale afwijkingspercentage ten opzichte van de juist berekende intrinsieke waarde dat gecompenseerd wordt.

13

Gegevens over het belastingstelsel

13.1. Een beknopte beschrijving van het op de beleggingsinstelling toepasselijke belastingstelsel met, voor zover van toepassing, vermelding van inhouding van bronbelasting op inkomsten en kapitaalwinsten welke door de beleggingsinstelling aan houders van rechten van deelneming worden uitgekeerd.

13.2. Officieel bekend gemaakte aanpassingen in het toepasselijke belastingstelsel waarvan vaststaat dat zij ongewijzigd qua vorm en inhoud in werking zullen treden, een en ander voor zover deze voor de deelnemers in de beleggingsinstelling van rechtstreeks belang zijn.

14

Gegevens over het beleid ten aanzien van stemrechten en -gedrag

Een beschrijving van het beleid met betrekking tot stemrechten en -gedrag op aandelen in andere ondernemingen door de beleggingsinstelling.

Bijlage

F

behorend bij artikel 171

Algemeen

Oriëntatie Financiële instellingen

NIBE-SVV

Onderdeel 1 van bijlage B

Algemene Opleiding Bankbedrijf

NIBE-SVV

Onderdeel 1 van bijlage B

Oriëntatie Bankbedrijf

NIBE-SVV

Onderdeel 1 van bijlage B

Inleiding verzekeringsbedrijf

SEA/SEFD

Onderdeel 1 van bijlage B

Basiscursus Intermediair

SEA/SEFD

Onderdeel 1 van bijlage B

A-Algemeen

SEA/SEFD

Onderdeel 1 van bijlage B

Financiële planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Onderdeel 1 van bijlage B

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Onderdeel 1 van bijlage B

Consumptief krediet

Consumentenkrediet

NIBE-SVV

Onderdelen 1 en 3 van bijlage B

Financiering

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 3 van bijlage B

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Onderdelen 1 en 3 van bijlage B

Financiële planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Onderdelen 1 en 3 van bijlage B

Consumptief krediet

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 3 van bijlage B

Consumentenkrediet

Innovam

Onderdelen 1 en 3 van bijlage B

Hypothecair krediet

Erkend hypotheekadviseur2

SEH

Onderdelen 1 en 2 van bijlage B. Onderdeel 3 van bijlage B voor zover de houder van het diploma vanaf 1/10/07 tevens op de door Onze Minister vast te stellen wijze voldoet aan eindtermen, opgenomen in onderdeel 3 van bijlage B.

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Onderdelen 1 en 2 van bijlage B. Onderdeel 3 van bijlage B voor zover de houder van het diploma vanaf 1/10/07 tevens op de door Onze Minister vast te stellen wijze voldoet aan eindtermen, opgenomen in onderdeel 3 van bijlage B

Hypotheekadviseur en Assurantiebemiddeling B

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 2 van bijlage B. Onderdeel 3 van bijlage B voor zover de houder van het diploma vanaf 1/10/07 tevens op de door Onze Minister vast te stellen wijze voldoet aan eindtermen, opgenomen in onderdeel 3 van bijlage B

Financiële Planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Onderdelen 1 en 2 van bijlage B. Onderdeel 3 van bijlage B voor zover de houder van het diploma vanaf 1/10/07 tevens op de door Onze Minister vast te stellen wijze voldoet aan eindtermen, opgenomen in onderdeel 3 van bijlage B

Woningfinanciering 2 en Assurantiebemiddeling B

NIBE-SVV/

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 2, voorzover dit onderdeel geen betrekking heeft op kapitaalverzekeringen, van bijlage B. Onderdeel 3 van bijlage B voor zover de houder van het diploma vanaf 1/10/07 tevens op de door Onze Minister vast te stellen wijze voldoet aan eindtermen, opgenomen in onderdeel 3 van bijlage B

Beleggingsproducten (variant b)

DSI-registratie als (senior) Beleggingsadviseur

(DSI)

Onderdeel 1 van bijlage B

DSI-registratie als (senior) Vermogensbeheerder

(DSI)

Onderdeel 1 van bijlage B

Beleggingsproducten (variant a)

DSI-registratie als (senior) Beleggingsadviseur

(DSI)

Onderdelen 1 en 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B

DSI-registratie als (senior) Vermogensbeheerder

(DSI)

Onderdelen 1 en 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Onderdelen 1 en 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B

Financiële Planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Onderdelen 1 en 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B

Vermogensplanning

NIBE-SVV

Onderdelen 1 en 5.6 tot en met 5.8 van bijlage B

Gevolmachtigd agent

Assurantiebemiddeling A en Gevolmachtigde Agent

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 6 van bijlage B

Schadeverzekeringen

Assurantiebemiddeling B

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 4 van bijlage B

Erkend Assurantieagent (B)

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 4 van bijlage B

Assurantiebemiddeling A

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 4 van bijlage B

Verklaring bedoeld in artikel 4, achtste lid, tweede volzin, Wabb

Sociaal-Economische Raad

Onderdelen 1 en 4 van bijlage B

A-modules: Algemeen, Brand, Transport en Varia

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 4 van bijlage B

Branchediploma’s: Brand, Transport, M&S en Varia

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 4 van bijlage B

Levensverzekeringen

Assurantiebemiddeling B

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

Erkend assurantieagent (B)

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

Assurantiebemiddeling A

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

Verklaring bedoeld in artikel 4, achtste lid, tweede volzin, van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf

Sociaal-Economische Raad

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

A-modules: Algemeen en Leven

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

Branche diploma Leven

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

FFP diploma1 en aansluitende ononderbroken FFP PE

FFP

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

Financiële Planning (IFAP1 en IFAP2)

NIBE-SVV

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

VP-leven en Pensioenpraktijk

SEA/SEFD

Onderdelen 1 en 5 van bijlage B

1 Of daaraan door de FFP tot en met 2002 gelijk gestelde diplomavereisten.

2 Of anderszins bij de SEH geregistreerd als Erkend Hypotheekadviseur.