Besluit van 6 december 2002, houdende regels ter uitvoering van de Mijnbouwwet (Mijnbouwbesluit)

Mijnbouwbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 30 augustus 2002, nr. WJZ 02042889;
Gelet op bijlage 14, deel II, bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, 165), het op 30 november 1990 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de voorbereiding op, de bestrijding van en de samenwerking bij olieverontreiniging (Trb. 1992, 1), het op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Trb. 1993, 141), het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1978, 188), de artikelen 1, onderdelen n en o, 19, 25, 35, derde lid, 39, 41, eerste lid, 43, tweede lid, 49, 52, eerste lid, 123, vijfde lid, 130, 135, vierde lid, onderdeel a, vijfde en zevende lid, 136, eerste lid, 139, tweede lid, 141, tweede lid, 151 en 190 van de Mijnbouwwet, alsmede artikel 99, tweede lid, van de Wet bodembescherming;
De Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 2002, nr. W10.02.0387/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 december 2002, nr. WJZ 02057343;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemeen

§

1.1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel

2

§

1.2

Overige algemene bepalingen

Artikel

3

Artikel

4

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

5

De bescheiden en de gegevens, bedoeld bij of krachtens dit besluit, worden door een uitvoerder, een onderzoeker als bedoeld in artikel 9, een beheerder als bedoeld in artikel 92, onderdeel d, en een vergunninghouder als bedoeld in de artikelen 152 en 157 op deugdelijke wijze opgesteld en bijgehouden. Zij worden, voor zover bij of krachtens dit besluit niet anders is bepaald, gedurende ten minste een jaar bewaard.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Hoofdstuk

2

Verkenningsonderzoek

§

2.1

Algemeen

Artikel

9

Artikel

10

§

2.2

Algemene regels voor verkenningsonderzoek in oppervlaktewater

Artikel

11

Deze paragraaf is van toepassing op een verkenningsonderzoek in oppervlaktewater.

Artikel

12

Artikel

13

De onderzoeker informeert het Kustwachtcentrum dagelijks over de voortgang van een verkenningsonderzoek in het gebied waarin het onderzoek wordt verricht, voor zover dat gebied is gelegen binnen de territoriale zee of het continentaal plat, onder vermelding van in ieder geval op welk tijdstip van de dag het onderzoek zal aanvangen en waarop het onderzoek zal worden gestaakt.

Artikel

14

Het is verboden zonder toestemming van een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen bevoegde autoriteit verkenningsonderzoek te verrichten, indien het zicht vanaf het verkenningsvaartuig minder is dan de lengte van de bij het onderzoek te gebruiken of gebruikte kabels.

Artikel

15

§

2.3

Bijzondere regels voor verkenningsonderzoek in oppervlaktewater

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Het is verboden verkenningsonderzoek te verrichten in of boven de delen van de territoriale zee en het continentaal plat, bekend als de rede van Hoek van Holland en bij ministeriële regeling zijn aangegeven.

§

2.4

Gebruik ontplofbare stoffen bij verkenningsonderzoek

Artikel

21

Het is verboden in oppervlaktewater ontplofbare stoffen te gebruiken voor verkenningsonderzoek.

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

3

Het winnen en het opslaan van stoffen

§

3.1

Het winningsplan

Artikel

24

Artikel

25

§

3.2

Het opslaan van stoffen

Artikel

26

Artikel

27

In geval de opslag van stoffen van tijdelijke aard is, bevat het plan voor het opslaan van stoffen als bedoeld in artikel 26, tevens:

  • a.

    beschrijving van de wijze waarop de stoffen die zijn opgeslagen, worden teruggehaald en van de stoffen die daarbij gebruikt worden, en

  • b.

    opgaaf van de samenstelling en hoeveelheden van de andere stoffen dan de opgeslagen stoffen die met het terughalen van de opgeslagen stoffen onvermijdelijk aan de bodem worden onttrokken.

§

3.3

Uitzonderingen opslagvergunning

Artikel

28

De in artikel 25, tweede lid, van de wet bedoelde categorieën van gevallen, waarvoor het verbod om stoffen op te slaan zonder vergunning niet geldt, zijn het opslaan van:

  • a.

    stoffen ten behoeve van het afwenden van het onmiddellijk dreigende gevaar van een onbeheerste uitstroming van stoffen uit de ondergrond;

  • b.

    stoffen die gebruikt worden voor:

    • 1°.

      het opsporen en winnen van delfstoffen en aardwarmte;

    • 2°.

      het opslaan van stoffen, waarvoor een vergunning op basis van artikel 25 van de wet vereist is, of

    • 3°.

      het aanleggen van een boorgat dieper dan 500 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem, buiten de in de onderdelen 1° en 2° bedoelde gevallen;

  • c.

    stoffen die met de activiteiten, genoemd in onderdeel b, onder 1°, 2° en 3°, onvermijdelijk boven de oppervlakte meekomen, en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze afkomstig zijn;

  • d.

    hemelwater dat is gevallen op het mijnbouwwerk en het terrein eromheen;

  • e.

    water dat wordt gebruikt voor het opslaan van warmte of koude op een diepte van ten hoogste 500 meter;

  • f.

    water ten behoeve van drinkwatervoorziening als bedoeld in de Waterleidingwet.

§

3.4

Nadere regelen

Artikel

29

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inhoud van het winningsplan, bedoeld in de artikelen 24 en 25, en het plan voor het opslaan van stoffen als bedoeld in artikelen 26 en 27.

Hoofdstuk

4

Het meten van bodembeweging

§

4.1

Metingen met het oog op bodembeweging

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

De artikelen 30 en 31 zijn van overeenkomstige toepassing op de opslag van stoffen.

§

4.2

Zoutholten

Artikel

33

Hoofdstuk

5

Mijnbouwwerken

Afdeling

5.1

Mijnbouwwerken, uitgezonderd mijnbouwinstallaties

§

5.1.1

Algemeen

Artikel

34

Deze afdeling is van toepassing op mijnbouwwerken, uitgezonderd mijnbouwinstallaties.

Artikel

35

§

5.1.2

Regels over het gebruik van mijnbouwwerken

Artikel

36

Een mijnbouwwerk is zodanig afgescheiden van de omgeving en ten aanzien van de toegangen zijn zodanige maatregelen genomen dat het niet vrijelijk kan worden betreden door onbevoegden. Het terrein wordt op passende wijze bewaakt.

Artikel

37

§

5.1.3

Milieu

Artikel

38

§

5.1.4

Regels over het buiten gebruik stellen van mijnbouwwerken

Artikel

39

Artikel

40

Afdeling

5.2

Mijnbouwinstallaties

§

5.2.1

Algemeen

Artikel

41

Deze afdeling is van toepassing op mijnbouwinstallaties.

§

5.2.2

Het ontwerpen, plaatsen en gebruiken van mijnbouwinstallaties die boven oppervlaktewater uitsteken

Artikel

43

Deze paragraaf heeft betrekking op mijnbouwinstallaties die boven oppervlaktewater uitsteken.

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Bij het plaatsen van een mijnbouwinstallatie worden maatregelen genomen ter voorkoming van schade.

Artikel

47

Het plaatsen van een mijnbouwinstallatie gebeurt zodanig dat in de zeebodem aanwezige leidingen en kabels niet worden beschadigd.

Artikel

48

Voorafgaande aan het plaatsen van een mijnbouwinstallatie verricht de uitvoerder onderzoek naar:

  • a.

    de gesteldheid van de bodem waar de mijnbouwinstallatie geplaatst zal worden met het oog op de stabiliteit van de installatie, en

  • b.

    de aanwezigheid van obstakels in de onmiddellijke omgeving van de locatie waar de mijnbouwinstallatie geplaatst zal worden.

Artikel

49

Onmiddellijk na het plaatsen van de mijnbouwinstallatie, verstrekt de uitvoerder aan de inspecteur-generaal der mijnen nauwkeurige gegevens omtrent de locatie van de mijnbouwinstallatie.

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

§

5.2.3

Het buiten gebruik stellen en verwijderen van mijnbouwinstallaties die boven oppervlaktewater uitsteken

Artikel

57

Deze paragraaf heeft betrekking op mijnbouwinstallaties die boven het oppervlaktewater uitsteken.

Artikel

58

Bij het buiten gebruik stellen en het verwijderen van een mijnbouwinstallatie neemt de uitvoerder maatregelen ter voorkoming van schade.

Artikel

59

Wanneer een uitvoerder voornemens is een voor de opsporing bestemde mijnbouwinstallatie, schroot en ander materiaal als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet te verwijderen, doet hij daarvan mededeling aan de inspecteur-generaal der mijnen tenminste vierentwintig uren voor het tijdstip van verwijdering. De uitvoerder doet onmiddellijk mededeling van iedere wijziging van dit tijdstip.

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Nadat een voor de opsporing of de winning bestemde mijnbouwinstallatie, schroot en ander materiaal als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet zijn verwijderd, doet de uitvoerder daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling aan de inspecteur-generaal der mijnen en overlegt daarbij gegevens waaruit dit blijkt.

§

5.2.4

Het ontwerpen, plaatsen en buiten gebruik stellen alsmede verwijderen van mijnbouwinstallaties geheel onder oppervlaktewater gelegen

Artikel

63

Artikel

65

De uitvoerder doet acht weken voor plaatsing van een mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 63, eerste lid, mededeling aan de inspecteur-generaal der mijnen. Bij de mededeling wordt het ontwerp van de constructie alsmede een beschrijving van de wijze van plaatsing gevoegd.

Artikel

66

Afdeling

5.3

Boorgaten

§

5.3.1

Algemeen

Artikel

67

Artikel

68

De activiteiten, bedoeld in artikel 67, eerste lid, worden slechts verricht indien de desbetreffende stoffen uit de ondergrondse formaties onder controle worden gehouden.

Artikel

69

Artikel

70

De uitvoerder draagt tijdens de werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen, repareren en buiten gebruik stellen van een boorgat er zorg voor dat:

  • a.

    een boorgat ter afsluiting wordt voorzien van beveiligingen;

  • b.

    de deugdelijkheid van de beveiligingen periodiek wordt getest, en

  • c.

    bij het boorgat betrokken personen periodiek deelnemen aan oefeningen in het gebruik van beveiligingen.

Artikel

71

Een boorgat wordt niet eerder voor winning van delfstoffen of opslag van stoffen in gebruik genomen dan nadat het daartoe deugdelijk is ingericht en afgewerkt, alsmede ter afsluiting van deugdelijke beveiligingen is voorzien.

Artikel

72

Een boorgat wordt niet eerder buiten werking gesteld dan nadat:

  • a.

    voldoende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van schade, en

  • b.

    de delfstofhoudende lagen en de delfstofafzettingen, voor zover daaraan door water schade kan worden toegebracht, waterdicht zijn afgesloten.

Artikel

73

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent:

  • a.

    de in artikel 70 bedoelde beveiligingen en oefeningen in het gebruik van de beveiligingen;

  • b.

    de in artikel 71 bedoelde inrichting van een boorgat en de beveiligingen ervan, en

  • c.

    het in artikel 72 bedoelde buiten werking stellen.

§

5.3.2

Informatievoorziening in verband met boorgaten

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Bij ministeriële regeling worden regels dan wel nadere regels gesteld omtrent:

  • a.

    de inhoud van het in artikel 74 bedoelde werkprogramma en het tijdstip waarop het werkprogramma voor zover het betreft het aanleggen, repareren of buiten gebruik stellen van een boorgat aan de inspecteur-generaal der mijnen wordt gezonden alsmede de gegevens en bescheiden die daarbij worden overgelegd;

  • b.

    de inhoud van de in artikel 76 bedoelde rapporten en de wijze waarop deze rapporten ter kennis van de inspecteur-generaal der mijnen worden gebracht.

Afdeling

5.4

Milieu en rampenbestrijdingsplan op mijnbouwinstallaties

§

5.4.1

Algemeen

Artikel

78

Deze afdeling is van toepassing op mijnbouwinstallaties.

Artikel

79

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    lozen: het al dan niet opzettelijk in oppervlaktewater doen terecht- of vrijkomen van stoffen, zoals door storten, pompen, doen wegvloeien of doen ontsnappen;

  • b.

    stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur of door toedoen van de mens worden voortgebracht;

  • c.

    preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

  • d.

    olie: minerale olie in elke vorm;

  • e.

    oliehoudend mengsel: mengsel, dat olie in welk gehalte dan ook bevat;

  • f.

    sanitair afval:

    • 1°.

      spoelwater en ander afval, afkomstig van toiletten en wasruimtes;

    • 2°.

      spoelwater, afkomstig uit verblijven voor de voorlopige verzorging van gewonden en zieken;

    • 3°.

      ander afvalwater, indien vermengd met spoelwater als bedoeld onder 1° of 2°;

  • g.

    vuilnis: etensresten, alle soorten huishoudelijke afvalstoffen en vast afval, voortvloeiende uit de bedrijfsvoering.

Artikel

80

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

Artikel

84

§

5.4.2

Rampenbestrijdingsplan

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

De werkzaamheden ter bestrijding van voorvallen als bedoeld in artikel 86, eerste lid, of ter beperking van de gevolgen ervan geschieden onder toezicht van een daartoe aangewezen deskundig persoon en door vakkundig personeel, dat daartoe voldoende geoefend en geïnstrueerd is.

Artikel

90

Onze Minister kan bepalen dat een of meer door hem aangewezen uitvoerders al dan niet gezamenlijk op daarbij aangegeven plaatsen en in een daarbij aangegeven omvang voor onmiddellijk gebruik ter beschikking hebben vaartuigen, helikopters of ander materieel ter bestrijding van voorvallen als bedoeld in artikel 86, eerste lid, of ter beperking van de gevolgen ervan.

Artikel

91

Onze Minister kan ten aanzien van het bestrijden van een voorval als bedoeld in artikel 86, eerste lid, of het beperken van de gevolgen ervan:

  • a.

    aanwijzingen geven op welke wijze de desbetreffende werkzaamheden worden verricht en welke bestrijdingsmiddelen daarbij worden aangewend;

  • b.

    bepalen dat de desbetreffende werkzaamheden worden opgedragen aan een ter zake deskundige en daarin gespecialiseerde instelling.

Hoofdstuk

6

Pijpleidingen en kabels

§

6.1

Algemeen

Artikel

92

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    pijpleiding:

    • 1°.

      leiding die twee of meer mijnbouwwerken met elkaar verbindt ten behoeve van het vervoer van stoffen, te rekenen vanaf de eerste isolatieafsluiter van het mijnbouwwerk;

    • 2°.

      andere leiding dan bedoeld onder 1°, aan te wijzen door Onze Minister, die een mijnbouwwerk verbindt met een ander werk ten behoeve van het vervoer van stoffen te rekenen vanaf de eerste isolatieafsluiter van het mijnbouwwerk;

  • b.

    kabel: leiding, gelegen in de territoriale zee of het continentaal plat, tussen twee of meer mijnbouwinstallaties of tussen een mijnbouwinstallatie en een ander werk, aangewezen door Onze Minister, ten behoeve van het vervoer van elektriciteit of elektronische signalen;

  • c.

    de ligging: het traject, de diepte en de stabiliteit;

  • d.

    beheerder: degene voor wiens rekening en risico een pijpleiding of kabel wordt aangelegd, gebruikt dan wel in stand gehouden;

  • e.

    vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 94.

Artikel

93

§

6.2

Vergunningplicht pijpleidingen

Artikel

94

§

6.3

Het gebruik van een pijpleiding

Artikel

97

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

100

Artikel

101

Artikel

102

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het tijdelijk buiten gebruik stellen van een pijpleiding.

§

6.4

Het beëindigen van het gebruik van een pijpleiding

Artikel

103

Een buiten gebruik gestelde pijpleiding die is aangelegd in of op het continentaal plat wordt schoon en veilig achtergelaten, tenzij Onze Minister op grond van artikel 45 van de wet de verwijdering ervan voorschrijft.

Artikel

104

§

6.5

Kabels

Artikel

105

Hoofdstuk

7

Verstrekking, beheer en gebruik van gegevens

§

7.1

Verstrekking gegevens

Artikel

108

Degene in wiens opdracht verkenningsonderzoek wordt verricht, dan wel, bij afwezigheid van een opdrachtgever, degene die het verkenningsonderzoek verricht, verstrekt Onze Minister desgevraagd en binnen een door de minister te bepalen termijn de volgende gegevens die bij het verkenningsonderzoek zijn verkregen:

  • a.

    de resultaten van verricht geofysisch onderzoek;

  • b.

    de resultaten van verricht geochemisch onderzoek, of

  • c.

    de resultaten van verricht geologisch onderzoek.

Artikel

109

Artikel

110

Artikel

111

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

§

7.2

Vertrouwelijkheid, beheer, gebruik en ter inzage legging van gegevens

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Onze Minister kan, zolang de termijnen van artikel 116 niet zijn verlopen, de in dat artikel bedoelde gegevens ter beschikking stellen aan de Mijnraad, de Technische commissie bodembeweging en de in artikelen 81, onderdeel a, respectievelijk 89, onderdeel a, van de wet bedoelde vennootschap, voor zover deze gegevens worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

  • a.

    het adviseren van Onze Minister inzake verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte en het opslaan van stoffen in de ondergrond;

  • b.

    het ten behoeve van Onze Minister maken van reserveramingen en prognoses van delfstoffen, aardwarmte en opslagpotentieel van de ondergrond;

  • c.

    het in opdracht van Onze Minister systematisch karteren van de ondergrond.

Artikel

118

§

7.3

Gegevens in verband met aardwarmte en boorgaten

Hoofdstuk

8

Waarborgfonds mijnbouwschade

§

8.1

Begripsbepalingen

Artikel

120

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

§

8.2

Het vermogen van het fonds

Artikel

121

§

8.3

De bijdrage aan het fonds

Artikel

122

Artikel

123

Het tweede, derde en vierde lid van artikel 122 zijn van overeenkomstige toepassing op de verdeling van het aandeel van een sector in de eenmalige vorming van het initiële vermogen van het fonds, bedoeld in artikel 121, tweede lid, over de mijnbouwondernemers die tot die sector behoren, met dien verstande dat voor onderdeel b van het tweede lid wordt gelezen de hoogte van de schadevergoedingen die elke mijnbouwondernemer in de vijf kalenderjaren voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wet aan natuurlijke personen heeft betaald in verband met zijn mijnbouwactiviteiten.

Artikel

124

Artikel

125

Indien een voorschot ten laste van het fonds is toegekend en nadien in een overeenkomst als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak wordt vastgesteld dat geen aanspraak op schadevergoeding bestaat dan wel de schadevergoeding op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag dat als voorschot is uitgekeerd, betaalt het fonds het bedrag, dat als voorschot is uitgekeerd, dan wel het verschil tussen dat bedrag en het toegekende schadebedrag terug aan de betrokken mijnbouwondernemer onverwijld nadat degene aan wie het voorschot was toegekend dit, overeenkomstig artikel 140, tweede lid, van de wet aan het fonds heeft terugbetaald.

Artikel

126

Artikel

128

§

8.4

Verzoeken om uitkeringen ten laste van het fonds

Artikel

129

Onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht, bevat een verzoek om schadevergoeding onderscheidenlijk om een voorschot ten minste:

  • a.

    naam en adres van de desbetreffende mijnbouwondernemer;

  • b.

    een opgave van de plaats en tijdstip van de mijnbouwactiviteiten;

  • c.

    een opgave van de aard en omvang van de zaakschade;

  • d.

    een redelijke specificatie van het schadebedrag;

  • e.

    indien het een verzoek om schadevergoeding betreft, een opgave waaruit blijkt dat zich één van de omstandigheden, genoemd in artikel 137, onderdelen a of b, van de wet voordoet, alsmede een opgave van de in onderdeel c bedoelde vergoedingen van de schade uit anderen hoofde, en

  • f.

    indien het een verzoek om een voorschot betreft, een opgave waaruit blijkt dat de omstandigheden, genoemd in artikel 140, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet zich voordoen.

Artikel

130

Het fonds tekent op het verzoekschrift de datum van ontvangst aan en zendt de verzoeker onverwijld een ontvangstbevestiging, waarop die datum is vermeld.

Artikel

131

Onze Minister beslist op het verzoek binnen zes weken na ontvangst daarvan.

§

8.5

Het beheer van het fonds

Artikel

132

Artikel

133

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting en de administratie van het fonds, alsmede het op die inrichting en administratie uit te oefenen toezicht.

Hoofdstuk

9

Splitsen en samenvoegen van vergunningen

§

9.1

Algemeen

Artikel

134

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder vergunning: opsporingsvergunning, winningsvergunning of opslagvergunning.

§

9.2

Splitsen van vergunningen

Artikel

135

Artikel

136

Een aanvraag om splitsing wordt niet ingewilligd indien dat ertoe leidt dat een voorkomen van delfstoffen of aardwarmte dan wel een voorkomen voor het opslaan van stoffen in het oorspronkelijke vergunningsgebied zich door deze splitsing in twee of meer verschillende vergunningsgebieden zal bevinden.

§

9.3

Samenvoegen van vergunningen

Artikel

137

Artikel

138

Een opsporingsvergunning wordt niet samengevoegd met een winningsvergunning of een opslagvergunning. Een winningsvergunning wordt niet samengevoegd met een opslagvergunning.

Artikel

139

Een aanvraag om samenvoeging van twee of meerdere vergunningen wordt slechts ingewilligd, indien deze vergunningen dezelfde delfstoffen betreffen.

Artikel

140

Een aanvraag om samenvoeging van twee of meerdere vergunningen wordt slechts ingewilligd, indien de voorwaarden van de desbetreffende totstandgekomen overeenkomsten, bedoeld in artikel 82 respectievelijk artikel 90 van de wet, gelijkluidend zijn.

§

9.4

Overige regels

Artikel

141

Artikel

142

Artikel

143

Artikel

144

De wijze waarop een aanvraag om splitsing of samenvoeging geschiedt en de gegevens en de bescheiden, welke daarbij worden overgelegd, geschiedt bij ministeriële regeling te stellen regels.

Hoofdstuk

10

De veiligheid van groeven

§

10.1

Algemeen

Artikel

145

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    het winnen van kalksteen: het met gebruikmaking van een boorgat, tunnel, schacht of ander ondergronds werk onttrekken van kalksteen aan de ondergrond;

  • b.

    groeve: ondergrondse ruimte ontstaan door het winnen van kalksteen.

§

10.2

Vergunning voor winning van kalksteen

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

149

Indien een vergunning als bedoeld in artikel 146 wordt overgedragen of anders dan door overdracht overgaat op een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, doet deze persoon binnen vier weken na de verkrijging ervan mededeling aan Onze Minister.

Artikel

150

§

10.3

Vergunning voor gebruik voor andere doeleinden

Artikel

151

Artikel

152

Artikel

153

Het verbod van artikel 146, eerste lid, is niet van toepassing op wijziging van een groeve voor het gebruik voor een ander doeleinde.

Artikel

154

Artikel 149 is van overeenkomstige toepassing.

§

10.4

Veiligheid

Artikel

155

Het is verboden in een groeve ontplofbare stoffen voorhanden te hebben of te gebruiken.

Artikel

156

Artikel

157

Artikel

158

De houder van een vergunning als bedoeld in de artikelen 146 en 151 verricht periodiek metingen naar de gesteentemechanische veiligheid van een groeve en verstrekt daarvan de resultaten aan de inspecteur-generaal der mijnen.

Artikel

159

§

10.5

Het buiten gebruik stellen van een groeve

Artikel

160

Hoofdstuk

11

Overgangsbepalingen

Artikel

162

Artikel

163

Artikel

164

Artikel

165

Artikel

167

Artikel

168

Op een voor de winning of de opsporing bestemde mijnbouwinstallatie die geplaatst is voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Mijnbouwwet is artikel 55 niet van toepassing.

Artikel

169

Op een pijpleiding die voor 1 januari 2003 is aangelegd:

  • a.

    is artikel 93 van overeenkomstige toepassing, voor zover bij de in dat artikel genoemde ministeriële regeling niet anders is bepaald;

  • b.

    zijn niet van toepassing de artikelen 94, 95 en 97.

Artikel

172

Artikel

173

Artikel

174

Artikel

175

Artikel

176

Artikel

177

Gegevens, bescheiden en monsters als bedoeld in de artikelen 108 tot en met 110, waarop artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing is, en aan Onze Minister zijn verstrekt voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, verliezen in afwijking van artikel 116, tweede lid, hun vertrouwelijk karakter niet dan nadat tien jaren zijn verstreken met ingang van het tijdstip waarop de uitvoerder de betreffende gegevens, bescheiden en monsters of degene die de bedoelde onderwerpen heeft verstrekt, heeft verkregen.

Artikel

178

Een zekerheid die is gesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit voor de nakoming van hetgeen verschuldigd zal worden, ingeval Onze Minister bestuursdwang toepast ter handhaving van de bij of krachtens de Mijnwet continentaal plat gestelde verplichtingen ten aanzien van het verwijderen of achterlaten, dan wel het na verwijderen slopen of hergebruiken van niet meer in gebruik zijnde mijnbouwinstallaties, berust op artikel 47 van de wet.

Artikel

179

Artikel

180

Een voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit verleende ontheffing op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming blijft na dat tijdstip van kracht, met inbegrip van alle daaraan verbonden voorschriften en beperkingen.

Artikel

181

In afwijking van de artikelen 146, eerste lid, derde volzin, voor zover de verschuldigdheid is ontstaan voor de inwerkingtreding van de wet, en 155, tweede lid, van de wet blijven op de heffing en invordering van een bonus, een oppervlakterecht, een cijns of een aandeel in de winst de artikelen 72, voor zover daarbij artikel 11, derde en vierde lid, artikel 20, derde lid, en hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, en 73 van de wet buiten toepassing.

Hoofdstuk

12

Wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur

§

12.1

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel

182

Wijzigt het Besluit op de lijkbezorging.

§

12.2

Ministerie van Justitie

Artikel

183

Wijzigt het Vreemdelingenbesluit 2000.

§

12.3

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel

184

Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit.

Artikel

185

Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Artikel

186

Wijzigt het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel

187

Wijzigt het Besluit stralingsbescherming.

§

12.4

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel

188

Wijzigt het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen.

Artikel

189

Wijzigt het Rijksreglement ontgrondingen.

§

12.5

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

Artikel

190

Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Artikel

191

Wijzigt het Besluit milieu-effectrapportage 1994.

Artikel

192

Wijzigt het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

Artikel

193

Wijzigt het Besluit saneringsmaatregelen industrieterreinen 1994.

Artikel

194

Wijzigt het Lozingenbesluit bodembescherming.

Hoofdstuk

13

Slotbepalingen

Artikel

196

Artikel

197

Dit besluit wordt aangehaald als: Mijnbouwbesluit.

Artikel

198

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Mijnbouwwet in werking treedt, met dien verstande dat artikel 4 in werking treedt op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin die wet in werking is getreden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. G. Wijn
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner