Regeling GLB-inkomenssteun

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270);
Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);
Gelet op Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin in voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);
Gelet op Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PbEU L345);
Overwegende dat toepassing moet worden gegeven aan de hiervoor genoemde verordeningen en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Raads- en Commissieverordeningen;
Overwegende dat de bepalingen van genoemde verordeningen rechtstreekse werking hebben in de Nederlandse rechtssfeer, zij het dat ten behoeve van de juiste uitvoering en nadere invulling van deze bepalingen regelgeving noodzakelijk is;
Voorts gelet op de artikelen 15, 19, 23, 26, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Paragraaf

1

Definities

Artikel

1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    DR: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • b.

    AID: Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • c.

    HPA: Hoofdproductschap Akkerbouw;

  • d.

    PVE: Productschappen Vee, Vlees en Eieren;

  • e.

    PZ: Productschap Zuivel;

  • f.

    verordening 1782/2003: Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270);

  • g.

    verordening 796/2004: Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);

  • h.

    verordening 795/2004: Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141);

  • i.

    verordening 1973/2004: Verordening (EG) nr. 1973/2004: van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PbEU L345);

  • j.

    landbouwer: landbouwer in de zin van artikel 2, onderdeel a van verordening 1782/2003;

  • k.

    bedrijf: bedrijf in de zin van artikel 2, onderdeel b, van verordening 1782/2003 dat zich bevindt op Nederlands grondgebied;

  • l.

    betaalorgaan, bouwland, grasland, ooi, vaars, zoogkoe, stier, os, kalf, runderen, GVE, veebezetting, voederareaal, probleemgebied, premie, extensiveringsbedrag, deelnamemelding, nationale reserve van premierechten, individuele referentiehoeveelheid, melkpremieaanvraag, verzamelaanvraag, oormerk, dierpaspoort, bedrijfsregister, I & R-systeem: hetgeen daaromtrent is bepaald in verordening 1782/2003 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde commissieverordeningen.

Paragraaf

2

Algemene bepalingen

Artikel

2

Overeenkomstig verordening 1782/2003 en met inachtneming van ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen en deze regeling:

  • 1.

    wijst de minister op aanvraag aan landbouwers:

    • a.

      toeslagrechten en braakleggingstoeslagrechten in het kader van de bedrijfstoeslagregeling,

    • b.

      specifieke premierechten in het kader van de schapen- en geitenpremies en rundvleesbetalingen toe.

  • 2.

    verstrekt de minister op aanvraag aan landbouwers subsidie op grond van:

    • a.

      de bedrijfstoeslagregeling,

    • b.

      de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen, noten, energiegewassen, en eiwithoudende gewassen, de productiesteun voor zetmeelaardappelen, zaaizaad en gedroogde voedergewassen,

    • c.

      de schapen- en geitenpremies en de rundvleesbetalingen.

Artikel

3

Een landbouwer die een aanvraag heeft ingediend voor één van de in artikel 2 genoemde steunregelingen of de melkpremieaanvraag op grond van de regeling superheffing en melkpremie 2004 heeft ingediend is verplicht de in artikelen 3 en 4 van de in verordening 1782/2003 bedoelde beheerseisen, opgenomen in bijlage I bij deze regeling, en navolgende bepalingen inzake blijvend grasland en goede landbouw- en milieucondities in acht te nemen.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

De landbouwer is verplicht de volgende eisen na te komen inzake goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van verordening 1782/2003:

  • a.

    de artikelen 7 en 8 van deze regeling;

  • b.

    de geldende bepalingen ingevolge de regels vastgesteld door HPA en PT ter bestrijding van erosie op land- en tuinbouwgronden.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Hoofdstuk

2

Bedrijfstoeslagregeling

Paragraaf

1

Toewijzen van toeslagrechten

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Paragraaf

2

Nationale reserve

Paragraaf

2.1

Vorming nationale reserve

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Paragraaf

2.2

Toewijzen van toeslagrechten uit de nationale reserve (aan landbouwers als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van verordening 1782/2003)

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Vervallen

Artikel

17a

Vervallen

Artikel

17b

Vervallen

Paragraaf

3

Gebruik van toeslagrechten

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Paragraaf

4

Overdracht van toeslagrechten

Artikel

20

Vervallen

Paragraaf

5

Braakleggingstoeslagrechten

Paragraaf

5.1

Toewijzen van braakleggingstoeslagrechten

Artikel

21

Vervallen

Paragraaf

5.2

Gebruik van braakleggingstoeslagrechten

Artikel

22

Vervallen

Artikel

23

Vervallen

Artikel

24

Vervallen

Artikel

25

Vervallen

Hoofdstuk

3

Subsidie voor eiwithoudende gewassen, energiegewassen, noten, aardappelzetmeel, zaaizaad en gedroogde voedergewassen

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Een landbouwer die eiwithoudende gewassen teelt komt uitsluitend in aanmerking voor subsidie op grond van premie voor eiwithoudende gewassen als bedoeld in artikel 2, indien het perceel:

  • a.

    een oppervlakte van ten minste 0,3 ha heeft;

  • b.

    is ingezaaid met ten minste 70 kg zaad per hectare.

Artikel

29

De landbouwer die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceert overeenkomstig artikelen 93 en 94 van verordening 1782/2003 en hoofdstuk 6 van verordening 1973/2004, komt in aanmerking voor subsidie op grond van de productiesteun voor zetmeelaardappelen als bedoeld in artikel 2.

Artikel

30

Artikel

31

De landbouwer die voor de productie van gedroogde voedergewassen bestemde gewassen produceert, komt in aanmerking voor subsidie op grond van de productiesteun voor gedroogde voedergewassen als bedoeld in artikel 2, indien de voedergewassen op basis van een contract geleverd zijn aan het verwerkingsbedrijf en subsidiabel zijn in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1786/2003 van de Raad van 29 september 2003 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen.

Hoofdstuk

4

Subsidie voor akkerbouwgewassen

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

32

Artikel

33

De landbouwer kan een perceel bouwland dat voldoet aan artikel 32, eerste lid, onderdeel a, b en c, vervangen door andere gronden, indien:

  • a.

    de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektewet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;

  • b.

    de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan de oppervlakte van het te vervangen perceel;

  • c.

    voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen heeft ingestemd met het vervangen van deze gronden, en;

  • d.

    voorafgaande aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van DR. Een schriftelijke aanvraag daartoe kan in de periode die loopt tot en met 15 februari 2005 worden ingediend.

Artikel

34

Artikel

35

Paragraaf

2

Braaklegging

Artikel

36

Artikel

37

De oppervlakte, bedoeld in artikel 36, wordt gedurende een aaneengesloten periode, die loopt van uiterlijk 15 januari tot tenminste 31 augustus daaropvolgend, niet gebruikt voor een vorm van landbouwproductie en evenmin voor andere landbouwdoeleinden of andere winstgevende bestemmingen die met akkerbouw onverenigbaar zijn.

Artikel

38

Percelen die zijn bebost in het kader van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden uit hoofde van een aanvraag die na 28 juni 1995 is ingediend, kunnen worden gebruikt om aan de in artikel 107 van verordening 1782/2003 bedoelde verplichting te voldoen. In dat geval heeft de landbouwer voor deze percelen geen aanspraak op subsidie op grond van deze regeling.

Artikel

39

In afwijking van artikelen 7 en 36 is het de landbouwer vanaf 15 juli toegestaan de uit productie genomen percelen ten behoeve van de oogst van het daaropvolgende kalenderjaar in te zaaien met de in bijlage 3 bij deze regeling genoemde gewassen.

Artikel

40

In afwijking van artikel 7, eerste lid, is de teelt van voederleguminosen op een uit productie genomen oppervlakte, bedoeld in artikel 107, derde lid van verordening 1782/2003, enkel toegestaan indien de verzamelaanvraag vergezeld gaat van een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle voor het gehele bedrijf van de landbouwer.

Paragraaf

3

Non-food non-feed

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Verwerking van een partij grondstoffen die overeenkomstig artikel 41 is verbouwd, tot een of meer eindproducten welke zijn genoemd in bijlage XXIII van verordening 1973/2004 en welke niet zijn bestemd voor menselijke of dierlijke voeding, zal plaatsvinden door ten hoogste de derde opvolgende verwerker.

Artikel

45

Artikel

46

De landbouwer die gebruik maakt van de mogelijkheid van verbouw van niet voor menselijke of dierlijke voeding bestemde grondstoffen op een overeenkomstig artikel 36 uit productie genomen oppervlakte, heeft aanspraak op subsidie indien is vastgesteld dat is voldaan aan artikel 155 van verordening 1973/2004, alsmede aan de bepalingen van deze regeling.

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

Hoofdstuk

5

Subsidie voor runderen, schapen en geiten

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

51

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel

52

Artikel

53

De aanhoudperiode gedurende welke de dieren waarvoor premie is aangevraagd op het bedrijf moeten worden gehouden, beloopt voor:

  • ooien: een aaneengesloten periode van 100 dagen gerekend vanaf de eerste dag na het einde van de aanvraagperiode;

  • stieren of ossen: een aaneengesloten periode van twee maanden te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst door DR van de premieaanvraag;

  • zoogkoeien: een aaneengesloten periode van zes maanden te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst door DR van de premieaanvraag;

  • runderen waarvoor premie als bedoeld in artikel 56, tweede lid, wordt aangevraagd: een aaneengesloten periode van tenminste twee maanden.

Artikel

54

Indien de fysieke of financiële structuur van een bedrijf na 30 juni 1992 is of wordt gewijzigd hoofdzakelijk met het doel de verplichtingen van de in artikel 1 genoemde verordeningen of deze regeling te ontgaan, wordt deze wijziging buiten beschouwing gelaten voor de toepassing van deze regeling.

Artikel

55

Landbouwers die premierechten hebben verkregen op grond van de Regeling dierlijke EG-premies worden geacht over die premierechten in het kader van dit hoofdstuk te beschikken.

Artikel

56

Paragraaf

2

Premieaanvraag dieren

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Paragraaf

3

Sanctiebepalingen betreffende de premieaanvraag dieren

Artikel

62

Artikel

63

Geen premie, bedoeld in artikel 56, tweede lid, terzake van het slachten, wordt verleend indien de slachtmelding wordt verricht door een abattoir dat door toepassing van artikel 62 van verordening 796/2004 is uitgesloten van het recht verklaringen of certificaten af te geven met het oog op de toekenning van premie.

Paragraaf

4

Algemene bepalingen betreffende specifieke rechten en overdracht van premierechten

Paragraaf

4.1

Toekenning specifieke premierechten vanuit de nationale reserve van premierechten

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

De landbouwer die op grond van de artikelen 65 of 66 aanspraak wenst te maken op toekenning van specifieke premierechten voor ooien, of zoogkoeien, dient in het tijdvak van 3 januari tot en met 4 maart, indien het ooien betreft en in het tijdvak van 1 juli tot en met 25 juli, indien het zoogkoeien betreft, een aanvraag in bij DR.

Artikel

68

Indien het aantal aangevraagde specifieke premierechten groter is dan het aantal daarvoor beschikbare premierechten vindt een proportionele vermindering van de individueel toe te kennen specifieke premierechten plaats.

Artikel

69

Paragraaf

4.2

Bepalingen betreffende de overdracht van premierechten voor zoogkoeien

Artikel

70

Een tijdelijke overdracht van premierechten is niet toegestaan.

Artikel

71

In geval van overdracht van premierechten zonder dat daarbij het bedrijf van de landbouwer wordt overgedragen, vervalt 1% van de over te dragen rechten zonder vergoeding aan de nationale reserve, met dien verstande dat ten minste één premierecht moet worden afgestaan indien het ooien betreft.

Artikel

72

Bij overdracht van premierechten voor zoogkoeien zonder dat daarbij het bedrijf van de landbouwer wordt overgedragen bedraagt het minimumaantal premierechten dat wordt overgedragen:

  • a.

    5, voor landbouwers die beschikken over premierechten voor meer dan 25 zoogkoeien, en

  • b.

    3, voor landbouwers die beschikken over premierechten voor ten minste 10 en ten hoogste 25 zoogkoeien.

Artikel

73

Aanspraak op overgedragen premierechten voor zoogkoeien kan slechts worden verkregen indien:

  • a.

    DR door zowel de vervreemder als de verkrijger in het tijdvak van 17 mei tot en met 31 mei van de overdracht in kennis is gesteld,

  • b.

    is voldaan aan de artikelen 109 tot en met 113 van verordening 1973/2004, en

  • c.

    de overdracht door DR is geregistreerd.

Paragraaf

5

Algemene bepalingen met betrekking tot runderpremies

Paragraaf

5.1

Bepalingen met betrekking tot het voederareaal

Artikel

74

Paragraaf

5.2

Verzamelaanvraag

Artikel

75

Artikel

76

Paragraaf

5.3

Beperking van het aantal dieren dat voor premie in aanmerking komt

Artikel

77

DR deelt de landbouwer het voor hem vastgestelde veebezettingsgetal mede en het daaruit voortvloeiende aantal GVE waarvoor premie kan worden verleend.

Paragraaf

5.4

Verplichtingen voor de landbouwer

Artikel

78

Indien runderen tijdens de aanhoudperiode worden verplaatst van het ene UBN naar het andere UBN van het bedrijf van de landbouwer, stelt de landbouwer DR hiervan voorafgaand aan de verplaatsing schriftelijk op de hoogte. De landbouwer bewaart een afschrift van het formulier aan DR bij zijn bedrijfsadministratie, genoemd in artikel 108.

Paragraaf

6

Specifieke bepalingen met betrekking tot slachtpremie volwassen runderen

Artikel

79

Premie wordt de landbouwer slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:

  • a.

    op zijn bedrijf, blijkens het I & R-systeem gedurende de aanhoudperiode zijn aangehouden;

  • b.

    blijkens het I & R-systeem na afloop van de in onderdeel a genoemde periode binnen één maand worden geslacht in een abattoir waarvan de houder overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 een bedrijfsregister bijhoudt of binnen één maand zijn geslacht in een abattoir in een andere lidstaat, dan wel binnen twee maanden zijn uitgevoerd naar een derde land, en

  • c.

    overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

Artikel

80

Artikel

81

Geen premie wordt verstrekt voor runderen waarvan de geboortedatum, de datum van aanvoer op en afvoer van het bedrijf van de landbouwer, of de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een andere lidstaat of derde land, niet in het I & R-systeem zijn vermeld.

Paragraaf

7

Specifieke bepalingen met betrekking tot ooipremie

Artikel

82

Premie per ooi bedraagt het bedrag dat voortvloeit uit artikel 113, vierde lid, van verordening 1782/2003.

Artikel

83

Het aantal voor de premie in aanmerking te nemen ooien bedraagt niet minder dan tien en is ten hoogste gelijk aan het aantal ooien dat op de dag van indiening van de aanvraag op het bedrijf van de landbouwer voor diens rekening wordt aangehouden, doch nooit groter dan het aantal premierechten waarover de landbouwer beschikt.

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Paragraaf

8

Specifieke bepalingen met betrekking tot zoogkoepremie

Artikel

87

Voor een premie komen slechts landbouwers die zoogkoeien aanhouden in aanmerking die:

  • a.

    het runderbestand waarop de aanvraag betrekking heeft op het bedrijf dat zij beheren uitsluitend gebruiken voor het opfokken van kalveren voor de vleesproduktie en gedurende twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag van ontvangst door DR van de aanvraag, geen melk en geen zuivelprodukten leveren, behoudens de rechtstreekse levering van het bedrijf aan de consument dan wel

  • b.

    het runderbestand op het bedrijf dat zij beheren zowel gebruiken voor het opfokken van kalveren voor de vleesproduktie als voor het leveren van melk of zuivelprodukten, en

  • c.

    gedurende tenminste zes maanden, te rekenen vanaf de dag volgend op die van ontvangst door DR van de aanvraag, op het bedrijf een aantal zoogkoeien houden dat tenminste gelijk is aan 60% en een aantal vaarzen houden dat ten hoogste gelijk is aan 40% van het aantal dieren waarvoor de premie is aangevraagd.

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Het minimumpercentage voor het gebruik van premierechten voor zoogkoeien, bedoeld in artikel 108, vierde lid, van verordening 1973/2004, bedraagt 90.

Artikel

93

Ingeval aanpassing van individuele maxima van premierechten voor zoogkoeien als bedoeld in artikel 126, derde lid, van verordening 1782/2003 moet geschieden, vindt van rechtswege een proportionele vermindering plaats van het aantal premierechten voor zoogkoeien van individuele landbouwers met ingang van 1 januari van het jaar waarvoor premie wordt aangevraagd.

Paragraaf

9

Specifieke bepalingen met betrekking tot stieren- en ossenpremie

Artikel

94

Artikel

95

Indien de landbouwer een dier uit een andere Lid-Staat betrekt waarvoor in die Lid-Staat nog geen premie voor de betrokken leeftijdstranche is verleend, legt de landbouwer om voor premie in aanmerking te komen bij de premieaanvraag stieren of premieaanvraag ossen een volledig en naar waarheid ingevuld document over van de Lid-Staat van herkomst van het betrokken dier dan wel het bij of krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren genoemde dierpaspoort.

Artikel

96

Indien het totaal aantal stieren en ossen waarvoor premie is aangevraagd en die voldoen aan de voorwaarden voor verlening van de premie, het regionale maximum overschrijdt, wordt het aantal stieren en ossen dat voor premie in aanmerking komt in het betrokken jaar per landbouwer evenredig verminderd.

Artikel

97

De premie per stier of os bedraagt het bedrag dat voortvloeit uit artikel 123, zevende lid van verordening 1782/2003.

Artikel

98

Paragraaf

10

Specifieke bepalingen met betrekking tot kalverslachtpremie

Artikel

99

Artikel

100

Artikel

101

Premie wordt de landbouwer slechts verstrekt ten behoeve van kalveren die:

  • a.

    op zijn bedrijf, blijkens het I & R-systeem gedurende de aanhoudperiode zijn aangehouden;

  • b.

    blijkens het I & R-systeem na afloop van de in onderdeel a genoemde periode binnen één maand worden geslacht in een abattoir waarvan de houder overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2003 een bedrijfsregister bijhoudt of binnen één maand zijn geslacht in een abattoir in een andere lidstaat, dan wel binnen twee maanden zijn uitgevoerd naar een derde land, en

  • c.

    overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.

Artikel

102

Artikel

103

Artikel

104

Hoofdstuk

6

Procedurele bepalingen

Paragraaf

1

Procedurele bepalingen

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

De landbouwer is verplicht het betrokken betaalorgaan op diens verzoek alle gewenste nadere inlichtingen ter zake van de gegevens verschaft bij de verzamelaanvraag of de premieaanvraag dieren terstond en naar waarheid te verstrekken.

Artikel

108

Artikel

109

Indien het subsidiebedrag in het kader van een steunaanvraag voor een van de steunregelingen als bedoeld in artikel 3, met uitzondering van de melkpremieaanvraag, niet meer dan € 100,– bedraagt, wordt op grond van de betrokken steunregeling geen subsidie verleend.

Artikel

110

Indien een bedrijf volledig wordt overgedragen nadat een verzamelaanvraag of een premieaanvraag dieren is ingediend en voordat aan alle verplichtingen voor het verstrekken van subsidie is voldaan, kan aan de verkrijger van het bedrijf de desbetreffende aangevraagde subsidie worden verstrekt indien:

  • a.

    het betrokken betaalorgaan de schriftelijke melding van de overdracht door de verkrijger binnen een maand na de overdracht ontvangt,

  • b.

    de verkrijger het betrokken betaalorgaan verzoekt om betaling van de door de wederpartij aangevraagde subsidie,

  • c.

    de verkrijger alle door het betrokken betaalorgaan verlangde bewijsstukken overlegt, en

  • d.

    wordt voldaan aan alle voorwaarden voor de verstrekking van de premie.

Artikel

111

Artikel

112

Artikel

113

De betaalorganen dragen zorg voor de uitwisseling van gegevens betreffende aanvragers die relevant zijn in het kader van het toezicht op de naleving van de in artikel 3 tot en met 8 bedoelde voorwaarden of relevant zijn voor de in artikel 9 genoemde modulatie.

Paragraaf

2

Uitvoerende instanties

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

118

De AID is verantwoordelijk voor de coördinatie van de controles ter plaatse op de naleving van de regeling als bedoeld in artikel 23 van verordening 1782/2003.

Paragraaf

3

Sancties

Artikel

119

Artikel

120

Indien een landbouwer andere dan de in artikel 119 bedoelde voorwaarden of verplichtingen voortvloeiend uit verordening 1782/2003 en de ter uitvoering daarvan vastgestelde Commissieverordeningen niet naleeft, wordt door het betrokken betaalorgaan overeenkomstig Deel II, Titel IV, hoofdstuk I van verordening 796/2004 een korting opgelegd op het bedrag dat op grond van de betrokken steunregeling aan de landbouwer is of moet worden toegekend.

Hoofdstuk

7

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

122

Wijzigt de Regeling superheffing en melkpremie 2004.

Artikel

123

Wijzigt de Overdrachtsregeling bevoegdheden Landbouwwet 1966 Algemeen.

Artikel

124

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van hoofdstuk 2, dat in werking treedt op 1 januari 2006.

Artikel

125

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling GLB-inkomenssteun.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,C.P.Veerman

Bijlage

2

Lijst van groenbemesters als bedoeld in artikel 7, eerste lid

  • 1.

    Mengsels van grassen

  • 2.

    Phacelia

  • 3.

    Spurrie

  • 4.

    Vlinderbloemigen met uitzondering van bonen en erwten

  • 5.

    Kruisbloemigen m.u.v. koolzaad

  • 6.

    Afrikaantjes (Tagetes)

  • 7.

    Solanum sisymbriifolium

    Tevens zijn in mengsels van één of meer van bovenstaande gewassen toegestaan:

  • 8.

    Tweezaadlobbige cultuurgewassen in een dichtheid per gewas van ten hoogste 10% van de zaaizaadhoeveelheid die gebruikt wordt bij de gangbare teelt van het desbetreffende gewas

  • 9.

    Eenzaadlobbige cultuurgewassen met uitzondering van maïs, in een dichtheid van maximaal 7 kg per hectare zaaizaad per soort, met een maximum van 35 kg per hectare in totaal

  • 10.

    Akkerkruiden zoals aangemerkt in de Standaardlijst van de Nederlandse Flora (van der Meijden, 1990) met uitzondering van duist, grote windhalm, oot, melganzevoet, knolcyperus, hanepoot, kweek, kleefkruid, akkermunt, veenwortel, perzikkruid en klein kruiskruid.

Bijlage

3

Lijst van gewassen als bedoeld in artikel 23 en 39

  • 1.

    Koolzaad

  • 2.

    Graszaad

  • 3.

    Luzerne

  • 4.

    Wintergerst