Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 november 2005, nr. TRCJZ/2005/3295, houdende regels ter uitvoering van de Meststoffenwet (Uitvoeringsregeling Meststoffenwet)

Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelezen het advies van de Technische Commissie Bodembescherming;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1

Artikel

2

Voor de toepassing van deze regeling, met uitzondering van hoofdstuk 4, worden de hoeveelheden meststoffen en de hoeveelheden diervoeders uitgedrukt in kilogrammen of liters alsmede in kilogrammen stikstof en kilogrammen fosfaat.

Hoofdstuk

2

Verhandelen van meststoffen

Artikel

4

Voor zover zij voldoen aan de artikelen 9 tot en met 15 van het besluit zijn aangewezen:

  • a.

    als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder I, opgenomen stoffen;

  • b.

    als afvalstoffen of reststoffen die als meststof kunnen worden verhandeld, de stoffen die behoren tot de in bijlage Aa, onder II, opgenomen categorieën afvalstoffen of reststoffen;

  • c.

    als afvalstoffen of reststoffen die bij de productie van de daarbij genoemde meststoffen kunnen worden gebruikt, de in bijlage Aa, onder III, opgenomen stoffen; en

  • d.

    als eindproducten die als meststof kunnen worden verhandeld, de in bijlage Aa, onder IV, opgenomen eindproducten van de aldaar omschreven bewerkingsprocédés.

Artikel

5

gereserveerd

Artikel

6

Artikel

6a

Herwonnen fosfaten uit rioolzuiveringsslib worden behandeld langs biologische, chemische of thermische weg, door langdurige opslag of volgens enig ander geschikt procedé, dat tot gevolg heeft dat het grootste deel van de in het zuiveringsslib aanwezige pathogene organismen afsterft.

Artikel

7

Artikel

8

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel

9

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om secundaire nutriënten te leveren en die organisch materiaal van dierlijke of plantaardige oorsprong bevatten, overschrijden niet de in bijlage Ab, onder tabel 2, opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel.

Artikel

10

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen hoofdzakelijk zijn bedoeld om primaire of secundaire nutriënten te leveren, maar ook om de micronutriënten koper en zink te leveren, is artikel 14 van het besluit, voor zover het betreft de in bijlage II, onder tabel 1 van het besluit, opgenomen maximale waarden voor koper en zink onderscheidenlijk artikel 8, voor zover het betreft de in bijlage Ab, onder tabel 1, opgenomen maximale waarden voor koper en zink, niet van toepassing, voor zover:

  • a.

    de meststoffen overeenkomstig artikel 14 zijn voorzien van de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink; en

  • b.

    zowel de hoeveelheden primaire of secundaire nutriënten als de hoeveelheden koper of zink die met de desbetreffende meststof worden opgebracht, passen binnen het totale bemestingsadvies.

Artikel

11

Overige anorganische meststoffen die hoofdzakelijk zijn bedoeld om micronutriënten te leveren zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing die past bij de bodemgesteldheid en de teelt waarvoor de meststof wordt gebruikt.

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

In geval het betreft anorganische meststoffen die niet alleen primaire of secundaire nutriënten, maar ook de micronutriënten koper of zink leveren, zijn de meststoffen voorzien van gegevens inzake de gehalten aan koper onderscheidenlijk zink.

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Hoofdstuk

3

Gebruiksnormen

§

1

Derogatie

Artikel

23a

Vervallen

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

25a

Artikel

25b

Artikel

25c

Artikel

25d

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Artikel

27a

Artikel

27b

Als vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, wordt tevens aangemerkt de vaststelling van de fosfaattoestand van de bodem:

  • a.

    die tot en met 31 oktober 2009 is verricht overeenkomstig artikel 27 zoals dit artikel luidde op 31 december 2009; of

  • b.

    bemonstering en analyse van de bodem overeenkomstig het in bijlage L opgenomen protocol met uitzondering van de in onderdeel I, paragraaf 1, voorgeschreven vastlegging van de omvang en vorm van het te bemonsteren perceel dan wel perceelsdeel met een Global Positioning System, voor zover het monsters betreft die in de periode van 1 november 2009 tot 1 januari 2010 uit de desbetreffende bodem zijn genomen.

§

2

Stikstofgebruiksnorm

Artikel

28

Artikel

28a

Artikel

28b

Artikel

28c

Artikel

28d

Artikel

28f

Artikel

29

§

3

Fosfaattoestand van de bodem en fosfaatgebruiksnormen

Artikel

29a

De indicator voor de fosfaattoestand van grasland en bouwland is de combinatie van:

  • a.

    het P-CaCl2-getal dat wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per kilogram grond; en

  • b.

    het P-AL-getal dat wordt uitgedrukt in milligrammen P2O5 per 100 gram grond.

Artikel

30

De fosfaattoestand van grasland wordt, overeenkomstig de indeling genoemd in artikel 21a, eerste lid, van het besluit, gekwalificeerd volgens tabel I en de fosfaattoestand van bouwland wordt gekwalificeerd volgens tabel II waarbij het P-AL-getal wordt afgerond in gehele getallen en het P-CaCl2-getal wordt afgerond in decimalen.

Tabel I Grasland

<0,8

arm

laag

laag

neutraal

ruim

0,8 tot en met 1,4

arm

laag

neutraal

ruim

ruim

1,5 tot en met 2,4

laag

neutraal

ruim

ruim

hoog

2,5 tot en met 3,4

neutraal

ruim

ruim

hoog

hoog

>3,4

ruim

ruim

hoog

hoog

hoog

Tabel II Bouwland

<0,8

arm

arm

arm

laag

laag

0,8 tot en met 1,4

arm

arm

arm

laag

neutraal

1,5 tot en met 2,4

arm

arm

laag

neutraal

ruim

2,5 tot en met 3,4

arm

laag

neutraal

ruim

hoog

>3,4

laag

laag

neutraal

ruim

hoog

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

33a

Artikel

33b

Artikel

33c

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

§

4

Tijdelijke vrijstelling mineralenconcentraat

Artikel

35a

Artikel

35b

Artikel

35c

Indien meer dan tien producenten, bedoeld in artikel 35a, derde lid, voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 35b, eerste lid, wijst de Minister ten hoogste tien producenten aan. De aanwijzing geschiedt op volgorde van aanmelding.

Artikel

35d

Artikel

35e

De landbouwer die op zijn bedrijf mineralenconcentraat gebruikt, is voor wat betreft het gebruik van het mineralenconcentraat, voor de jaren 2009 tot en met 2025 vrijgesteld van artikel 7 van de wet, voor zover het gebruik van de totale hoeveelheid meststoffen op zijn bedrijf de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de wet, en de fosfaatgebruiksnorm, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, van de wet, niet overschrijdt, en indien is voldaan aan elk van de voorwaarden, bedoeld in artikel 35f.

Artikel

35f

Artikel

35g

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 januari 2026.

Hoofdstuk

4

Opslagcapaciteit dierlijke meststoffen

Artikel

36

Hoofdstuk

5

Administratieve verplichtingen landbouwers

Artikel

37

Artikel

37a

De landbouwer stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

De landbouwer die in de periode van 16 mei tot en met 31 oktober van een kalenderjaar een perceel landbouwgrond in gebruik neemt dat voor deze periode in gebruik was bij een ander bedrijf of een derde, doet hiervan binnen 30 dagen melding aan de minister.

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

De artikelen 32, tweede lid, onderdelen e, g, en h, van het besluit en de artikelen 40 en 42, eerste lid, onderdelen a en c, zijn niet van toepassing ten aanzien van de in enig kalenderjaar op het bedrijf ingeschaarde schapen, onderscheidenlijk de door deze schapen geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, indien ten aanzien van dat bedrijf wordt voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

  • a.

    het aantal in dat kalenderjaar ingeschaarde schapen is niet groter dan 450;

  • b.

    inscharing van de schapen vindt slechts gedurende één aaneengesloten periode van ten hoogste vier weken in het kalenderjaar plaats in de periode van 1 januari tot 1 maart of in de periode van 1 oktober tot en met 31 december.

Hoofdstuk

6

Administratieve verplichtingen intermediairs

Artikel

45

Artikel

45a

De intermediair stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens artikel 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

48a

Artikel

49

Hoofdstuk

7

Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

51a

Artikel

52

Hoofdstuk

8

Vervoer van meststoffen

§

1

Apparatuur ten behoeve van het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel

53

§

2

Vooraanmelding bij het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel

54

§

3

Het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel

55

Niet eerder dan twee werkdagen voorafgaand aan de in de vooraanmelding verstrekte datum waarop het laden van de dierlijke meststoffen aanvangt, maar uiterlijk zodra de vervoerder bij de leverancier gereed is om dierlijke meststoffen te laden, worden bij de startmelding de gegevens van de vooraanmelding bevestigd en onder vermelding van het rVDM-nummer en het tijdstip van de melding onverwijld aan rVDM gezonden.

Artikel

56

§

4

Bemonsteren bij vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel

57

Artikel

58

§

5

Wegen bij vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel

59

§

6

Voltooien van het vervoer van dierlijke meststoffen

Artikel

60

De vervoerder draagt er zorg voor dat op het tijdstip van het lossen van de dierlijke meststoffen door de GR-apparatuur op basis van het rVDM-nummer, de locatie, de datum en het tijdstip van het lossen van het transportmiddel worden vastgelegd en zo spoedig mogelijk aan rVDM worden gezonden.

Artikel

61

§

7

Bijzondere situaties – Maatwerk

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

69a

Artikel

69b

Artikel

69c

Artikel

69d

Artikel

69e

Artikel

69f

Artikel

69g

Indien dezelfde vracht vaste dierlijke meststoffen binnen zeven dagen twee maal wordt vervoerd van of naar een bedrijf of een onderneming, kan de hoeveelheid meststoffen van het eerste vervoer, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste lid van het besluit, gelijkgesteld worden aan de hoeveelheid meststoffen van het tweede vervoer, onder voorwaarde dat tijdens het laden van het tweede vervoer, de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking als bedoeld in artikel 58, vierde lid, onderdeel b, van het eerste vervoer worden ingelezen en gemeld aan de minister onder vermelding van het desbetreffende rVDM-nummer.

Artikel

69h

De bij of krachtens de wet gestelde voorschriften zijn niet van toepassing op dierlijke meststoffen die vanuit een andere staat rechtstreeks, zonder tussenopslag in Nederland, in doorvoer buiten Nederland worden gebracht.

Artikel

69j

Indien in de situaties zoals beschreven in de artikelen 62 tot en met 64, 66 tot en met 69, 69c en 69d, het vervoer wordt verricht door een geregistreerde intermediair, is in afwijking van het bepaalde in die artikelen niet de leverancier, tevens optredend als vervoerder, maar de geregistreerde intermediair verantwoordelijk voor het doen van de meldingen, bedoeld in de artikelen 54, 55, 56, eerste lid, 59, vierde lid, of 60 en, indien van toepassing voor het doen van de meldingen in de artikelen 62, zesde lid, 63, vijfde lid, 64, vijfde lid, 66, vijfde lid, 67, vijfde lid, 68, zesde lid, 69, veertiende lid, 69c, vijfde lid of 69d, vijfde lid.

Artikel

69k

Indien in de in deze paragraaf beschreven situaties, met uitzondering van de situatie zoals beschreven in artikel 69, eerste en derde lid, en 69d bij het vervoer van dierlijke meststoffen, in afwijking van het in deze paragraaf bepaalde, toch gebruik wordt gemaakt van een geregistreerde intermediair en de in artikel 53 bedoelde apparatuur die op naam van deze intermediair is geregistreerd, gelden onverkort de bij het gebruik van deze GR-apparatuur behorende verplichtingen overeenkomstig de situaties waarin het gebruik van een geregistreerde intermediair en apparatuur die op diens naam is geregistreerd is voorgeschreven.

Artikel

69l

§

8

Voorzieningen ingeval van storingen in de bereikbaarheid of beschikbaarheid van rVDM

Artikel

69m

Indien en voor zover er sprake is van een situatie waarin geen netwerkverbinding aanwezig is dan wel indien rVDM tijdelijk niet beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van een software-applicatie als bedoeld in artikel 52, tweede lid, onderdeel a, van het besluit om gegevens vast te leggen.

Artikel

69n

Artikel

69o

Artikel

69p

Artikel

69q

Artikel

69r

Artikel

69s

De minister informeert de gebruikers van rVDM op passende wijze wanneer er sprake is van een situatie, bedoeld in artikel 69r, vierde lid, waarin de applicatie, bedoeld in artikel 69m, niet toereikend is en informeert hen voorts op passende wijze vanaf wanneer niet langer sprake is van een dergelijke situatie.

Artikel

69t

Artikel

69u

Artikel

69v

Artikel

69va

Vervallen

Artikel

69vb

Vervallen

Artikel

69vc

Vervallen

Artikel

69vd

Vervallen

Artikel

69ve

Vervallen

§

9

Vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

Artikel

69w

Artikel

69x

Artikel

69y

Artikel

69z

Artikel

69aa

Artikel 55 van het besluit is niet van toepassing op het vervoer van:

  • a.

    compost verpakt in eenheden van ten hoogste 25 kilogram; en

  • b.

    compost naar een particulier in leveringen tot een maximum van 3.000 kilogram per levering.

Hoofdstuk

8a

Mestverwerking

Artikel

70

Als eindproduct als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, van de wet, voldoet:

  • a.

    as waarin maximaal 10% organische stof aanwezig is;

  • b.

    mestkorrels;

  • c.

    mengsel van gedroogd digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal, bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1069/2009.

Artikel

71

Artikel

72a

Artikel

72b

Artikel

72e

De periode, bedoeld in artikel 57 van het besluit, bedraagt het kalenderjaar waarvoor de mestverwerkingsovereenkomsten zijn gesloten.

Artikel

72f

Hoofdstuk

9

Hoeveelheidbepaling

§

1

Mestproductie

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

74a

Vervallen

Artikel

75a

Artikel

75b

Artikel

75c

Het ureumgehalte als bedoeld in de artikelen 75a en 75b, eerste lid, wordt uitgedrukt in milligrammen ureum per 100 gram melk, waarbij de verkregen waarden worden afgerond op hele getallen.

Artikel

75d

De minister stelt op basis van de berekening, bedoeld in artikel 75b, tweede lid, het gewogen gemiddelde ureumgehalte vast van een landbouwer in een kalenderjaar.

Artikel

75e

De minister draagt er zorg voor dat aan de landbouwer die minder dan 50 procent van de geproduceerde koemelk zelf verwerkt tot of verkoopt als eindproduct, jaarlijks vóór 1 februari gegevens over de totale hoeveelheid in het voorafgaande kalenderjaar op het bedrijf geproduceerde koemelk en het gemiddelde ureumgehalte van deze hoeveelheid koemelk worden verstrekt

§

2

Afgevoerde en aangevoerde dierlijke meststoffen

Artikel

75f

Vervallen

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

De bemonstering van een vracht drijfmest, bedoeld in artikel 58, eerste lid, geschiedt automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR te Wageningen of door een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.

Artikel

78a

Vervallen

Artikel

78b

Vervallen

Artikel

78c

Artikel

78d

Een monsternemende organisatie:

  • a.

    neemt op actieve wijze deel aan het harmonisatieoverleg, bedoeld in paragraaf 8.4 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;

  • b.

    registreert gegevens, afwijkingen en bijzonderheden, bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;

  • c.

    meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel;

  • d.

    zorgt voor een organisatie van de bemonstering op een wijze die de onafhankelijkheid van degene die het monster neemt garandeert overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 8 van AP06, opgenomen in bijlage Ea; en

  • e.

    draagt zorg voor bemonstering overeenkomstig het bepaalde in de paragrafen 4 en 5 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.

Artikel

78e

Artikel

78f

Artikel

78g

Artikel

78h

De vervoerder, bedoeld in artikel 58, tweede lid, stelt een representatief monster samen met een gewicht van minimaal 500 gram en maximaal 800 gram, bestaande uit deelmonsters die evenredig verspreid worden genomen uit de betrokken vracht meststoffen.

Artikel

78i

Artikel

78j

Vervallen

Artikel

78k

Vervallen

Artikel

78l

Artikel

78la

Artikel

78m

Vervallen

Artikel

78n

Vervallen

Artikel

78o

Vervallen

Artikel

78p

Vervallen

Artikel

78q

De monsternemende organisatie voorziet ieder laboratoriummonster van de gegevens, bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea.

Artikel

78r

Vervallen

Artikel

78s

Vervallen

Artikel

78t

Vervallen

Artikel

78u

Ingeval van bemonstering per vracht, bedoeld in artikel 58, derde lid, zorgt de monsternemende organisatie voor een inzichtelijke administratie die per vracht in ieder geval het volgende bevat:

  • a.

    datum en tijdvak van de bemonstering;

  • b.

    het door de minister ter identificatie verstrekte relatienummer van de leverancier van de meststoffen;

  • c.

    het identificatienummer van de persoon die de bemonstering heeft uitgevoerd;

  • d.

    beschrijving van eventuele afwijkingen van de werkwijze voor bemonstering, van de strategie en bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen, bedoeld in paragraaf 6 van AP06, opgenomen in bijlage Ea;

  • e.

    het geschatte volume van de vracht;

  • f.

    de mestcode;

  • g.

    het rVDM-nummer; en

  • h.

    het monsterverpakkingsnummer.

Artikel

78v

De monsternemende organisatie stelt in Nederland zijn administratie voor controle beschikbaar aan de krachtens 129 aangewezen ambtenaren.

Artikel

79

Artikel

79a

Indien het mestmonster voor de overdracht aan het laboratorium verloren is gegaan, meldt de vervoerder dit onverwijld aan de minister.

Artikel

80

Artikel

80a

Artikel

80b

Een erkend laboratorium:

  • a.

    registreert gegevens, bedoeld in paragraaf 7.4 van AP05, opgenomen in bijlage H;

  • b.

    meldt bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen aan de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.

Artikel

80c

Artikel

80d

Artikel

80e

Artikel

81

Artikel

82

Vervallen

Artikel

83

Vervallen

Artikel

83a

Vervallen

Artikel

84

Vervallen

Artikel

85

Vervallen

Artikel

86

Vervallen

Artikel

87

Vervallen

Artikel

88

Vervallen

Artikel

89

Vervallen

Artikel

89a

Vervallen

Artikel

90

Vervallen

Artikel

91

Vervallen

Artikel

91a

Vervallen

Artikel

91b

Vervallen

§

3

Afgevoerde en aangevoerde andere meststoffen

Artikel

92

Artikel

92a

Artikel

92b

Artikel

92c

Ingeval een hoeveelheid vloeibaar zuiveringsslib die afkomstig is uit een opslagruimte voor vloeibaar zuiveringsslib als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van het besluit of in artikel 51, vierde lid, en die rechtstreeks van de desbetreffende onderneming wordt afgevoerd naar een bedrijf, komt het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte alsmede het drogestofgehalte van de desbetreffende hoeveelheid zuiveringsslib, in afwijking van artikel 68, eerste lid van het besluit, overeen met het stikstofgehalte, het fosfaatgehalte onderscheidenlijk het drogestofgehalte zoals dat voor de in de desbetreffende opslag aanwezige hoeveelheid zuiveringsslib met gebruikmaking van het in artikel 46, eerste lid, of artikel 51, vijfde lid, bedoelde formulier, of de in artikel 46, tweede lid, genoemde andere gegevensdragers is berekend en zoals dat voordat de afvoer plaatsvond, overeenkomstig artikel 48, vijfde lid, of 52, vijfde lid, aan de minister is verstrekt.

Artikel

93

§

4

Voorraden meststoffen

Artikel

94

Artikel

95

§

5

Gasvormige verliezen

Artikel

96

§

6

Diervoeders

Artikel

97

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

100

Het gewicht, onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte van de op een bedrijf aan- of afgevoerde, dan wel de aanwezige voorraden diervoeders, bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het besluit, anders dan ruwvoer en enkelvoudig diervoeder zoals vermeld in bijlage J, komen overeen met het gewicht onderscheidenlijk het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte, zoals vermeld op de verpakking van of het begeleidende document bij de desbetreffende diervoeders, bedoeld in artikel 99, eerste lid, dan wel met het stikstofgehalte en het fosfaatgehalte zoals deze ingevolge artikel 99, derde lid, schriftelijk zijn verstrekt. Ingeval van bulkopslag van de desbetreffende diervoeders wordt het gewicht van de aanwezige voorraden diervoeders bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze diervoeders.

Artikel

101

§

7

Staldieren en eieren

Artikel

102

Artikel

102a

Voor de toepassing van artikel 20 van de Meststoffenwet, worden bij de vaststelling van het dagelijkse aanwezige aantal vleeskalkoenen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van het besluit, de hanen van een bepaalde mestronde aangemerkt als tegelijk voor de slacht afgeleverd met de laatste voor de slacht afgeleverde hennen van die mestronde.

§

8

Fosfaattoestand van de bodem

Artikel

103a

Artikel

103b

Artikel

103c

§

9

Gewasopbrengst

Artikel

103d

Hoofdstuk

10

Overgang van een productierecht, voorwaarden uitzondering uitbreidingsverbod fosfaatrechten voor jongvee zoogkoeienhouderij en de verplaatsing van een varkens-, kippen- of kalkoenhouderij binnen een bedrijf

§

1

Kennisgeving van overgang

Artikel

104

§

2

Blokkaderecht

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Artikel

108

Artikel

109

Aan de hypotheekhouder die een bedrijf voor de toepassing van deze paragraaf heeft laten registreren, kunnen ter zake van het bedrijf waarop de registratie betrekking heeft door de minister de volgende gegevens worden verstrekt:

  • a.

    gegevens over het geregistreerde productierecht;

  • b.

    gegevens over het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden, of kilogrammen fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft;

  • c.

    de dagtekening van de mededeling, bedoeld in artikel 107, tweede lid; en

  • d.

    de indiening of het achterwege blijven van de verklaring bedoeld in artikel 107, tweede lid.

§

3

Vervallen van een productierecht

Artikel

110

§

3a

Voorwaarden toepasselijkheid uitzondering op uitbreidingsverbod fosfaatrechten voor jongvee zoogkoeienhouderij

Artikel

110a

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • bestuurder: natuurlijke persoon van wie aannemelijk is dat hij direct of indirect het beleid van het bedrijf bepaalt of mede bepaalt, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;

  • jongvee voor de zoogkoeienhouderij: jongvee als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, subonderdeel 2° of 3°, van de wet dat zoogkoe wordt of dat bestemd is om zoogkoe te worden en geen melk- of kalfkoe wordt en niet bestemd is om melk- of kalfkoe te worden;

  • zoogkoe: koe, niet zijnde melk- of kalfkoe, die tenminste eenmaal heeft gekalfd en wordt gehouden voor de productie van een of meer kalveren voor de vleesveehouderij.

Artikel

110b

Artikel

110c

Artikel

110d

Indien het bedrijf van een landbouwer die is uitgezonderd in zijn geheel wordt overgedragen aan of samengevoegd met het bedrijf van een andere landbouwer, is de landbouwer van het nieuwe bedrijf in het desbetreffende kalenderjaar uitsluitend uitgezonderd, indien:

  • a.

    alle bij de totstandkoming van het nieuwe bedrijf betrokken landbouwers voor het desbetreffende kalenderjaar voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 110b, en

  • b.

    in afwijking van artikel 110c, de landbouwer van het nieuwe bedrijf zich daartoe binnen dertig dagen na de start van het nieuwe bedrijf maar in ieder geval gedurende het desbetreffende kalenderjaar, aanmeldt bij de Minister.

Artikel

110e

§

4

Leges

Artikel

111

§

4a

Versoepeling compartimentering bij mestverwerking of mestvergisting

Artikel

111a

Artikel

111b

Een productierecht, of een gedeelte daarvan, dat is overgegaan ingevolge het bepaalde in artikel 26, zevende lid, van de wet kan niet overgaan naar een ander bedrijf binnen het concentratiegebied.

§

5

Uitbreiding buiten rechten

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Indien het gehele bedrijf ongewijzigd wordt voortgezet door een andere landbouwer gaan de rechten en voorschriften verbonden aan de ontheffing op hem over indien partijen zulks ter zake van de registratie van de overgang van het op dat bedrijf rustende productierecht aan de minister hebben gemeld. De ontheffing is in andere gevallen niet overdraagbaar.

Artikel

120a

De ontheffing wordt verleend tot en met 31 december 2017.

Artikel

121

§

6

Mestproductieplafonds

Artikel

121Aa

Vervallen

Artikel

121Ab

Vervallen

Artikel

121Ac

Vervallen

Hoofdstuk

10a

Regelen betreffende de wijze van uitvoering van het controleprogramma

Artikel

121a

Artikel

121b

Het controleprogramma onderscheidt ten minste:

  • a.

    de veenregio, de kleiregio, de zandregio en de lössregio, waarvan de indeling gebaseerd is op de meest in die regio voorkomende grondsoort;

  • b.

    de bedrijfstypen melkveehouderij, akkerbouw en overige bedrijven.

Artikel

121c

Artikel

121d

De resultaten van het controleprogramma worden opgenomen in het verslag, bedoeld in artikel 10 van richtlijn 91/676/EEG, dat de Europese Commissie vierjaarlijks ontvangt.

Hoofdstuk

11

Overige bepalingen

Artikel

122

Artikel

123

Artikel

124

Artikel

124a

Voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 78e en 80c, voldoet de aanvrager een bedrag van € 1.312,-.

Artikel

125

Met een laboratorium als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, 18, tweede lid, 19, tweede lid, 20, tweede lid, 21, derde lid, 22, tweede lid, 27, eerste lid, 33, eerste lid, 81, derde lid, 92a, vijfde lid, 99, derde lid, en 103a, eerste lid wordt gelijk gesteld een vergelijkbare instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel in een andere staat die partij is bij een daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, die een verklaring verstrekt op basis van onderzoekingen die voldoen aan een kwaliteitsborgingniveau dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

Artikel

128

Een bedrijf dat voor 1 februari 2016 conform artikel 70a, derde lid, van het besluit een verzoek heeft ingediend, is voor het kalenderjaar 2016 vrijgesteld van artikel 70a, eerste lid, van het besluit.

Artikel

128a

Artikel

128b

Vervallen

Artikel

129

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Meststoffenwet zijn belast de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel

130

De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.

Artikel

131

Voor de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden op grond van de Meststoffenwet en de Omgevingswet voor zover het om het voorkomen of beperken van verontreiniging van de bodem gaat baseert de Minister zich op de gegevens van de basiskaart Agrarisch Areaal Nederland voor de grenzen van percelen landbouwgrond.

Artikel

132

De volgende regelingen worden ingetrokken:

a. de Vrijstellingsregeling mestbe- en verwerking Meststoffenwet;

b. de Vaststellingsregeling aanvraagformulieren Besluit erkenning tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs Meststoffenwet;

c. de Regeling uitvoering heffingen en verrekening Meststoffenwet;

d. de Regeling landbouwgrond en natuurterrein Meststoffenwet;

e. de Regeling vrijstelling van de heffingen Meststoffenwet voor kleine bedrijven, tuinbouwbedrijven en tuincentra;

f. de Vrijstellingsregeling gestarte en uitgebreide bedrijven Meststoffenwet;

g. de Vaststellingsregeling formulier grondgebruikersverklaring;

h. de Vaststellingsregeling formulier vrijstelling gestarte en uitgebreide bedrijven;

i. de Beleidsregels bestuurlijke boeten Bureau Heffingen 1999;

j. de Beleidsregels Algemene wet bestuursrecht Bureau Heffingen;

k. de Vrijstellingsregeling gebruik dierlijke meststoffen 2005; en

l. de regeling van de Minister van Landbouw en Visserij van 17 december 1986, nr. J9110, houdende aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren Meststoffenwet (Stcrt. 246).

Artikel

134

Vervallen

Artikel

135

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006, met uitzondering van artikel 134, dat in werking treedt met ingang van 1 december 2005.

Artikel

136

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P.Veerman

Bijlage

Tabel met de verschillende rechtsgrondslagen in de Meststoffenwet en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet van de artikelen van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

1, eerste lid, onderdeel f

3

5d (10 nieuw), eerste lid

28

5f (12 nieuw), derde lid

29

5e (11 nieuw), vijfde lid

30 tot en met 33

5f (12 nieuw), vijfde lid

34

5e (11 nieuw), zesde lid

35

28, tweede lid, onderdeel b

36

36, onderdeel a

37

36, onderdeel b

38, 40

36, onderdeel c

39

26, tweede lid, onderdeel b

41

36, onderdeel d, 35, tweede lid

42

59d (38 nieuw)

36, onderdeel e

43, 44

41, onderdeel a

45

41, onderdelen b en c

46, 51

41, onderdeel b

47, 49

41, onderdelen d en e

48

46, onderdeel a

50

46, onderdeel d

52

52, eerste lid, onderdelen c en d, 70, vierde lid, onderdeel b

53

52, eerste lid, onderdelen a, c en d

54

52, eerste lid, onderdeel e

55, 56

52, eerste lid, onderdeel a

57, 59

51, 52, eerste lid, onderdeel b

58

52, derde lid

60

54, onderdeel b

61 tot en met 63, 66

54, onderdelen d en e

64, eerste tot en met derde lid

54, onderdeel c

65, 67

55, derde lid

68

56, onderdelen b en c

69

61, derde lid, 64, tweede lid, onderdeel c

70

64, eerste lid

71

64, tweede lid, onderdeel b

72

70, eerste lid, onderdeel a en derde lid

73, 74, eerste lid

70, vierde lid, onderdeel a

74, tweede lid, 83, 92, 93, eerste en tweede lid, 94 en 95

70, vierde lid, onderdeel c

74, derde lid, 80 en 125

59d (38 nieuw)

74, vierde en vijfde lid, 75, 82, derde lid, 93, derde lid, en 126

70, vierde lid, onderdelen a en c

76, 77 en 98

70, vierde lid, onderdelen a tot en met d

78, 79 en 82, eerste en tweede lid

70, vierde lid, onderdelen c tot en met e

81

70, tweede lid, onderdeel b

84 tot en met 91

70, eerste lid, onderdeel c

96, 102 en 103

70, vierde lid, onderdelen a t/m c

98, 100 en 101, eerste lid

70, vierde lid, onderdeel e

99

70, eerste lid, onderdeel b

101, tweede lid

70, eerste lid, onderdeel c en tweede lid, onderdeel a

101, derde lid

58f (27 nieuw), derde lid

104

58i (30 nieuw), tweede en derde lid

105 t/m 109

58j (31 nieuw), derde lid

110

60, tweede en derde lid

111

36, onderdeel d, 41, onderdeel d en 46, onderdeel d

122, 123 en 127

36, onderdelen b en d, 41 onderdelen b en d, 46, onderdelen b en d

124

71

128

69 (47 nieuw)

129

bijlage

Aa

behorende bij artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

I. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld

  • 1.

    reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van suiker uit suikerbieten en die met name bestaat uit calciumcarbonaat, organische stof afkomstig van suikerbieten en water (schuimaarde).

  • 2.

    Reststof, die uitsluitend bestaat uit calciumcarbonaat in de vorm van tot granulaat vermalen eierschalen die zijn vrijgekomen bij de industriële verwerking van eieren, en die is gehygiëniseerd door verhitting (calciumcarbonaat van verwerkte eierschalen).

  • 3.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabriekmatige productie van drinkwater uit grond- of oppervlaktewater en die met name bestaat uit calciumcarbonaat (kalkslib van drinkwaterbereiding).

  • 4.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fermentatieve productie van het antibioticum 7-amino-de-acetoxy-cefalosporinezuur en die met name bestaat uit zwavel, kalium en stikstof (reststof bij 7-ADCA productie).

  • 5.

    Reststof die is vrijgekomen bij de zuivering van steenzout bij de fabrieksmatige productie van zuiver natriumchloride en die bestaat uit calciumcarbonaat, water, magnesiumhydroxide en sporen gips en keukenzout (kalkhoudende reststof van zoutwinning),

  • 6.

    Reststof die is vrijgekomen bij de productie van urean uit kalkammonsalpeter en ureum en die bestaat uit calciumcarbonaat (kalk), water en de filterhulpstof amorf aluminiumsilicaat (kalkhoudende filterkoek die vrijkomt bij de productie van anorganische meststoffen).

  • 7.

    Reststof die is vrijgekomen bij de industriële productie van bakkersgist door fermentatie van verdunde melasse van suikerbieten en suikerriet en die bestaat uit een donkerbruine viskeuze suspensie van kristallen van kaliumsulfaat (kaliumsulfaatsuspensie).

  • 8.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van alcohol door fermentatie van melasse die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten en die bestaat uit een donkerbruine stroperige vloeistof (vinassekali) of bestaat uit een ingedikte donkerbruine stroperige vloeistof (ingedikte vinassekali).

  • 9.

    Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfshal, waar (gecomposteerd) zuiveringsslib met houtsnippers wordt gecomposteerd door middel van het wassen met een verdunde waterige oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een pH-neutrale oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaathoudende spuiwater van chemische luchtwassers van composteerhallen).

  • 10.

    Reststof die is vrijgekomen bij de productie van blauwzuur (waterstofcyanide) uit methaan en ammoniak volgens het BMA-proces en die bestaat uit een oplossing van ammoniumsulfaat in water met een maximaal blauwzuurgehalte van 0,00027% (ammoniumsulfaatoplossing in water van blauwzuurproductie volgens BMA-proces).

  • 11.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van fabrieksaardappelen tot zetmeel en die bestaat uit ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater (ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater).

  • 12.

    Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol door fermentatie van het glucosehoudend bijproduct van de verwerking van tarwe tot tarwegluten en tarwezetmeel na toevoeging van gist, waaruit de alcohol door destillatie is verwijderd en dat met propionzuur en boterzuur gestabiliseerd kan zijn en die bestaat uit waterig slib met residuen van vergiste tarwebestanddelen en gist (tarwegistconcentraat)

  • 13.

    Reststof die is vrijgekomen bij het verwijderen van kalium uit glycerine van biodieselproductie uit koolzaad door middel van precipitatie en in hoofdzaak bestaat uit gedroogde kaliumsulfaat (Kaliumsulfaat van biodieselproductie).

  • 14.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen wortelen en die bestaat uit wortelschillen in water (wortelstoomschillen).

  • 15.

    Reststof die is vrijgekomen bij de ontzwaveling van rookgassen afkomstig van afgedankte katalysatorpellets gebruikt voor het kraken van olie van olieraffinaderijen al dan niet onder toevoeging van metaalhoudende slibben en/of filterkoeken, nadat deze in een wervel bed oven of een roterende trommeloven thermisch zijn behandeld om molybdeen, kobalt, nikkel en vanadium terug te winnen. De rookgassen worden gefilterd en met luchtwassers wordt zwaveldioxide aan magnesiumhydroxide tot magnesiumsulfiet gebonden dat vervolgens geoxideerd wordt tot een oplossing van magnesiumsulfaat in water met minder dan 100 mg fluoride per kg (waterige oplossing van magnesiumsulfaat van rookgasreiniging).

  • 16.

    Vervallen.

  • 17.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bewerking van wei van kaasproductie na verwijdering van eiwit en calcium- en magnesiumfosfaten en die bestaat uit een oplossing van natriumchloride en kaliumchloride in water (natrium- en kaliumchlorideoplossing in water afkomstig van kaasproductie).

  • 18.

    Reststof die is vrijgekomen bij de productie van methionine en die bestaat uit een waterige oplossing van kaliumbicarbonaat, enig kaliumcarbonaat en resten methionine, alanine en dimeren van methionine (kaliumbicarbonaat uit methionineproductie).

  • 19.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van papier en karton en die bestaat uit een mengsel van geschoond papiercellulose en oppervlaktewater (stabilisator voor het bodemoppervlak op basis van papiercellulose).

  • 20.

    Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumhydroxide-suspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale).

  • 21.

    Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumcarbonaatsuspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalksteen).

  • 22.

    Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfshal met tunnels waarin pluimveemest wordt gecomposteerd, gedroogd en gepelleteerd, door middel van het wassen met een verdunde waterige oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een zure oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaathoudend spuiwater van chemische luchtwassers van mestkorrelinstallaties voor pluimveemest).

  • 23.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en dat uitsluitend bestaat uit het perssap van pulp van vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en destillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienperssap).

  • 24.

    Reststof die vrijkomt door hydrolyse van schaafsel, snippers, schilfers en vergelijkbaar materiaal resterend bij de bewerking van gelooid leer en bestaat uit een amberkleurige vloeistof met daarin dierlijke aminozuren en peptiden (Vloeistof van aminozuren en peptiden verkregen door hydrolyse van restanten van gelooid leer).

  • 25.

    Reststof die is vrijgekomen door afdekaarde na de teelt van machinaal geoogste champignons met een vijzel te scheiden van de onderliggende afgewerkte champignonmest en die bestaat uit dekaarde van veenproducten en schuimaarde en teeltresten gevormd door champignonvoetjes en schimmelmassa van de teelt van champignons en resten afgewerkte champignonmest. In het teeltproces worden geen gewasbeschermingsmiddelen of biociden toegepast, anders dan een biocide op basis van formaldehyde (afgewerkte dekaarde van de teelt van machinaal geoogste champignons).

  • 26.

    Reststof, die vrijgekomen is bij het ontzwavelen van aardgas of biogas door winning van waterstofsulfide uit de gasstroom die onder invloed van bacteriën omgezet wordt tot elementair zwavel en bestaat uit een suspensie van elementair zwavel in water (suspensie van elementair zwavel in water).

  • 27.

    Reststof (calciumcarbonaat) die is vrijgekomen bij biologisch zuiveren van afvalwater van papierindustrieën tot een op oppervlaktewater loosbaar effluent gevolgd door een ontkalkingsstap (calciumcarbonaat uit gecombineerd effluent van papierindustrieën).

  • 28.

    Reststof die is vrijgekomen bij de productie van magnesiumcalciumhydroxide uit gebrand dolomietkalksteen (magnesiumcalciumoxide gevormd uit magnesiumcalciumcarbonaat) en die bestaat uit grijswit granulaat van magnesiumcalciumoxide en magnesiumcalciumhydroxide (granulaat van magnesiumcalciumhydroxide).

  • 29.

    Reststof die vrijgekomen is bij het gecontroleerd herwinnen van calciumsulfaat als fijn poeder uit gipshoudend sloopafval via zuivering door sortering, verkleining, breken, vermalen en zeven, handmatige zuivering en verwijdering van ijzer middels magneetscheiding. De reststof bestaat uit gips en inerte materialen afkomstig van natuurgips en organische stof van papier of karton (herwonnen gipspoeder).

  • 30.

    Reststof die is verkregen door het extraheren en verwijderen van pectine uit gedroogde citrusschillen in water door aanzuring met salpeterzuur gevolgd door een scheiding van citruspulp en pectine-extract en waarbij resterende aangezuurde pectinevrije citruspulp met kaliumhydroxide en natriumhydroxide geneutraliseerd werd en geconcentreerd door verwijdering van proceswater (pectinevrije citruspulp).

  • 31.

    Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van digestaat van vergisting van gescheiden ingezameld groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens tot een dunne fractie waaruit zand verwijderd is en vervolgens is gemengd met ammoniumsulfaatoplossing van een chemische luchtwasser die ammoniak absorbeert uit lucht van een composteerhal voor gft-afval (mengsel van fugaat van digestaat van gft-afval en spuiwater).

  • 32.

    Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van lucht uit een bedrijfsgebouw en uit composteertunnel voor mengsels van dierlijke mest door middel van het wassen met een zwavelzuuroplossing. De reststof bestaat uit een oplossing van ammoniumsulfaat in water (ammoniumsulfaat houdend spuiwater van chemische luchtwassers van mestverwerkingsinstallatie voor dierlijke mest).

  • 33.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (Delactosed Permeate Liquid).

  • 34.

    Reststof die is vrijgekomen bij ontwatering van gehakselde loofresten van tomaat of komkommer van Nederlandse glastuinbouw en bestaat uit het kaliumhoudend plantsappen die vrijkomen voorafgaande aan het composteringsproces (kaliumhoudend persvocht van tomaat of komkommerstengels).

  • 35.

    Reststof die is vrijgekomen uit een bedrijfshal, waar GFT-afval en etensresten na eventuele vergisting worden gecomposteerd door chemische reiniging van lucht via het wassen met verdund zwavelzuur en bestaat uit een pH-neutrale ammoniumsulfaatoplossing (ammoniumsulfaathoudend spuiwater van chemische luchtwassers van composteerhallen voor GFT-afval en etensresten).

  • 36.

    Reststof die is vrijgekomen bij ethanolproductie uit maïszaden. Uit een mengsel van gemalen maïszaden, water, gist, gist voedingsstoffen, pH-regulerende stoffen en enzymen wordt, na verwijdering van de ethanol door destillatie en afscheiding van olie en vezels, de resterende waterige fractie ingekookt tot een siroop. Deze wordt samen met de vezelfractie gedroogd tot een fijnkorrelig bruin poeder (gedroogde maïsspoeling).

  • 37.

    Reststof die is vrijgekomen bij de winning van olie door mechanische persing van koolzaad waarvan de zaadhuid vooraf verwijderd is en olie afgescheiden is door filtratie met behulp van lignocellulose en dat bestaat uit resten koolzaadkern en lignocellulose (filterkoek van koolzaad).

  • 38.

    Reststof die is vrijgekomen bij de extractie van korrelslib afkomstig van biologische zuivering met behulp van Nereda-technologie van procesafvalwater van zuivelproductie en die bestaat uit korrelslib waaruit biopolymeren zijn geëxtraheerd (korrelslib van procesafvalwater van zuivelproductie).

II. Stoffen die als meststof kunnen worden verhandeld

(Categorieën afvalstoffen of reststoffen)

  • 1.

    Reststof die is vrijgekomen bij de chemische reiniging van stallucht van veehouderijbedrijven door het wassen van de stallucht met ammoniak in een verdunde oplossing van zwavelzuur en die bestaat uit een ammoniumsulfaatoplossing in water (spuiwater uit luchtwassers met een chemische wasstap).

  • 2.

    Reststof die is vrijgekomen bij de biologische reiniging van stallucht van veehouderijbedrijven door het wassen van stallucht met water en geleid over materiaal met een ruimtelijke structuur waarop nitrificerende bacteriën ammonium omzetten in nitriet en vervolgens in nitraat en die bestaat uit een zeer sterk verdunde pH-neutrale zwavel- en stikstofhoudende oplossing in water (spuiwater luchtwassers met een biologische wasstap).

  • 3.

    Reststof die is vrijgekomen bij de reiniging van stallucht van veehouderijbedrijven door het wassen van stallucht met water (spuiwater uit luchtwassers met een waterwasstap).

III. Stoffen die bij de productie van meststoffen kunnen worden gebruikt

  • 1.

    Reststof die is vrijgekomen bij de productie van magnesiumcalciumhydroxide uit gebrand dolomietkalksteen (magnesiumcalciumoxide gevormd uit magnesiumcalciumcarbonaat) en die bestaat uit grijswit granulaat van magnesiumcalciumoxide en magnesiumcalciumhydroxide (granulaat van magnesiumcalciumhydroxide),

  • 2.

    Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumhydroxide-suspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalk uit poederkoolgestookte elektriciteitscentrale).

  • 3.

    Reststof die is vrijgekomen bij rookgasontzwavelinginstallaties van de poederkoolgestookte elektriciteitscentrale met bijstook van biomassa na wassen met een calciumcarbonaatsuspensie en afscheiding en droging en die bestaat uit calciumsulfaatdihydraat (rookgasontzwavelinggips van kalksteen).

  • 4.

    Reststof die vrijgekomen is bij het gecontroleerd herwinnen van calciumsulfaat als fijn poeder uit gipshoudend sloopafval via zuivering door sortering, verkleining, breken, vermalen en zeven, handmatige zuivering en verwijdering van ijzer middels magneetscheiding. De reststof bestaat uit gips en inerte materialen afkomstig van natuurgips en organische stof van papier of karton (herwonnen gipspoeder).

  • 5.

    Reststof die is verkregen door het extraheren en verwijderen van pectine uit gedroogde citrusschillen in water door aanzuring met salpeterzuur gevolgd door een scheiding van citruspulp en pectine-extract en waarbij resterende aangezuurde pectinevrije citruspulp met kaliumhydroxide en natriumhydroxide geneutraliseerd werd en geconcentreerd door verwijdering van proceswater (pectinevrije citruspulp).

  • 6.

    Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (Delactosed Permeate Liquid).

  • 7.

    Reststof die is vrijgekomen bij het mengen van poeder uit brandblusapparaten, waarvan de termijn is verstreken, met zonnebloemolie en water, en die bestaat uit een mengsel van poeder van mono-ammoniumfosfaat, ammoniumsulfaat, magnesiumstearaat (of talk), zonnebloemolie en water (poeder uit brandblussers).

  • 8.

    Reststof die is vrijgekomen bij de extractie van korrelslib afkomstig van biologische zuivering met behulp van Nereda-technologie van procesafvalwater van zuivelproductie en die bestaat uit korrelslib waaruit biopolymeren zijn geëxtraheerd (korrelslib van procesafvalwater van zuivelproductie).

IV. Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld

Categorie 1.

Product dat verkregen is door vergisting van ten minste 50 gewichtsprocenten dierlijke meststoffen met als nevenbestanddeel uitsluitend één of meer van de stoffen die genoemd zijn onder de in onderstaande tabel onderscheiden categorieën of subcategorieën, met dien verstande dat de stoffen genoemd onder categorie G uitsluitend worden gebruikt als nevenbestanddeel indien tevens de maximale waarden waarnaar in categorie G wordt verwezen niet worden overschreden (covergiste mest):

A

Stoffen van plantaardige herkomst afkomstig van een landbouwbedrijf

A1

Gewas(-producten) voor humane consumptie of diervoeders

1

Weidegras, op het veld gedroogd weidegras, weidekuilgras, snijmaïs, kuilmaïs/maïssilage, korrelmaïs, corn cob mix (CCM), gerstkorrels, haverkorrels, roggekorrels, tarwekorrels, aardappelen, suikerbieten, voederbieten, uien, witlofpennen, zaad van erwten, gehele plantsilage van erwten, zaad van lupinen, bonen/peulen van veldbonen, zonnebloempitten, zaad van kool- of raapzaad, stro van koolzaad, zaad van olievlas, zaad van vezelvlas, groente en fruit behorend tot de in bijlage A opgenomen bladgewassen, koolgewassen, kruiden, vruchtgewassen, stengel-/knol-/wortelgewassen en fruitteeltgewassen.

A2

Gewas(-producten) voor de biogasproductie

1

Energiemaïs

2

Reststof die is vrijgekomen bij de aanleg en onderhoud van grasvelden binnen het gesloten hekwerk van een vliegveld en die bestaat uit ingezameld maaigras (maaisel van grasvelden van een vliegveld)

B

Stoffen van plantaardige herkomst afkomstig van een natuurterrein dat de hoofdfunctie natuur heeft als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Meststoffenwet en de artikelen 25a en 32 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

1

Weidegras en op het veld gedroogd weidegras afkomstig van grasland als bedoeld in bijlage I, bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

B1

Weidegras afkomstig van grasland als bedoeld in bijlage I, bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

C

Stoffen afkomstig uit de voedings- en genotmiddelenindustrie

C1

Stoffen van plantaardige herkomst

1

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot zetmeel, vezels en eiwit en die bestaat uit ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater met een droge stofpercentage van minimaal 50% (protamylasse).

2

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot zetmeel, vezels en eiwit en die bestaat uit resten aardappelzetmeel die met een bezinker zijn afgescheiden uit het vrijkomende afvalwater (primair aardappelzetmeelslib).

3

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol door fermentatie van het glucosehoudend bijproduct van de verwerking van tarwe tot tarwegluten en tarwezetmeel na toevoeging van gist, waaruit de alcohol door destillatie is verwijderd en dat met propionzuur en boterzuur gestabiliseerd kan zijn en die bestaat uit waterig slib met residuen van vergiste tarwebestanddelen en gist (tarwegistconcentraat).

4

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen aardappelen en die bestaat uit aardappelschillen in water (aardappelstoomschillen).

5

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van schillen met behulp van stoom van vooraf gewassen wortelen en die bestaat uit wortelschillen in water (wortelstoomschillen).

6

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van zetmeel, eiwit, kiemen en vezel van maïs en die bestaat uit ingedampt (geconcentreerd) weekwater met een drogestofgehalte van minimaal 50% (geconcentreerd maïsweekwater).

7

Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte frisdranken of licht alcoholische dranken die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte frisdranken of licht-alcoholische dranken en is vrij van verpakkingsmateriaal (vloeibaar mengsel van frisdranken en licht alcoholische dranken).

8

Reststof die met behulp van water en fysische processen al dan niet als ingedikte vloeibare reststroom is vrijgekomen bij de fabrieksmatige scheiding van tarwebloem in tarwezetmeel en tarwe-eiwit (gluten) bestemd voor de levensmiddelenindustrie (tarwezetmeel).

9

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van conserven en die bestaat uit een mengsel van uitgeselecteerde droge witte bonen of uitgeselecteerde geweekte geblancheerde witte bonen die ongeschikt zijn voor humane consumptie (mengsel van witte bonen).

10

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bewerking van tarwebloem tot gluten, zemelen en zetmeel bestemd voor de levensmiddelenindustrie en die bestaat uit een geconcentreerde suikerrijke deelstroom (tarweindampconcentraat).

11

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig mechanisch schillen van gewassen sinaasappelen voor de productie van sinaasappelsap bestemd voor menselijke consumptie (schilresten van sinaasappelen).

12

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig ontslijmen van ruwe, niet ontslijmde, plantaardige olie – uitsluitend afkomstig van zaden van koolzaad, raapzaad, sojaboon of zonnebloem – door middel van fysische scheiding en waarbij het hydrofiel gedeelte van de olie in water oplost dan wel een zwak zure oplossing vormt en die bestaat uit fosfolipiden, wateroplosbare vetten, olie en eventueel zuurresten in water (waterig lecithine-oliemengsel).

13

Reststof die is vrijgekomen bij het filteren door mechanische scheiding van zuiver plantaardige olie, waarin voorgesneden en geblancheerde patat van aardappelen met vooraf aangebracht beslag, battermix of kruiden is voorgebakken en die bestaat uit resten beslag/battermix met zetmeel- en olieresten. (aardappelvetkruim).

14

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van sojadranken door verwerking van ontpelde sojabonen en die bestaat uit een mengsel van kookvocht en de afgescheiden slecht oplosbare fractie (mengsel van okara en kookvocht).

15

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van vooraf gewassen aardappelen, gele koolraap, witte koolraap, witte bieten en knolselderij tot luchtgedroogde groenten waarbij deze met een stoomschiller worden geschild, afgeborsteld en met water afgespoeld en vervolgens gedroogd met lucht. De reststof bestaat uit de vaste delen die met een zeefbocht zijn afgescheiden van de afvalwaterstroom die uit de stoomschiller komt en uit de knollen die na het schillen vanwege rot of kleurafwijking zijn uitgesorteerd. (stoomschillen van knolgewassen).

16

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten en die bestaat uit gereinigde brokstukken van de biet, met name de dunne uiteinden, en delen van bietenbladeren, al dan niet ingekuild. (bietenpunten).

17

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van suikerbieten via een proces van wassen, snijden en extraheren met heet water ten behoeve van de winning van suiker en dat uitsluitend bestaat uit het geperste snijdsel (bietenperspulp).

18

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en die uitsluitend bestaat uit al dan niet ontwaterde, vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en distillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienpulp).

19

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van uien en dat uitsluitend bestaat uit het perssap van pulp van vermalen en gekookte uien, dat resteert na het kook- en destillatieproces ten behoeve van de winning van uienolie (uienperssap).

20

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van geschoonde en gewassen zetmeelaardappelen die zijn fijn gemaakt met behulp van raspen en waaruit aardappelzetmeel en aardappelvruchtwater zijn verwijderd en dat vervolgens met persen ontwaterd is (aardappelpersvezels).

21

Reststof die is vrijgekomen bij het brouwen van bier en bestaat uit uitgetrokken en afgewerkte mout en dat uitsluitend bestaat uit het omhulsel van kaf, vruchtwand of zaadhuid en niet in warm water oplosbare bestanddelen van gerst of tarwe (bierbostel).

22

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van cichoreiwortelen tot inuline en fructosestroop en dat uitsluitend bestaat uit het uitgewassen en uitgeperste snijdsel (cigarant).

23

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van gemalen en gezeefde erwten waaruit eiwit en/of zetmeel is verwijderd en waaruit eventueel vocht door persing is onttrokken en hoofdzakelijk bestaat uit celwanden en zetmeel (erwten(pers)vezel).

24

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van gemalen en gezeefde erwten waaruit celwanden en zetmeel verwijderd is en hoofdzakelijk bestaat uit eiwit (erwteneiwit).

25

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van gemalen en gezeefde erwten waaruit eiwit en/of zetmeel onttrokken is en gemengd is met erwteneiwit (erwtencrème).

26

Reststof die is vrijgekomen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van kool- en raapzaadschilfers en hoofdzakelijk bestaat uit celwanden, zetmeel en eiwit afkomstig van koolzaad of raapzaad (koolzaadschroot of raapzaadschroot).

27

Bijproduct die vrijgekomen is bij de verwerking van geschoonde gerst tot gort, grutten of bloem en vrijwel uitsluitend bestaat uit het endospermen fijne schilddeeltjes (doppen) van de gerstkorrel (gersteslijpmeelpellets).

28

Reststof die is vrijgekomen bij de bereiding van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels en overwegend bestaat uit gries, fijne tarwestof van doorval door zeven en afzuiginstallaties, afgekeurde bloem, tarwebloem, gebroken tarwe en onkruidzaden (tarwevoergriespellets).

29

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van geschoonde gerstekorrels tot mout en die in hoofdzaak bestaat uit de gerstpellen (gerstpellen).

30

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van alcohol uit vergist beslag van graan nadat de alcohol (ethanol, bioethanol) door destillatie is verwijderd en dat in hoofdzaak bestaat uit de vaste residuen van granen al dan niet gedroogd (graanspoeling, gedroogde graanspoeling).

31

Reststof verkregen bij de verwerking van geschoonde, gebrande en gemalen koffiebonen tot koffie-extract en die bestaat uit het bezinksel van gemalen geëxtraheerde gebrande en gemalen koffiebonen (koffiedik).

32

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwerking van cichoreiwortelen tot inuline en fructosestroop en die uitsluitend bestaat uit de gewassen afgebroken wortelpunten van wortelen met enig aanhangend blad van cichorei (cichoreipunten).

33

reststof die vrijkomt bij de productie van gehydrolyseerde eiwitten uit de hoofdgrondstof soja (met daarnaast maïsglutenmeel, tarweglutenmeel, zonnebloemschroot, raapschroot) door autoclaveren, als bestanddeel voor soep (Voedings- en Genotsmiddelenindustrie) en die bestaat uit de dikke fractie vrijkomend bij filtratie over een trommelscheider (reststof van hydrolyse van plantaardige eiwitten).

34

Reststof die vrijkomt bij de verwerking van waterige reststromen van de productie van biologisch geteelde olijven en bestaat uit gesuspendeerd door zon ingedroogde bestanddelen van waswater van olijven, waswater van olijfolie en scheidingswater van persen van olijven (Olijvenresidu).

35

Reststof die vrijkomt bij het blancheren van ongepelde zoete amandelen (Prunus dulcis) en bestaat uit vloeibaar mengsel van amandelvlies, al dan niet fijngemalen, en resten blancheerwater (amandelvlies).

36

Reststof die is vrijgekomen bij fabrieksmatige verwerking van aardappelen tot aardappelproducten bestemd voor humane consumptie en in hoofdzaak bestaat uit uitgewassen bezonken aardappelzetmeel afkomstig van een ontvette proceswaterstroom van bakovens en een proceswaterstroom van schillen, blancheren en snijden van aardappel (grijs aardappelzetmeel).

37

Reststof die is verkregen door winning van olie en vet door persing uit van schaal ontdane zaden van Vitellaria paradoxa (Shea tree) en door extractie met hexaan waarna hexaan door destillatie werd verwijderd (Sheazaadmeel (Sheanutmeal) of Sheameel (Sheameal)).

38

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig verwerken van aardappelen tot voorgebakken friet of aardappelvlokken en bestaat uit afgescheiden dikke fractie van digestaat en maximaal tweederde deel zuiveringsslib afkomstig van een afvalwaterzuiveringsinstallatie aardappelverwerking (zuiveringsslib van aardappelverwerking).

39

Reststof die vrijgekomen is bij verwerking van zilveruien en bestaat uit de waterige bewaarvloeistof met resten azijn, calciumchloride“sporen van natriumbisulfiet en incidenteel citroenzuur en/of tafelzout, losgeweekte delen zilveruien en opgeloste suikers (Opgiet zilveruien).

40

Reststof die is vrijgekomen bij fabrieksmatige productie van emulgatoren op basis van plantaardige oliën, vetzuren en glycerides daarvan en plantaardig melkzuur en uitsluitend bestaat uit organische stof in resterend proceswater (Proceswater van productie van emulgatoren).

41

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van melkzuur via een fermentatieproces, waaruit melkzuurbacteriën door een centrifugestap zijn verwijderd, en welke bestaat uit resten van een vloeibaar groeimedium voor melkzuurbacteriën (vloeibaar restant groeimedium voor melkzuurbacteriën).

42

Reststof die is vrijgekomen bij centrifugering van emulgatoren en het aftappen van leidingen bij de productie van emulgatoren en polyglycerol op basis van castorolievetzuren, glycerine, polyglycerine, sojaolie en raapolie van plantaardige herkomst, en welke bestaat uit restanten van plantaardige emulgatoren en -oliën (plantaardige emulgatoren en -oliën).

43

Reststof die is vrijgekomen bij reiniging van opslagtanks voor ruwe plantaardige oliën bedoeld voor levensmiddelen, farmacie of cosmetica met water, en welke bestaat uit bezonken residu van olie, olieresten en water (plantaardig olieresidu).

C2

Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst

1

Reststof die is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte vloeibare zuivelproducten die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. De reststof bestaat uit uitgepakte vloeibare zuivelproducten of mengsels daarvan en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte vloeibare zuivelproducten en mengsels daarvan).

2

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige bereiding van consumptie-ijs en die bestaat uit grondstofresten, ijsmixresten en afgekeurde ijsproducten en vrij is van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (ijsafval).

3

Reststof die als mengsel is vrijgekomen bij het fabrieksmatig uitpakken door een daartoe gespecialiseerd bedrijf van uitsluitend verpakte voedingsmiddelen die afkomstig zijn van detailhandel, groothandel of producenten en uitsluitend wegens overschrijding van de houdbaarheidsdatum, verpakkingsfouten of verkeerde bewaring ongeschikt zijn geworden voor humane consumptie. Het mengsel bestaat uit uitgepakte voedingsmiddelen die oorspronkelijk bestemd waren voor humane consumptie en is vrij van verpakkingsmateriaal en reinigingswater (uitgepakte voedingsmiddelen voor humane consumptie).

4

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige verwijdering van lactose door scheiding uit het permeaat dat is verkregen door ultrafiltratie van zoete kaaswei (delactosed permeate liquid).

5

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van kant-en-klaar maaltijden, salades, sauzen, quiches of borrelsegmenten en die bestaat uit flotatieslib verkregen door fysisch-chemische zuivering van afvalwater van de productielijnen (voedingsmiddelen flotatieslib).

6

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van brood en banket en die bestaat uit resten brood, koek, banket en deegresten en die zijn uitgevallen bij het productieproces en oorspronkelijk bestemd waren om in voedingsmiddelen te verwerken en niet bestaan uit veegvuil, productievreemde delen, keukenafval en etensresten (bakkerijrestproducten).

7

Reststof die is vrijgekomen bij de bereiding van kaas, kwark of caseïne en hoofdzakelijk bestaat uit melksuiker (lactose), resten eiwit en resten melkvet en mineralen van melk. De reststof kan geconcentreerd of gedroogd zijn (wei, weiconcentraat of gedroogde wei).

8

Reststof die is vrijgekomen bij het ontkorsten van kaas afkomstig van gepasteuriseerde koeienmelk en bestemd is voor levensmiddelen en die bestaat uit kaas, kaaskorst en maximaal 3% kaaskorstbedekkingsmiddel van copolymeren van vinylacetaat en maximaal 0,0006% Natamycine (E235) bevat (kaasschaafsel).

9

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van melkzuurbacteriën bestemd voor de productie van kaas, kwark, yoghurt of karnemelk via een fermentatieproces en waaruit melkzuurbacteriën door een centrifugestap zijn verwijderd. De reststof bestaat uit resten van een vloeibaar groeimedium voor melkzuurbacteriën (supernatant, precipitaatvrij, waterig restant van groeimedium voor melkzuurbacteriën).

10

Reststof die vrijkomt als zuiveringsslib van een aerobe zuiveringsstap op AWZI van afvalwater van een kaasfabriek met sporen afvalwater van huishoudens, gevolgd door langdurige opslag en die bestaat uit de resten van actief slib en bezonken bestanddelen uit afvalwater en waarin pathogenen afdoende zijn afgedood (zuiveringsslib van kaasfabriek).

11

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runderhuiden dan wel varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit steekvast zuiveringsslib afkomstig van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (steekvast zuiveringsslib van afvalwaterzuivering van gelatineproductie uit runder- dan wel varkenshuid).

12

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit geconcentreerd eiwit afkomstig van extractieprocessen (eiwitconcentraat van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).

13

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit restvet afkomstig van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (restvet van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).

14

Reststof die is vrijgekomen bij zuivering van afvalwater van een fabriek die runder- of varkenshuiden verwerkt tot gelatine bestemd voor menselijke consumptie en die bestaat uit niet in water oplosbare huiddelen die resteren na extractie van gelatine en afgescheiden zijn met behulp van een centrifuge (steekvaste fractie van water onoplosbare huiddelen van gelatineproductie uit varkens- en/of runderhuid).

15

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van uitsluitend de voedingsmiddelen salades, sauzen en quiches en die uitsluitend bestaat uit ingedikt zetmeelhoudend slib van de voorbezinker van afvalwater van een voedingsmiddelenindustrie (zetmeelslib).

16

Reststof die vrijkomt als ontwaterd flotatieslib van een voorzuiveringsstap op een AWZI bij zuivering van procesafvalwater van een kaasfabriek en die bestaat uit de resten melkvet en melkeiwit (flotatieslib van kaasfabriek).

17

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van kookroom, slagroom en Crème Fraîche als spoelwater en bestaat uit een waterige suspensie van plantaardige oliën en vetten, melksuiker, zetmeel en melkpoeder, melkzuurbacteriën, emulgatoren en verdikkingsmiddelen vrij van reinigingsmiddelen (spoelwater van roomproducten).

18

Reststof, die als mengsel is vrijgekomen bij de fabrieksmatige productie van uitsluitend voedingsmiddelen en bestaat uit een waterige suspensie van resten groenten, fruit en noten, suikers, sojasaus, kruiden en specerijen, zetmelen, zetmeelhoudende producten, azijn en voedingszuren, olie, weipoeder, natriumcaseïnaat, garnalen, oesterextract, mosselextract en visextract en/of foodgrade natuurlijke aroma’s en extracten (waterige suspensie van grondstoffen van voedingsmiddelenindustrie).

19

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van: varkensslachtvet afkomstig van vetweefsel en huiden; van pluimveevellen; van vloeibare vetten van rund, varken en kip; en van palmolie, Shea boter, kokosolie en raapzaadolie, tot vetten, gelatine, eiwitpoeder en vet met levensmiddelkwaliteit. De reststof bestaat uit vetarme vaste stof, resten eiwit en resten vet die achterblijven en welke verzameld zijn door flotatie, decanteren, centrifugeren, filtratie en reiniging van de installatie (vloeibare fractie restvet en resteiwit van verwerking van dierlijke en plantaardige vetten en oliën met levensmiddelkwaliteit).

20

Reststof die is vrijgekomen bij de zuivering van schoonmaakwater van bakkerijinstallaties voor bakken en frituren met bijhorende hulpmiddelen en die bestaat uit flotatieslib en slib van bezinkels van een flotatietank (bakkerijslib van flotatie-eenheid).

21

Reststof die is vrijgekomen bij fabrieksmatige verwerking van aardappelen, groenten, dierlijke producten, vetten, oliën en grondstoffen voor beslag door wassen, koken, bakken, frituren en coaten en die bestaat uit flotatieslib, in de flotatie-unit bezonken slib en slib van een biobed-reactor afkomstig van zuivering van schrob- en spoelwater van het schoonmaken van hulpmiddelen en industriële verwerkingsinstallaties (flotatie- en bezonken slib van fabrieksmatige verwerking van aardappelen, groenten en vlees).

22

Reststof die vrijgekomen is bij de productie van poedervormige ingrediënten uit magere melk, room, wei en plantaardige grondstoffen met behulp van indamp- en drooginstallaties bestemd voor levensmiddelen en bestaat uit flotatieslib verkregen door fysisch chemische zuivering van spoelwater van het schoonmaken van productie-installaties van een zuivelfabriek (flotatieslib poedervormige zuivelingrediënten).

23

Reststof die is vrijgekomen bij de opslag van gezeefd afvalwater van de verwerking van aardappelen, groente en vlees voor salades, het reinigen en afvullen van verpakkingsmateriaal en het schoonmaken van de productielijnen en die bestaat uit water en kleine delen dierlijk vet, groenteresten en zetmeel (afvalwater van de productie van salades).

24

Reststof die is vrijgekomen bij de bewerking van melk tot melkpoeder en die bestaat uit resten melkpoeder, spoelwater en zuurregelaars (proceswater van melkpoederproductie).

25

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van huisdiervoeders, en welke bestaat uit slib van het spoelwater van de productielijnen van huisdiervoeders gevormd door flocculatie en flotatie (huisdiervoeders flotatieslib).

26

Reststof die is vrijgekomen bij de verwerking van rauwe melk en room tot boter en ondermelk en bij het verpakken van boter en zuivelproducten en die bestaat uit flotatieslib verkregen door fysisch-chemische zuivering van spoelwater van de productielijnen (zuivel flotatieslib).

27

Reststof die is vrijgekomen bij het verwerken van aardappels in combinatie met andere grondstoffen voor levensmiddelen, waaronder dierlijk materiaal, tot aardappelproducten en die bestaat uit zuiveringsslib van reinigingswater uit de productielijnen van aardappelverwerking (zuiveringsslib van aardappelverwerking met dierlijk materiaal).

28

Reststof die is vrijgekomen bij het smelten en vervolgens scheiden middels zwaartekracht van gebruikt frituurvet en gebruikte frituurolie afkomstig van professionele keukens en welke bestaat uit bezonken residuen en resten frituurvet en -olie (frituurvet en -olieresidu).

D

Stoffen afkomstig uit de diervoederindustrie

E

Stoffen afkomstig uit andere industrieën

1

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van biodiesel uit raapzaadolie of koolzaadolie door omestering met methanol en scheiding onder invloed van de zwaartekracht (glycerine).

2

Reststof die is vrijgekomen bij de productie van melkzuur via een fermentatieproces in batches en bestaat uit de biomassa die na afloop van de fermentatie is afgescheiden door een centrifuge en is gesaniteerd en bestaat uit afgedode melkzuurbacteriën en resten van het substraat (ingedikt en afgewerkt substraat van melkzuurproductie).

F

Hulpstoffen of toevoegmiddelen

1.

Slib of steekvast slib dat vrijkomt bij de bereiding van drinkwater uit grondwater of oppervlaktewater via een zandbed en dat bestaat uit ijzer(III)hydroxide en water (waterijzer van drinkwaterbereiding).

2.

Slib of steekvast slib dat vrijkomt bij de bereiding van proceswater uit oppervlaktewater onder gebruik van een filterstap met actief kool en dat bestaat uit ijzer(III)hydroxide, water en organische stof (waterijzer van proceswaterbereiding).

3.

Reststof die vrijkomt bij de productie van nikkelcarbonaat uit nikkel-ijzererts en die in hoofdzaak bestaat uit ijzer(hydr)oxiden naast silicium, aluminium, calcium en magnesiumverbindingen die resteren nadat nikkelcarbonaat is afgescheiden en hulpstoffen ammoniak en koolzuur zijn verwijderd waarna een droogproces is uitgevoerd (poedervormig ijzer(hydr)oxiden van nikkel-ijzererts).

G

Stoffen waar de in bijlage II, onder tabel 1, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor zware metalen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel en de in bijlage II, onder tabel 4, bij het besluit opgenomen maximale waarden voor organische microverontreinigingen, uitgedrukt in milligrammen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel voor gelden.

G1

Plantaardige stoffen en stoffen afkomstig van de verwerking van plantaardige producten

1.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappelen en die in hoofdzaak uit bestaat uit aardappel (Solanum tuberosum. L.) en aardappelresten en die vrij is van verpakkingsmateriaal. (aardappelrestanten).

2.

Reststof die is verkregen bij het snijden, wassen of blancheren van groenten en fruit bestemd voor levensmiddelenproducten (groenten- en fruitrestanten).

3.

Reststof die is verkregen bij de bewerking van zaad van de zonnebloem (Helianthus annuus L.) en die bestaat uit uitgesorteerde zaden (zonnebloemzaden, uitgesorteerd).

4.

Reststof die is verkregen bij het winnen van olie door persing uit zaad van zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (zonnebloemzaadschilfers).

5.

Reststof die is verkregen bij het schillen van zonnebloemzaad (Helianthus annuus L.) (zonnebloemzaadschillen).

6.

Reststof die is verkregen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van zonnebloemzaadschilfers (Helianthus annuus L.) en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaad, geëxtraheerd).

7.

Reststof die is verkregen bij de winning van olie door extractie en geschikte hittebehandeling van schilfers van zonnebloemzaden (Helianthus annuus L.) waarvan de doppen gedeeltelijk of volledig zijn verwijderd en die maximaal 1% bleekaarde bevat (zonnebloemzaadschroot, ontdopt).

8.

Reststof die is verkregen bij het maaien van randen langs akkers en die bestaat uit vegetatieresten met onder andere zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (maaisel van akkerranden met zonnebloemen).

9.

Reststof die is verkregen bij de bewerking van graankorrels van Tricticum aestivum L., Triticum durum Dosf. en andere gecultiveerde tarwesoorten en die bestaat uit uitgesorteerde zaden (tarwe, uitgesorteerd).

10.

Reststof die is verkregen bij het kiemen van brouwtarwe en het schonen van mout en die bestaat uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute tarwekorrels (tarwekiemwortels).

11.

Reststof die is verkregen door gemalen of gebroken tarwe in vochtige, warme omstandigheden onder druk te behandelen en die is afgescheiden van voorverstijfselde tarwe (tarwe, voorverstijfseld).

12.

Reststof die is verkregen door uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt bloem te bereiden en waaruit bloem is verwijderd en die in hoofdzaak bestaat uit fijne schilddelen en enkele andere delen van de korrel (tarwevoerbloem).

13.

Reststof die is verkregen bij de productie van tarwevlokken door gepelde tarwe te stomen en te pletten en die bestaat uit resten tarwedoppen en tarwevlokken (tarwevlokken).

14.

Reststof die is verkregen bij de productie van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en die overwegend bestaat uit deeltjes van de schil en voorts uit korreldeeltjes waaruit minder endosperm is verwijderd dan bij tarwegries (tarwevoer).

15.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van bloem of mout uit geschoonde tarwekorrels of ontdopte spelt en waaruit tarwegries is verwijderd en die overwegend bestaat uit resten van de schil, stof en endosperm (tarwegries).

16.

Reststof die is verkregen door een gecombineerd procedé van het mouten en gisten van tarwe en tarwezemelengrind en dat is gedroogd en gemalen (gemoute en gegiste tarwedeeltjes).

17.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van tarwe en die in hoofdzaak bestaat uit vezels (tarwevezel).

18.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van bloem en die overwegend bestaat uit al dan niet geplette tarwekiemen, waaraan eventueel nog delen van het endosperm en van de schil hechten (tarwekiemen).

19.

Reststof die is verkregen bij het gisten van tarwekiemen en waarvan de micro-organismen zijn geïnactiveerd (tarwekiemen, gegist).

20.

Reststof die is verkregen bij de productie van zetmeel of ethanol uit tarwe en die bestaat uit geëxtraheerd en al dan niet gehydrolyseerd tarweëiwit (tarwe-eiwit).

21.

Reststof die is verkregen bij de productie van tarwezetmeel en gluten en die bestaat uit gries waarvan de kiemen eventueel gedeeltelijk zijn verwijderd en waaraan tarweperssap, gebroken tarwe en andere reststoffen van tarwezetmeel en van het raffineren van zetmeelproducten kunnen zijn toegevoegd (tarweglutenvoer).

22.

Reststof die is verkregen bij de productie van zetmeel/glucose en gluten uit tarwe (tarwezetmeel, vloeibaar).

23.

Reststof die is verkregen bij natte extractie van al dan niet gehydrolyseerd tarwe-eiwit en tarwezetmeel (tarweperssap).

24.

Reststof die is verkregen bij de productie van alcohol uit vergist beslag van graan nadat de alcohol (ethanol, bioethanol) door destillatie is verwijderd en die in hoofdzaak bestaat uit het vloeibare residu van granen (dunne fractie graanspoeling).

25.

Reststof die is verkregen bij het schonen van brouwtarwe, bestaande uit kleine brouwtarwekorrels en fracties van gebroken brouwtarwekorrels die vóór het brouwprocedé zijn gescheiden (brouwtarwevoermeel).

26.

Reststof die tijdens korreloverdracht is verkregen bij het opzuigen van brouwtarwe en tarwemout (brouwtarwe en moutkorrel).

27.

Reststof die is verkregen bij het schonen van brouwtarwe en die bestaat uit fracties van doppen en korrels (brouwtarwedoppen).

28.

Reststof die is verkregen bij het kiemen van brouwgranen en het schonen van mout en die bestaat uit kiemwortels, graankorrels, doppen en kleine gebroken gemoute graankorrels en dat eventueel gemalen is (resten moutproces).

29.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van maïszetmeel en die hoofdzakelijk bestaat uit gluten verkregen door afscheiden van het zetmeel (maïsgluten)

30.

Reststof die is verkregen bij de oogst van bloembollen en die bestaat uit restmateriaal van de teelt, in het bijzonder dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (bloembollen).

31.

Reststof die is verkregen bij het in bloei trekken van bollen en knollen en bloembollenloof en die bestaat uit halve of hele bollen en niet marktbare bloemtakken (waterbloeitulpen)

32.

Reststof die is verkregen bij het sorteren van bloembollen en die bestaat uit restmateriaal, in het bijzonder te kleine en/of beschadigde bollen (inclusief kralen) of knollen, bolhuiden en pelresten (afval bij het sorteren van bloembollen).

33.

Reststof die is verkregen bij de oogst van bloembollen afkomstig van biologische productiemethoden en die bestaat uit restmateriaal van de teelt, in het bijzonder dit zijn bollen (inclusief kralen) of knollen die niet goed gegroeid zijn, zieke bollen of knollen, bolhuiden en pelresten (biologische bloembollen).

34.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit het gedroogde, door de zaadhuid bedekte endosperm van het zaad van de kokospalm (Cocos Nucifera L.) (kokosschilfers).

35.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit kool- en raapzaad (raapzaadolie).

36.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit zoveel mogelijk van de steenschaal ontdane zaden van de volgende soorten oliepalm: (Elaeis guineensis Jacq., Coroza oleifera (HBK), L., H. Bailey (Elaeis melanococca auct.) (palmolie)

37.

Reststof die is verkregen bij het malen van voederrijst en die bestaat uit de buitenste lagen van de korrel (zaadhuid, zaadvlies, kern, aleuron) met een deel van de kiem (rijstevoermeel).

38.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van onbehandeld hout en die in hoofdzaak bestaat uit poeder of schilfers van hout (zaagsel).

39.

Reststof die is verkregen bij winning van olie door persing uit zaad van zonnebloemen (Helianthus annuus L.) (zonnebloemolie).

40.

Reststof afkomstig van de voedings-, genotmiddelen- of diervoederindustrie van plantaardige oorsprong die bestaat uit een enkelvoudig concentraat of een enkelvoudige grondstof die wegens non-conformiteiten niet GMP+-waardig is.

41.

Reststof die is verkregen bij de oogst van tarwe en bestaande uit stof van tarwe, kaf, kafdeeltjes, tarwekorrel, delen van tarwekorrels en stroresten (kaf, stro van kaf en koren).

42.

Reststof die is verkregen bij het schonen van granen door zeven (zeefresten graanverwerkende industrie).

43.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van suikerbieten of suikerriet en die in hoofdzaak bestaat uit suikers die resteren na suikerproductie (melasse).

44.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van sojabonen en die in hoofdzaak bestaat uit suikers (sojasuiker).

45.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van sojabonen en in die hoofdzaak bestaat uit het extract van onthulde en ontvette sojabonen en die vrijkomt bij de productie van soja-eiwitconcentraten (sojamelasse).

46.

Reststof die is verkregen bij het bereiden of het raffineren van de suikerfractie van citrusvruchten en die bestaat uit het stroopachtige residu (citrusmelasse).

47.

Reststof die is verkregen bij de bereiding van inuline uit wortels van cichorei (Cichorium intybus L)., en die hoofdzakelijk bestaat uit geschoonde delen cichorei en delen van het loof (staartjes en blad van cichoreiwortelen).

48.

Reststof die is verkregen bij het schillen van schorseneren (Scorzonera hispanica L.) en die is verkregen via een stoombehandeling en die in hoofdzaak bestaat uit gestoomde schillen in water waarna eventueel gepureerd is (stoomschillen van schorseneren).

49.

Reststof die is verkregen bij het ontdoppen van gegiste en vervolgens geroosterde cacaobonen (Theobroma cacao L.) en die in hoofdzaak bestaat uit gebroken doppen (cacaodoppen).

50.

Reststof die is verkregen bij de productie van aardappelen tot frites bestemd voor levensmiddel en bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites).

51.

Reststof die is verkregen bij de bierbereiding en die bestaat uit bier dat niet voor menselijke consumptie kan worden verkocht (voerbier).

52.

Reststof die is verkregen bij het drogen en malen van complete kruidenplanten of delen daarvan zonder extractie of toevoeging van andere stoffen (kruidenresten).

53.

Reststof die is verkregen bij de productie van sap van appelen (Malus domestica L.) of cider en die in hoofdzaak bestaat uit geperste inwendige pulp en schillen die eventueel gedroogd en pectinevrij gemaakt is (appelpulp).

54.

Reststof die is verkregen bij het sorteren van groenten bestemd voor levensmiddelen en die vrij is van verpakkingsmateriaal. (sorteerafval van groenten).

55.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappeleiwit afkomstig van zetmeelaardappelen en die resteert na wassen en opwerken van het aardappeleiwit tot diervoeder en als slib wordt weggevangen uit afvalwater (slib dat vrijkomt bij de productie van aardappeleiwit).

56.

Reststof die is verkregen door het drogen van de vaste resten van gegiste granen, waaraan een deel van de spoelingsiroop of de geëvaporeerde draf is toegevoegd (donker gedroogde spoeling)

57.

Reststof die is verkregen bij het evaporeren van het concentraat van de bostel na gisting en distillatie van graan gebruikt bij de productie van alcohol uit graan (graanbostelsiroop)

58.

Reststof die is verkregen bij de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij (spoeling).

59.

Reststof die is verkregen bij de eerste (draf-)distillatie van een moutdistilleerderij, geproduceerd door het evaporeren van de spoeling die in de kolf achterblijft (spoelingsiroop).

60.

Reststof die is verkregen bij de moutwhiskyproductie en die bestaat uit de resten van de extractie van gemoute gerst met heet water (draf).

61.

Reststof die is verkregen bij de productie van bier, moutextract en whisky spirit en die bestaat uit resten van de extractie van gemalen mout met heet water en eventueel andere suiker- of zetmeelrijke toevoegsels (maischfiltergranen).

62.

Reststof die is vrijgekomen bij het beheer van wegbermen en die bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, houtresten en zwerfvuil (bermmaaisel).

63.

Reststof die is vrijgekomen bij het beheer van slootkanten en die bestaat uit de gemaaide vegetatie van grassen en kruiden en vrij is van hout, zwerfvuil en bagger (slootmaaisel).

64.

Reststof die is verkregen bij het schonen van spelt en die bestaat uit fracties van doppen en korrels (speltdoppen).

65.

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van glycerine door destillatie uit de ruwe glycerine van biodiesel- en vetzuurproductie uit alleen palmolie, sojaolie, raapzaadolie, koolzaadolie of zonnebloemolie en die bestaat uit glycerine, andere organische stoffen van plantaardige herkomst, natriumchloride en water (Organische reststof van distillatie van plantaardige glycerine van biodiesel- en vetzuurproductie).

G2

Stoffen van dierlijke herkomst al dan niet gecombineerd met stoffen van plantaardige herkomst en stoffen afkomstig van de verwerking van dierlijke producten

1.

Reststof die is vrijgekomen bij de fabrieksmatige winning van biodiesel uit dierlijke vetten en oliën door omestering met methanol en scheiding onder invloed van de zwaartekracht, uitgezonderd categorie 1 (glycerine van dierlijke herkomst).

2.

Reststof die is verkregen bij de productie van diervoeders bestemd voor gezelschapsdieren en die bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Materiaal van dierlijke oorsprong kan aanwezig zijn (petfood).

3.

Reststof die is verkregen bij de zuivering van afvalwater van een slachterij (slib van slachterij).

4.

Reststof die is verkregen bij de melkproductie en die bestaat uit rauwe melk die door de aanwezigheid van resten antibiotica niet meer geschikt is voor gebruik als levensmiddel (rauwe boerderijmelk met resten antibiotica).

5.

Reststof die is verkregen bij de productie van diervoeders bestemd voor landbouwhuisdieren en die bestaat uit resten van mengsels van voedermiddelen. Dierlijk materiaal kan aanwezig zijn (voerresten van landbouwhuisdieren).

6.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van groenten bestemd voor levensmiddelenproducten en die resteert na het snijden, wassen en of blancheren. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (groenterestanten met dierlijk vet).

7.

Reststof die is verkregen bij de verwerking van aardappelen en die in hoofdzaak bestaat uit aardappel (Solanum tuberosum. L.) en aardappelresten en die vrij is van verpakkingsmateriaal. Dierlijke vetten kunnen aanwezig zijn (aardappelrestanten met dierlijk vet)

8.

Reststof die is verkregen bij de productie van aardappelen tot frites bestemd voor levensmiddel en die bestaat uit gefrituurde aardappelresten (voorgebakken frites met dierlijk vet).

9.

Reststof die is verkregen bij de productie van biodiesel (methyl- of ethylesters van vetzuren), verkregen door omestering van oliën en vetten van onbepaalde dierlijke herkomst of een reststof verkregen bij oleochemische verwerking van vetten en oliën van dierlijke herkomst, inclusief omestering, hydrolyse of verzeping (reststoffen biodieselproductie).

10.

Reststof die vrijkomt bij de bewerking van runderpensen bestemd voor humane consumptie en bestaat uit bij afvalwaterzuivering afgezeefde resten van pensen en maaginhoud (zuiveringsslib runderpens-verwerkende industrie).

11.

Reststof die is vrijgekomen bij het zuiveren van spoelwater afkomstig van het schoonmaken van verpakkingen voor afgewerkte frituurolie en frituurvetten door middel van een flotatietechniek en dat bestaat uit flotatieslib met resten afgewerkte frituurolie en frituurvetten (flotatieslib van spoelwater van verpakkingen voor afgewerkte frituurolie en frituurvetten).

G3

Stoffen afkomstig uit overige bronnen

1.

Restoliën die zijn verkregen bij inzamelen bij restaurants, hotels, cafetaria’s etc. en niet geschikt zijn voor consumptie (frituurolie).

2.

Reststof die is verkregen bij de raffinage van oliën en vetten in de voedings- en genotsmiddelen- en veevoedingsindustrie en die bestaat uit bleekaarde van bentoniet of montmorilloniet (ontoliede bleekaarde).

Categorie 2.

Product dat verkregen is door vergisting van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 (digestaat van plantaardige covergistingsmaterialen).

Categorie 3.

Verpompbaar product dat verkregen is na mechanische scheiding van de door vergisting verkregen digestaat van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 onder categorie 1 (dunne fractie uit digestaat van plantaardige covergistingsmaterialen).

Categorie 4.

Niet verpompbaar product dat verkregen is na mechanische scheiding van de door vergisting verkregen digestaat van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 onder categorie 1 (dikke fractie uit digestaat van plantaardige covergistingsmaterialen).

bijlage

Ab

behorende bij de artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Tabel 1. Maximale waarden voor zware metalen in meststoffen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

Cd

33

33

42

2,5

Cr

2000

2000

2500

150

Cu

2000

2000

2500

150

Hg

20

20

25

1,5

Ni

800

800

1000

60

Pb

2667

2667

3333

200

Zn

8000

8000

10000

600

As

400

400

500

30

Voor de toepassing van deze tabel zijn de maximale waarden van toepassing die behoren bij dat waardegevende bestanddeel waarvan bij het toedienen van een toenemende hoeveelheid van de meststof, de hoeveelheden van 75 kilogram magnesiumoxide, 75 kilogram zwaveltrioxide of 60 kilogram natriumoxide het éérst wordt bereikt. Voor calsiumsulfaat gelden de vermelde maximale waarden.

Tabel 2. Maximale waarden voor organische microverontreinigingen in meststoffen per kilogram van het desbetreffende waardegevende bestanddeel

Σ PCDD/PCDF

0,020

0,020

0,025

0,00152

α-ΗCH

331

331

413

24,8

β-ΗCH

12,8

12,8

16

0,96

γ-ΗCΗ (lindaan)

1,3

1,3

1,6

0,10

HCB

41,6

41,6

52,0

3,12

Aldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Dieldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ aldrin/dieldrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Endrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Isodrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ endrin/isodrin

7,5

7,5

9,3

0,56

Σ DDT + DDD + DDE

24,5

24,5

30,7

1,84

PCB-28

19,7

19,7

24,7

1,48

PCB-52

19,7

19,7

24,7

1,48

PCB-101

80

80

100

6

PCB-118

80

80

100

6

PCB – 138

80

80

100

6

PCB – 153

80

80

100

6

PCB – 180

80

80

100

6

Σ 6-PCB (excl. PCB-118)

400

400

500

30

Naftaleen

640

640

800

48

Fenanthreen

800

800

1000

60

Antraceen

640

640

800

48

Fluoranteen

197

197

247

15

Benzo(a)antraceen

245

245

307

18

Chryseen

245

245

307

18

Benzo(k)fluoranteen

288

288

360

22

Benzo(a)pyreen

309

309

387

23

Benzo(g,h,i)peryleen

224

224

280

17

Indeno(1,2,3-c,d)pyreen

251

251

313

19

Σ 10-PAK

12267

12267

15333

920

Minerale olie

997333

997333

1246667

74800

Voor de toepassing van deze tabel zijn de maximale waarden van toepassing die behoren bij dat waardegevende bestanddeel waarvan bij het toedienen van een toenemende hoeveelheid van de meststof, de hoeveelheden van 75 kilogram magnesiumoxide, 75 kilogram zwaveltrioxide of 60 kilogram natriumoxide het éérst wordt bereikt. Voor calsiumsulfaat gelden de vermelde maximale waarden.

bijlage

Ac

behorende bij de artikelen 17 tot en met 22 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

I. Protocol analyse stikstofgehalte, fosfaatgehalte en droge stofgehalte in meststoffen, niet zijnde zuiveringsslib of compost, alsmede de hoeveelheden overige nutriënten

1. Stikstof (N)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststof van anorganische oorsprong:

ISO 5315 – Fertilizers – Determination of total nitrogen – Titrimetric method after distillation.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

CSS 99020: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of total nitrogen – Dry combustion method (Dumas) (www.ecn.nl/horizontal).

2. Fosfaat (P2O5)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

  • a.

    Meststoffenverordening, bijlage IV, Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen methode 3.1.1: Extractie van fosfor oplosbaar in mineraal zuur;

  • b.

    Meststoffenverordening, bijlage IV, Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen methode 3.2 Bepaling van fosfor in extracten (Gravimetrische methode met chinolinefosfomolybdaat).

Voor overige organische stoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

Total phosphorous in soil, biowaste and sewage sludge. (www.ecn.nl/horizontal).

3. Kaliumoxide (K2O)

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

EN 15477: Fertilizers – Determination of the water-soluble potassium content.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

Methode BNL-K-1: Bepaling van kalium, oplosbaar in water, in aanwezigheid van organische stof.

4. Calciumoxide (CaO)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.6. Manganimetrische bepaling van het geëxtraheerd calcium na neerslaan in de vorm van oxalaat.

5. Magnesiumoxide (MgO)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.7. Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van atoomadsorbtie;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 8.8. Kwantitatieve analyse van magnesium met behulp van complexometrie.

6. Zwaveltrioxide (SO3)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.9. Kwantitatieve analyse van sulfaten.

7. Natriumoxide (Na2O)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.1. Extractie van calcium totaal, magnesium totaal, natrium totaal en zwavel totaal in de vorm van sulfaten;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 8.10. Kwantitatieve analyse van het geëxtraheerde natrium;

8. Boor (B)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.5./10.5 Kwantitatieve analyse van boor in extracten van meststoffen; spectrometrische methode met azomethine-h/titratiemethode (acidimetrisch).

9. Kobalt (Co)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen, Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen ; Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.6./10.6 Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/gravimetrische methode met 1-nitroso-2-naftol.

10. Koper (Cu)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.7./10.7 Kwantitatieve analyse van koper in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/titratiemethode.

11. IJzer (Fe)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.8./10.8 Kwantitatieve analyse van ijzer in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

12. Mangaan (Mn)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1 Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3 Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4 Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.9./10.9 Kwantitatieve analyse van mangaan in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

13. Molybdeen (Mo)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.1./10.1. Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.3./10.3. Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.4./10.4. Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.10./10.10 Kwantitatieve analyse van molybdeen in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie/gravimetrische methode met behulp van 8-hydroxychinoline.

14. Zink (Zn)

  • a.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.1./10.1. Extractie van micronutriënten totaal;

  • b.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.3./10.3. Verwijdering van organische verbindingen in extracten van meststoffen;

  • c.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen Methode 9.4./10.4. Kwantitatieve analyse van micronutriënten in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie (algemene werkwijze);

  • d.

    Meststoffenverordening, Bijlage IV. Bemonsterings- en analysemethoden, deel B. Analysemethoden voor meststoffen; Methode 9.11./10.11. Kwantitatieve analyse van kobalt in extracten van meststoffen met behulp van atoomabsorbtiespectrometrie.

II. Protocol analyse hoeveelheid organische stof in meststoffen

organische stof

CSS 99023 Sludge, treated biowaste and soil – Determination of loss on ignition. (www.ecn.nl/horizontal).

III. Protocol analyse neutraliserende waarde

neutraliserende waarde

EN 12945: Liming materials – Determination of neutralizing value – Titrimetric methods.

IV. Protocol analyse droge stofgehalte in meststoffen

droge stof

Voor overige anorganische meststoffen en kalkmeststoffen van anorganische oorsprong:

  • a.

    ISO 12049: Solid fertilizers and liming materials- Determination of moisture content – Gravimetric method by drying under reduced pressure;

  • b.

    EN 13466-1: Fertilizers – Determination of water content – (Karl Fisher methods) – Part 1: Methanol as extracting medium.

Voor overige organische meststoffen en kalkmeststoffen van organische oorsprong:

CSS 99022: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of dry matter – Gravimetric method (www.ecn.nl/horizontal).

V. Protocol analyse zware metalen en arseen

1. Ontsluiting en extractie Cd, Cr, Cu, Hg, Ni, Pb, Zn en As

NEN 6961: 2005

Milieu – Ontsluiting met salpeterzuur en zoutzuur (koningswater) voor de bepaling van geselecteerde elementen in water, waterbodem, slib, slibhoudend water, luchtstof, grond en bouwstoffen.

CSS 99025B Soil, sludge and treated biowaste – Digestion for the extraction of aqua regia soluble fraction of trace elements (www.ecn.nl/horizontal).

2. Instrumentele analyse Cd, Cr, Cu, Ni, Pb, Zn en As

Horizontal methoden: (www.ecn/nl/horizontal):

CSS 99026: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Inductively coupled plasma – optical emissions spectrometry (ICP OES) method.

CSS 99027: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Inductively coupled plasma – mass spectrometry (ICP MS) method.

CSS 99028: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Flame atomic absorption spectrometry method.

CSS 99029: Soil, sludge and treated biowaste – Determination of elements in aqua regia and nitric acid digests – Graphite furnace atomic absorption spectrometry method.

NEN 6964: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met grafietoventechniek.

NEN 6965: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek.

NEN 6966: 2005

Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma.

3. Instrumentele analyse Hg

CSS 99030 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of mercury in aqua regia and nitric acid digests – Cold vapour atomic absorption spectrometry and cold vapour atomic fluorescence spectrometry methods

VI. protocol analyse organische microverontreinigingen

Dioxines, PCDD/PCDF

CSS 99045 Soils, sludges and treated biowaste – Determination of dioxins and furans and dioxin-like polychlorinated biphenyls by gas chromatography with high resolution mass spectrometry (GC/HRMS). (www.ecn.nl/horizontal)

Polychloorbifenylen (PCB) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB)

CSS 99016 Soils, sludges and treated bio-waste – Determination of polychlorinated biphenyls – Method by GC-MS and GC-ECD (www.ecn.nl/horizontal);

in combinatie met NEN 6980 : 2008

Bodem – Kwantitatieve bepaling van het gehalte van Organochloor Bestrijdingsmiddelen (OCB), polychloorbifenylen (PCB) en matig-vluchtige chloorbenzenen met gaschromatografie

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

CSS 99015 Soils, sludges and traeted bio-waste – Polycyclic aromatic hydrocarbons (PAH) – Method by gas chromatography (GC) and high performance liquid chromatography (HPLC) (www.ecn.nl/horizontal).

Minerale olie

NEN 6970 : 2016

Koepelnorm voor bepaling van organische componenten in grond, waterbodem en bouwstof(grond),

in combinatie met NEN 6978 : 2016

Bodem – Kwantitatieve bepaling van het gehalte aan minerale olie met gaschromatografie.

Bijlage

Aca

NV-gebieden

Bijlage bij artikel 24, derde lid, onderdeel b

Als met nutriënten verontreinigde gebieden worden aangewezen de op de kaarten in deze bijlage aangeduide gebieden.

Kaarten met nutriënten verontreinigde gebieden.

De kaarten zijn als externe bijlage bekendgemaakt bij de bekendmaking van deze regeling in de Staatscourant op www.officielebekendmakingen.nl (Informatieobject 2023, 4267 tot en met 2023, 4344).

Tabel: deelkaarten met nummer informatieobject

Overzicht

2023, 4267

D11

2023, 4294

H1

2023, 4321

A7

2023, 4268

E4

2023, 4295

H2

2023, 4322

A8

2023, 4269

E5

2023, 4296

H3

2023, 4323

A9

2023, 4270

E6

2023, 4297

H4

2023, 4324

A10

2023, 4271

E7

2023, 4298

H5

2023, 4325

B5

2023, 4272

E8

2023, 4299

H6

2023, 4326

B6

2023, 4273

E9

2023, 4300

H7

2023, 4327

B7

2023, 4274

E10

2023, 4301

H8

2023, 4328

B8

2023, 4275

E11

2023, 4302

I1

2023, 4329

B9

2023, 4276

F3

2023, 4303

I2

2023, 4330

B10

2023, 4277

F4

2023, 4304

I3

2023, 4331

B11

2023, 4278

F5

2023, 4305

I4

2023, 4332

C4

2023, 4279

F6

2023, 4306

I5

2023, 4333

C5

2023, 4280

F7

2023, 4307

I6

2023, 4334

C6

2023, 4281

F8

2023, 4308

I7

2023, 4335

C7

2023, 4282

F9

2023, 4309

I8

2023, 4336

C8

2023, 4283

F10

2023, 4310

J1

2023, 4337

C9

2023, 4284

F11

2023, 4311

J2

2023, 4338

C10

2023, 4285

G2

2023, 4312

J3

2023, 4339

C11

2023, 4286

G3

2023, 4313

J6

2023, 4340

D4

2023, 4287

G4

2023, 4314

J7

2023, 4341

D5

2023, 4288

G5

2023, 4315

J8

2023, 4342

D6

2023, 4289

G6

2023, 4316

K7

2023, 4343

D7

2023, 4290

G7

2023, 4317

K8

2023, 4344

D8

2023, 4291

G8

2023, 4318

D9

2023, 4292

G9

2023, 4319

D10

2023, 4293

G10

2023, 4320

Bijlage

Ad

behorende bij artikel 25 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Tabel Overzicht te betalen tarief per klasse

1

0

5

€ 17,40

2

5,01

10

€ 52,20

3

10,01

15

€ 87,00

4

15,01

20

€ 121,80

5

20,01

25

€ 156,60

6

25,01

30

€ 191,40

7

30,01

35

€ 226,20

8

35,01

40

€ 261,00

9

40,01

45

€ 295,80

10

45,01

50

€ 330,60

11

50,01

55

€ 365,40

12

55,01

60

€ 400,20

13

60,01

65

€ 435,00

14

65,01

70

€ 469,80

15

70,01

75

€ 504,60

16

75,01

80

€ 539,40

17

80,01

85

€ 574,20

18

85,01

90

€ 609,00

19

90,01

95

€ 643,80

20

95,01

100

€ 678,60

21

100,01

105

€ 713,40

22

105,01

110

€ 748,20

23

110,01

115

€ 783,00

24

115,01

120

€ 817,80

25

120,01

125

€ 852,60

26

125,01

130

€ 887,40

27

130,01

135

€ 922,20

28

135,01

140

€ 957,00

29

140,01

145

€ 991,80

30

145,01

150

€ 1.026,60

31

150,01

155

€ 1.061,40

32

155,01

160

€ 1.096,20

33

160,01

165

€ 1.131,00

34

165,01

170

€ 1.165,80

35

170,01

175

€ 1.200,60

36

175,01

180

€ 1.235,40

37

180,01

185

€ 1.270,20

38

185,01

190

€ 1.305,00

39

190,01

195

€ 1.339,80

40

195,01

200

€ 1.374,60

41

200,01

205

€ 1.409,40

42

205,01

210

€ 1.444,20

43

210,01

215

€ 1.479,00

44

215,01

220

€ 1.513,80

45

220,01

225

€ 1.548,60

46

225,01

230

€ 1.583,40

47

230,01

235

€ 1.618,20

48

235,01

240

€ 1.653,00

49

240,01

245

€ 1.687,80

50

245,01

250

€ 1.722,60

51

250,01

255

€ 1.757,40

52

255,01

260

€ 1.792,20

53

260,01

265

€ 1.827,00

54

265,01

270

€ 1.861,80

55

270,01

275

€ 1.896,60

56

275,01

280

€ 1.931,40

57

280,01

285

€ 1.966,20

58

285,01

290

€ 2.001,00

59

290,01

295

€ 2.035,80

60

295,01

300

€ 2.070,60

61

300,01

305

€ 2.105,40

62

305,01

310

€ 2.140,20

63

310,01

315

€ 2.175,00

64

315,01

320

€ 2.209,80

65

320,01

325

€ 2.244,60

66

325,01

330

€ 2.279,40

67

330,01

335

€ 2.314,20

68

335,01

340

€ 2.349,00

69

340,01

345

€ 2.383,80

70

345,01

350

€ 2.418,60

71

350,01

355

€ 2.453,40

72

355,01

360

€ 2.488,20

73

360,01

365

€ 2.523,00

74

365,01

370

€ 2.557,80

75

370,01

375

€ 2.592,60

76

375,01

380

€ 2.627,40

77

380,01

385

€ 2.662,20

78

385,01

390

€ 2.697,00

79

390,01

395

€ 2.731,80

80

395,01

400

€ 2.766,60

Bijlage

Ae

Natura 2000-gebieden als bedoeld in artikel 25a, zesde lid

Bijlage bij artikel 25a, zesde lid

Aangewezen Natura 2000-gebieden waarbij een zone als bedoeld in artikel 25a, zesde lid, van toepassing is:

Aamsveen

Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek

Alde Feanen

Bakkeveense Duinen

Bargerveen

Bekendelle

Bemelerberg en Schiepersberg

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Biesbosch

Binnenveld

Boetelerveld

Borkeld

Boschhuizerbergen

Botshol

Brabantse Wal

Brunssummerheide

Bunder- en Elslooërbos

Buurserzand-Haaksbergerveen

Canisvliet

Coepelduynen

De Bruuk

De Wieden

Deurnsche Peel & Mariapeel

Dinkelland

Drentsche Aa-gebied

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

Drouwenerzand

Duinen Ameland

Duinen Den Helder-Callantsoog

Duinen en Lage Land Texel

Duinen Goeree & Kwade Hoek

Duinen Schiermonnikoog

Duinen Terschelling

Duinen Vlieland

Dwingelderveld

Eilandspolder

Elperstroomgebied

Engbertsdijksvenen

Fochteloërveen

Geleenbeekdal

Geuldal

Grevelingen

Groote Gat

Groote Peel

Holtingerveld

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Kampina & Oisterwijkse Vennen

Kempenland-West

Kennemerland-Zuid

Kolland & Overlangbroek

Kop van Schouwen

Korenburgerveen

Krammer-Volkerak

Kunderberg

Landgoederen Brummen

Landgoederen Oldenzaal

Langstraat

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

Lemselermaten

Leudal

Lieftinghsbroek

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

Lonnekermeer

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

Maasduinen

Manteling van Walcheren

Mantingerbos

Mantingerzand

Meijendel & Berkheide

Meinweg

Naardermeer

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Noorbeemden & Hoogbos

Noordhollands Duinreservaat

Norgerholt

Oeffelter Meent

Olde Maten & Veerslootslanden

Oostelijke Vechtplassen

Oosterschelde

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Polder Westzaan

Regte Heide & Riels Laag

Rijntakken

Roerdal

Rottige Meenthe & Brandemeer

Sallandse Heuvelrug

Sarsven en De Banen

Savelsbos

Schoorlse Duinen

Sint Jansberg

Sint Pietersberg & Jekerdal

Solleveld & Kapittelduinen

Springendal & Dal van de Mosbeek

Stelkampsveld

Strabrechtse Heide & Beuven

Swalmdal

Uiterwaarden Lek

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

Ulvenhoutse Bos

Van Oordt's Mersken

Vecht- en Beneden-Reggegebied

Veluwe

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

Vogelkreek

Voornes Duin

Waddenzee

Weerribben

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

Westduinpark & Wapendal

Westerschelde & Saeftinghe

Wierdense Veld

Wijnjeterper Schar

Willinks Weust

Witte Veen

Witterveld

Wooldse Veen

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

Yerseke en Kapelse Moer

Zeldersche Driessen

Zouweboezem

Zwanenwater & Pettemerduinen

Zwin & Kievittepolder

Bijlage

A

Stikstofgebruiksnormen behorende bij de artikelen 28 tot en met 28d

Tabel 1 stikstofnormen per gewas

Grasland (kg N per ha per jaar)

Grasland met beweiden

345

250

250

250

265

Grasland met volledig maaien1

385

320

320

320

300

Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode)

van 1 januari tot minstens 15 april

60

50

50

50

50

van 1 januari tot minstens 15 mei

110

90

90

90

90

van 1 januari tot minstens 15 augustus

250

210

210

210

210

van 1 januari tot minstens 15 september

280

235

235

235

235

van 1 januari tot minstens 15 oktober

310

250

250

250

265

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

310

250

250

250

265

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

280

235

235

235

235

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

95

80

80

80

80

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

30

25

25

25

25

vanaf 15 oktober

0

0

0

0

0

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

Blauwmaanzaad

110

100

80

80

105

Cichorei

70

70

70

70

70

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

275

260

208

204

270

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

225

210

168

164

220

Consumptieaardappelrassen, vroeg

120

120

96

96

120

Consumptieaardappelrassen, overig

250

235

188

184

245

Gras voor industriële verwerking (inzaai in september en eerste jaar)

30

25

25

25

25

Gras voor industriële verwerking (inzaai voor 15 mei en volgende jaren)

310

250

250

250

265

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

165

150

120

120

155

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

200

185

148

148

190

Graszaad, Italiaans

130

120

96

96

125

Graszaad, rietzwenkgras

140

130

104

104

135

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

60

50

40

40

55

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

85

75

60

60

80

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

35

35

28

28

35

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

115

105

84

84

110

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

45

45

36

36

45

Graszaad, veldbeemd

130

100

80

80

105

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

60

50

40

40

55

Graszaad, westerwolds

110

100

80

80

105

Graszaad, overig

90

80

64

64

85

Graszaad, overig, volgteelt

45

45

36

36

45

Graszoden

340

340

272

272

340

Haver

100

100

100

100

100

Maïs, bedrijven met derogatie

160

140

112

112

150

Maïs, bedrijven zonder derogatie

185

140

112

112

150

Luzerne, eerste jaar

40

40

40

40

40

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

0

0

Karwij

150

140

112

112

145

Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

90

80

64

64

85

Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt)

45

45

36

36

45

Koolzaad, winter

205

190

152

152

195

Koolzaad, zomer

120

120

96

96

120

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

140

140

140

140

140

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

100

100

100

100

100

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

180

165

165

165

170

Pootaardappelrassen, overig

120

120

120

120

120

Suikerbieten

150

145

116

116

145

Triticale

160

150

120

120

150

Ui, overig

120

120

120

120

120

Vlas

70

70

56

56

70

Voederbieten

165

165

132

132

165

Wintergerst

140

140

140

140

140

Winterrogge

140

140

140

140

140

Wintertarwe

245

160

160

190

160

Winterui, 2e jaars plantui

170

155

124

124

160

Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

130

120

96

96

125

Zaaiui

170

120

120

120

120

Zetmeelaardappelen

240

230

184

184

230

Zomergerst

80

80

80

80

80

Zomertarwe

150

140

140

140

140

Akkerbouwgewassen, overig

200

185

148

148

190

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

Andijvie, 1e teelt

180

170

136

136

170

Andijvie, volgteelt

90

90

72

72

90

Selderij, bleek/groen

200

185

148

148

190

Slasoorten, 1e teelt

180

165

132

132

170

Slasoorten, volgteelt

105

105

84

84

105

Spinazie, 1e teelt

260

190

152

152

200

Spinazie, volgteelt

185

145

116

116

150

Prei

245

225

180

180

235

Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

100

90

72

72

95

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

150

140

112

112

145

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

275

250

200

200

260

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

Bloemkool

230

210

168

168

220

Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

120

110

88

88

115

Boerenkool

170

155

124

124

160

Broccoli

270

235

188

188

245

Chinese kool

180

155

124

124

160

Paksoi

180

165

132

132

170

Raapstelen

140

130

104

104

135

Rode kool

285

260

208

208

270

Savooiekool

285

260

208

208

270

Spitskool

285

260

208

208

270

Spruitkool

290

265

212

212

275

Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

50

50

40

40

50

Witte kool

320

290

232

232

305

Kruiden (kg N per ha per teelt)

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

150

140

112

112

145

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

275

250

200

200

260

Kruiden, wortelgewassen

200

185

148

148

190

Kruiden, zaadgewassen

100

90

72

72

95

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

120

110

88

88

115

Aardbei (productie)

170

155

124

124

160

Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

80

70

56

56

75

Erwt, vers + rijp zaad

30

30

30

30

30

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

190

175

140

140

180

Landbouwstambonen, rijp zaad

135

135

108

108

135

Peul

90

85

68

68

85

Stam/stokboon, vers

120

110

88

88

115

Suikermaïs

200

185

148

148

190

Tuinbonen, vers/peulen

75

75

75

75

75

Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad

50

50

40

40

50

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

Asperge (excl. opkweek)

85

75

60

60

80

Bospeen

50

50

50

50

50

Knolselderij

200

185

148

148

190

Knolvenkel/venkel

180

165

132

132

170

Koolraap

170

155

124

124

160

Koolrabi

180

165

132

132

170

Kroten/rode bieten

185

170

136

136

175

Rabarber

250

230

184

184

240

Radijs

80

80

64

64

80

Schorseneer

170

170

170

170

170

Winterpeen/waspeen

110

110

110

110

110

Witlof

100

100

100

100

100

Stengel/knol/wortelgewassen, overig

200

185

148

148

190

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)

Vlinderbloemige groenbemesters

0

0

0

0

0

Niet-vlinderbloemige groenbemesters

60

50

50

50

60

Graszaadstoppel ter vernietiging in najaar of vroege voorjaar

60

50

50

50

60

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)

Acidanthera

255

240

240

240

240

Anemone coronaria

130

125

125

125

125

Dahlia

110

105

105

105

105

Fritillaria imperialis

135

130

130

130

130

Gladiool, pitten

260

245

245

245

245

Gladiool, kralen

190

180

180

180

180

Hyacint

220

210

210

210

210

Iris, grofbollig

170

160

160

160

160

Iris, fijnbollig

140

135

135

135

135

Knolbegonia

150

145

145

145

145

Krokus, grote gele

175

165

165

165

165

Krokus, overig

90

85

85

85

85

Lelie

155

145

145

145

145

Narcis

145

140

140

140

140

Tulp

200

190

190

190

190

Zantedeschia

120

120

120

120

120

Bloembollengewassen, overig

165

155

155

155

155

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

Appel

175

165

165

165

165

Blauwe bes

100

95

95

95

95

Braam

150

140

140

140

140

Framboos

150

140

140

140

140

Kers

175

165

165

165

165

Peer

175

165

165

165

165

Pruim

175

165

165

165

165

Rode bes

150

140

140

140

140

Wijnbouw

100

95

95

95

95

Zwarte bes

175

165

165

165

165

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4)

200

200

200

200

200

Tagetes

90

80

80

80

90

Buitenbloemen, overig

150

150

150

150

150

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

Bos- en Haagplantsoen

95

95

95

95

95

Buxus

95

95

95

95

95

Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen)

80

80

80

80

80

Ericaceae

70

70

70

70

70

Laanbomen: onderstammen

40

40

40

40

40

Laanbomen: spillen

90

90

90

90

90

Laanbomen: opzetters

115

115

115

115

115

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

70

70

70

70

70

Sierheesters

75

75

75

75

75

Snijgroen

95

95

95

95

95

Trek- en besheesters

80

80

80

80

80

Vaste planten

175

175

175

175

175

Vruchtbomen: onderstammen

30

30

30

30

30

Vruchtbomen: moerbomen

110

110

110

110

110

Vruchtbomen, overig

135

105

105

105

105

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie

90

90

90

90

90

1 Onder ‘grasland met volledig maaien’ wordt mede verstaan grasland waar uitsluitend jongvee van runderen niet ouder dan 2 jaar wordt geweid, voor zover het aantal stuks jongvee in de wei niet groter is dan het aantal op het bedrijf gehouden ouderdieren of waar hobbymatig gehouden dieren worden geweid.

Tabel 1a toegestane verhoging stikstofgebruiksnormen per gewas als bedoeld in artikel 28c, eerste lid

Suikerbieten

55 tot 65

5

65 tot 75

15

75 tot 85

30

85 of meer

35

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

Consumptieaardappelrassen vroeg

Consumptieaardappelrassen overig

50 tot 55

5

55 tot 60

15

60 tot 65

25

65 of meer

30

Wintertarwe

9 tot 10

5

10 tot 11

20

11 of meer

25

Zomertarwe

8 tot 9

10

9 tot 10

15

10 of meer

20

Wintergerst

9 tot 10

10

10 tot 11

15

11 of meer

20

Zomergerst

7 tot 8

0

8 tot 9

15

9 of meer

15

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

Pootaardappelrassen, overig

35 tot 40

5

40 tot 45

15

45 tot 51

25

51 of meer

30

Zetmeelaardappelen

45 of meer

5

Bloemkool

26 tot 31

0

31 tot 36

10

36 of meer

15

Broccoli

10 tot 12

0

12 tot 14

5

14 of meer

10

Slasoorten, 1e teelt

41 tot 50

0

50 tot 60

15

60 of meer

20

Prei

35 tot 40

0

40 tot 45

15

45 of meer

20

Spinazie, 1e teelt

25 tot 30

5

30 tot 35

10

35 of meer

25

Andijvie, 1e teelt

42,5 tot 47,5

10

47,5 tot 52,5

20

52,5 of meer

25

Winterpeen/waspeen

85 tot 95

0

95 tot 105

10

105 of meer

20

Zaaiui

55 tot 65

5

65 tot 75

20

75 of meer

30

Mais, bedrijven met en zonder derogatie

40 tot 50

15

50 tot 60

45

60 of meer

60

Tabel 2 Consumptieaardappelrassen met een hoge of een lage stikstofnorm

Adora

Annabelle

Bintje

Carlita

Courage

Draga

Felsina

Fontane

Innovator

Inova

Jaerla

Lady Blanca

Lady Olympia

Lady Rosetta

Liseta

Maritiema

Marlen

Miranda

Ramos

Redstar

Sante

Satellite

Victoria

VR 808

Zorba

Agria

Allure

Alpha

Aprilia

Asterix

Aziza

Ballys

Baraka

Bartina

Caesar

Dore

Eigenheimer

El Paso

Futura

Gloria

Irene

Maradonna

Markies

Milva

Minerva

Mondial

Morene

Mozart

Producent

Remarka

Rodeo

Safari

Saphire

Simply Red

Spirit

Terra Gold

Ukama

Vision

Tabel 3 Pootaardappelrassen met een hoge of een lage stikstofnorm

Adora

Agata

Annabelle

Arinda

Berber

Binella

Climax

Donald

Elisabeth

Fontane

Gloria

Inova

Jaerla

Junior

Lady Rosetta

Lady Olympia

Leyla

Linzer Delikatess

Miriam

Orinana

Premiere

Primura

Prior

Rikea

Romano

Satellite

Sirco

Sirtema

Sofia (AR 93-272)

Tresor

Ukama

Arcade

Astarte

Asterix

Baraka

Bartina

Diamant

Dolce Vita

Elles

Elvira

Everest

Florijn

Kardal

Karnico

Maradonna

Mondial

Morene

Mozart

Picasso

Remarka

Resonant

Rodeo

Saphire

Sifra

Simply Red

Spirit

Van Gogh

Vebesta

Vento

Voyager

Tabel 4 Buitenbloemen met een hoge stikstofnorm

Alchemilla mollis

Carthamus

Gypsophila paniculata

Lymonium

Lysimachia

Paeonia

Solidago

Veronica

Tabel 5 consumptieaardappelrassen als bedoeld in artikel 28a

Accord

Agria

Amora

Anosta

Arcade

Asterix

Bintje

Challenger

Daisy

Dolce Vita

Donald

Fianna

Felsina

Florida

Fresco

Fontane

Frieslander

Innovator

Kennebec

Lady Amarilla

Lady Blanca

Lady Olympia

Marijke

Maritiema

Markies

Miranda

Miriam

Premiere

Ramos

Remarka

Russet Burbank

Sagitta

Santana

Shepody

Spirit

Sinora

Ukama

Umatilla Russet

Van Gogh

Victoria

Zorba

Tabel 6 Lijst met vanggewassen

Grassen en granen

Beemdlangbloem

Engels raaigras

Festulolium

Italiaans raaigras

Japanse haver

Rietzwenkgras, anders dan voor industriegras

Roodzwenkgras

Soedangras/Sorghum

Timothee

Veldbeemdgras

Vezelvlas

Westerwolds raaigras

Wintergranen

Kruisbloemige vanggewassen

Bladkool

Bladraap

Bladrammenas

Deder

Ethiopische mosterd

Gele mosterd

Sarepta mosterd/Caliente

Stoppelknollen

Zwaardherik

Vlinderbloemigen

Esparcette

Klaver, Alexandrijnse

Klaver, incarnaat

Klaver, Perzische

Klaver, rode

Klaver, witte

Lupinen, niet bittere-

Luzerne

Rolklaver

Seradelle

Wikke, bonte

Wikke, voeder-

Overige groenbemesters, vlinderbloemige-

Andere soorten

Boekweit

Facelia

Lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)

Niger

Spurrie

Zonnebloemen

Vanggewas voor aaltjesbestrijding

Raketblad (aaltjesvanggewas)

Tagetes erecta (Afrikaantje)

Tagetes patula (Afrikaantje)

Tabel 7 Lijst met wintergewassen

Aardbei

Aardpeer

Andijvie na 1 augustus gezaaid

Appelwortel

Asperges

Beemdlangbloem

Bieten, suiker- (op of na 1 november geoogst)

Bieten, voeder- (op of na 1 november geoogst)

Blauw druifje, bloembollen en -knollen

Blauw druifje, droogbloemen

Blauw druifje, overige bloemkwekerij gewassen

Bleekselderij na 1 juli geplant

Bloemkool, winterproductie

Bloemzaadgewassen

Boerenkool, productie

Boomkwekerij gewassen

Boomkwekerij gewassen, waaronder rozen

Broccoli na 15 juli geplant

Chinese kool

Cichorei

Engels raaigras

Festulolium

Fruitbomen

Gerst, winter-

Granen, winter- overig

Grasland, blijvend

Grasland, natuurlijk. Hoofdfunctie landbouw.

Grasland, tijdelijk

Graszaad

Graszoden

Hop

Houtig kleinfruit

Hyacint, bloembollen en – knollen

Italiaans raaigras

Japanse haver

Karwijzaad

Klaver, rode

Knoflook

Knolselderij

Knolvenkel na 20 juli geplant of na 20 juni gezaaid

Koolrabi na 1 augustus geplant

Koolzaad, winter (ook boterzaad)

Krokus, bloembollen en – knollen

Krokus, droogbloemen

Krokus, overige bloemkwekerijgewassen

Kruidenteelten

Kuifhyacint, bloembollen en -knollen

Kuifhyacint, droogbloemen

Kuifhyacint, overige bloemkwekerij gewassen

Lelie

Liatris-bollen

Luzerne

Mais met onderzaai

Miscanthus

Narcis, bloembollen en -knollen

Narcis, droogbloemen

Narcis, overige bloemkwekerij gewassen

Paksoi na 1 augustus geplant

Palmkool

Pastinaken

Pioenroos, droogbloemen

Pioenroos, overige bloemkwekerij gewassen

Pioenroos, vermeerdering

Prei productie in winter

Rabarber

Rammenas (Rettich) na 20 juni gezaaid

Redicchio na 15 juli geplant of na 20 juni gezaaid

Rietzwenkgras, anders dan voor industriegras

Rietzwenkgras, industriegras

Rode en witte kool

Rogge (geen snijrogge)

Roodzwenkgras

Savooie kool (groene kool)

Schorseneren

Slasoorten na 1 augustus gezaaid

Sneeuwklokjes

Spinazie na 1 augustus gezaaid

Spitskool

Spruitkool/spruitjes, productie

Tarwe, winter-

Timothee

Tulp, bloembollen en -knollen

Tulp, droogbloemen

Tulp, overige bloemkwekerij gewassen

Uien, poot en plant, 2e jaars

Valeriaan

Vaste planten

Vaste planten (bloemen)

Veldbeemdgras

Voorjaarsbloeiende bol en knolgewassen (gezaaid of gepoot in het najaar)

Waspeen

Westerwolds raaigras

Wintererwt

Winterpeen

Winterui

Winterveldbonen in herfst gezaaid

Wintervlas (vlas in najaar gezaaid)

Witlof

Wortelpeterselie

Zetmeelaardappelen (rijptijd klasse hoger dan 6, DUS-onderzoek)

Zomerbloeiende bol en knolgewassen (oogst in de winter)

Bijlage

B

behorende bij artikel 29 van de uitvoeringsregeling Meststoffenwet: Werkingscoëfficiënt

Drijfmest en dunne fractie

Drijfmest van graasdieren op eigen bedrijf geproduceerd

Op bedrijf met beweiding

Op bedrijf zonder beweiding

45

60

Drijfmest van graasdieren aangevoerd

60

Drijfmest van varkens

Op klei- en veengrond

Op zand en lössgrond

60

80

Drijfmest van overige diersoorten

60

Dunne fractie na mestbewerking en gier

80

Vaste mest

Van graasdieren op eigen bedrijf geproduceerd

Op bouwland op klei- en veengrond, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen op bedrijf met beweiding

45

Overige toepassingen op bedrijf zonder beweiding

60

Van graasdieren aangevoerd

Op bouwland op klei- en veengrond, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen

40

Van varkens, pluimvee en nertsen

55

Van overige diersoorten

Op bouwland op klei- en veengrond, in de periode van 1 september t/m 31 januari

30

Overige toepassingen

40

Overig

Compost

10

Champost

25

Zuiveringsslib

40

Overige organische meststoffen

50

Mengsels van meststoffen

Voor mengsels geldt de werkingscoëfficiënt van de meststof met de hoogste werkingscoëfficiënt die het mengsel bevat

¹ Zonder nadere vermelding geldt de genoemde coëfficiënt voor alle grondsoorten, ongeacht herkomst en voor het gehele jaar, tenzij het gebruik in strijd is met paragraaf 3.2.20 van het Besluit activiteiten leefomgeving

Bijlage

C

behorende bij artikel 33

Vervallen

Bijlage

D

Diergebonden forfaitaire gehalten

Tabel

IA

Excretieforfaits en stikstofcorrectie, behorende bij de artikelen 36, 38, 42, 43, 73 en 96

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

Bos Taurus (rund)

10

Melk- en kalfkoeien, te weten koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie of verwerking of voor de fokkerij van runderen voor de melkveehouderij, ook als ze:

– drooggezet zijn om een kalf te krijgen, of

– worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken.

100

drijfmest

Zie tabel IIA

Zie tabel IIA

Zie tabel IIA

vaste mest

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, waaronder alle kalveren van melk- en kalfkoeien van 0 tot ten minste 14 dagen, en vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

101

drijfmest

4,4

32,3

9,6

vaste mest

2,2

29,1

9,6

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder voor de melkveehouderij en vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

102

drijfmest

9,5

66,9

21,9

vaste mest

4,7

61,3

21,9

Fokstieren (stieren van 1 jaar en ouder voor de fokkerij van runderen voor de melkvee- of vleesveehouderij)

104

drijfmest

10,0

64,4

25,9

vaste mest

6,3

51,2

25,9

Witvleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van hoofdzakelijk melk en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

112

alle

1,6

11,3

5,4

3,0

Startkalveren voor rosévlees of roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een bedrijf als rosévleeskalf dan wel roodvleesstier worden gehouden)

115

alle

1,2

10,5

3,4

Rosévleeskalveren van ca. 3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

3,3

26,3

9,4

Rosévleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,6

21,5

7,6

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

11,2

75,4

26,9

vaste mest

5,3

75,3

26,9

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (inclusief ossen en vrouwelijke dieren die op de dezelfde wijze worden gemest)

122

drijfmest

4,2

28,2

9,7

vaste mest

2,2

25,6

9,7

Ovis Aries (Schaap)

55

Schapen voor de vlees- en melkproductie (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot ca. 4 maanden, voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn en rammen)

550

alle

0,6

9,9

3,3

Vleesschapen tot ca. 4 maanden, gehouden op bedrijven waar ze niet zijn geboren

551

alle

0,1

0,9

0,3

Opfokooien, weideschapen en vleesschapen van ca. 4 maanden en ouder

552

alle

0,4

7,2

2,2

Capra hircus (geit)

60

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en geslachtsrijpe bokken)

600

alle

0,8

9,4

4,7

Opfokgeiten en vleesgeiten tot ca. 4 maanden

601

alle

0,1

0,6

0,3

Opfokgeiten van ca. 4 maanden en ouder

602

alle

0,5

4,7

2,6

Equus caballus (paard)

94

Pony’s (dieren met een schofthoogte tot 1,56 meter en inclusief veulens tot 6 maanden)

941

alle

4,4

27,3

13,0

Paarden (dieren met een schofthoogte vanaf 1,56 meter en inclusief veulens tot 6 maanden)

943

alle

7,8

58,8

28,6

Equus asinus (Ezel)

96

Ezels (inclusief veulens tot 6 maanden)

961

alle

3,6

16,0

7,3

Cervus elaphus (Middeneuropees edelhert)

97

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 6 maanden en bijbehorende bokken

971

alle

0,94

18,6

6,7

Herten van 6 tot 12 maanden die worden gehouden om te worden geslacht

973

alle

0,44

8,6

2,8

Herten van 12 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

974

alle

1,09

21,4

6,4

Cervus dama dama (Damhert)

98

Hinden gehouden voor de fokkerij inclusief kalveren jonger dan 3 maanden en bijbehorende bokken

981

alle

1,31

11,8

3,4

Alle herten van 3 maanden en ouder die worden gehouden om te worden geslacht

982

alle

0,81

9,7

2,4

Bubalis Bubalis (Waterbuffel)

99

Waterbuffelkoeien (alle waterbuffelkoeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook waterbuffelkoeien die droog gezet zijn of worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

991

alle

11,5

76,5

29,9

Waterbuffeljongvee (alle jongvee van waterbuffels tot een leeftijd van 2 jaar)

992

alle

4,3

28,7

10,1

Sus scrofa (Varken)

40

Fokzeugen waarvan de gespeende biggen op een ander bedrijf worden gehouden (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de gespeende biggen aan een ander bedrijf worden geleverd).

400

vaste mest, emissiearm

1,03

11,4

9,3

vaste mest, overig

1,03

11,4

9,3

drijfmest, emissiearm

1,40

14,5

6,2

drijfmest, overig

1,40

14,3

6,4

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg.

401

vaste mest, emissiearm

2,00

16,4

13,4

vaste mest, overig

2,00

16,4

13,4

drijfmest, emissiearm

2,50

20,9

8,9

Drijfmest, overig

2,50

20,6

9,2

Opfokzeugen en -beren van ca. 25 kg tot geslachtsrijpheid

404

vaste mest, emissiearm

0,81

7,9

6,5

vaste mest, overig

0,81

7,9

6,5

drijfmest, emissiearm

0,91

9,4

5,0

Drijfmest, overig

0,91

8,7

5,7

Dekberen en zoekberen, geslachtsrijp

406

vaste mest, emissiearm

1,30

12,7

10,4

vaste mest, overig

1,30

12,7

10,4

drijfmest, emissiearm

1,80

16,1

6,9

drijfmest, overig

1,80

15,9

7,1

Gespeende biggen tot ca 25 kg zonder moederdier op eigen bedrijf

407

vaste mest, emissiearm

0,25

1,2

1,0

vaste mest, overig

0,25

1,2

1,0

drijfmest, emissiearm

0,30

1,5

0,7

drijfmest, overig

0,30

1,5

0,7

Vleesvarkens

411

vaste mest, emissiearm

0,71

6,4

5,2

vaste mest, overig

0,71

6,4

5,2

drijfmest, emissiearm

0,75

7,6

4,0

drijfmest, overig

0,75

7,0

4,6

Gallus gallus (Kip)

30

Leghennen en (groot)ouderdieren jonger dan 18 weken

300

volièrestal

0,009

0,23

0,12

overige mestbanden

0,007

0,22

0,13

overig

0,007

0,20

0,15

Leghennen en (groot)ouderdieren 18 weken en ouder

301

volièrestal

0,018

0,49

0,27

overige mestbanden

0,014

0,55

0,21

overig

0,015

0,46

0,30

(Groot)ouderdieren van vleeskuikens jonger dan 20 weken

310

alle

0,004

0,18

0,18

(Groot)ouderdieren van vleeskuikens 20 weken en ouder

311

emissiearm

0,018

0,54

0,54

overig

0,018

0,44

0,64

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissiearm

0,011

0,29

0,13

overig

0,011

0,29

0,13

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

20

Jonge kalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 0 weken tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

alle

0,011

0,24

0,21

Opfokkalkoenen (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 6 weken tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

alle

0,071

1,60

0,85

Kalkoenen ouderdieren (hennen en hanen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder)

202

alle

0,073

1,62

0,85

Vleeskalkoenen (kalkoenen die worden gehouden voor de slacht)

210

alle

0,048

1,25

0,54

Mustela vison (Nerts)

75

Fokteven (alle vrouwelijke dieren, die tenminste eenmaal zijn gedekt, met bijbehorende reuen en jongen, en nertsen voor pelsproductie)

751

alle

0,039

1,3

1,0

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

90

Voedsters (alle vrouwelijke dieren die ten minste eenmaal gedekt zijn, met bijbehorende zogende jongen en opfokkonijnen) en fokrammen

900

alle

0,126

1,7

1,3

Vleeskonijnen (alle jonge konijnen die na het spenen zijn bestemd voor de vleesproductie)

901

alle

0,025

0,49

0,37

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

81

Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

alle

0,028

0,46

0,28

Ouderdieren van vleeseenden in opfok (opfokperiode tot 20 weken)

802

alle

0,037

0,48

0,29

Ouderdieren van vleeseenden (legperiode vanaf 20 weken)

803

alle

0,045

0,87

0,54

Overige diersoorten

Rattus norvegicus (Bruine rat), Mus musculus (Tamme muis), Cavia porcellus (Cavia), Mesocricetus auratus (Goudhamster), Meriones unguiculatus (Gerbil) (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren)

15

alle

0,054

0,65

0,65

Struthio camelus (Struisvogel), Dromaius novaehollandiae (Emoe) en Rhea Americana (Nandoe)(vrouwelijke geslachtsrijpe dieren)

25

alle

0,560

12,3

12,3

Anser cygnoides (Knobbelgans) en Anser anser (Grauwe gans) (alle geslachtsrijpe vrouwelijke ganzen)

28

alle

0,086

3,2

3,2

Phasianus colchicus (Fazant), Perdix perdix (Patrijs) (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren)

35

alle

0,006

0,12

0,12

Columbia livia (Vleesduif), Numida meleagris (Helmparelhoen), (vrouwelijke geslachtsrijpe dieren en voor vleesduiven ook de vleeskuikens)

37

emissiearm

0,009

0,46

0,036

overig

0,009

0,42

0,078

1 Als de omschrijving van de categorieën niet aansluit bij de voorkomende situatie dienen de forfaits gehanteerd te worden van de categorie die het best aansluit bij de voorkomende situatie.

2 Behorende bij artikel 36 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

3 Behorende bij de artikelen 43 en 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Met betrekking tot artikel 73 alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

4 Behorende bij artikel 73 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Alleen relevant voor de graasdieren en daarmee niet van toepassing op diercategorieën die vallen onder de staldieren.

5 Behorende bij artikel 96 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Tabel

IB

Excretieforfaits en stikstofcorrectie biologisch gehouden dieren, behorende bij de artikelen 36, 43, 73, 74a en 96

De stikstofexcreties van staldieren moeten berekend worden conform de stalbalans. In deze tabel zijn voor staldieren wel excretieforfaits opgenomen als hulpmiddel om te bepalen of gebruik gemaakt kan worden van artikel 43.

In deel 2 van deze tabel wordt verstaan onder:

  • dekberen: jonge, nog niet dekrijpe beren en zoekberen;

  • fokzeugen: varkens die ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd zijn, waaronder guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen en zeugen waarvan de biggen gespeend zijn;

  • hennen en hanen van legrassen: hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;

  • melk- en kalfkoeien: koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden, waaronder koeien die droog gezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken;

  • opfokberen: jonge, nog niet dekrijpe beren die worden aangehouden voor de fokkerij;

  • opfokhennen en -hanen van legrassen: opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren;

  • opfokhennen en -hanen van vleesrassen: opfokhennen en – hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen;

  • opfokkonijnen: jonge, nog niet dekrijpe konijnen die worden aangehouden voor de fokkerij;

  • opfokzeugen: jonge zeugen die nooit gedekt of geïnsemineerd zijn die worden gehouden voor de fokkerij;

  • slachtzeugen: zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest;

  • stieren voor de fokkerij: stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee;

  • voedsters: vrouwelijke konijnen die die ten minste eenmaal zijn gedekt;

  • vleeskuikens: kuikens die voor de slacht worden afgeleverd;

  • vrouwelijk jongvee: alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden, waaronder drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd;

  • weide- en zoogkoeien: koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid.

Deel 1

Bos Taurus (rund)

10

Melk- en kalfkoeien, te weten koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die worden gehouden voor de productie van melk voor menselijke consumptie of verwerking of voor de fokkerij van runderen voor de melkveehouderij, ook als ze:

– drooggezet zijn om een kalf te krijgen, of

– worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken.

100

Drijfmest

Zie tabel IIA

Zie tabel IIA

Zie tabel IIA

Vaste mest

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Zie tabel IIB

Jongvee jonger dan 1 jaar voor de melkveehouderij, waaronder alle kalveren van melk- en kalfkoeien van 0 tot ten minste 14 dagen, en vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

101

drijfmest

4,4

9,6

vaste mest

2,2

9,6

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder voor de melkveehouderij en vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder dat later een kalf krijgt voor de vleesveehouderij of dat bestemd is om een kalf te krijgen voor de vleesveehouderij

102

drijfmest

9,5

21,9

vaste mest

4,7

21,9

Fokstieren (stieren van 1 jaar en ouder voor de fokkerij van runderen voor de melkvee- of vleesveehouderij)

104

drijfmest

10,0

25,9

vaste mest

6,3

25,9

Startkalveren voor rosévlees of roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een bedrijf als rosévleeskalf dan wel roodvleesstier worden gehouden)

115

alle

1,2

3,4

Rosévleeskalveren van ca. 3 maanden tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 3 maanden en ouder die hiervoor zijn gehouden als startkalf, gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

116

alle

3,3

9,4

Rosévleeskalveren van ca. 14 dagen tot ca. 8 maanden (kalveren van ca. 14 dagen en ouder die gehouden worden op een rantsoen van melk en andere voeders en op een leeftijd van ca. 8 maanden worden geslacht)

117

alle

2,6

7,6

Weide- en zoogkoeien (koeien die ten minste eenmaal hebben gekalfd niet zijnde melk- en kalfkoeien)

120

drijfmest

11,2

26,9

vaste mest

5,3

26,9

Roodvleesstieren van ca. 3 maanden tot de slacht (inclusief ossen en vrouwelijke dieren die op de dezelfde wijze worden gemest)

122

drijfmest

4,2

9,7

vaste mest

2,2

9,7

Ovis Aries (Schaap)

55

Schapen voor de vlees- en melkproductie (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot ca. 4 maanden, voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn en rammen)

550

alle

0,6

3,3

Vleesschapen tot ca. 4 maanden, gehouden op bedrijven waar ze niet zijn geboren

551

alle

0,1

0,3

Opfokooien, weideschapen en vleesschapen van ca. 4 maanden en ouder

552

alle

0,4

2,2

Capra hircus (geit)

60

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en geslachtsrijpe bokken)

600

alle

0,8

4,4

Opfokgeiten en vleesgeiten tot ca. 4 maanden

601

alle

0,1

0,3

Opfokgeiten van ca. 4 maanden en ouder

602

alle

0,5

2,6

Sus scrofa (Varken)

40

Fokzeugen waarvan de gespeende biggen op een ander bedrijf worden gehouden (ten minste eenmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn en waarvan de gespeende biggen aan een ander bedrijf worden geleverd).

400

vaste mest, emissiearm

1,03

vaste mest, overig

1,03

drijfmest, emissiearm

1,40

drijfmest, overig

1,40

Fokzeugen inclusief biggen tot een gewicht van 25 kg (ten minste éénmaal gedekte of geïnsemineerde zeugen, guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg.

401

vaste mest, emissiearm

2,00

vaste mest, overig

2,00

drijfmest, emissiearm

2,50

drijfmest, overig

2,50

Opfokzeugen en -beren van ca. 25 kg tot geslachtsrijpheid

404

vaste mest, emissiearm

0,81

vaste mest, overig

0,81

drijfmest, emissiearm

0,91

drijfmest, overig

0,91

Dekberen en zoekberen, geslachtsrijp

406

vaste mest, emissiearm

1,30

vaste mest, overig

1,30

drijfmest, emissiearm

1,80

drijfmest, overig

1,80

Gespeende biggen tot ca 25 kg zonder moederdier op eigen bedrijf

407

vaste mest, emissiearm

0,25

-

vaste mest, overig

0,25

-

drijfmest, emissiearm

0,30

drijfmest, overig

0,30

Vleesvarkens

411

vaste mest, emissiearm

0,71

vaste mest, overig

0,71

drijfmest, emissiearm

0,75

drijfmest, overig

0,75

Gallus gallus (Kip)

30

Leghennen en (groot)ouderdieren jonger dan 18 weken

300

volièrestal

0,009

overige mestbanden

0,007

overig

0,007

Leghennen en (groot)ouderdieren 18 weken en ouder

301

volièrestal

0,018

overige mestbanden

0,014

overig

0,015

Vleeskuikens (kippen die worden gehouden voor de slacht)

312

emissiearm

0,011

overig

0,011

Deel 2

Rundvee

Fok- en gebruiksvee

Vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar

32,3

Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder

66,0

Stieren voor de fokkerij jonger dan 1 jaar

26,7

Stieren voor de fokkerij van 1 jaar en ouder

51,0

Roodvleesproductie

Weide- en zoogkoeien

66,2

Vleesstierkalf tot een leeftijd van ca. 3 maanden

6,6

Vleesstieren van ca. 3 maanden tot ca. 16 maanden oud

27,2

Vleesstieren tot een leeftijd van ca. 16 maanden die op één bedrijf worden afgemest

23,4

Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoort tot de hierboven genoemde categorieën en jonger is dan 1 jaar

26,4

Overig vleesvee dat is bestemd voor roodvleesproductie dat niet behoort tot de hierboven genoemde categorieën van 1 jaar en ouder

65,4

Varkens

Fokkerij/vermeerdering

Fokzeugen waarvan de biggen ca. 6 weken na hun geboorte aan een ander bedrijf worden geleverd en fokzeugen die nog geen biggen hebben

12,0

Fokzeugen waarvan de biggen worden gehouden tot ze een gewicht van ca. 25 kg hebben en fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden

15,3

Opfokzeugen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden

5,9

Opfokzeugen van ca. 7 maanden tot de eerste dekking

9,1

Opfokzeugen van ca. 25 kg tot de eerste dekking en opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg die worden aangehouden tot de eerste dekking

6,1

Opfokberen van ca. 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn en opfokberen afkomstig van het eigen bedrijf van 25 kg totdat ze ca. 7 maanden oud zijn

5,5

Dekberen van ca. 7 maanden en ouder en beren afkomstig van het eigen bedrijf van 7 maanden oud

11,7

Gespeende biggen, aangeleverd op een leeftijd van ca. 6 weken, totdat ze een gewicht hebben van ca. 25 kg en gespeende biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij totdat ze een gewicht hebben van 25 kg

2,0

Mesterij

Slachtzeugen

12,8

Varkens die worden gemest van ca. 25 kg tot ca. 110 kg en biggen afkomstig van het eigen bedrijf vanaf 25 kg

6,1

Kippen

Legrassen

Opfokhennen en -hanen jonger dan ca. 18 weken die worden afgeleverd op ca. 18 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden gehouden tot 18 weken

0,159

Hennen en hanen van legrassen van ca. 18 weken en ouder die zijn aangeleverd op ca. 18 weken en van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen van 18 weken en ouder

0,371

Vleesrassen

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken en opfokhennen en -hanen die op het eigen bedrijf worden aangehouden tot 19 weken oud

0,110

(Groot)ouderdieren van vleesrassen van ca. 19 weken en ouder en van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren van 19 weken en ouder

0,411

Vleeskuikens

0,332

Kalkoenen

Voor broedeieren

Hennen en hanen tot een leeftijd van ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf

0,290

Hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken oud, gehouden op een opfokbedrijf

1,165

Hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder

1,513

Vleeskalkoenen

Vleeskalkoenen, vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht

0,884

Schapen

Schapen voor de vlees- en melkproductie (alle vrouwelijke schapen die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief alle schapen tot ca. 4 maanden, voor zover gehouden op het bedrijf waar deze schapen geboren zijn en rammen)

9,9

Vleesschapen tot ca. 4 maanden, gehouden op bedrijven waar ze niet zijn geboren

0,9

Opfokooien, weideschapen en vleesschapen van ca. 4 maanden en ouder

7,2

Geiten

Melkgeiten (alle vrouwelijke geiten die ten minste eenmaal hebben gelammerd, inclusief pasgeboren lammeren en geslachtsrijpe bokken)

8,9

Opfokgeiten en vleesgeiten tot ca. 4 maanden

0,6

Opfokgeiten van ca. 4 maanden en ouder

4,7

Eenden

Ouderdieren van vleeseenden

0,50

Vleeseenden

0,39

Konijnen

Vrouwelijke konijnen die ten minste eenmaal zijn gedekt en niet-gespeende jongen

1,24

Fokrammen, bestemd voor het fokken van vleeskonijnen

0,75

Opfokkonijnen vanaf ca. 80 dagen oud tot de eerste dekking

1,01

Vleeskonijnen vanaf het spenen tot ca. 80 dagen oud en opfokkonijnen tot 80 dagen oud

0,40

Parelhoenders

Vleesparelhoenders

0,437

Tabel

IIA

Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

Stikstofexcretie en fosfaatexcretie per koe (in kg N resp. kg P2O5 per jaar), in relatie tot melkproductie per jaar en ureumgehalte in de melk. Excretie na aftrek vluchtige N.

<

5625

77,5

79,0

80,5

82,0

83,5

85,5

87,0

88,5

90,0

91,5

5625

5874

79,5

81,0

82,5

84,0

86,0

87,5

89,0

90,5

92,0

93,5

5875

6124

81,5

83,0

84,5

86,0

88,0

89,5

91,0

92,5

94,0

95,5

6125

6374

83,5

85,0

86,5

88,5

90,0

91,5

93,0

94,5

96,0

97,5

6375

6624

85,5

87,0

88,5

90,5

92,0

93,5

95,0

96,5

98,0

99,5

6625

6874

87,5

89,0

91,0

92,5

94,0

95,5

97,0

98,5

100,0

101,5

6875

7124

89,5

91,0

93,0

94,5

96,0

97,5

99,0

100,5

102,0

103,5

7125

7374

91,5

93,0

95,0

96,5

98,0

99,5

101,0

102,5

104,0

105,5

7375

7624

93,5

95,5

97,0

98,5

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

107,5

7625

7874

95,5

97,5

99,0

100,5

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

7875

8124

98,0

99,5

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

8125

8374

100,0

101,5

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

8375

8624

102,0

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

8625

8874

104,0

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

118,0

8875

9124

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

120,0

9125

9374

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

120,5

122,0

9375

9624

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

122,5

124,0

9625

9874

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

124,5

126,0

9875

10124

114,0

115,5

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

125,0

126,5

128,0

10125

10374

116,0

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

125,0

127,0

128,5

130,0

10375

10624

118,0

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

127,5

129,0

130,5

132,0

>

10624

120,0

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

129,5

131,0

132,5

134,0

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

<

5625

93,0

94,5

96,0

97,5

99,0

101,0

102,5

104,0

105,5

107,0

5625

5874

95,0

96,5

98,0

99,5

101,0

103,0

104,5

106,0

107,5

109,0

5875

6124

97,0

98,5

100,0

101,5

103,5

105,0

106,5

108,0

109,5

111,0

6125

6374

99,0

100,5

102,0

103,5

105,5

107,0

108,5

110,0

111,5

113,0

6375

6624

101,0

102,5

104,0

106,0

107,5

109,0

110,5

112,0

113,5

115,0

6625

6874

103,0

104,5

106,0

108,0

109,5

111,0

112,5

114,0

115,5

117,0

6875

7124

105,0

106,5

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

116,0

117,5

119,0

7125

7374

107,0

108,5

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

118,0

119,5

121,0

7375

7624

109,0

110,5

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

7625

7874

111,0

113,0

114,5

116,0

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

125,0

7875

8124

113,0

115,0

116,5

118,0

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

8125

8374

115,5

117,0

118,5

120,0

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

129,0

8375

8624

117,5

119,0

120,5

122,0

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

131,0

8625

8874

119,5

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

128,5

130,0

131,5

133,0

8875

9124

121,5

123,0

124,5

126,0

127,5

129,0

130,5

132,0

133,5

135,5

9125

9374

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,5

9375

9624

125,5

127,0

128,5

130,0

131,5

133,0

134,5

136,0

138,0

139,5

9625

9874

127,5

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

136,5

138,0

140,0

141,5

9875

10124

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,0

138,5

140,0

142,0

143,5

10125

10374

131,5

133,0

134,5

136,0

137,5

139,0

140,5

142,5

144,0

145,5

10375

10624

133,5

135,0

136,5

138,0

139,5

141,0

142,5

144,5

146,0

147,5

>

10624

135,5

137,0

138,5

140,0

141,5

143,0

145,0

146,5

148,0

149,5

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

<

5625

108,5

110,0

111,5

113,0

114,5

116,5

118,0

119,5

121,0

5625

5874

110,5

112,0

113,5

115,0

116,5

118,5

120,0

121,5

123,0

5875

6124

112,5

114,0

115,5

117,0

118,5

120,5

122,0

123,5

125,0

6125

6374

114,5

116,0

117,5

119,0

121,0

122,5

124,0

125,5

127,0

6375

6624

116,5

118,0

119,5

121,0

123,0

124,5

126,0

127,5

129,0

6625

6874

118,5

120,0

121,5

123,5

125,0

126,5

128,0

129,5

131,0

6875

7124

120,5

122,0

123,5

125,5

127,0

128,5

130,0

131,5

133,0

7125

7374

122,5

124,0

126,0

127,5

129,0

130,5

132,0

133,5

135,0

7375

7624

124,5

126,0

128,0

129,5

131,0

132,5

134,0

135,5

137,0

7625

7874

126,5

128,5

130,0

131,5

133,0

134,5

136,0

137,5

139,0

7875

8124

128,5

130,5

132,0

133,5

135,0

136,5

138,0

139,5

141,0

8125

8374

130,5

132,5

134,0

135,5

137,0

138,5

140,0

141,5

143,0

8375

8624

133,0

134,5

136,0

137,5

139,0

140,5

142,0

143,5

145,0

8625

8874

135,0

136,5

138,0

139,5

141,0

142,5

144,0

145,5

147,0

8875

9124

137,0

138,5

140,0

141,5

143,0

144,5

146,0

147,5

149,0

9125

9374

139,0

140,5

142,0

143,5

145,0

146,5

148,0

149,5

151,0

9375

9624

141,0

142,5

144,0

145,5

147,0

148,5

150,0

151,5

153,0

9625

9874

143,0

144,5

146,0

147,5

149,0

150,5

152,0

153,5

155,5

9875

10124

145,0

146,5

148,0

149,5

151,0

152,5

154,0

155,5

157,5

10125

10374

147,0

148,5

150,0

151,5

153,0

154,5

156,0

157,5

159,5

10375

10624

149,0

150,5

152,0

153,5

155,0

156,5

158,0

160,0

161,5

>

10624

151,0

152,5

154,0

155,5

157,0

158,5

160,0

162,0

163,5

Vervolg Tabel IIA. Excretieforfaits per melkkoe drijfmest

< 5.624

32,4

12,1

5.625 – 5.874

34,0

12,6

5.875 – 6.124

34,8

12,9

6.125 – 6.374

35,5

13,1

6.375 – 6.624

36,2

13,4

6.625 – 6.874

36,9

13,6

6.875 – 7.124

37,7

13,9

7.125 – 7.374

38,4

14,1

7.375 – 7.624

39,1

14,4

7.625 – 7.874

39,8

14,6

7.875 – 8.124

40,6

14,9

8.125 – 8.374

41,3

15,1

8.375 – 8.624

42,0

15,4

8.625 – 8.874

42,7

15,6

8.875 – 9.124

43,5

15,9

9.125 – 9.374

44,2

16,1

9.375 – 9.624

44,9

16,4

9.625 – 9.874

45,6

16,6

9.875 – 10.124

46,4

16,9

10.125 – 10.374

47,1

17,1

10.375 – 10.624

47,8

17,4

> 10.624

49,3

17,9

Tabel

IIB

Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

Stikstofexcretie en fosfaatexcretie per koe (in kg N respectievelijk kg P2O5 per jaar) in relatie tot melkproductie per jaar en ureumgehalte in de melk. Excretie na aftrek vluchtige N.

<

5625

55,0

56,0

57,0

58,5

59,5

60,5

61,5

62,5

64,0

65,0

5625

5874

56,5

57,5

58,5

59,5

61,0

62,0

63,0

64,0

65,0

66,5

5875

6124

58,0

59,0

60,0

61,0

62,5

63,5

64,5

65,5

66,5

68,0

6125

6374

59,5

60,5

61,5

62,5

63,5

65,0

66,0

67,0

68,0

69,0

6375

6624

60,5

62,0

63,0

64,0

65,0

66,0

67,5

68,5

69,5

70,5

6625

6874

62,0

63,5

64,5

65,5

66,5

67,5

69,0

70,0

71,0

72,0

6875

7124

63,5

64,5

66,0

67,0

68,0

69,0

70,0

71,5

72,5

73,5

7125

7374

65,0

66,0

67,0

68,5

69,5

70,5

71,5

72,5

74,0

75,0

7375

7624

66,5

67,5

68,5

70,0

71,0

72,0

73,0

74,0

75,5

76,5

7625

7874

68,0

69,0

70,0

71,0

72,5

73,5

74,5

75,5

76,5

78,0

7875

8124

69,5

70,5

71,5

72,5

73,5

75,0

76,0

77,0

78,0

79,0

8125

8374

71,0

72,0

73,0

74,0

75,0

76,5

77,5

78,5

79,5

80,5

8375

8624

72,0

73,5

74,5

75,5

76,5

77,5

79,0

80,0

81,0

82,0

8625

8874

73,5

74,5

76,0

77,0

78,0

79,0

80,0

81,5

82,5

83,5

8875

9124

75,0

76,0

77,5

78,5

79,5

80,5

81,5

83,0

84,0

85,0

9125

9374

76,5

77,5

78,5

80,0

81,0

82,0

83,0

84,0

85,5

86,5

9375

9624

78,0

79,0

80,0

81,0

82,5

83,5

84,5

85,5

86,5

88,0

9625

9874

79,5

80,5

81,5

82,5

84,0

85,0

86,0

87,0

88,0

89,5

9875

10124

81,0

82,0

83,0

84,0

85,0

86,5

87,5

88,5

89,5

90,5

10125

10374

82,0

83,5

84,5

85,5

86,5

87,5

89,0

90,0

91,0

92,0

10375

10624

83,5

85,0

86,0

87,0

88,0

89,0

90,5

91,5

92,5

93,5

>

10624

85,0

86,0

87,5

88,5

89,5

90,5

91,5

93,0

94,0

95,0

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

<

5625

66,0

67,0

68,0

69,5

70,5

71,5

72,5

73,5

75,0

76,0

5625

5874

67,5

68,5

69,5

70,5

72,0

73,0

74,0

75,0

76,0

77,5

5875

6124

69,0

70,0

71,0

72,0

73,0

74,5

75,5

76,5

77,5

78,5

6125

6374

70,5

71,5

72,5

73,5

74,5

76,0

77,0

78,0

79,0

80,0

6375

6624

71,5

73,0

74,0

75,0

76,0

77,0

78,5

79,5

80,5

81,5

6625

6874

73,0

74,5

75,5

76,5

77,5

78,5

79,5

81,0

82,0

83,0

6875

7124

74,5

75,5

77,0

78,0

79,0

80,0

81,0

82,5

83,5

84,5

7125

7374

76,0

77,0

78,0

79,5

80,5

81,5

82,5

83,5

85,0

86,0

7375

7624

77,5

78,5

79,5

81,0

82,0

83,0

84,0

85,0

86,0

87,5

7625

7874

79,0

80,0

81,0

82,0

83,5

84,5

85,5

86,5

87,5

89,0

7875

8124

80,5

81,5

82,5

83,5

84,5

86,0

87,0

88,0

89,0

90,0

8125

8374

82,0

83,0

84,0

85,0

86,0

87,0

88,5

89,5

90,5

91,5

8375

8624

83,0

84,5

85,5

86,5

87,5

88,5

90,0

91,0

92,0

93,0

8625

8874

84,5

85,5

87,0

88,0

89,0

90,0

91,0

92,5

93,5

94,5

8875

9124

86,0

87,0

88,5

89,5

90,5

91,5

92,5

93,5

95,0

96,0

9125

9374

87,5

88,5

89,5

91,0

92,0

93,0

94,0

95,0

96,5

97,5

9375

9624

89,0

90,0

91,0

92,0

93,5

94,5

95,5

96,5

97,5

99,0

9625

9874

90,5

91,5

92,5

93,5

95,0

96,0

97,0

98,0

99,0

100,0

9875

10124

92,0

93,0

94,0

95,0

96,0

97,5

98,5

99,5

100,5

101,5

10125

10374

93,0

94,5

95,5

96,5

97,5

98,5

100,0

101,0

102,0

103,0

10375

10624

94,5

96,0

97,0

98,0

99,0

100,0

101,0

102,5

103,5

104,5

>

10624

96,0

97,0

98,5

99,5

100,5

101,5

102,5

104,0

105,0

106,0

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

<

5625

77,0

78,0

79,0

80,5

81,5

82,5

83,5

84,5

86,0

5625

5874

78,5

79,5

80,5

81,5

83,0

84,0

85,0

86,0

87,0

5875

6124

80,0

81,0

82,0

83,0

84,0

85,5

86,5

87,5

88,5

6125

6374

81,5

82,5

83,5

84,5

85,5

87,0

88,0

89,0

90,0

6375

6624

82,5

84,0

85,0

86,0

87,0

88,0

89,5

90,5

91,5

6625

6874

84,0

85,0

86,5

87,5

88,5

89,5

90,5

92,0

93,0

6875

7124

85,5

86,5

88,0

89,0

90,0

91,0

92,0

93,5

94,5

7125

7374

87,0

88,0

89,0

90,5

91,5

92,5

93,5

94,5

96,0

7375

7624

88,5

89,5

90,5

91,5

93,0

94,0

95,0

96,0

97,0

7625

7874

90,0

91,0

92,0

93,0

94,5

95,5

96,5

97,5

98,5

7875

8124

91,5

92,5

93,5

94,5

95,5

97,0

98,0

99,0

100,0

8125

8374

92,5

94,0

95,0

96,0

97,0

98,0

99,5

100,5

101,5

8375

8624

94,0

95,5

96,5

97,5

98,5

99,5

101,0

102,0

103,0

8625

8874

95,5

96,5

98,0

99,0

100,0

101,0

102,0

103,5

104,5

8875

9124

97,0

98,0

99,0

100,5

101,5

102,5

103,5

104,5

106,0

9125

9374

98,5

99,5

100,5

102,0

103,0

104,0

105,0

106,0

107,5

9375

9624

100,0

101,0

102,0

103,0

104,5

105,5

106,5

107,5

108,5

9625

9874

101,5

102,5

103,5

104,5

105,5

107,0

108,0

109,0

110,0

9875

10124

103,0

104,0

105,0

106,0

107,0

108,5

109,5

110,5

111,5

10125

10374

104,0

105,5

106,5

107,5

108,5

109,5

111,0

112,0

113,0

10375

10624

105,5

106,5

108,0

109,0

110,0

111,0

112,0

113,5

114,5

>

10624

107,0

108,0

109,5

110,5

111,5

112,5

113,5

115,0

116,0

Vervolg Tabel IIB. Excretieforfaits per melkkoe vaste mest

< 5.624

32,4

6,2

5.625 – 5.874

34,0

6,5

5.875 – 6.124

34,8

6,6

6.125 – 6.374

35,5

6,7

6.375 – 6.624

36,2

6,8

6.625 – 6.874

36,9

7,0

6.875 – 7.124

37,7

7,1

7.125 – 7.374

38,4

7,2

7.375 – 7.624

39,1

7,3

7.625 – 7.874

39,8

7,5

7.875 – 8.124

40,6

7,6

8.125 – 8.374

41,3

7,7

8.375 – 8.624

42,0

7,8

8.625 – 8.874

42,7

8,0

8.875 – 9.124

43,5

8,1

9.125 – 9.374

44,2

8,2

9.375 – 9.624

44,9

8,4

9.625 – 9.874

45,6

8,5

9.875 – 10.124

46,4

8,6

10.125 – 10.374

47,1

8,7

10.375 – 10.624

47,8

8,9

> 10.624

49,3

9,1

Tabel

III

Aan- en afvoer van staldieren, behorende bij artikel 102

Bos Taurus (Rund)

Nuchtere kalveren

1,4

0,8

0,0294

0,0183

Witvleeskalveren

6,9

4,0

0,0302

0,0174

Sus scrofa (Varken)

Pasgeboren biggen

0,03

0,02

0,0187

0,0141

Gespeende biggen, ongeveer 4 weken oud

0,18

0,09

0,0244

0,0122

Biggen van ongeveer 10 weken (ca 25 kg)

0,65

0,32

0,0248

0,0122

Vleesvarkens

2,85

1,40

0,0250

0,0123

Fokzeugen

5,13

2,51

0,0250

0,0123

Opfokzeugen/beren van ca. 7 maanden

3,11

1,65

0,0249

0,0132

Fokberen ouder dan 7 maanden

8,13

3,98

0,0250

0,0123

Slachtzeugen

5,13

2,51

0,0250

0,0123

Gallus gallus (Kip)

Eendagskuikens – kip

0,0010

0,0002

0,0258

0,0058

Opfokhennen/-hanen van ongeveer 18 weken, wit

0,036

0,016

0,0280

0,0126

Opfokhennen/-hanen van ongeveer 18 weken, bruin

0,043

0,019

0,0280

0,0126

Hennen/hanen ouder dan 18 weken, wit

0,045

0,021

0,0280

0,0128

Hennen/hanen ouder dan 18 weken, bruin

0,050

0,023

0,0280

0,0128

Opfokhennen/-hanen vleesrassen van ongeveer 20 weken

0,0735

0,0277

0,0334

0,0126

Ouderdieren vleesrassen ouder dan 20 weken

0,121

0,052

0,0292

0,0125

Vleeskuikens – kip

0,067

0,024

0,0283

0,0101

Meleagris gallopavo (Kalkoen)

Eendagskuikens

0,0017

0,0004

0,0300

0,0078

Kalkoenenouderdieren van 7 maanden

0,46

0,16

0,0330

0,0117

Kalkoenenouderdieren ouder dan 7 maanden

0,49

0,17

0,0330

0,0117

Vleeskalkoenen, hennen

0,32

0,11

0,0330

0,0117

Vleeskalkoenen, hanen

0,65

0,23

0,0330

0,0117

Mustela vison (Nerts)

Fokteven ouder dan 7 maanden

0,033

0,016

0,0279

0,0137

Reuen ouder dan 7 maanden

0,081

0,040

0,0279

0,0137

Pups

0,016

0,008

0,0279

0,0137

Oryctolagus cuniculus (Konijn)

Jonge konijnen

0,021

0,009

0,0300

0,0124

Voedsters en fokrammen

0,121

0,048

0,0302

0,0119

Vleeskonijnen

0,075

0,032

0,0282

0,0119

Opfokkonijnen

0,075

0,032

0,0295

0,0116

Rattus norvegicus (Bruine rat)

Alle ratten

0,0101

0,0048

0,0289

0,0137

Mus musculus (Tamme muis)

Alle muizen

0,0016

0,0008

0,0289

0,0137

Cavia porcellus (Cavia)

Alle cavia's

0,0275

0,0131

0,0289

0,0137

Mesocricetus auratus (Goudhamster)

Alle goudhamsters

0,0087

0,0041

0,0289

0,0137

Meriones unguiculatus (Gerbil)

Alle gerbils

0,0029

0,0014

0,0289

0,0137

Anas plathyrhynchos (Peking eend)

Eendagskuikens

0,0016

0,0004

0,0280

0,0068

Vleeseenden 3.200 g

0,0994

0,0371

0,0295

0,0116

Ouderdieren van vleeseenden (tot 18 weken) 3.125 g

0,0922

0,0363

0,0295

0,0116

Ouderdieren van vleeseenden (ouder dan 18 weken) 3.400 g

0,1125

0,0612

0,0331

0,0180

Struthio camelus (Struisvogel)

Alle struisvogels

3,63

1,28

0,0330

0,0117

Dromaius novae hollandiae (Emoe)

Alle emoe's

1,65

0,58

0,0330

0,0117

Rhea Americana (Nandoe)

Alle nandoe’s

1,09

0,39

0,0330

0,0117

Anser cygnoides (Knobbelgans)

Alle knobbelganzen

0,13

0,06

0,0259

0,0121

Anser anser (Grauwe gans)

Alle grauwe ganzen

0,13

0,06

0,0259

0,0121

Numida meleagris (Helmparelhoen)

Eendagskuikens

0,0007

0,0002

0,0248

0,0076

Vleesparelhoenders

0,0718

0,0253

0,0357

0,0126

Phasianus colchicus (Fazant)

Alle fazanten

0,054

0,019

0,0357

0,0126

Perdix perdix (Patrijs)

Alle patrijzen

0,014

0,005

0,0357

0,0126

Columbia livia (Vleesduif)

Alle duiven

0,006

0,002

0,0357

0,0126

Tabel

IV

Aan- en afvoer van eieren, behorende bij artikel 103

Consumptie-eieren van kippen

0,0185

0,0039

Broedeieren van kippen

0,0193

0,0044

Eieren van kalkoenen

0,0194

0,0046

Eieren van eenden

0,0195

0,0045

Eieren van andere dieren

0,0190

0,0040

Bijlage

E

behorende bij de artikelen 53, 78, en 79

A

Prestatiekenmerken bemonsteringsapparatuur

  • 1.

    De bemonsteringsapparatuur is zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant.

  • 2.

    De bemonstering geschiedt door het geautomatiseerd nemen van een monster met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      per vracht wordt een monster verzameld van ten minste 650 milliliter;

    • b.

      de samenstelling van het monster ten aanzien van fosfor en stikstof wijkt niet systematisch af van de gemiddelde samenstelling van de vracht;

    • c.

      de toevallige afwijking ten aanzien van fosfor en stikstof tussen de samenstelling van het monster en de gemiddelde samenstelling van de vracht vloeibare dierlijke meststoffen bedraagt minder dan 15% (2s-interval);

    • d.

      bij vervoer middels een transportvoertuig kan zowel bij het laden als bij het lossen een monster worden genomen;

    • e.

      de vracht dierlijke meststoffen passeert de bemonsteringsapparatuur bij het laden en lossen;

    • f.

      gedurende de bemonstering garanderen fysieke of elektronische voorzieningen dat andere in- en uitstroomopeningen dan waarop de bemonsteringsapparatuur is aangesloten, zijn gesloten.

  • 3.

    Het monster wordt bij vervoer door middel van een transportvoertuig genomen door evenredig verdeeld over de laadtijd minimaal vijf en maximaal negen deelmonster samen te voegen tot een totale hoeveelheid van minimaal 650 milliliter en maximaal 1000 milliliter af te tappen uit de vracht door middel van bemonsteringsapparatuur bij een vullingsgraad van vanaf 10% en voor 90% van de tank.

  • 4.

    Het monster wordt bij vervoer door middel van een pijpleiding genomen door evenredig verdeeld over de hoeveelheid minimaal vijf en maximaal negen deelmonsters samen te voegen tot een totale hoeveelheid van minimaal 650 milliliter en maximaal 1000 milliliter af te tappen uit de vracht door middel van bemonsteringsapparatuur. Voorafgaand aan het transport wordt bepaald hoeveel vervoerd gaat worden zodat de juiste monstermomenten bepaald kunnen worden, vergelijkbaar met het vulpercentage bij een tankauto.

  • 5.

    Ingeval van vervoer door een geregistreerde intermediair dient de bemonsteringsapparatuur op naam van deze intermediair te zijn geregistreerd als bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel f, van het besluit.

B

Eisen monsterverpakking

De monsterverpakking voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de met meststoffen gevulde monsterverpakking is zodanig gesloten dat deze niet zonder herkenbare beschadiging kan worden geopend en aan de inhoud ervan zonder herkenbare beschadiging niets toegevoegd, afgenomen of anderszins veranderd kan worden;

  • b.

    de monsterverpakking heeft een minimale inhoud van 750 milliliter;

    (zie C, tweede lid, onderdeel b)

  • c.

    de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat, zijn voorzien van een unieke barcode die zich ten hoogste eenmaal in de drie jaar herhaald.

C

Prestatiekenmerken verpakkingsapparatuur

  • 1.

    De verpakkingsapparatuur is zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant.

  • 2.

    De apparatuur die wordt gebruikt voor de verpakking van het door de bemonsteringsapparatuur genomen monster voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      een technische voorziening waarborgt dat de verpakkingsapparatuur tijdens de bemonstering verbonden is met de bemonsteringsapparatuur;

    • b.

      een voorziening waarborgt dat de monsterverpakking schoon en droog is op het moment dat het monster wordt genomen;

    • c.

      het proces van bemonstering door middel van de bemonsteringsapparatuur en verpakking van het monster door middel van de verpakkingsapparatuur is geheel geautomatiseerd en technische voorzieningen waarborgen dat beïnvloeding van buitenaf niet mogelijk is en dat uitsluitend meststoffen afkomstig uit de bemonsteringsapparatuur worden verpakt; en

    • d.

      de verpakkingsapparatuur levert de met meststoffen gevulde monsterverpakking zodanig gesloten af dat deze niet zonder herkenbare beschadiging kan worden geopend en aan de inhoud ervan zonder herkenbare beschadiging niets toegevoegd, afgenomen of anderszins veranderd kan worden.

  • 3.

    Ingeval van vervoer door een geregistreerde intermediair dient de verpakkingsapparatuur op naam van deze intermediair te zijn geregistreerd als bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel f, van het besluit.

D

Prestatiekenmerken GR-apparatuur voor het vervoer van dierlijke meststoffen

1

Inlezen gegevens

  • 1.1.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee het identificatienummer van de GR-apparatuur automatisch aan elk elektronisch databericht wordt meegegeven dat verzonden wordt naar rVDM.

  • 1.2.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee het rVDM-nummer van het vervoer op elektronische wijze wordt ingelezen.

2

Koppeling GR-apparatuur aan satellietvolgapparatuur

  • 2.1.

    De GR-apparatuur en de satellietvolgapparatuur zijn elektronisch met elkaar verbonden.

3

Automatische positiebepaling van het transportmiddel met satellietvolgapparatuur

  • 3.1.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald voortdurend en automatisch kunnen worden vastgelegd.

  • 3.2.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald, onmiddellijk kunnen worden vastgelegd op specifieke momenten zoals die voor het rechtmatige vervoer van dierlijke meststoffen zijn vastgesteld.

4

Additionele voorwaarden voor vervoer van dierlijke meststoffen door een geregistreerde intermediair

  • 4.1.

    De GR-apparatuur van een geregistreerde intermediair beschikt over een voorziening waarmee de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens inzake de positie van het transportmiddel alsmede de datum en het tijdstip waarop de positiegegevens zijn bepaald voortdurend en automatisch worden vastgelegd en in geval er sprake is van vervoer van vaste mest beschikt de GR-apparatuur van een geregistreerde intermediair eveneens over een voorziening waarmee het track- en tracingsysteem de bovengenoemde gegevens beschikbaar kan stellen aan de bedrijfsadministratie.

  • 4.2.

    Het sensordeel van de GR-apparatuur, dat continu communiceert via een unieke elektronische of bedrade verbinding tijdens het vervoer van meststoffen met de overige betrokken fysieke onderdelen van de GR apparatuur en dat automatisch een signaal geeft als de unieke verbinding tijdens het vervoer hiermee wordt verbroken, is onlosmakelijk verbonden met de vaste as van het chassis van het transportmiddel of de aanhangwagen.

  • 4.3.

    Bij het vervoer van vaste mest is de GR-apparatuur onlosmakelijk aan het chassis van het transportmiddel, en voor zover van toepassing aan het chassis van de aanhangwagen verbonden, met dien verstande dat bij het vervoer van meerdere laadbakken per vracht dierlijke meststoffen ieder chassis waarop een laadbak is of wordt bevestigd over eigen GR-apparatuur beschikt.

  • 4.4.

    De GR-apparatuur van een geregistreerde intermediair beschikt bij vervoer van drijfmest over een voorziening waarmee het combinatienummer op elektronische wijze uit de verpakkingsapparatuur wordt ingelezen.

  • 4.5.

    De GR-apparatuur van een geregistreerde intermediair beschikt over een voorziening waarmee de unieke identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat op elektronische wijze uit de verpakkingsapparatuur of vanaf de monsterverpakking wordt ingelezen.

  • 4.6.

    Bij het vervoer van drijfmest is de automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur, bedoeld in de onderdelen A en C van deze bijlage, onlosmakelijk op het transportmiddel bevestigd en zijn de GR-apparatuur elektronisch aan de bemonsterings- en verpakkingsapparatuur verbonden.

  • 4.7.

    De GR-apparatuur is zichtbaar voorzien van een typeaanduiding, een versienummer, een uniek serienummer en een identificatie van de fabrikant. Indien de GR-apparatuur uit verschillende onderdelen bestaat is ieder te onderscheiden onderdeel zichtbaar voorzien van deze kenmerken.

  • 4.8.

    De GR-apparatuur dient op naam van de intermediair te zijn geregistreerd als bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel g, van het besluit.

5

Versturen van mesttransportgegevens

  • 5.1.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee terstond nadat de gegevens in de GR-apparatuur zijn vastgelegd een elektronisch databericht naar rVDM kan worden verstuurd met, voor zover dat voor het vervoer is vereist, de volgende gegevens:

    • het rVDM-nummer van het vervoer van dierlijke meststoffen;

    • het unieke identificatienummer van de GR-apparatuur;

    • het combinatienummer;

    • de gegevens ter identificatie van de monsterverpakking, dan wel de onderdelen waaruit de monsterverpakking bestaat;

    • de door de satellietvolgapparatuur gegenereerde gegevens, bedoeld in de onderdelen 3.1. en 3.2.;

    • een indicatie of er tijdens het laden een storing is opgetreden.

  • 5.2.

    De GR-apparatuur verstuurt gegevens, overeenkomstig de technische specificaties die op verzoek door de minister worden verstrekt, aan het systeem, bedoeld in artikel 51 van het besluit.

  • 5.3.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee elektronische databerichten behouden blijven indien er een storing optreedt in de mobiele datacommunicatie en waarmee de elektronische databerichten alsnog worden verstuurd zodra de storing is opgeheven.

6

Opslag van gegevens van de GR-apparatuur

  • 6.1.

    De door de GR-apparatuur geregistreerde gegevens blijven ten minste in deze apparatuur vastgelegd tot het moment waarop deze gegevens succesvol met het elektronisch databericht zijn verzonden.

7

Signalering van storingen

  • 7.1.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee zichtbaar wordt gemaakt of elke te onderscheiden functie van de GR-apparatuur en de satellietvolgapparatuur correct functioneert.

  • 7.2.

    De GR-apparatuur beschikt over een voorziening waarmee een bericht dat betrekking heeft op het lossen van mest automatisch wordt aangegeven of er gedurende het desbetreffende vervoer een storing is opgetreden.

8

Vervoer van dierlijke meststoffen met een vaste pijpleiding of een vaste transportband

  • 8.1.

    In het geval van vervoer met een vaste pijpleiding beschikt de GR-apparatuur over een voorziening waarmee, indien de hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald met behulp van het apparaat, als bedoeld in artikel 69e, zesde lid, en de dichtheid van de mest niet gelijk is aan 1, de meetwaarde van de debietmeter gecorrigeerd kan worden. Deze correctie kan automatisch uitgevoerd worden door en vastgelegd worden in de GR-apparatuur. Voor het bepalen van de dichtheid wordt gebruik gemaakt van de publicatie van de Wageningen Universiteit uit de Kwantitatieve Informatie voor de Veehouderij (KWIN) (www.livestockresearch.wur.nl).

  • 8.2.

    In het geval van vervoer met een vaste pijpleiding beschikt de GR-apparatuur over een voorziening waarmee de bemonsterings- en verpakkingsapparatuur de in het leidingstelsel opgenomen afsluitkleppen alsmede de satellietvolgapparatuur elektronisch aan de GR-apparatuur verbonden zijn.

  • 8.3.

    In het geval van vervoer met een vaste pijpleiding of vaste transportband kunnen de onder 3.2. bedoelde positiegegevens voorgeprogrammeerd zijn.

Bijlage

Ea

behorende bij de artikelen 78d, 78i, 78q en 78u van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Accreditatieprogramma bemonstering vaste dierlijke meststoffen; AP06

1

Inleiding

Overheid en bedrijfsleven willen de naleving rond de bemonstering van vaste mest versterken en de fraudemogelijkheden verkleinen. Een representatief monster geeft informatie over de samenstelling van de vracht vaste mest. De objectiviteit van de monsterneming wordt verbeterd door het monster te laten nemen onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke en deskundige organisatie. Dit wordt geborgd doordat alleen organisaties die door de Minister zijn erkend deze activiteiten mogen verrichten.

Voor het aantonen dat de organisaties onafhankelijk en deskundig zijn wordt gebruik gemaakt van accreditatie. Accreditatie gaat uit van vertrouwen en is gebaseerd op internationale en Europees geharmoniseerde normen, met indien van toepassing aanvullende eisen. Gezien de behoefte de kwaliteit en de vergelijkbaarheid (herhaalbaarheid) van de monsterneming van vaste dierlijke mest op langere termijn te waarborgen, zijn in het accreditatieprogramma eisen en voorwaarden opgenomen.

Het accreditatieprogramma bevat:

  • De algemene accreditatie-eisen en de toelatingsprocedure;

  • De wijze van bemonsteren;

  • Organisatie, registratie en controle van de monstername door de monsternemende organisatie;

  • Beschrijving van het beheerssysteem waarmee de kwaliteit van de geaccrediteerde organisatie geborgd is, waaronder periodieke beoordelingen door de Raad voor Accreditatie (hierna: RvA);

  • Organisatie van controle en toezicht door de NVWA.

Definities:

  • 1.

    Greep: een hoeveelheid materiaal die bij de monstername in één handeling uit de vracht is genomen (bijvoorbeeld één schep, boorsteek, handgreep);

  • 2.

    Mestdeeltje: Vaste of aan elkaar geklonterde delen in de mest die door de bemonsteringsinstrumenten niet (kunnen) worden doorsneden;

  • 3.

    Bemonsteringspunt: plaats in de vracht waar een greep genomen wordt;

  • 4.

    Monster vaste mest: de hoeveelheid materiaal die ontstaat doordat meerdere grepen worden samengevoegd en gemengd. De identiteit van de oorspronkelijke grepen gaat door die menging verloren;

  • 5.

    Laboratoriummonster: een monster dat naar het laboratorium wordt verzonden. Het laboratoriummonster ontstaat na verkleining van het monster vaste mest tot de vereiste omvang. De monsterverpakking van het laboratoriummonster heeft een minimale inhoud van 750 milliliter (bijlage E, onderdeel B van de regeling). Het gewicht van het laboratoriummonster is conform de artikelen 78h en 78i, tweede lid van de regeling. Het laboratoriummonster is het finale monster vanuit het standpunt van de monstername maar is het initiële monster vanuit het standpunt van analyse door het laboratorium;

  • 6.

    Mengen: het combineren van componenten, deeltjes of lagen van (grepen van) mestmateriaal tot een meer homogene toestand;

  • 7.

    Mestopslag: plaats waar vaste mest wordt opgeslagen. Dit kan gaan over een mesthoop, container, loods, big bag of laadeenheid van een vrachtwagen;

  • 8.

    Transportsysteem: Transportband of vijzel of vergelijkbaar systeem, bedoeld voor het verplaatsen van vaste mest binnen een locatie;

  • 9.

    Benodigdheden van een monsternemer: de middelen die een monsternemer nodig heeft om de monstername te kunnen uitvoeren conform onderhavig accreditatieprogramma.

2

Algemene eisen

2.1

Algemene eisen

Het accreditatieprogramma voor monsternemende organisatie wordt aangeduid als AP06. Dit AP06 beschrijft een set van verrichtingen die valt onder de scope van de accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 òf onder de scope van de accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020.

Specifiek worden in dit AP06 de volgende versienummers bedoeld wanneer de normen worden benoemd:

NEN-EN-ISO/IEC 17025

NEN-EN-ISO/IEC 17020

Organisaties die monsterneming als aparte activiteit op de verrichtingenlijst (scope van accreditatie) wensen, kunnen accreditatie verkrijgen op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17025. In NEN-EN-ISO/IEC 17025 worden in 7.3 uitgebreide eisen gesteld aan de monsterneming en in 7.8.5 aan de rapportage van de resultaten van monsterneming.

Indien een organisatie geaccrediteerd is of wordt voor inspectieactiviteiten (anders dan het nemen van monsters) volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020, behoort een aparte monsternemingsactiviteit binnen de scope tot de mogelijkheden. In deze situatie worden, naast de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17020 ook de eisen met betrekking tot monsterneming uit NEN-EN-ISO/IEC 17025 toegepast.

De monsternemende organisatie heeft de verantwoordelijkheid om te werken conform dit accreditatieprogramma en de erkenningsvoorwaarden. Dit houdt in dat de organisatie verantwoordelijk wordt gehouden voor de bemonstering tot en met het afleveren van het monster bij het mestlaboratorium, onafhankelijk welke persoon de feitelijke bemonstering, transport en eventueel opslag uitvoert, namens of voor de organisatie.

Een geaccrediteerde organisatie moet de verrichtingen die in dit AP06 zijn vermeld te allen tijde kunnen uitvoeren en aantonen dat zij in de praktijk werkt conform de accreditatie-eisen. Het is de monsternemende organisatie wel toegestaan om de RvA te vragen om een tijdelijke schorsing voor de gehele of een deel van de verrichtingen binnen de scope. Gedurende een periode van schorsing kan de organisatie geen monsters nemen.

Indien AP06 wordt gewijzigd, wordt in overleg tussen RvA en LNV bepaald binnen welke termijn de geaccrediteerde organisaties zich daaraan dienen te conformeren. De verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatieven met betrekking tot onderzoek door de RvA ligt bij de monsternemende organisatie.

Indien in dit document de RvA wordt genoemd kan dit ook een andere nationale accreditatie-instantie zijn als bedoeld in Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PbEU 2008, L 218). Om voor accreditatie voor AP06 in aanmerking te komen, moet de organisatie door de RvA geaccrediteerd zijn voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17020.

2.2

Toetredingsprocedure

Organisaties die wensen onafhankelijk monsternemer te worden in het kader van de Meststoffenwet, kunnen bij de RvA een accreditatie aanvragen. De organisatie vraagt tevens een erkenning aan bij de Minister, zoals verwoord in artikel 78c van de regeling.

Als aangetoond is dat aan de eisen van AP06 kan worden voldaan kan de RvA deze organisatie hiervoor accrediteren.

Ten behoeve van de toelating tot accreditatie dient de organisatie aan te tonen dat deze bekend is met de wijze van bemonsteren en dat de voorgeschreven werkwijze goed kan worden uitgevoerd.

Ook dient de organisatie aan te tonen dat het beschikt over een kwaliteitsborging en kwaliteitsbewaking die minimaal voldoet aan de eisen zoals beschreven in dit accreditatieprogramma:

  • Eisen aan onafhankelijkheid

  • Borging kwaliteit personeel

  • Harmonisatie en uitwisseling van kennis

  • Periodieke beoordelingen en steekproefsgewijze controle door de RvA

  • Strategie voor monsterneming en periodieke actualisatie daarvan

3

Verrichtingen binnen AP06

De verrichtingen die onder de scope van accreditatie vallen zijn:

  • Uitvoeren van de monsterneming, inclusief transport (en eventueel opslag) van het monster naar het mestlaboratorium (zie paragrafen 5 en 6)

De overige werkzaamheden kunnen niet als aparte verrichting geaccrediteerd worden, maar worden wel door de RvA beoordeeld:

  • Plannen van de monsterneming;

  • Registratie van gegevens en rapportage (zie respectievelijk paragraaf 6 en 9).

4

Controle opdracht, te bemonsteren vracht en mestsoort

De leverancier van de mest is de verantwoordelijke opdrachtgever van de bemonstering. Hierop geldt één uitzondering: bij import is de afnemer de verantwoordelijke opdrachtgever voor de onafhankelijke monstername.

4.1

Controle van te bemonsteren vracht

Bemonstering in dit accreditatieprogramma heeft betrekking op:

  • Vrachtbemonstering (paragraaf 5).

4.2

Controle op mestcode

Ter plaatse van de monsterneming en voorafgaand daaraan controleert de monsternemer of de te bemonsteren mest dezelfde mestcode(s) heeft als waarvoor bemonstering aangevraagd is. Als dat naar de overtuiging van de monsternemer niet het geval is, voert de monsternemer de bemonstering niet uit en legt hij dit vast als bijzonderheid.

5

Vrachtbemonstering

Deze paragraaf beschrijft de wijze waarop een monster van een vracht vaste mest genomen en behandeld moet worden totdat het arriveert op het laboratorium. Het protocol dient onder alle (weers)omstandigheden te worden gevolgd, waarbij te allen tijde de ARBO veiligheidsrichtlijnen in acht genomen moeten worden.

5.1

Het nemen van een representatief monster

De leverancier van de mest kan ervoor kiezen om de vracht te laten bemonsteren bij het laden of bij het lossen. Hij is in beide gevallen verantwoordelijk voor het inschakelen van een onafhankelijke monsternemende organisatie.

Ingeval van import of export van de mest, schrijft artikel 57, tweede en derde lid, van de regeling, voor wanneer bemonstering plaats moet vinden; bij export tijdens het laden en in geval van import bij het lossen.

5.2

Bemonstering bij het laden

De monsternemer is gedurende het laden van de vracht aanwezig om een representatief monster te verkrijgen van de vracht (een al geladen vracht mag niet worden bemonsterd). De bemonstering gedurende het laden van de vracht voldoet aan de volgende eisen:

  • De grepen worden genomen uit de bak van de wiellader, shovel of bulldozer.

  • Het minimum aantal grepen is acht.

  • De te bemonsteren bakken worden per vracht willekeurig en verdeeld over de gehele belading, gekozen.

Belading met een transportband

Tijdens het draaien van de transportband wordt een bak, emmer of kruiwagen onder de band geplaatst en wordt met een (hand)schep in één beweging de mest over de hele bandbreedte daarin geschept of geschraapt. Deze handeling wordt ten minste acht keer herhaald. De grepen moeten van gelijke grootte zijn en evenredig verdeeld zijn over de vracht, dat wil zeggen evenredig verdeeld over de draaitijd van de band. Die draaitijd moet dus vooraf bekend zijn, anders kan niet worden bemonsterd.

5.3

Bemonsteren in containerbakken en opleggers

Voor containerbakken en voor opleggers, waaronder ook walking floors, bedraagt het aantal grepen minimaal acht.

De grepen worden genomen uit de laadbak. In het geval van bemonstering bij het laden kort na het laden van de laadbak. In het geval van bemonstering bij het lossen kort voor het lossen van de laadbak. De monsternemer ziet toe op het laden en lossen van de mest in of uit de laadbak van het transportmiddel om zich te vergewissen dat de bemonsterde vracht volledig bestaat uit de aangemelde mestcode(s) en om te controleren of er geen andere materialen dan de bemonsterde mest in de laadbak worden toegevoegd. Om te bepalen waar grepen worden genomen wordt de bak van de wagen in acht denkbeeldige rechthoeken van vergelijkbare omvang ingedeeld. Vervolgens wordt in ieder vak een greep genomen. Deze grepen worden op willekeurige, maar wel verschillende, diepten genomen. Bemonstering uit een laadbak van een transportmiddel is alleen toegestaan indien voorzieningen aanwezig zijn waardoor de hele oppervlakte van de bak op een veilige manier bereikbaar is en de grepen op voldoende diepte genomen kunnen worden. Of deze voorzieningen beschikbaar zijn dient vooraf vastgesteld te worden. Indien dat niet het geval is of niet op een ARBOveilige manier mogelijk is wordt de bemonstering door de monsternemer niet aangevangen dan wel gestaakt.

5.4

Bemonstering na het lossen

De monsternemer is gedurende het lossen van de vracht aanwezig; er mag niet gelost worden voordat de monsternemer aanwezig is. De mest wordt bemonsterd als deze gelost op een hoop ligt.

De monstername mag uitsluitend worden uitgevoerd indien de vracht mest gescheiden is van andere vrachten mest of materialen die de samenstelling van de mest kunnen beïnvloeden. De hoop is ten behoeve van de bemonstering toegankelijk gemaakt door de vervoerder in samenwerking met de afnemer.

Het minimum aantal grepen dat van een geloste vracht moet worden genomen is acht.

5.5

Bemonstering in big bags

Het aantal te bemonsteren big bags is afhankelijk van de grootte van de vracht met ten minste één greep per vijf big bags. De te bemonsteren big bags per vracht worden willekeurig gekozen. Van elke big bag (met een inhoud van ca. één kuub) wordt ten minste één greep genomen. In de big bags wordt afwisselend in min of meer horizontale richting en min of meer verticale richting een monster gestoken. Het minimum aantal grepen is acht. De monsternemer ziet toe op het laden van de bemonsterde partij in big bags verpakte mest.

5.6

Bemonsteringssystematiek

5.6.1

Gebruik van de instrumenten

De monsternemer kiest naar eigen inzicht het meest aangewezen monstername-instrument. Deze paragraaf beschrijft hoe de instrumenten gebruikt dienen te worden.

5.6.2

Bemonstering met de Edelmanboor

Houd de boor aan de handgreep vast en plaats hem verticaal of onder een hoek op de mesthoop. Draai de boor rechtsom en met enige druk de hoop in. Na ongeveer 2¼ volledige rondes (van 360°) heeft de boor zich 10 cm in de hoop gegraven en is de boor tot de beugel gevuld met voldoende mestmateriaal. Afhankelijk van de samenstelling van de mesthoop moet vaker of minder vaak gedraaid worden om het gewenste resultaat te bereiken. Voor het nemen van een monster op grotere diepte dient een schacht geboord te worden tot het gewenste bemonsteringspunt is bereikt. Zo nodig moet hierbij een aantal keren een volle boor uit de mesthoop getrokken worden om tot de gewenste monsterdiepte te komen. Dit materiaal behoort niet tot het monster.

Draai de volle boor af, en haal de boor licht draaiend omhoog. Plaats voor het lossen van het materiaal de boor schuin met de punt in een verzamelbak of op een zeil. Klop met de boor op de basis van de bak of zeil. Het materiaal komt los en het resterende materiaal kan met de hand of anderszins uit de boor worden genomen.

Opmerking: Het creëren van een schacht kan worden versneld door gebruik te maken van een verlengde Edelmanboor.

5.6.3

Bemonstering met schep/schop met aangepaste opening (mestdeeltjes >10 mm)

Duw de schep/schop zo ver mogelijk schuin naar het midden van de partij in het materiaal. Zorg ervoor dat schep/schop volledig gevuld is, en dat alle grepen dezelfde grootte hebben. Verwijder het overtollige materiaal dat boven op de schep/schop ligt (het behoort niet tot de greep). Breng telkens het materiaal uit de schep/schop in de verzamelbak of op een zeil. Schep steeds de mest boven het bemonsteringspunt weg zodat het dieper gelegen materiaal bereikbaar is.

5.6.4

Het maken van een laboratoriummonster

De grepen worden ter plaatse uitgestort op een zeil of in een brede schaal. De mest wordt intensief gemengd door drie maal achtereen ophopen en verspreiden en vervolgens gereduceerd met de kwarteertechniek. Hierbij wordt de mest in een cirkelvorm uitgespreid en in vier kwarten verdeeld. Twee tegenover elkaar gelegen kwarten worden vervolgens verwijderd waarna de overgebleven kwarten worden samengevoegd en opnieuw gemengd. Deze handeling wordt herhaald tot de gewenste vereiste grootte van het laboratoriummonster is verkregen. Gebruik voor het mengen bij voorkeur een schep of grotere schop.

5.7

Verpakking, transport en overdracht voor analyse

Het laboratoriummonster wordt in een schone en lekvrije monsterverpakking gedaan en voorzien van een unieke identificatie. De monsterverpakking en identificatie dienen te voldoen aan de beschrijving in Bijlage H (AP05) van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

Het laboratoriummonster wordt zodanig vervoerd en bewaard dat de temperatuur niet oploopt (afgeschermd tegen zoninstraling). Indien het monster niet binnen 24 uur wordt overgedragen aan het laboratorium, dient het monster binnen 12 uur na monstername in een koeling te zijn gebracht bij 4˚C met een toegestane afwijking van ten hoogste 3˚C. Overdracht aan een koerier van of namens het laboratorium geldt ook als overdracht aan het laboratorium, waarna dus AP05 verder van toepassing is.

6

Registratie en archivering

Voor, tijdens en na de bemonstering verzamelt de monsternemende organisatie gegevens en registreert deze.

Alle gegevens worden gedurende ten minste vijf jaar gearchiveerd en wel zodanig dat deze kunnen deze worden geherinterpreteerd en snel en handzaam terug te vinden zijn. Het is toegestaan de gegevens elektronisch op te slaan, mits voldaan wordt aan de relevante eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020 of NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Ten algemene registreert de monsternemer:

  • afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven

  • afwijkingen van de bemonsteringsstrategie van de monsternemende organisatie

  • bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen.

Bijzonderheden die kunnen duiden op frauduleus handelen meldt de monsternemer ook aan de Minister.

Ieder laboratoriummonster heeft een begeleidend document met in ieder geval de volgende gegevens:

  • Datum en tijdvak van de bemonstering (datum van afvoer = datum van bemonstering)

  • Relatienummer/KvKnummer van de leverancier van de meststoffen (leverancier/producent)

  • Naam of nummer van de monsternemer

  • Het adres van de bedrijfslocatie waar het monster genomen is.

  • Geschat volume van de vracht

  • Mestcode [verwijzing naar codes in bijlage I van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet]

  • Monsterverpakkingsnummer1Indien bij lossen bemonsterd wordt, moet bij het laden (net als momenteel het geval is) op het VDM de monsterverpakking ingescand worden. Dat kan door de verpakking fysiek bij het laden beschikbaar te hebben, maar ook doordat de OMN de barcode digitaal beschikbaar stelt aan de mesteigenaar/vervoerder.

  • Afwijkingen van de werkwijze zoals in het protocol beschreven

  • Bijzonderheden

  • rVDM-nummer

7

Strategie voor monsterneming

7.1

Algemeen

Voorafgaand aan de bemonstering heeft de monsternemende organisatie een bemonsteringsstrategie ontwikkeld (NEN-EN-ISO/IEC 17025 noemt dit monsternemingsplan en procedures voor monsterneming).

In deze strategie standaardiseert de monsternemende organisatie voor zichzelf de invulling van de bemonstering voor zover dat nog niet in de voorgaande paragraaf is voorgeschreven.

Het gaat hier bijvoorbeeld over hoe de omvang van de vracht wordt geschat, de beoordeling of de bemonstering ARBOveilig kan worden uitgevoerd en het kiezen van het meest aangewezen instrument om grepen te nemen.

De RvA beoordeelt de validiteit van de bemonsteringsstrategie en het systeem van hoe die strategie opgesteld wordt.

7.2

Periodieke actualisatie

De strategie voor monsterneming wordt periodiek en minimaal iedere twee jaar geactualiseerd.

8

Kwaliteitsborging

8.1

Eerstelijnscontrole

De monsternemende organisatie is verantwoordelijk voor de eigen kwaliteitsbewaking en -borging door middel van eerstelijnscontroles. De eerstelijnscontrole behelst controle op het volledig en juist uitvoeren van de voorgeschreven verrichtingen door de monsternemende organisatie zelf. Daartoe behoort ten minste de werkwijze dat de monsternemer zelf de eigen werkzaamheden controleert en tijdig herstelt of aanvult. Voor dit accreditatieprogramma zijn de eisen aangaande kwaliteitsborging van toepassing, zoals beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17020 en NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17025 wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat deze voldoet aan onderdelen beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling:

  • onpartijdigheid en onafhankelijkheid zoals beschreven in paragraaf 4.1 in combinatie met Annex A.1

Van een organisatie die geaccrediteerd is volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 die gelden voor een type A-instelling, wordt voor accreditatie aanvullend geëist dat het voldoet aan onderdelen beschreven in NEN-EN-ISO/IEC 17025:

  • methoden zoals beschreven in paragrafen 7.2 en 7.3;

  • waarborging van de kwaliteit van monsterneming zoals beschreven in paragraaf 7.7.

8.2

Harmonisatieoverleg

Ten behoeve van de kennisuitwisseling tussen geaccrediteerde monsternemende organisaties op strategisch en uitvoerend niveau vindt minimaal één keer per jaar een harmonisatieoverleg plaats. De geaccrediteerde monsternemende organisaties nemen actief deel aan dit overleg. Aan het harmonisatieoverleg neemt ook een vertegenwoordiging van het Ministerie van LNV deel. Daarnaast kan de RvA gevraagd of ongevraagd deelnemen aan dit overleg.

Doel van het harmonisatieoverleg is het continu bewaken en verbeteren van de kwaliteit en onafhankelijkheid van de monsterneming en de ontwikkeling van de systematiek van en kennisuitwisseling over bemonstering tussen geaccrediteerde monsternemende organisaties op strategisch en uitvoerend niveau. In dat kader coördineert het harmonisatieoverleg onder andere het ringonderzoek (zie 8.3).

Het harmonisatieoverleg adviseert de Minister van LNV over het systeem van onafhankelijke monstername en het functioneren daarvan.

8.3

Ringonderzoek

Bij een ringonderzoek nemen de monsternemers van de deelnemende monsternemende organisaties uit dezelfde vracht een monster en stellen een laboratoriummonster samen. Beoordeeld wordt of de monsternames en het samenstellen van de laboratorium monsters plaatsvinden conform het daarvoor geldende protocol. De beoordelingscommissie is samengesteld uit monsternemers van de verschillende deelnemende monsternemende organisaties, eventueel aangevuld met experts van derden.

In het harmonisatieoverleg bepalen de geaccrediteerde monsternemende organisatie jaarlijks de frequentie van het ringonderzoek. Een monsternemende organisatie dient minimaal twee keer per jaar voor zijn geaccrediteerde verrichtingen aan ringonderzoek deel te nemen. Het ringonderzoek wordt gecoördineerd en uitgewerkt in het harmonisatieoverleg (zie 8.2).

Uitgangspunten daarbij zijn:

  • De geaccrediteerde monsternemende organisatie rouleren de organisatie van het ringonderzoek of besteden dit uit aan een onafhankelijke derde partij;

  • De monsternemer(s) voor het ringonderzoek worden aselect geselecteerd, met een minimum van één monsternemer per monsternemende organisatie;

  • Zij nemen afzonderlijk van elkaar een monster uit dezelfde vracht en stellen een laboratoriummonster samen;

  • In het harmonisatieoverleg wordt de voortgang, planning en rapportage van de ringonderzoeken besproken.

8.4

Nalevingstoezicht

Voor de controle die plaatsvindt door de NVWA (nalevingstoezicht) wordt verwezen naar paragraaf 10.

9

Rapportage

Door de RvA wordt periodiek (minimaal iedere twee jaar), maar ook steekproefsgewijs controle uitgevoerd op de eisen van AP06.

De RvA heeft de mogelijkheid om een accreditatie in te trekken, of de gehele of een deel van de scope (tijdelijk) te schorsen. De RvA oordeelt naar bevinden.

In geval van een schorsing of intrekking van de accreditatie meldt de RvA dit terstond aan de Minister van LNV. Indien de accreditatie is ingetrokken of geschorst, mag een organisatie geen mestmonsters nemen ten behoeve van de Meststoffenwet.

10

Controle op naleving

Naast de beoordelingen door de RvA ziet de NVWA toe op naleving van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Daarbij kan de NVWA ook eisen uit AP06 betrekken.

Iedere monsternemende organisatie stuurt de planning van de bedrijfsbezoeken de werkdag van te voren voor 15:00 uur naar de NVWA (artikel 78l van de regeling). Hierdoor heeft de NVWA de mogelijkheid om ter plaatse en ten tijde van de monsterneming aanwezig te zijn om de uitvoering door de monsternemer van het protocol te beoordelen en om zo nodig (op een later tijdstip) zelf een controlemonster te nemen.

De NVWA-inspecteur zal daarbij aandacht hebben voor:

  • de werkwijze van de monsternemer die overeenkomstig het protocol voor de borging van representativiteit van het monster moet zijn.

  • de volledigheid en juistheid van schriftelijke vastleggingen welke van de monsternemer gevraagd worden

  • de onafhankelijkheid van de monsternemer.

Daarnaast kan de NVWA-inspecteur zelf ook monsters nemen om de analyse-uitslagen met elkaar te vergelijken.

11

Literatuur

Voor het opstellen van accreditatieprogramma voor vaste mest is gebruik gemaakt van beschikbare informatie van de RvA en de Vlaamse Land Maatschappij. Bij het opstellen van paragraaf 5 is advies ingewonnen bij de Commissie Deskundigen Meststoffen en Wageningen Universiteit en Research.

Raad voor Accreditatie, Accreditatie van monsterneming, RvA-T021-NL

NEN EN ISO/IEC 17025 Algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria.

NEN EN ISO/IEC 17020 Conformiteitsbeoordeling – Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

BAM – Bemonsterings- en analysemethodes voor vaste dierlijke mest in het kader van het mestdecreet, vaste dierlijke mestbemonstering, versie 3.1 juni 2010.

Bijlage

F

behorende bij de artikelen 1 en 54

Opmerkingscodes

Grensoverschrijdend

Export België

11

Export Duitsland

12

Verklaring eigen gebruik

13

Export Frankrijk

14

Export overige landen

19

Import België

21

Import Duitsland

22

Erkenning als grensoverschrijdend veeteeltbedrijf

23

Import Frankrijk

24

Import Overige landen

29

Hoeveelheidbepaling

Levering aan particulier

31

Boer-boer

32

Afvoer naar uitgebruik gegeven grond

33

Afvoer naar natuurterrein

34

Afvoer van kleine bedrijven (< 350 kg N < 3ha)

35

Aanvoer naar kleine bedrijven (< 350 kg N < 3ha)

39

Konijnengier (drogestof < 2,5%)

36

Keten paardenmest – substraat – champost

37

Vervoer spoor 2

38

Vervoer per schip of per trein

45

Gesplitst vervoer van vaste mest

46

Afvoer naar tuincentrum of hovenier

47

Afvoer uit covergistingsinstallatie

93

Afgekeurd digestaat

96

Verwerking

Indien elke voorgeschreven melding aan rVDM heeft plaatsgevonden, dan is er sprake van een mestverwerkingsovereenkomst: afvoer direct naar verwerker of export, in het kader van de verwerkingsplicht.

61

Uitzonderingen verwerkingsplicht

– Regionale afzet

71

– Afvoer naar champignonsubstraatbereider

72

– Huisvestingssysteem strorijke mest

73

Bemonstering

Mestmonster verloren gegaan

50

Partijbemonstering

58

Bijzonderheden transport

Geen wegtransport (bijv. pijpleiding KGBI)

42

Wegtransport KGBI

44

Overgeladen op ander vervoermiddel

48

Bijlage

G

behorende bij de artikelen 69w en 69x

A. Model vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

B. opmerkingscodes

Grensoverschrijdend

Export België

11

Export Duitsland

12

Export Frankrijk

14

Export overige landen

19

Import België

21

Import Duitsland

22

Import Frankrijk

24

Import Overige landen

29

Hoeveelheidbepaling

Levering aan particulier

31

Afvoer naar natuurterrein

34

Afvoer naar tuincentrum of hovenier

47

Onderling gemengd vloeibaar zuiveringsslib

59

Bijzonderheden transport

Levering eenmalige compostgift

60

Bijlage

H

behorende bij artikel 80b en 81, derde en zesde lid

Accreditatieprogramma dierlijke mest; AP05

Hoofdstuk

1

Introductie

Deze bijlage is geschreven voor de uitvoering en kwaliteitsborging van analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest en beschrijft een set van verrichtingen die alle onder de scope van de accreditatie volgens NEN EN ISO/IEC 17025 moeten vallen. Het accreditatieprogramma omvat zowel een beschrijving voor de toelating tot en de periodieke herbeoordeling van de accreditatie van laboratoria, als een beschrijving van het beheerssysteem waarmee de kwaliteit van de laboratoria tussentijds geborgd is. Dit accreditatieprogramma wordt verder aangeduid als AP05.

AP05 dient de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van metingen van stikstof en fosfaat in dierlijke mest zowel binnen een laboratorium als tussen laboratoria op langere termijn te waarborgen.

In hoofdstuk 2 zijn de algemene eisen vermeld waaraan een laboratorium moet voldoen om in aanmerking komen voor accreditatie door de Raad voor Accreditatie. De verrichtingen die onder AP05 vallen zijn in hoofdstuk 3 vermeld. In hoofdstuk 4 zijn de monsteroverdracht en de daarbij horende verantwoordelijkheden beschreven.

De technische beschrijvingen van de verrichtingen en het maken van mengmonsters is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 is kwaliteitsborging middels de eerste-, tweede- en derdelijnscontrole omschreven die minimaal moet worden toegepast tijdens de uitvoering van verrichtingen die onder dit accreditatieprogramma vallen. Hoofdstuk 7 beschrijft de rapportage van de resultaten en de aspecten die verband houden met heranalyse.

In hoofdstuk 8, 9 en 10 zijn respectievelijk de richtlijnen voor de archivering van gegevens, de controle op naleving en de toetredingsprocedure voor nieuwe laboratoria beschreven.

Hoofdstuk

2

Algemene eisen

Laboratoria die wensen deel te nemen aan AP05 dienen zich aan te melden bij de Raad voor Accreditatie. Het laboratorium dient aan te tonen dat het bekend is met de specifieke kenmerken van de matrix dierlijke mest en dat de voorgeschreven analysemethoden goed kunnen worden uitgevoerd. Hiervoor moet vooraf een groot aantal monsters (200) onder beheerste condities geanalyseerd worden. Reden voor dit grote aantal analyses vooraf, is de diversiteit in de matrix mest (diersoorten, stalsystemen) en de daarbij behorende effecten op de gehalten. Als aangetoond is dat aan de kwaliteitseisen van AP05 kan worden voldaan kan het laboratorium worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Vóórdat monsters in het kader van het stelsel van gebruiksnormen geanalyseerd mogen worden, dient ook de kwaliteitsbewaking opgestart te zijn, in de vorm van controlemonsters met de bijbehorende controlekaarten.

Indien in dit document de Raad voor Accreditatie wordt genoemd kan dit ook een accreditatieorganisatie zijn waarmee de Raad voor Accreditatie een Multi Lateral Agreement MLA {EA}, MRA {ILAC} heeft gesloten.

Om voor accreditatie voor AP05 in aanmerking te komen, moet het laboratorium door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd zijn voor de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025: IDT (general requirements for the competence of testing and calibration laboratories).

Een laboratorium moet de verrichtingen die in hoofdstuk 3 van AP05 zijn vermeld en waarvoor het laboratorium is geaccrediteerd te allen tijden kunnen uitvoeren.

Indien AP05 wordt gewijzigd, dient het laboratorium zich daaraan binnen 6 maanden te conformeren, tenzij anders bepaald. In een dergelijke situatie ligt de verantwoordelijkheid voor het nemen van initiatieven met betrekking tot onderzoek door de RvA bij de laboratoria.

Hoofdstuk

3

Verrichtingen binnen AP05

§

3.1

Algemeen

In AP05 zijn de verrichtingen, die in het kader van het stelsel van gebruiksnormen kunnen worden gebruikt, opgenomen. Een laboratorium kan kiezen voor accreditatie voor:

  • 1.

    alleen drijfmest;

  • 2.

    alleen vaste mest;

  • 3.

    drijfmest en vaste mest;

  • 4.

    mineralenconcentraat.

De verrichtingen volgens de volgende NEN-normen zijn voorgeschreven:

  • NEN 7430: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest;

  • NEN 7431: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door mengen, drogen en malen. Stapelbare mest.

De verrichtingen uit de volgende NEN-normen zijn als referentiemethoden voorgeschreven:

  • NEN 7433: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling voor de bepaling van stikstof, fosfor en kalium. Ontsluiting met zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat;

  • NEN 7434: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan stikstof in destruaten;

  • NEN 7435: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan fosfor in destruaten;

  • NEN 7437: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof. Als een laboratorium niet is geaccrediteerd voor NEN 7437, dan moet dit laboratorium deze verrichting uitbesteden aan een laboratorium dat voor deze verrichting wél is geaccrediteerd.

§

3.2

Validatie van een verrichting volgens een referentiemethode

Voorafgaand aan indienen van een verzoek om accreditatie en bij wijzigingen die invloed hebben op een verrichting voert het laboratorium een validatie-onderzoek uit. Indien een verrichting conform een referentieverrichting wordt uitgevoerd dan toetst het laboratorium in dit validatie-onderzoek op zijn minst de herhaalbaarheid. Deze moet gelijk of beter zijn dan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor de betreffende verrichting.

De herhaalbaarheid wordt getoetst aan de hand van een representatieve steekproef van de mestsoorten die het laboratorium ontvangt en de concentratieniveaus waarin stikstof en fosfor in de desbetreffende mestsoorten voorkomt.

In eerste instantie wordt van 200 monsters het stikstof- en fosfaatgehalte in duplo bepaald.

De herhaalbaarheid voor stikstof en fosfor zoals vermeld in hoofdstuk 6 is gedefinieerd voor twee concentratieniveaus. Wanneer het laboratorium voor beide concentratieniveaus geaccrediteerd wil zijn dan dienen er minimaal 20 resultaten voor stikstof, en minimaal 20 resultaten voor fosfor in het lage concentratieniveau te liggen. Dit vereist indien nodig aanvullende duplobepalingen op een set van aanvullende monsters.

De herhaalbaarheid wordt vervolgens berekend uit de standaarddeviatie van de duplobepalingen voor stikstof en fosfor. Wanneer het relevant is wordt deze berekening afzonderlijk uitgevoerd voor beide concentratieniveaus. De (relatieve) standaarddeviatie, uitgedrukt in procenten, wordt berekend met:

Waarbij x2,i en x1,i het i-de duplopaar voorstellen en N het aantal monsters betreft binnen het betreffende concentratieniveau. Met de verkregen relatieve standaarddeviatie (variatiecoëfficiënt) wordt de relatieve herhaalbaarheid uitgedrukt in procenten berekend door vermenigvuldiging met 2√2.

Voor het lage concentratieniveau wordt de herhaalbaarheid vergeleken met de herhaalbaarheid voor het betreffende element in hoofdstuk 6, en deze moet kleiner of gelijk zijn aan de herhaalbaarheid voor het lage concentratieniveau. Voor het hoge concentratieniveau moet de herhaalbaarheid kleiner of gelijk zijn aan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor het hoge concentratieniveau.

§

3.3

Gelijkwaardigheidsonderzoek van een huismethode

Het is toegestaan binnen AP05 om in plaats van de referentiemethode een huismethode te gebruiken. Het laboratorium moet dan via een gelijkwaardigheidsonderzoek aantonen dat de gebruikte huismethode vergelijkbare of betere resultaten geeft dan de referentiemethode.

Ten eerste dient aangetoond te worden dat de herhaalbaarheid van de huismethode gelijk of beter is dan de in hoofdstuk 6 vermelde herhaalbaarheid voor de betreffende verrichting. Hiervoor dient de in § 3.2 beschreven procedure te worden gebruikt.

Daarnaast dient aangetoond te worden dat de verschillen tussen de huismethode en de referentiemethode binnen acceptabele grenzen liggen. Hiervoor dienen de monsters die zijn gebruikt voor het bepalen van de herhaalbaarheid van de huismethode tevens met de referentiemethode te worden gemeten in duplo.

De resultaten van de duplobepalingen dienen te worden gemiddeld. Vervolgens wordt van beide bepalingen (huismethode en referentiemethode) het relatieve verschil berekend door het resultaat van de huismethode af te trekken van het resultaat van de referentiemethode en dit verschil te delen door het resultaat zoals verkregen met de referentiemethode en dit te vermenigvuldigen met 100%.

Tot slot wordt de mediane waarde van deze relatieve verschillen bepaald zonder een onderscheid te maken tussen de twee concentratieniveaus. De mediaan van deze verschillen dient voor stikstof en fosfor moet kleiner zijn dan +2.5% en groter dan -2.5%. Bij het uitvoeren van de bepalingen mogen de meetresultaten op generlei wijze voor systematische verschillen gecorrigeerd worden.

Hoofdstuk

4

Controle en registratie inkomende monsters

§

4.1

Controle monsterverpakking

Het laboratorium controleert bij ontvangst of de verpakking van een monster voldoet aan de eisen. Hierbij controleert het laboratorium de volgende punten:

  • Is de verpakking nog gesloten.

  • Zijn er beschadigingen aan de verpakking die wijzen op mogelijke fraude. De verpakking dient in dusdanige staat te verkeren dat geen vermoeden bestaat dat het monster toegankelijk is geweest.

  • Is er sprake van andere opvallendheden die manipulaties van het monster vermoeden.

Bij evidente ondeugdelijkheid van de verpakking wordt het monster niet in bewerking genomen. In geval van een mengmonster worden ook de bijbehorende monsters niet in bewerking genomen. Binnen 24 uur wordt melding gedaan van bovenstaande punten aan de meldkamer van de NVWA en het monster of de monsters worden gedurende maximaal 28 dagen gekoeld opgeslagen. De NVWA beslist wat verder met de monsters dient te gebeuren.

§

4.2

Controle hoeveelheid monster

Het laboratorium controleert of de inkomende monsters

  • drijfmest de vereiste minimale hoeveelheid bedoeld in NEN 7430 bevatten;

  • vaste mest de vereiste minimale hoeveelheid bedoeld in artikel 78h, respectievelijk artikel 78 i, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet bevatten.

Het laboratorium weegt elk monster en registreert het gewicht. Het gewicht wordt tegelijk met de analyseresultaten gerapporteerd aan de vervoerder en in de periodieke rapportage aan de Minister. Indien het gewicht van het monster te laag is, wordt dit monster niet geanalyseerd en mag niet worden gemengd in een mengmonster.

§

4.3

Registratie van gegevens

Het laboratorium registreert van elk inkomende monster de volgende gegevens:

  • Datum ontvangst

  • Nummer(s) gehele monsterverpakking

  • Gewicht

  • Mestcode

§

4.4

Monsteropslag en conservering

Het laboratorium bewaart inkomende monsters gekoeld bij 4±3°C. Wanneer de monsters op de dag van ontvangst of de daarop volgende dag in bewerking worden genomen behoeft koeling niet plaats te vinden.

Hoofdstuk

5

Technische beschrijving van verrichtingen

§

5.1

Maken van mengmonsters

Als sprake is van het maken van een mengmonster dan wordt dit aangegeven op een begeleidingsformulier dat de vervoerder met de betreffende monsters meestuurt. Voor het maken van mengmonsters moet wat betreft de te volgen procedure onderscheid gemaakt worden tussen drijfmest en vaste mest.

Als sprake is van het maken van een mengmonster van monsters welke door onafhankelijke monsternemers zijn verstuurd naar het laboratorium, dan wordt het begeleidingsformulier uiterlijk zeven werkdagen na de eerste bemonstering door de vervoerder separaat aan het laboratorium toegezonden.

5.1.1

Mengen van monsters drijfmest

Voor het mengen van monsters drijfmest geldt de volgende procedure:

  • Controleer of alle op het begeleidingsformulier vermelde monsters aanwezig zijn.

  • Giet de monsters na krachtig schudden volledig uit in een komvormig verzamelvat met een voldoende krachtige roerder. Controleer of de monsterverpakking nog sedimentresten bevat. In dat geval dient dit te worden ‘uitgespoeld’ met mest uit het verzamelvat, of dient de verpakking volledig te worden leeg geschraapt.

  • Roer gedurende 1 minuut krachtig met de roerder vlak boven de bodem van de kom.

  • Neem een monster van 500-800 ml in een schone monsterfles. Tijdens de monstername dient blijvend geroerd te worden.

  • Voorzie de monsterfles van een intern laboratoriumnummer, vermeld dit nummer tevens op het begeleidingsformulier of registreer het elektronisch.

  • Het mengmonster drijfmest dient bij 4±3°C bewaard te worden.

5.1.2

Mengen van monsters vaste mest

Voor het mengen van monsters vaste mest geldt de volgende procedure:

  • Controleer of alle op het begeleidingsformulier vermelde monsters aanwezig zijn.

  • Breng de volledige inhoud van de monsters bijeen en verklein het materiaal tot een deeltjesgrootte ≤ 1 cm.

  • Meng het materiaal grondig.

  • Breng het gemengde materiaal op een hoop.

  • Verdeel de hoop in 4 gelijke kwartieren.

  • Verwijder het materiaal van 2 tegenover elkaar liggende kwartieren.

  • Meng het resterende materiaal en maak wederom een hoop, verdeel deze in 4 gelijke kwartieren en verwijder het materiaal van 2 tegenover elkaar liggende kwartieren.

  • Herhaal deze procedure tot een monster van ca. 250 gram is overgebleven.

  • Vervolg de procedure volgens het betreffende onderdeel van NEN 7431.

  • Voorzie het mengmonster van een intern laboratoriumnummer, vermeld dit nummer tevens op het begeleidingsformulier of registreer het elektronisch.

§

5.2

Monstervoorbehandeling

De monstervoorbehandeling van drijfmest moet uitgevoerd worden conform NEN 7430: ‘Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest’. Het aldus verkregen analysemonster drijfmest (minimale omvang ca. 250 ml) dient bij 4±3°C bewaard te worden.

Drijfmest met een geschat drogestofgehalte groter dan 15% wordt verdund met water. Hierbij dient de hoeveelheid in bewerking genomen mest en de toegevoegde hoeveelheid water gewogen te worden voor berekening van de verdunningsfactor. De mest dient zo nodig uit de monsterverpakking gespoeld te worden. Ook hierbij moet de verdunningsfactor worden berekend. De totale hoeveelheid mest wordt vastgesteld door begin- en eindgewicht van de monsterverpakkingen te registreren.

De monstervoorbehandeling van vaste mest en gedroogde mest moet uitgevoerd worden conform de procedure in § 5.1.2. en aansluitend volgens het betreffende onderdeel van NEN 7431 (volg protocol met toevoeging van wijnsteenzuur).

§

5.3

Bepaling van stikstof en fosfor in mestmonsters

De dierlijke mest wordt ontsloten volgens NEN 7433 met een mengsel van zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat, waarbij stikstof en fosfor in een zodanige chemische vorm in oplossing worden gebracht, dat zonder verdere voorbehandeling (behalve verdunnen en het toevoegen van reagentia) een bepaling van stikstof en fosfor met instrumentele methoden mogelijk is. Van de mest wordt, indien gehomogeniseerd volgens NEN 7430, een hoeveelheid tussen 4 en 6 ml in bewerking genomen of, indien gedroogd en gemalen volgens NEN 7431, een hoeveelheid van ca. 1 gram. Indien Near Infrared Spectroscopy (NIRS) voor de bepaling van de nutriëntengehalten in meststoffen wordt toegepast, is voorbehandeling volgens NEN 7433 niet vereist.

In afwijking van de vorige alinea wordt mineralenconcentraat voorbehandeld volgens NEN 7430 en vervolgens geanalyseerd gelijkwaardig met NEN 7435, omdat mineralenconcentraat doorgaans zeer lage fosforgehalten (< 0,01 g/kg) bevat.

De ontsluitingsmethode kan worden toegepast op alle soorten dierlijke mest, met uitzondering van mest waarin stikstof deels aanwezig is in de vorm van nitraat. Wanneer er nitraat in het monster aanwezig is dan wordt dit duidelijk tijdens de monstervoorbewerking volgens NEN 7433, waarbij er roodbruine dampen ontstaan tijdens het aanzuren.

Onbehandelde dierlijke mest bevat geen nitraat. Nitraat kan echter wel zijn toegevoegd (aanzuren met salpeterzuur) of tijdens bepaalde behandelingen (beluchten) zijn gevormd. Bij dierlijke mest waarvan het tijdens de monstervoorbewerking duidelijk wordt dat het nitraat bevat dient NEN 7437 ‘Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof’ te worden toegepast. De eisen gesteld aan deze bepaling van totaal stikstof zijn gelijk aan die voor de bepaling van stikstof volgens NEN 7434.

Hoofdstuk

6

Kwaliteitsborging

§

6.1

Algemeen

De kwaliteitsborging van een verrichting bestaat uit de volgende onderdelen:

Eerstelijnscontrole – Interne controle door de uitvoerenden van de verrichting zelf.

Tweedelijnscontrole – Interne controle onafhankelijk van de uitvoerenden.

Derdelijnscontrole – Externe controle door onafhankelijke instantie(s).

De kwaliteitsborging van het laboratorium dient te zijn vastgelegd in eerste, tweede en derdelijnsdocumenten, waarin de volgende aspecten dienen te worden ondergebracht:

  • Statistische controle van de kwaliteitsborging.

  • Afhandeling bij ‘out of control’ situaties.

  • Gebruik c.q. bereiding van de controlemonsters.

  • Verantwoordelijkheden van functionarissen.

De eerste-, tweede- en derdelijnscontrole vormen géén additionele kwaliteitsborging maar de minimale kwaliteitsborging die dient te worden toegepast.

De kwaliteitsborging is vastgelegd in de herhaalbaarheid. Voor stikstof en fosfor in dierlijke mest is deze, afhankelijk van het concentratieniveau, als volgt:

Stikstof

0,00-2,50 g/kg

0,10 g/kg

>2,50 g/kg

4%

Fosfor

0,00-0,50 g/kg

0,03 g/kg

0,50 g/kg

6%

Voor het lage concentratieniveau is de herhaalbaarheid uitgedrukt als een absoluut verschil tussen duplobepalingen, terwijl de herhaalbaarheid voor het hoge concentratieniveau is uitgedrukt als een percentage van de gemiddelde waarde van een duplobepaling.

Drijfmest, die verdund is met water voor het verkrijgen van een goed analysemonster, wordt getoetst op herhaalbaarheid in het analysemonster vóórdat het in het analysemonster verkregen gehalte teruggerekend wordt naar het oorspronkelijke monster. Dit geldt ook voor de vaste mest die al dan niet voorbehandeld is met wijnsteenzuur en gemalen teneinde een geschikt analysemonster te verkrijgen.

§

6.2

Eerstelijnscontrole

De eerstelijnscontrole is opgebouwd uit de beoordeling van de analyseresultaten van het controlemonster en van het analysemonster. In het kader van de kwaliteitsborging worden alle analyses in duplo onder herhaalbaarheidscondities uitgevoerd.

§

6.2.1

Controlemonster eerste lijn

Het controlemonster van de eerstelijn dient om het concentratieniveau van een serie monsters te bewaken. Uitgangspunt is dat het gebruikte monstermateriaal gedurende de gebruiksperiode niet verandert van samenstelling. Om te garanderen dat het controlemonster drijfmest over lange periode stabiel blijft dient het te worden bewaard bij een temperatuur van 4°C of lager. Het (met wijnsteenzuur behandelde en gedroogde) controlemonster vaste mest dient bij kamertemperatuur bewaard te worden.

Door het laboratorium dient de omvang van de serie te worden vastgelegd. Per serie wordt het desbetreffende controlemonster in tweevoud onder herhaalbaarheidscondities geanalyseerd. Minimaal één controlemonster (drijfmest of vaste mest) per analysedag is vereist.

Het gehalte aan stikstof en fosfor van het controlemonster drijfmest dient te liggen tussen 4 en 12 g/kg respectievelijk 1 en 5 g/kg. Het gehalte aan stikstof en fosfor van het al dan niet voorbehandelde gedroogde en gemalen controlemonster vaste mest dient te liggen tussen 25 en 75 g/kg respectievelijk 4 en 20 g/kg.

De eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van het controlemonster zijn gelijk aan die van de monsters, dus voor stikstof 4% en voor fosfor 6%.

Er wordt een controlekaart voor stikstof en voor fosfor opgesteld waarin de gemiddelde waardes van de duplobepalingen worden uitgezet. Hierbij bedraagt de standaardafwijking van de gemiddelde waarde van het controlemonster voor stikstof 2,29% en voor fosfor 3,42%. Toelichting: Deze percentages zijn berekend aan de hand van de herhaalbaarheid, waarbij de vereiste herhaalbaarheid gedeeld wordt door 2,8 en vervolgens met 1,6 wordt vermenigvuldigd teneinde de variatie tussen meetreeksen mee te nemen: intralaboratoriumreproduceerbaarheid.

Een nieuwe controlekaart wordt opgestart door minimaal vijf maal de verrichting in duplo uit te voeren in het nieuwe materiaal in verschillende al dan niet opeenvolgende series. Hieruit wordt berekend of het monstermateriaal voldoet aan de gestelde eisen voor gemiddelde en de herhaalbaarheid. Is dit het geval dan wordt de gemiddelde waarde van deze 10 waarnemingen (5 maal 2) genomen als startpunt van de controlekaart. Aan de hand van dit gemiddelde en de relatieve waarde van de toegestane standaardafwijking worden de ±2s en ±3s grenzen berekend en weergegeven in de kaart. De gegevens dienen van een periode te zijn dat de bepaling beheerst werd uitgevoerd, d.w.z. uit goedgekeurde series.

Wanneer meer gegevens van het controlemonster beschikbaar komen uit analyse van volgende series kan het zijn dat de schatting van de gemiddelde waarde uit de testgegevens afwijkt van die uit de aanvullende gegevens. In dat geval mag na 15 series opnieuw het gemiddelde en de bijbehorende ±2s en ±3s grenzen worden berekend. De reden van verandering van deze grenzen dient gedocumenteerd te worden.

§

6.2.2

Onbeheerste kwaliteit

Van onbeheerste kwaliteit (‘out of control’) is sprake in de volgende gevallen:

  • de duplobepaling van het controlemonster niet voldoet aan de herhaalbaarheidseis;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster de ±3s-grens overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster tweemaal achter elkaar de 2s-grens aan dezelfde kant van het gemiddelde overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster 9 maal achter elkaar eenzijdig het gemiddelde overschrijdt.

Bij onbeheerste kwaliteit (‘out of control’) moeten de volgende maatregelen worden genomen:

  • 1.

    De meetresultaten van de bij de betreffende serie horende monsters worden geblokkeerd totdat de foutenbron is gelokaliseerd.

  • 2.

    Er wordt een onderzoek ingesteld naar de oorzaak.

  • 3.

    Er wordt geen nieuwe serie monsters in analyse genomen totdat de foutenbron is gelokaliseerd.

  • 4.

    Na opheffing van de foutenbron wordt de betreffende serie monsters opnieuw geanalyseerd. Alleen in het geval van een evidente fout (bijvoorbeeld een rekenfout) kunnen de oorspronkelijke meetgegevens alsnog gebruikt worden.

§

6.2.3

Duplo-analyse

Alle mestmonsters worden, na de voorgeschreven monstervoorbehandeling, in duplo onder herhaalbaarheidscondities geanalyseerd. Indien de serie waarin het desbetreffende monster zich bevindt aan de eisen voldoet, worden vervolgens de meetresultaten van het individuele mestmonster beoordeeld aan de hand van de herhaalbaarheidseisen. Voldoet een monster aan de gestelde eisen dan wordt het gemiddelde berekend en geregistreerd.

Voldoet een monster niet aan de gestelde eisen dan wordt de analyse opnieuw uitgevoerd in duplo. Voldoet het monster bij herhaling wel aan de gestelde eisen dan wordt het gemiddelde berekend van de laatste twee meetresultaten en geregistreerd. De eerder gevonden resultaten worden verworpen.

Voldoet het monster bij herhaling wederom niet aan de gestelde herhaalbaarheidseisen dan wordt het gemiddelde berekend van de twee middelste meetresultaten. Bij de rapportage wordt hiervan melding gemaakt: ‘mediaan van 4 waarnemingen’.

§

6.3

Tweedelijnscontrole

De tweedelijnscontrole omvat de beoordeling van de onder herhaalbaarheidsomstandigheden verkregen analyseresultaten van het tweedelijnscontrolemonster teneinde het concentratieniveau van de analysemethode voor de desbetreffende tijdsperiode te bewaken. Het gaat dus om de langere termijn bewaking van het analyseniveau.

§

6.3.1

Controlemonster tweede lijn

Het laboratorium dient een tweedelijnscontrolemonster in duplo te analyseren met een frequentie van eenmaal per twee weken. Hierbij doorloopt het monster zo veel mogelijk de gehele procedure van alle in dit accreditatieprogramma genoemde parameters. Wanneer er in de periode van twee weken geen mestmonsters zijn geanalyseerd door het laboratorium dan kan de tweedelijnscontrole tijdelijk worden onderbroken.

Het tweedelijnscontrolemonster dient een ander monster te zijn dan het controlemonster dat gebruikt wordt voor de eerstelijnscontrole en dient – voor zover mogelijk – onherkenbaar bepaald te worden.

Het controlemonster dient te bestaan uit een mengsel van met wijnsteenzuur voorbehandelde, gedroogde en gemalen vaste mest. Het gehalte aan stikstof en fosfor dient te liggen tussen 25 en 75 g/kg resp. 4 en 20 g/kg. De aangemaakte hoeveelheid monster dient voldoende te zijn voor een periode van 10 jaar.

De eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van het controlemonster zijn gelijk aan die van de monsters, dus voor stikstof 4% en voor fosfor 6%.

Het opstellen van de controlekaart is gelijk aan het opstellen van de controlekaart voor eerstelijns controles (zie § 6.2.1.)

§

6.3.2

Onbeheerste kwaliteit

De resultaten worden beoordeeld door een persoon die onafhankelijk is van de uitvoerende medewerkers.

Van onbeheerste kwaliteit (‘out of control’) is sprake in de volgende gevallen:

  • de duplobepaling van het controlemonster niet voldoet aan de herhaalbaarheidseis;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster de ±3s-grens overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster tweemaal achter elkaar de 2s-grens aan dezelfde kant van het gemiddelde overschrijdt;

  • het gemiddelde van de duplobepaling van het controlemonster 9 maal achter elkaar eenzijdig het gemiddelde overschrijdt.

Wanneer sprake is van onbeheerste kwaliteit moet het laboratorium een onderzoek instellen naar de oorzaak. In het geval sprake is van niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis, dan dient het tweedelijnscontrolemonster in een volgende serie opnieuw geanalyseerd te worden. De conclusies betreffende het onderzoek worden vermeld bij de kwaliteitscontrolekaart.

Jaarlijks worden de resultaten van de tweedelijnscontrole intern geëvalueerd en vastgelegd.

§

6.3.3

Procedurele aspecten

Voor de tweedelijnscontrole dienen de volgende procedurele aspecten in een apart document of in het kwaliteitssysteem van het laboratorium te zijn opgenomen:

  • In bewerking nemen van de tweedelijnscontrolemonsters.

  • Verwerking en beoordeling van ontvangen resultaten.

  • Gang van zaken bij afwijkingen.

  • Jaarlijkse beoordeling.

  • Archivering van resultaten.

  • Verantwoordelijkheden van de betrokken functionarissen.

§

6.4

Derdelijnscontrole

Het doel van de derdelijnscontrole is het continu borgen van de analytische kwaliteit van de laboratoria voor de bepaling van stikstof en fosfaat volgens AP05.

De derdelijnscontrole bestaat uit steekproeven.

§

6.4.1

Steekproef

§

6.4.1.1

Procedurele aspecten

Een aantal keren per jaar worden op het laboratorium reeds geanalyseerde monsters aselect verzameld ten behoeve van heranalyse door het RIKILT, Wageningen UR. Het aantal te verzamelen monsters bedraagt per laboratorium en per keer 30 tot 40. Dit gebeurt indien daar aanleiding toe bestaat onaangekondigd.

Het RIKILT bepaalt van elk monster in willekeurige volgorde het stikstof- en fosfaatgehalte volgens de referentiemethoden. Het laboratorium is verplicht vastgelegde stikstof- en fosfaatgehalten van desbetreffende monsters aan RIKILT beschikbaar te stellen, evenals aanvullende gegevens die nodig zijn om de analyseresultaten te kunnen vergelijken zoals eventuele (droog)factoren.

§

6.4.1.2

Evaluatie van steekproefresultaten

De resultaten worden door het RIKILT als volgt geëvalueerd.

Voor elk monster wordt voor stikstof en fosfaat het verschil berekend tussen het 10log getransformeerde meetresultaat van het laboratorium en het 10log getransformeerde meetresultaat van het RIKILT.

Vervolgens wordt per laboratorium de mediaan van deze verschillen berekend. Hierbij worden resultaten die beneden de rapportagegrens liggen weggelaten. De medianen van de verschillende laboratoria worden uitgezet in een controlekaart met de eerder berekende medianen uit acht vorige steekproeven inclusief de daaruit berekende ±2s- en ±3s-grenzen.

De ±2s en ±3s grenzen worden berekend op basis van de oude medianen uit acht vorige steekproeven door een variantie analyse uit te voeren, waarbij de medianen worden gebruikt als responsvariabelen en de factoren ‘laboratorium’ en ‘periode’ als random factoren in het model worden opgenomen. Bij deze berekening van grenzen worden medianen uit eerdere steekproeven die niet aan de normen voldeden (zie hierna) uitgesloten. De standaardafwijking s wordt berekend als de wortel van de som van s2lab en s2rest, waarbij s2lab de geschatte variantie-component voor de factor ‘laboratorium’ is en s2rest de geschatte rest-variantie-component betreft.

De procentuele±2s en ±3s-grenzen worden berekend door eerst de standaardafwijking s te transformeren volgens:

S%=100*(10±s–1)

en vervolgens respectievelijk te vermenigvuldigen met een factor ±2, en ±3.

Een laboratorium voldoet niet aan de norm als:

  • De berekende mediaan boven 3s of beneden -3s uitkomt.

  • De berekende mediaan en die van de periode ervoor beide boven 2s of beide beneden -2s liggen.

Hoofdstuk

7

Rapportage van resultaten

§

7.1

Uitdrukking van meetresultaten

De meetresultaten dienen te allen tijde te worden berekend op productbasis. Vaste mest wordt met de droogfactor die bepaald is bij de voorbehandeling volgens NEN 7431 omgerekend naar product.

Het resultaat van fosfor moet worden uitgedrukt op oxide basis, de omrekeningsfactor hiervoor is:

Fosfor (P) naar fosforpentoxide (P2O5): 2,29.

Fosforpentoxide (P2O5) wordt in de praktijk en de mestwetgeving aangeduid met fosfaat.

De meetresultaten voor stikstof en fosfaat worden bij een gehalte <10 g/kg afgerond op 2 decimalen, bij een gehalte ≥10 g/kg op 1 decimaal, en bij een gehalte ≥100 g/kg op 0 decimaal.

De berekende hoeveelheden fosfaat en stikstof – gebaseerd op het gehalte maal de vrachtomvang – wordt uitgedrukt in kilogrammen en afgerond op hele getallen.

§

7.2

Analyserapport

Het analyserapport moet voldoen aan de volgende algemene voorwaarden:

  • de meetresultaten worden te allen tijde afgerond gerapporteerd;

  • de meetresultaten onder de rapportagegrens worden aangegeven met het ‘kleiner dan’ teken met de rapportagegrens;

  • indien een verrichting wordt uitbesteed, dient te worden aangegeven naar welke instelling is uitbesteed; deze instelling moet altijd voor de desbetreffende verrichting zijn geaccrediteerd volgens AP05 en dient te zijn aangewezen door de minister.

Het analyserapport dient minimaal de volgende gegevens te bevatten:

  • A.

    Bemonstering per vracht

    • Ontvangstdatum van het monster

    • Laboratoriumnummer

    • rVDM-nummer(s) en de datum(data) van de laadmelding

    • Nettogewicht van de vracht

    • Nettogewicht van het monster

    • Laboratoriumresultaat fosfaat

    • Laboratoriumresultaat stikstof

    • Vermelding van het niet voldoen aan de herhaalbaarheidseis

    • Berekende hoeveelheid fosfaat van de vracht

    • Berekende hoeveelheid stikstof van de vracht

    • Het nummer van de monsternemende organisatie

Onderdeel

B

Bijzondere situaties analyseproces

Indien u onderstaande situatie vaststelt tijdens het analyseproces, moet u deze melden.

Hiervoor gelden de volgende codes:

GM: Geen Monster ontvangen

GL: Gegevens Leverancier incompleet

GA: Gegevens Afnemer incompleet

VN: Verpakking beschadigd, analyse Niet uitgevoerd

VW: Verpakking beschadigd, analyse Wel uitgevoerd

MV: Monster Verloren gegaan

NA: Monster Niet Analyseerbaar

AM: Analyse Mislukt

FM: Foutief Mengmonster gemaakt

§

7.3

Heranalyse

Analysemonsters moeten bewaard worden tot het verstrijken va de eindtermijn voor het doen van een heranalyse. Producenten en afnemers van de mest kunnen tot tien dagen na verzending van het analyserapport bij het laboratorium een verzoek indienen om heranalyse(s) uit te voeren. Dit verzoek moet schriftelijk via de vervoerder worden ingediend. Heranalyse is slechts één maal mogelijk en vindt in hetzelfde laboratorium plaats als waar het monster voor analyse is aangeboden.

Heranalyse vindt plaats in duplo onder herhaalbaarheidscondities, op het gekoeld bewaarde analysemonster, binnen 21 dagen na de eerste verslaglegging.

De duploresultaten van de heranalyse dienen te voldoen aan de eisen voor de herhaalbaarheid, bedoeld in §6.1. Voldoet een monster niet aan deze eisen dan wordt de analyse opnieuw uitgevoerd in duplo. Voldoet het monster bij herhaling wel aan de gestelde eisen dan wordt het gemiddelde berekend van de laatste 2 meetresultaten. De eerder gevonden duploresultaten worden dan verworpen.

Voldoet het monster bij herhaling wederom niet aan de gestelde herhaalbaarheidseisen dan wordt het gemiddelde berekend van de twee middelste meetresultaten van de vier meetresultaten. Bij de eventuele rapportage wordt hiervan melding gemaakt.

Indien het gemiddelde meetresultaat van de heranalyse voor stikstof en fosfor niet meer dan 6,4% resp. 9,8% afwijkt van het resultaat de eerste analyse, is er sprake van een bevestiging van het resultaat voor het hoge concentratie concentratieniveau (zie hoofdstuk 6). Wanneer de gemeten gehaltes gemiddeld lager zijn dan 2,5 g/kg stikstof of 0,5 g/kg fosfor (het lage concentratie niveau) dan is er sprake van een bevestiging van het resultaat wanneer het verschil niet meer dan 0,16 en 0,05 g/kg bedraagt.

De aanvrager van de heranalyse ontvangt in dat geval van het laboratorium bericht van de bevestiging waarbij aangegeven wordt dat het eerder gerapporteerde resultaat onverkort van toepassing blijft.

Wanneer de analyseresultaten niet worden bevestigd, wordt door het laboratorium een gewijzigd analyserapport verzonden aan de leverancier, vervoerder en afnemer van de vracht of partij mest en daarmee vervalt het eerste analyseresultaat. Op het analyserapport wordt aangegeven dat het een heranalyse betreft.

§

7.4

Rapportage aan de minister

Periodiek moet het laboratorium in ieder geval de volgende gegevens aan de minister rapporteren:

  • Bemonstering per vracht

    • rVDM-nummer

    • Gewicht van het monster

    • Analyseresultaten

    • Heranalyse ja/nee

    • Nummer(s) gehele monsterverpakking

    • Mestcode

    • Analysedatum

    • Onderzoeksnummer

    • Het nummer van de monsternemende organisatie

Hoofdstuk

8

Archivering van gegevens

De meetgegevens van het laboratorium dienen gedurende minimaal 5 jaar te worden gearchiveerd en wel zodanig dat de meetresultaten kunnen worden geherinterpreteerd en snel en handzaam terugvindbaar zijn. Dit geldt ook voor de validatiegegevens en de analyserapporten.

Het is toegestaan de meetgegevens elektronisch op te slaan vermits voldaan wordt aan de relevante eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17025.

Hoofdstuk

9

Controle op naleving

De steeksproefgewijze controle op de naleving van de eisen van AP05 wordt uitgevoerd door de Raad voor Accreditatie. De Raad voor Accreditatie oordeelt naar bevinden. Als richtlijn wordt aangehouden dat een laboratorium haar accreditatie status verliest wanneer het voor een periode van 2 jaar niet aan de eisen voor de ringonderzoeken en/of de steekproeven voldoet. In geval van een schorsing of intrekking van de accreditatie zal dit door de Raad voor Accreditatie worden gemeld aan de minister. Indien de accreditatie is ingetrokken, mag een laboratorium geen analyses van stikstof en fosfaat in dierlijke mest meer uitvoeren.

Aansluitend op deze controlerende taak van de Raad voor Accreditatie ziet de NVWA toe op naleving van AP05 en op artikel 80 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.

De resultaten van de ringtesten zullen door de uitvoerende instantie of instanties aan de minister gerapporteerd worden. Mochten de resultaten van de ringtesten aanleiding geven tot vragen betreffende de kwaliteit van een laboratorium dan zal op verzoek van de minister de ringtest gedecodeerd worden. Indien gewenst kan de minister de RvA opdracht geven een extra onderzoek in te stellen.

De RvA zal in een jaarlijkse geanonimiseerde rapportage aan de minister haar bevindingen weergeven. Tevens zullen de branchebreed waargenomen afwijkingen/tekortkomingen worden behandeld. Hiermee kunnen mogelijke knelpunten die zich in de praktijk voordoen worden opgespoord en zo nodig worden aangepast in het accreditatieprogramma.

Hoofdstuk

10

Literatuur

NEN 7430: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door homogeniseren. Drijfmest.

NEN 7431: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling door mengen, drogen en malen. Stapelbare mest

NEN 7433: Dierlijke mest en mestproducten. Monstervoorbehandeling voor de bepaling van stikstof, fosfor en kalium. Ontsluiting met zwavelzuur, waterstofperoxyde en kopersulfaat.

NEN 7434: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan stikstof in destruaten.

NEN 7435: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan fosfor in destruaten.

NEN 7437: Dierlijke mest en mestproducten. Bepaling van het gehalte aan totaal stikstof.

Opzet van ringonderzoeken en interpretatie van resultaten, R94.012 (3de versie), Kwaliteitsdienst Landbouwkundige Laboratoria, TNO voeding.

Eindrapportage bemonstering en analyse van dierlijke mest, Projectgroep Bemonstering en Analyse, april 1995.

Bijlage

I

Forfaitaire mineralengehalten in dierlijke mest en mestcodes

Tabel I behorende bij de artikelen 54, 62, 63, 64, 66, 67, 68, 69 en 69c

Rundvee

vaste mest

10

6,4

3,2

drijfmest behalve van vleeskalveren

14

4,0

1,5

filtraat na mestscheiding

11

4,0

1,3

gier

12

4,0

0,2

koek na mestscheiding

13

9,2

9,2

bewerkte kalvergier

17

4,2

5,0

vleeskalveren, wit vlees

18

3,2

1,2

vleeskalveren, rosévlees

19

5,5

2,2

Kalkoenen

mest, alle systemen

23

30,1

22,9

Kippen

drijfmest

30

9,9

6,2

deeppitstal, kanalenstal

31

24,3

22,1

mestband

32

26,0

20,9

mestband + nadroog

33

32,6

26,3

geheel of gedeeltelijk strooiselstal (incl. volièrestal/scharrelstal)

35

26,8

24,9

Vleeskuikens en parelhoenders

mest, alle systemen

39

31,3

15,4

Varkens

vaste mest

40

8,1

8,0

drijfmest fokzeugen, incl. biggen, opfokzeugen/-beren, dekberen

46

3,8

2,4

filtraat na mestscheiding

41

6,8

1,6

gier

42

2,0

0,9

koek na mestscheiding

43

11,0

17,8

drijfmest vleesvarkens

50

6,4

3,8

Schapen

mest, alle systemen

56

8,5

4,7

Geiten

drijfmest

60

4,8

2,5

vaste mest

61

9,1

4,8

Nertsen

vaste mest

75

27,7

45,7

drijfmest

76

7,9

3,1

Eenden

vaste mest

80

9,7

9,4

drijfmest

81

5,8

3,8

Konijnen

vaste mest

90

11,3

11,7

drijfmest met ds < 2,5%

91

0,81

0,14

drijfmest

92

4,4

3,0

Paarden

vaste mest

25

4,8

2,5

Ezels

vaste mest

26

5,0

3,0

Pony’s

vaste mest

27

4,7

3,2

Herten

vaste mest

95

7,1

5,3

Waterbuffels

mest, alle systemen

96

4,1

2,1

Knobbelgans

vaste mest

97

8,9

8,1

Grauwe gans

vaste mest

98

8,9

8,1

Fazanten en patrijzen

vaste mest

99

32,6

17,7

Struisvogels, emoes en nandoes

vaste mest

100

23,1

18,7

Vleesduif

vaste mest

101

23,1

18,7

Bruine rat

vaste mest

102

11,9

11,7

Tamme muis

vaste mest

103

11,9

11,7

Cavia

vaste mest

104

11,9

11,7

Goudhamster

vaste mest

105

11,9

11,7

Gerbil

vaste mest

106

11,9

11,7

Tabel II behorende bij artikel 69

Paardenmest

25

4,8

2,5

Fase 1 substraat

107

5,5

3,1

Fase 3 substraat*

109

8,0

4,4

Champost

110

7,0

3,9

Gescheiden champost**

117

7,1

4,1

* Fase 3 substraat is het product dat van het compostbedrijf wordt vervoerd naar de champignonkwekerij.

** champost is het product dat van de champignonkweker wordt afgevoerd.

Tabel III behorende bij de artikelen 35d, 35f en 81

Mineralenconcentraatxiii

120

6,4

0,3

xiii mineralenconcentraat dat is geproduceerd door een overeenkomstig artikel 35b aangewezen producent en dat wordt vervoerd naar een in artikel 35f, eerste lid, bedoelde landbouwer.

Tabel IV betreffende mestcodes, behorende bij artikel 54

Compost

111

Kunstmest

115

Overige mestsoorten

116

bijlage

Ia

behorende bij artikel 92b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

A. Protocol analyse gehalten stikstof, fosfaat en drogestof zuiveringsslib en compost

1. Droge stof

CSS 99022 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of dry matter – Gravimetric method. (www.ecn.nl/horizontal).

2. Stikstof (N)

CSS 99020 Soil, sludge and treated biowaste – Determination of total nitrogen – Dry combustion method. (www.ecn.nl/horizontal).

3. Fosfaat (P2O5)

Total phosphorous in soil, biowaste and sewage sludge (www.ecn.nl/horizontal).

B. Berekening twaalf-maandsgemiddelde stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte in zuiveringsslib en compost

Wanneer in één maand één monster wordt aangeboden ten behoeve van het twaalf-maandsgemiddelde, wordt de berekening van het twaalf-maandsgemiddelde gemaakt op basis van het analyseresultaat van dit monster.

Wanneer in één maand meerdere monsters worden aangeboden ten behoeve van het twaalf-maandsgemiddelde, wordt eerst het gemiddelde analyseresultaat van die maand berekend op basis van de analyseresultaten van die monsters. Vervolgens wordt de berekening van het twaalf-maansgemiddelde gemaakt op basis van de het gemiddelde analyseresultaat van die maand.

Door het aldus verkregen analyseresultaat (fosfaatgehalte en stikstofgehalte en drogestofgehalte afzonderlijk) toe te voegen aan de som van de analyseresultaten van de voorgaande maanden (maximaal 11) en deze som te delen door het totale aantal maanden (maximaal 12), wordt het nieuwe twaalf-maandsgemiddelde berekend.

Bijlage

J

behorende bij de artikelen 97, 100 en 101 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Snijmaïs

16,1

44,6

11,3

4,5

4,0

1,6

Maïskolvenschroot

7,8

14,0

14,4

5,7

7,6

3,0

Corncob

mix (100% spil)

7,9

15,0

15,5

6,9

8,1

3,6

Corncob

mix (25% spil)

7,9

12,4

15,0

6,9

9,5

4,3

Korrelmaïs

7,9

9,1

12,2

5,5

10,5

4,8

Gehele plant silage

8,8

10,5

17,6

6,9

5,7

2,2

Tarwe

7,6

8,8

20,9

7,5

17,9

6,4

Erwten

5,5

6,5

37,5

9,8

32,5

8,5

Gerst

5,9

6,8

18,5

8,2

13,9

7,1

Aardappelen (vers)

9,9

49,1

16,8

4,6

3,4

0,9

Aardappelen (kuil)

*

*

10,4

4,6

3,3

1,5

Appelen

*

*

4,2

1,6

0,7

0,3

Graanstro (rogge)

3,6

4,3

4,6

2,3

3,9

1,9

Graanstro (tarwe)

3,5

4,1

6,6

2,1

5,8

1,8

Grashooi

*

*

21,1

6,2

17,8

5,2

Graskuil

*

*

27,9

9,4

12,4

4,2

Graszaad

stro

*

*

9,9

4,4

8,5

3,7

Rogge

3,3

3,8

15,5

8,2

16

7,1

Uien

6,0

51,0

21,6

6,9

2,5

0,8

Voederbieten

15,5

100,0

12,5

4,6

1,7

0,6

Witlof

wortelen

**

**

8,2

5,7

1,2

0,9

kaaswei

37,0

24,4

1,3

0,9

Bijlage

K

behorende bij artikel 98

I. Protocol vaststelling gehalten vochtrijke voedermiddelen

1. Algemeen

In artikel 98 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet staat dat de ondernemer, in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd, het gehalte aan stikstof, fosfaat en droge stof baseert op:

  • resultaten van bemonstering en analyse van voedermiddelen en voeders, of

  • wat betreft mengvoeders: op berekeningen, uitgaande van bekende gehalten van de in het mengvoeders verwerkte voedermiddelen.

2. Doel

Dit protocol vermeldt voor vochtrijke voedermiddelen (> 14% vocht) de uitgangspunten die gelden voor de vaststelling van de te vermelden gehalten en voor de minimumfrequentie van analytisch onderzoek. Tevens wordt aangegeven hoe de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd het gehalte moet vaststellen en welke minimumfrequentie van onderzoek hij moet hanteren.

3. Uitgangspunten

Het uitgangspunt is dat de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd per gehalte met een voortschrijdend gemiddeld gehalte werkt. Dit gemiddelde gehalte wordt berekend per product per locatie (Dit betekent dat een product, afkomstig van 1 leverancier maar geleverd vanaf meerdere locaties, per locatie beschouwd moet worden. Zie echter ook 4.1.4 en 4.1.5) uit een aantal waarnemingen. Hij stelt hiertoe eerst het gemiddelde gehalte vast (aanvangsgemiddelde). Vervolgens onderhoudt hij dit gemiddelde gehalte door regelmatig monsters te (laten) analyseren en de analyseresultaten toe te voegen aan de gegevens, die nodig zijn om de gemiddelde gehalten te berekenen. De oudste gegevens worden telkens verwijderd (voorschrijdend gemiddelde).

De analysefrequentie hangt af van:

  • het gehalte aan ruw eiwit en fosfor, en

  • de variatie in het gehalte aan droge stof resp. ruw eiwit en fosfor in de droge stof.

4. Werkwijze

4.1. Definiëring van een voedermiddel: vaststelling van het gemiddelde gehalte (als beginwaarde).

4.1.1. De ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd definieert zijn product(en) en legt dit vast. Belangrijk zijn uiteraard de voor de controle op de gebruiksnormen belangrijke parameters vocht/ds, ruw eiwit en fosfor. Van deze gehalten stelt de ondernemer de gemiddelde waarde en de standaarddeviatie (sd) vast.

Nieuw product

4.1.2. Voor een nieuw product gebeurt dit als volgt:

4.1.2.1. Het gemiddelde gehalte en de sd voor vocht/ds, ruw eiwit en fosfor berekent de ondernemer op basis van minimaal 5 analyse-uitslagen, verkregen in de eerste 3 maanden.

4.1.2.2. Gedurende de daarop volgende 6 maanden onderzoekt de ondernemer nogmaals minimaal 5 monsters van het product op vocht/ds, ruw eiwit en fosfor.

4.1.2.3. Deze gegevens voegt hij toe aan de dataset, verkregen bij 4.1.2.1. Hij berekent opnieuw op basis van minimaal 10 analyse-uitslagen het gemiddelde gehalte en de sd voor vocht/ds, ruw eiwit en fosfor.

4.1.2.4. Daarna volgt hij dit protocol vanaf 4.2.

Bestaand product

4.1.3. Van een bestaand product (d.w.z. reeds langer op de markt) berekent de ondernemer op basis van de meest recente 10 analyse-uitslagen het gemiddelde gehalte en de sd

voor ds/vocht, ruw eiwit en fosfor. Daarna volgt hij dit protocol vanaf 4.2.

Opmerkingen

4.1.4. Uitgangspunt is definiëring per product per locatie, tenzij de ondernemer kan aantonen dat er geen verschil is tussen eenzelfde product van diverse locaties.

4.1.5. De ondernemer dient 1 keer per 3 jaar aan te tonen dat er geen sprake is van een verschil tussen een zelfde product van diverse locaties. Er is geen verschil tussen een zelfde product van meerdere locaties indien het verschil (berekend uit minimaal 5 analyse-uitslagen) tussen de gemiddelde waarden kleiner is dan de helft van de toegestane afwijking (tolerantie), die is vastgelegd in het onderdeel III van deze bijlage.

4.2. Vaststelling van de analysefrequentie t.b.v. onderhoud van het gemiddelde gehalte (voortschrijdend gemiddelde)

Onderhoud t.b.v. voortschrijdend gemiddelde gehalte

4.2.1. Nadat de onderneming volgens de onder 4.1 beschreven werkwijze per product per locatie het gemiddelde gehalte en de sd voor ds/vocht, ruw eiwit en fosfor heeft vastgesteld, dient hij dit gemiddelde gehalte te onderhouden. Hij volgt daartoe de hieronder beschreven werkwijze.

4.2.2. Het bedrijf stelt op basis van de sd en de tolerantie met behulp van figuur 1 vast hoeveel monsteronderzoek in de komende 12 maanden noodzakelijk zijn om het gemiddelde gehalte te kunnen onderhouden. (De in deze figuur genoemde frequenties voor jaarlijks monsteronderzoek zijn vastgesteld op basis van een 95% betrouwbaarheidsinterval, dwz de kans is 95% dat de afwijking van het werkelijke gemiddelde van het product t.o.v. het berekende gemiddelde binnen de toleranties valt.) Het minimale aantal analyse-uitslagen is 6 per jaar.

4.2.3. De benodigde aantallen legt de onderneming vast in een bedrijfsintern monsteronderzoeksprogramma. De monsters worden verspreid over deze 12 maanden genomen en onderzocht.

4.2.4. Na elk monsteronderzoek stelt de onderneming uiterlijk binnen 2 weken opnieuw het gemiddelde gehalte vast. Hij doet dit op basis van de meest recente 10 waarnemingen. Dit gemiddelde gehalte hanteert het bedrijf vervolgens t.b.v. de administratie en -⁠etikettering.

4.2.5. Na afloop van de periode van 12 maanden stelt de onderneming opnieuw vast hoeveel monsters voor de komende 12 maanden onderzocht moeten worden om het gemiddelde gehalte te onderhouden. Hij gaat hierbij uit van de meest recente 10 waarnemingen en volgt werkwijze vanaf 4.2.1.

Producten met een gering gehalte aan ruw eiwit en fosfor

4.2.6. Voor producten met minder dan 75 gram ruw eiwit per kg droge stof mag de onderneming ook het gemiddelde gehalte onderhouden door per periode van 12 maanden minimaal 6 monsters te onderzoeken. Daarbij neemt het bedrijf 4.2.3 en 4.2.4 in acht.

4.2.7. Voor producten met minder dan 2 gram fosfor per kg droge stof mag de onderneming ook het gemiddelde gehalte onderhouden door per periode van 12 maanden minimaal 6 monsters te onderzoeken. Daarbij neemt het bedrijf 4.2.3 en 4.2.4 in acht.

Opmerkingen m.b.t. producten die niet gedurende het hele jaar beschikbaar komen

  • De onderneming onderzoekt minimaal 5 monsters op de relevante kenmerken (=ds/vocht, ruw eiwit en fosfor) en berekent het gemiddelde en standaarddeviatie van deze kenmerken.

  • Vervolgens onderzoek de onderneming minimaal 1 maal per maand een monster op de onder het eerste bolletje genoemde kenmerken wanneer het product < 6 maanden per jaar beschikbaar komt.

  • Voor het overige werkt de onderneming zoveel mogelijk volgens de richtlijnen die in dit protocol zijn genoemd.

Opmerkingen m.b.t. ruwvoer en enkelvoudig diervoer

– Gehalten van producten die vermeld worden in tabel J (gehaltes in ruwvoer en enkelvoudig diervoer) kunnen worden overgenomen.

4.2.8. Voor de bepaling van het stikstofgehalte dient het gehalte aan ruw eiwit gedeeld te worden door 6,25 en voor bepaling van het fosfaatgehalte dient het gehalte fosfor vermenigvuldigd te worden met 2,29 kg.

4.3. Vaststelling van het benodigd aantal analyses voor onderhoud van het voortschrijdend gemiddelde gehalte

Analysegegevens van een product vertonen een zekere spreiding. Wanneer we een gemiddelde berekenen uit de afzonderlijke analysegegevens zal ook aangegeven moeten worden hoe groot de spreiding is. Dit kan het beste met de standaarddeviatie (sd) gebeuren: sd = het totaal van de afwijkingen/(n-1).

Ook het gemiddelde van een reeks analyses kent een zekere spreiding die de betrouwbaarheid bepaalt. Een manier om de betrouwbaarheid van het gemiddelde te definiëren is het geven van een betrouwbaarheidsinterval. Deze is gelijk aan het berekende gemiddelde ± t*sd/√n, waarbij t de waarde is uit de t-tabel bij een bepaalde kanswaarde (bijvoorbeeld 95%) en n het aantal analyses. Het betrouwbaarheidsinterval is dus afhankelijk van het aantal analyses dat gebruikt is voor het berekenen van het gemiddelde: hoe groter het aantal waarnemingen hoe groter de betrouwbaarheid.

Omgekeerd kan uit dezelfde formule berekend worden hoeveel analyses nodig zijn bij een gewenst betrouwbaarheidsinterval. Bijvoorbeeld om met een zekerheid van 95% te kunnen zeggen of het werkelijke gemiddelde en het opgegeven gemiddelde niet meer verschillen van elkaar dan de in onderdeel IV bepaalde tolerantie (maximaal toelaatbare afwijking). In de onderstaande grafiek is de relatie weergegeven tussen het aantal analyses (n) en het quotiënt sd/tolerantie. Wanneer de sd van een product is vastgesteld en de tolerantie is bekend, kan via de curve op de Y-as het benodigde aantal analyses worden opgezocht.

II. Protocol bemonstering vochtrijke diervoeders

1. Algemeen

1.1. Dit protocol richt zich op de bemonstering van vloeibare voeders en van steekvaste producten met een vochtgehalte van meer dan 14%. De diervoederleverancier dient de eisen en voorwaarden uit dit protocol minimaal te hanteren als zij in het kader van de hoeveelheidsbepalingen van stikstof en fosfaat monsters neemt van voedermiddelen met meer dan 14% vocht om de gehalten aan stikstof, fosfaat, droge stof, ruw eiwit en fosfor vast te stellen.

1.2. De onderneming moet de eisen en voorwaarden uit dit protocol verwerken in een eigen bemonsteringsprotocol.

2. Doel

2.1. Doel van monstername is het verkrijgen van een zo goed mogelijk representatief monster, overeenkomend met de gemiddelde samenstelling van de hele partij. De samenstelling van het product bij het afleveren aan de veehouder is hierbij het referentiepunt.

3. Plaats bemonstering

3.1. Het monster wordt genomen tijdens het laden van de (vracht)auto voor aflevering aan één veehouder. Daarbij gelden de volgende aandachtspunten:

  • Er is geen restlading meer in de vrachtauto aanwezig.

  • Na het laden wordt het product zo snel mogelijk en rechtstreeks afgeleverd bij de veehouder. De tijdsperiode tussen bemonstering en aflevering mag langer zijn indien het bedrijf ten genoegen van de Minister aantoont dat deze langere tijdsperiode geen invloed heeft op de te meten gehalten.

  • Na het bemonsteren vindt er geen bijlading meer plaats.

  • Sommige producten zakken sterk uit, onder meer afhankelijk van de tijd gedurende welke het product in de opslagtank is opgeslagen. Andere producten bevatten lichtere fracties (vetten, vezels, etc.) die gaan opdrijven. Het is gewenst dat in voorkomende gevallen voorafgaand en tijdens het beladen geroerd wordt om een goed representatief monster te nemen.

3.2. Niet in alle gevallen kan tijdens het laden een representatief monster worden genomen (bijvoorbeeld bij stapelbare producten). In voorkomende gevallen mag dan bij het bedrijf waaraan geleverd wordt de partij worden bemonsterd tijdens of direct na het lossen. Het monster dient uiteraard betrekking te hebben op de afgeleverde partij.

3.3. In het onder 1.2 vereiste eigen bemonsteringsprotocol dient per product aangegeven te zijn, waar de bemonstering plaatsvindt.

4. Monsternameprocedure

4.1. Algemeen

4.1.1. De bemonstering wordt uitgevoerd door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd of namens de ondernemer door een gemachtigd monsternemer (zie punt 5).

4.1.2. Het monster wordt genomen door een aantal ondermonsters te verzamelen, hiervan een zgn. verzamelmonster te maken en hieruit eindmonsters te bereiden.

4.1.3. De monsternemer werkt met schoon materiaal zodat er geen beïnvloeding van de te meten parameters kan plaatsvinden.

4.2. Het nemen van de ondermonsters

4.2.1. Tijdens het laden van de auto neemt de monsternemer met vaste tussenpozen een ondermonster.

4.2.2. De monsternemer neemt minimaal 5 ondermonsters. De tussentijd tussen 2 opeenvolgende te nemen ondermonsters wordt berekend door de totale laadtijd te delen door het aantal te nemen ondermonsters + 1. Het eerste ondermonster neemt de monsternemer kort nadat begonnen is met laden. Er wordt doorgegaan met het verzamelen van ondermonsters totdat de auto geladen is.

4.2.3. Indien het een homogeen product betreft kan volstaan worden met minder ondermonsters. Het bedrijf dient zelf door middel van analytisch onderzoek ten genoegen van de Minister aan te tonen dat het product zodanig homogeen is dat minder ondermonsters voldoende zijn voor het verkrijgen van een representatief verzamel- en eindmonster.

4.2.4. Indien de monsternemer de ondermonsters via een aftapkraan neemt die in de te lossen stroom is gemonteerd, dient deze kraan groot genoeg te zijn om ‘uitzeven’ van eventuele vaste bestanddelen uit het product te voorkomen (b.v. ½'' of ¾'' kogelkraan).

4.2.5. Indien een steekvast product wordt bemonsterd, dienen de ondermonsters te worden genomen op verschillende plekken verspreid over de partij. Een ondermonster is hierbij een hoeveelheid product, die op een bepaald punt uit de partij wordt genomen.

4.2.6. De ondermonsters worden (allemaal even groot; minimaal een halve liter) genomen d.m.v. een kunststof monsterpot o.i.d. Deze monsterpot wordt iedere keer na het nemen van een ondermonster geleegd in een schoon verzamelvat (emmer, vat, bak o.i.d.).

4.2.7. Ook kan – naar analogie van het bemonsteren van mest – gebruik worden gemaakt van speciale apparatuur waarmee tijdens het laden regelmatig ondermonsters genomen kunnen worden.

4.3. Het verzamelmonster en het eindmonster

4.3.1. Het verzamelmonster bestaat uit alle ondermonsters.

4.3.2. Het verzamelmonster wordt in het verzamelvat goed gemengd (homogeniseren) waarna één of meerdere eindmonsters uit de emmer geschept worden. Een eindmonster is minimaal 0,5 liter resp. 0,5 kg groot.

4.4. Labelgegevens

4.4.1. Elk eindmonster wordt voorzien van een label waarop minimaal staat vermeld

  • Naam van het product/voer + evt. code

  • Datum + tijdstip van bemonstering

  • Kenteken vrachtauto

  • Plaats bemonstering

  • (Eventueel een monstercode)

  • Naam en paraaf monsternemer

4.4.2. De label wordt op een deugdelijk wijze aan de pot gehecht.

4.4.3. Bovenstaande vermeldingen mogen ook (gedeeltelijk) vervangen worden door andere vermeldingen, mits deze eenduidig kunnen leiden naar bovengenoemde gegevens.

4.5. Verzending

4.5.1. De ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd stuurt minimaal 1 monster voor onderzoek naar het laboratorium. Een tweede monster kan voor eigen doeleinden worden bewaard. Het laboratorium moet voldoen aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 of een hieraan gelijkwaardige norm.

4.5.2. Het eindmonster wordt binnen 24 uur afgeleverd op het laboratorium. Dit laboratorium vriest het monster direct in of droogt het monster direct voor. Indien dit niet mogelijk is, vriest de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd het monster direct in. Het monster wordt vervolgens in bevroren toestand afgeleverd op het laboratorium. Dit laboratorium vriest het monster direct in of droogt het monster direct voor.

4.5.3. Indien de gehalten aan droge stof, ruw eiwit en fosfor in het product niet veranderen tijdens het bewaren, mag het bedrijf afwijken van bovengenoemde voorwaarde. Het bedrijf dient wel ten genoegen van de Minister aan te tonen dat dit zo is. Het eindmonster dient binnen 1 week op het laboratorium te worden afgeleverd. Dit laboratorium vriest het monster direct in of droogt het monster direct voor.

4.6. Monsteradministratie

4.6.1. Van elk monster worden de volgende gegevens vastgelegd

  • Naam van het product/voer + evt. code

  • Datum en tijdstip bemonstering

  • Naam monsternemer

  • Plaats bemonstering

  • Kenteken vrachtauto

  • Eventuele overige identificatiegegevens

  • Naam van leverancier

  • Naam van de afnemer van de partij

  • Partijgrootte

  • De analyse-uitslagen, uitgedrukt in het product en de droge stof in g/kg

  • Overige van belang zijnde gegevens en bijzonderheden.

Deze gegevens mogen op verschillende plaatsen geadministreerd en bewaard worden, mits de traceerbaarheid van de gegevens gewaarborgd is.

5. machtiging als monsternemers

Iemand die werkzaam is bij een onderneming in het kader waarvan diervoeders worden afgeleverd, moet om als monsternemer in het kader van het protocol Bemonstering vochtrijke voedermiddelen te kunnen optreden, daartoe door een bevoegde functionaris van de desbetreffende onderneming, schriftelijk zijn gemachtigd. De ondernemer bewaart de machtiging op de onderneming gedurende 5 jaar na afloop van het kalenderjaar, waarin de gemachtigde monsternemer zijn werkzaamheden heeft beëindigd.

III. Toleranties

De in deze bijlage opgenomen toleranties betreft het maximale acceptabele verschil tussen het vastgestelde gehalte enerzijds, en het geanalyseerd gehalte anderzijds.

1.1. Diervoeders met meer dan 14 % vocht

1.1.1. voor fosfor:

0,60% absoluut voor gehalten van meer dan 6%;

10,00% relatief voor gehalten van 1 tot 6%;

0,10% absoluut voor gehalten kleiner dan 1%;

1.1.2. voor ruw eiwit:

1,80% absoluut voor gehalten hoger dan 20%;

9,00% relatief voor gehalten van 10 tot 20%;

0,90% absoluut voor gehalten kleiner dan 10%.

1.2. Te hanteren tolerantie bij nader onderzoek en meerdere monsters:

Wanneer bij nader onderzoek door de controle-instantie meerdere monsters worden genomen om te controleren of de juiste vermelding van fosfor respectievelijk ruw eiwit heeft plaatsgevonden kan in de keuring met de volgende tolerantie worden gewerkt:

Bij n monsters kan de tolerantie, genoemd in punt 1.1 en 1.2 worden gedeeld door √n, bij n>5 mag de tolerantie worden gedeeld door maximaal √5.

Voorts dient de monstername uitgevoerd te worden binnen eenzelfde toepassingsgebied waarvoor een tolerantie, als genoemd in punt 1.1 en 1.2 is vastgesteld.

Bijlage

L

bij de artikelen 27b en 103a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Sectie 1 bepaling bemonsteringspunten

Indien voor de bemonstering van een perceel, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, gebruik gemaakt wordt van de gestratificeerde aselecte steekproefmethode, dienen de volgende stappen te worden uitgevoerd.

Gestratificeerde aselecte steekproefmethode

Gebruik de digitale vastlegging van de vormbepalende hoekpunten, omvang en vorm van het perceel wanneer deze bekend is bij RVO, of markeer de vormbepalende hoekpunten en leg met een Global Navigation Satellite System (GNSS) de omvang en vorm van het perceel vast. Controleer en verifieer de GNSS data met een kaart gebaseerd op TOP10NL van de Basisregistratie Topografie, of een zo recent mogelijke doch uiterlijk 2 jaar oude luchtfoto met een resolutie van ten hoogste 25cm. De afwijking van het GNSS bedraagt niet meer dan 5 meter. De bemestingsvrije zones worden bij deze bepaling niet meegenomen. Indien het perceel verdeeld is onder twee of meer gebruikers, wordt alleen het deel van het perceel dat in gebruik is door de aanvrager geregistreerd en bemonsterd.

Bepaal de grootte van het perceel. Het perceel wordt met een computer volstrekt willekeurig onderverdeeld in blokken (stratificatie). De blokken zijn dan van gelijke grootte, zo compact mogelijk samengesteld en de bemonsteringspunten zo goed mogelijk verdeeld over het perceel. Het aantal blokken is dan gelijk aan het aantal bemonsteringspunten. Het aantal bemonsteringspunten neemt toe met de oppervlakte van het perceel overeenkomstig tabel 1. Op elk bemonsteringspunt wordt grond bemonsterd van de voorgeschreven bodemlaag. De hoeveelheid (volume) gestoken grond is gelijk voor alle bemonsteringspunten. Bemonstering van het desbetreffende perceel vindt ten minste twee maanden na bekalking plaats.

1–5 ha

25

25

5–10 ha

29

28

10–20 ha

33

32

Tabel 1 Het aantal noodzakelijke bemonsterpunten gerelateerd aan de bemonsteringseensheid als het areaal van een perceel landbouwgrond.

Een bemonsteringseenheid heeft een areaal van ten hoogste 20 hectare. Indien het areaal meer dan 20 hectare bedraagt, wordt het te bemonsteren perceel landbouwgrond opgesplitst in twee of meer bemonsteringseenheden. Selecteer per blok volledig aselect, met behulp van het software programma één bemonsteringspunt. Lokaliseer deze punten met GNSS. Indien een gelokaliseerd bemonsteringspunt buiten het perceel valt, bemonster dan het meest dichtbij gelegen punt binnen het perceel. Volg hierna de instructies omschreven in sectie 2

Indien geen gebruik wordt gemaakt van de gestratificeerde aselecte steekproefmethode, wordt gebruik gemaakt van een eigen protocol (zie ook sectie 3) dat voor de bemonstering gebaseerd dient te zijn op de W-methode, zig-zag-methode of kruislingse bemonstering.

In het geval van de toepassing van een eigen protocol wordt uit een perceel dan wel een perceelsdeel met een maximale omvang van vijf hectare één representatief mengmonster samengesteld. Aan elkaar grenzende percelen kunnen worden samengevoegd tot een totale omvang van ten hoogste vijf hectare, waarbij de omvang van de individuele percelen die worden samengevoegd niet groter is dan 2,5 hectare.

Indien een perceel groter is dan 5 hectare dienen er twee of meer representatieve mengmonsters samengesteld te worden ter vaststelling van de fosfaattoestand van dat perceel. De fosfaattoestand wordt dan bepaald door het gewogen gemiddelde te berekenen van de analyseresultaten van de individuele mengmonsters.

Stel met Global Navigation Satellite System (GNSS) de omvang en vorm van dit perceel dan wel perceelsdeel vast. Bij niet rechthoekige percelen dan wel perceelsdelen worden zoveel extra punten meegenomen dat de contouren ervan vastgelegd zijn. De afwijking van de GNSS mag niet groter zijn dan 5 meter. De teeltvrije zones, bedoeld in artikel 4.723a, derde lid, onderdeel c, van het Besluit activiteiten leefomgeving, en de bufferstrook, bedoeld in artikel 4.1199c, eerste lid, en artikel 4.1212b, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden bij deze bepaling buiten beschouwing gelaten. Indien het perceel dan wel perceeldeel verdeeld is onder meerdere gebruikers, dan wordt alleen het deel van het perceel dat in gebruik is door de aanvrager geregistreerd en bemonsterd. Het mengmonster wordt samengesteld uit een minimum van 40 deelmonsters die gestoken worden uit het gehele perceel dan wel perceeldeel. Op elk bemonsteringspunt wordt grond bemonsterd van de voorgeschreven bodemlaag. De hoeveelheid (volume) gestoken grond is gelijk voor alle bemonsteringspunten. Bemonstering van het betreffende perceel vindt minimaal twee maanden na bekalking plaats.

Sectie 2 uitvoering bemonstering en bruikbaarheidstermijn grondmonster

Deze sectie beschrijft de rest van het protocol voor zowel de gestratificeerde aselecte steekproefmethode als voor de overige methoden:

Selecteer een geschikte boor om de grondmonstername mee uit te voeren. De te gebruiken boor dient grondig gereinigd te zijn alvorens deze wordt gebruikt. Grondresten van een ander perceel dienen afwezig te zijn.

Bemonster met een geschikte boor grond tot 10 centimeter diepte op grasland en tot 25 centimeter diepte op bouwland. Tot de aangegeven diepte dient de boor volledig met grond gevuld te zijn. Mijd bij bemonstering meststofresten.

Trek de boor met grond uit de bodem en breng de grond over in een stevige plastic zak of papieren zak met polyethyleen bekleding. Verzamel op deze wijze grond op alle bemonsteringspunten en breng dit samen in een zak. De booromvang is dusdanig groot dat de massa van het mengmonster ten minste 0,5 kilogram bedraagt. Op alle bemonsteringspunten wordt een gelijke hoeveelheid grond verzameld.

Het grondmonster is binnen drie dagen na de dag van monstername gedroogd. Indien het drogen van het mengmonster binnen de genoemde termijn niet mogelijk is, wordt het grondmonster in een niet-luchtdicht afgesloten plastic zak bij 5°C ± 3°C in het donker bewaard. Het monster mag ten hoogste drie maanden worden bewaard. Indien het monster niet binnen deze drie maanden geanalyseerd wordt, dient een nieuw (meng)monster genomen te worden. Een monster kan slechts eenmalig geanalyseerd worden ten behoeve van een geldig analyserapport als bedoeld te komen in artikel 103a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Voor een geldige nieuwe analyse dienen nieuwe monsters volgens dit protocol te worden gestoken.

Sectie 3 geaccrediteerde organisaties

Monsterneming (sectie 1 en 2) geschiedt door een organisatie die voor sectie 1 en 2 van deze bijlage is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Voorbehandeling van het monster en analyse van zowel P-AL als P-CaCl2 geschiedt door een organisatie die is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie voor de normen, genoemd in tabel a.

In afwijking van de voorgaande zin, en eerste alinea van dit protocol, kan een organisatie tot en met 1 juli 2022 zonder accreditatie de monstername, voorbehandeling en analyse verrichten, indien deze organisatie aantoonbaar vóór 1 juli 2021 de accreditatie voor dit protocol en de in tabel a genoemde normen heeft aangevraagd.

P-AL en P-CaCl2

Voorbehandeling

NEN 5709:2006 of NEN-EN 16179

P-AL

Extractie en meting

NEN 5793

P-CaCl2

Voorbehandeling

NEN 5704

P-CaCL2

Meting

NEN-EN-ISO 6878 of

NEN-ISO 15923-1 of

NEN-EN-ISO 17294-2 of

NEN-EN-ISO 15681-1 of

NEN-EN-ISO 15681-2

Tabel a

Bijlage

M

behorende bij artikel 130

Meststoffenwet (Mw)

Uitvoeringsbesluit (UB)

Uitvoeringsregeling (UR)

Omschrijving regelovertreding

Feitcode

Hoogte bestuurlijke boete

Administratieve verplichtingen landbouwers

Art. 33b lid 5

Art. 34

Art. 72f

Niet tijdig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M096

€ 100

Niet volledig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M097

€ 200

Niet naar waarheid melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M098

€ 300

Niet melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst of de overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, onderdeel c, van de wet

M099

€ 300

Art. 34 en 35

Art. 26 lid 1 en 2

Art. 3,

art. 124 lid 1

Niet verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag door de landbouwer

M100

€ 300

Niet tijdig verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag (opgave uiterlijk vóór 15 mei) door de landbouwer

M101

€ 100

Niet volledig verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op verzamelaanvraag door de landbouwer

M102

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van gegevens over oppervlakte, gewasteelt en ligging van percelen op de verzamelaanvraag door de landbouwer

M103

€ 300

Art. 26 lid 2

Art. 41

Niet melden van een wijziging in de oppervlakte grond in de periode van 16 mei t/m 31 oktober door de landbouwer

M104

€ 300

Niet binnen 30 dagen melden van een wijziging in de oppervlakte grond door de landbouwer

M105

€ 100

Niet volledig melden van een wijziging in de oppervlakte grond door de landbouwer

M106

€ 200

Niet naar waarheid melden van een wijziging in de oppervlakte grond door de landbouwer

M107

€ 300

Art. 31 lid 1 en lid 2 onderdeel a t/m f, art. 36 onderdeel a

Art. 37 lid 1 t/m 4,

art. 124 lid 1

Niet aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer

M108

€ 300

Niet binnen 30 dagen aanmelden van een bestaand of nieuw bedrijf ter registratie door de landbouwer, dan wel niet binnen 30 dagen doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M109

€ 100

Niet volledig aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer, dan wel niet volledig doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M110

€ 200

Niet naar waarheid aanmelden van een bedrijf ter registratie door de landbouwer, dan wel het niet of niet naar waarheid doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M111

€ 300

Art. 32 lid 1 en 2, art. 33, art. 34, art. 36 onderdeel b en c

Art. 37a, art. 38, art. 39

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per bedrijf door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie) of niet in Nederland ter controle beschikbaar stellen

M116

€ 300

Art. 34 lid 1, art. 36 onderdeel b,

art. 69

Art. 40, art. 124 lid 1

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie)

M117

€ 100

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie)

M118

€ 200

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de landbouwer (incl. wijzigingen in de administratie)

M119

€ 300

Art. 35 lid 1 en 2,

art. 36 onderdeel d

Art. 42,

art. 124 lid 1

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer

M120

€ 300

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens vóór de gestelde uiterlijke inzenddatum of binnen de daartoe gestelde termijn door de landbouwer

M121

€ 100

Niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer

M122

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens door de landbouwer

M123

€ 300

Administratieve verplichtingen intermediairs

Art. 33b lid 5

Art. 34

Art. 72f

Niet tijdig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M146

€ 100

Niet volledig melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M147

€ 200

Niet naar waarheid melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M148

€ 300

Niet melden van gegevens inzake de mestverwerkingsovereenkomst

M149

€ 300

Art. 34, art. 35

Art. 38 lid 1 en lid 2 onderdeel a t/m i, art. 41 onderdeel a

Art. 45 lid 1 t/m 6,

art. 124 lid 1

Niet aanmelden van een intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair

M150

€ 300

Art. 34, art. 35

Art. 38 lid 1 en lid 2 onderdeel a t/m i, art. 41 onderdeel a

Art. 45 lid 1 t/m 6, art. 48a,

art. 124 lid 1

Niet binnen 30 dagen aanmelden van een na 1 januari 2006 opgerichte intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair, dan wel niet binnen 30 dagen doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M151

€ 100

Niet volledig aanmelden van een intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair, dan wel niet volledig doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M152

€ 200

Niet naar waarheid aanmelden van een intermediaire onderneming ter registratie door de intermediair, dan wel het niet of niet naar waarheid doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M153

€ 300

Art. 39, art. 41 onderdeel b en c, art. 34 lid 1

Art. 2, art. 45a, 46, art. 47. art. 94 lid 3, art. 95 lid 3, art. 124 lid 1

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair (incl. wijzigingen in de administratie) of niet in Nederland ter controle beschikbaar stellen

M158

€ 300

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair (incl. wijzigingen in de administratie)

M159

€ 100

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair (incl. wijzigingen in de administratie)

M160

€ 200

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per onderneming door de intermediair (incl. wijzigingen in de administratie)

M161

€ 300

Art. 40, art. 41 onderdeel d

Art. 48, art. 124 lid 1

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens door de intermediair

M162

€ 300

Niet verstrekken van de gevraagde gegevens vóór de gestelde uiterlijke inzenddatum of binnen de daartoe gestelde termijn door de intermediair

M163

€ 100

Niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens door de intermediair

M164

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de gevraagde gegevens door de intermediair

M165

€ 300

art. 41 onderdeel f

Art. 49 lid 1, art. 124 lid 1 en 2

Niet aanbrengen of aanbrengen van onjuist registratienummer per opslagruimte voor meststoffen door de intermediair

M166

€ 300

Niet op juiste of deugdelijke wijze aanbrengen van het registratienummer per opslagruimte voor meststoffen door de intermediair

M168

€ 200

Art. 49 lid 2, art. 124 lid 2

Niet aanduiden van opslagruimten voor meststoffen d.m.v. de registratienummers in de administratie van de intermediair en bij gegevensverstrekking door de intermediair

M169

€ 300

Administratieve verplichtingen overige leveranciers en afnemers bedrijven

Art. 34, 35 en 37

Art. 43 lid 1 en lid 2 en 3 onderdelen a t/m e,

art. 46 lid 1 onderdeel a

Art. 50 lid 1 t/m 4

Niet aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd, verhandeld of anderszins bewerkt of verwerkt

M200

€ 300

Niet binnen 30 dagen aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, dan wel niet binnen 30 dagen doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M201

€ 100

Niet volledig aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, dan wel niet volledig doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M202

€ 200

Niet naar waarheid aanmelden ter registratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren of runderen, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt, dan wel het niet of niet naar waarheid doorgeven van wijzigingen in de verstrekte registratiegegevens

M203

€ 300

Art. 44 lid 1, 2, 6, 7, art. 46 lid 1 onderdeel b en c, art. 34

Art. 50a, art. 51, art. 124 lid 1

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie) of niet in Nederland ter controle beschikbaar stellen

M208

€ 300

Art. 44 lid 2

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie)

M209

€ 100

Art. 44 lid 2

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie)

M210

€ 200

Art. 44 lid 2

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, runderen of in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt (incl. wijzigingen in de administratie)

M211

€ 300

Art. 44 lid 3 t/m 7,

art. 46 lid 1 onderdeel b en c,

art. 34

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M212

€ 300

Art. 51, art. 124 lid 1

Niet tijdig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M213

€ 100

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M214

€ 200

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie door de ondernemer die een of meer ondernemingen voert, niet zijnde een bedrijf of een intermediaire onderneming, in het kader waarvan meststoffen worden verhandeld of in het kader waarvan staldieren aan bedrijven worden afgeleverd, dan wel staldieren of eieren van bedrijven worden afgenomen (incl. wijzigingen in de administratie)

M215

€ 300

Art. 45 lid 1 en 5,

art. 46 lid 1 onderdeel d

Art. 52, art. 124 lid 1

Niet verstrekken van de jaarlijkse gegevens door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M216

€ 300

Niet verstrekken van de jaarlijkse gegevens vóór de gestelde uiterlijke inzenddatum of binnen de daartoe gestelde termijn door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M217

€ 100

Niet volledig verstrekken van de jaarlijkse gegevens door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M218

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de jaarlijkse gegevens door de ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, in het kader van wiens onderneming van bedrijven afgenomen koemelk wordt verwerkt of in het kader van wiens onderneming zuiveringsslib wordt geproduceerd of anderszins wordt bewerkt of verwerkt

M219

€ 300

Art. 45 lid 2

Niet verstrekken aan een landbouwer van een begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren, met vermelding van het gewicht en de samenstelling van de diervoeders

M220

€ 300

Niet tijdig verstrekken aan een landbouwer van een begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M221

€ 100

Art. 124 lid 1

Verstrekken aan een landbouwer van een niet volledig begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M222

€ 200

Verstrekken aan een landbouwer van een niet naar waarheid opgemaakt begeleidend document door de buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M223

€ 300

Art. 45 lid 3

Niet aanwezig zijn van het begeleidend document tijdens het vervoer van diervoeders door een buitenlandse ondernemer in het kader van wiens onderneming diervoeders worden afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M224

€ 300

Vervoer van dierlijke meststoffen

Art. 15 en 34

Art. 48

Vervoer van dierlijke meststoffen door een niet-geregistreerde of geschorste intermediair

M250

€ 300

art. 48a

Laten aanvoeren van dierlijke meststoffen bij een intermediaire onderneming zonder dat deze is geregistreerd of het laten aanvoeren van dierlijke meststoffen bij een intermediaire onderneming terwijl deze is geschorst

M249

€ 300

Art. 48b lid 1 en 2,

art. 70 lid 4 onderdeel b

art. 53 lid 1 en lid 2, art. 78, art. 79

Transportmiddel voor drijfmest niet uitgerust met op naam van de intermediair geregistreerde GR-apparatuur, automatische bemonstering- en verpakkingsapparatuur die onlosmakelijk is bevestigd op het transportmiddel, die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A, C en D, en voor zover de GR-apparatuur, bedoeld in bijlage E, onderdeel D, onder 4, en de automatische bemonstering- en verpakkingsapparatuur behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken

M251

€ 300

Art. 48b, art. 49, art. 70 lid 4 onderdeel b

Art. 53 lid 1 en lid 2

GR-apparatuur of automatische bemonsterings- en verpakkingsapparatuur functioneert niet adequaat of de GR-apparatuur voldoet niet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel D, en voor zover de GR-apparatuur, bedoeld in bijlage E, onderdeel D, onder 4, behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken

M262

€ 300

Art. 49 lid 1 t/m 4

Art. 53 lid 1

Vervoer van vaste dierlijke meststoffen geschiedt niet met behulp van een satellietvolgsysteem dat en apparatuur voor gegevensregistratie die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel D, en voor zover de GR-apparatuur, bedoeld in bijlage E, onderdeel D, onder 4, behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken

M258

€ 300

Art. 48b en 49

Art. 53 lid 3

Niet tijdig melden van een storing van de apparatuur

M225

€ 100

Niet volledig melden van een storing van de apparatuur, waaronder de benodigde gegevens voor de bepaling van de kg fosfaat en stikstof

M226

€ 200

Niet of niet naar waarheid melden van een storing van de apparatuur

M227

€ 300

Art. 53 lid 4

Vervoer van dierlijke meststoffen aangevangen, voordat de storingsmelding met toestemming van de minister is ingetrokken

M228

€ 300

Art. 50 lid 2 t/m 4

Art. 54 lid 1, 3, 4 en 5, art. 69l lid 2

Niet volledig verstrekken van de gegevens van de vooraanmelding door de vervoerder aan rVDM

M229

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de gegevens van de vooraanmelding door de vervoerder aan rVDM

M230

€ 300

Art. 50 lid 5

Art. 54 lid 7 t/m 9

Niet tijdig melden van een wijziging van de gegevens van de vooraanmelding door de vervoerder aan rVDM

M231

€ 100

Niet naar waarheid melden van een wijziging van de gegevens van de vooraanmelding door de vervoerder aan rVDM

M232

€ 300

Art. 50 lid 1, art. 51 lid 3 onderdeel a

Art. 54, art. 55

Geen gebruik maken van rVDM

M233

€ 1.500

Art. 51 lid 3 t/m 5

Art. 56

Niet tijdig verstrekken van de op het tijdstip van het laden van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M234

€ 100

Niet volledig verstrekken van de op het tijdstip van het laden van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M235

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de op het tijdstip van laden van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M236

€ 300

Niet of niet op juiste wijze verstrekken van de op het tijdstip van het laden van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M237

€ 300

Art. 51 lid 3 t/m 5

Art. 59 lid 4, art. 62 lid 5, art. 63 lid 4, art. 64 lid 4, art. 66 lid 4, art. 67 lid 4, art. 68 lid 5, art. 69 lid 12, art. 69c lid 4, art. 69d, lid 4, art 69e lid 7, art. 69l lid 5

Niet tijdig verstrekken van de na de gewichtsbepaling van dierlijke meststoffen onverwijld te verstrekken gegevens aan rVDM

M238

€ 100

Niet volledig verstrekken van de na de gewichtsbepaling van dierlijke meststoffen onverwijld te verstrekken gegevens aan rVDM

M239

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de na de gewichtsbepaling van dierlijke meststoffen onverwijld te verstrekken gegevens aan rVDM

M240

€ 300

Niet of niet op juiste wijze verstrekken van de na de gewichtsbepaling van dierlijke meststoffen onverwijld te verstrekken gegevens aan rVDM

M241

€ 300

Art. 51 lid 3 t/m 5

Art. 60

Niet tijdig verstrekken van de op het tijdstip van lossen van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M242

€ 100

Niet volledig verstrekken van de op het tijdstip van lossen van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M243

€ 200

Niet naar waarheid verstrekken van de op het tijdstip van lossen van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M244

€ 300

Niet of niet op juiste wijze verstrekken van de op het tijdstip van lossen van dierlijke meststoffen vast te leggen en zo spoedig mogelijk aan rVDM te verstrekken gegevens

M245

€ 300

Art. 51 lid 3, 4, 5 en 9

Art 61 lid 1

Niet tijdig bevestigen van de gegevens opgenomen in rVDM

M246

€ 100

Niet bevestigen van de gegevens opgenomen in rVDM

M247

€ 300

Het bevestigen van gegevens die niet naar waarheid zijn vastgelegd en opgenomen in rVDM

M248

€ 300

Art. 56, art. 60, bijlage E

Niet op voorgeschreven wijze vastleggen of elektronisch verzenden van GR- en GPS-gegevens door de vervoerder bij het vervoer van dierlijke mest

M280

€ 300

Art. 69n

Vastleggen van de gegevens geschiedt niet met de software-applicatie, bedoeld in artikel 69m, eerste lid, die voldoet aan de kenmerken die zijn vermeld in artikel 69o

M320

€ 300

Art. 69p

Niet tijdig doen van een namelding rechtstreeks aan rVDM

M321

€ 100

Art. 69t

Niet volledig vermelden van de gegevens op het middel, bedoeld in artikel 69r, eerste lid

M322

€ 200

Niet naar waarheid vermelden van gegevens met betrekking tot het vervoer via een door de minister beschikbaar middel door de vervoerder, indien er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 69r, eerste lid

M323

€ 300

Art. 69u

Niet tijdig doen van een namelding, weegmelding of de melding, bedoeld in de artikelen artikelen 62, zesde lid, 63, vijfde lid, 64, vijfde lid, 66, vijfde lid, 67, vijfde lid, 68, zesde lid, 69, veertiende lid, 69c, vijfde lid of 69d, vijfde lid, aan rVDM

M324

€ 100

Vervoer van zuiveringsslib en compost

Art. 34

art. 54a

Niet aanwezig zijn van een vervoersbewijs tijdens het vervoer van zuiveringsslib, compost, mengsels van zuiveringsslib en compost, of krachtens art. 55, eerste lid, van het besluit aangewezen overige organische meststoffen

M351

€ 300

Vervoersbewijs zuiveringsslib en compost

Art. 34

Art. 55 lid 1

Niet opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M400

€ 300

Art. 55 lid 2,

art. 56

Art. 69x

Niet tijdig opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M412

€ 100

Niet volledig opmaken of niet ondertekenen van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M413

€ 200

Niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder en de afnemer

M414

€ 300

Art. 55 lid 3

Art. 69w

Niet gebruikmaken van het voorgeschreven model voor het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost dat wordt verstrekt door de minister en is voorzien van een uniek nummer

M415

€ 100

Art. 55 lid 4

Wijzigen of onleesbaar maken van gegevens op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost door de leverancier, de vervoerder of de afnemer

M406

€ 300

Art. 56

Art. 69y lid 1

Niet verstrekken van een afschrift van het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost aan de leverancier en de afnemer door de vervoerder uiterlijk 10 werkdagen na vervoer van de vracht zuiveringsslib en compost

M416

€ 300

Art. 55 lid 5,

art. 56 onderdeel d

Art. 69y lid 2

Niet indienen van de op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens door de vervoerder na het vervoer van zuiveringsslib of compost

M417

€ 300

Niet tijdig indienen van de op het vervoersbewijs zuiveringsslib en compost ingevulde gegevens door de vervoerder uiterlijk 10 werkdagen na het vervoer van zuiveringsslib of compost

M418

€ 100

Hoeveelheidsbepaling

Art. 57 lid 1

Niet of niet op juiste wijze (laten) vastleggen van het stikstof- en fosfaatgehalte van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen d.m.v. een analyse van het monster

M419

€ 300

Art. 57 lid 2

Niet of niet laten bemonsteren tijdens het laden van een vracht vaste mest onder verantwoordelijkheid van de vervoerder indien deze vracht buiten Nederland wordt gebracht

M420

€ 300

Art. 57 lid 3

Niet of niet laten bemonsteren tijdens het lossen van een vracht vaste mest onder verantwoordelijkheid van de vervoerder, indien deze vracht binnen Nederland wordt gebracht

M620

€ 300

Art. 35 t/m 37

Art. 66 t/m 70

Art. 58 lid 1, art. 78

Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht drijfmest tijdens het laden van het transportmiddel onder verantwoordelijkheid van de vervoerder

M505

€ 300

Art. 58 lid 2, art. 78h

Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht vaste mest door de vervoerder

M507

€ 300

Art. 58 lid 3, art. 78i

Niet of niet op de juiste wijze of niet tijdig door de monsternemende organisatie laten bemonsteren van een vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de leverancier of de vervoerder

M580

€ 300

Art. 59 lid 1, art. 77 lid 1 en lid 2

Niet of niet op de juiste wijze of niet onverwijld na aanvang van het vervoer wegen van een vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder

M430

€ 300

Art. 59 lid 2

Niet voorafgaand aan de export in Nederland wegen van de vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder

M431

€ 300

Art. 59 lid 3

Niet uiterlijk onverwijld nadat het vervoer op Nederlands grondgebied is aangevangen wegen van de vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder bij import

M421

€ 300

Art. 62 lid 1, art. 63 lid 1, art. 64 lid 1, art. 66 lid 1, art. 67 lid 1, art. 68 lid 1 en lid 2, art. 69c lid 1, art. 69 lid 1 t/m 7, art. 76 lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een laboratorium zonder dat de voorwaarden gesteld aan de afvoer worden nageleefd

M432

€ 300

Art. 62 lid 4, art. 63 lid 3, art. 64 lid 3, art. 66 lid 3, art. 67 lid 3, art. 68 lid 4, art. 69 lid 11, art. 69a lid 4, art. 69c lid 3, art. 69l lid 4

Niet op juiste wijze bepalen van het gewicht van een vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder op basis van het volume en het soortelijk gewicht van de dierlijke meststoffen

M433

€ 300

Art. 62 lid 7, art. 63 lid 6, art. 64 lid 6, art. 66 lid 6, art. 67 lid 6, art. 68 lid 7, art. 69 lid 15, art. 69c lid 6

Niet of niet op de juiste wijze melden door de vervoerder van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen indien er sprake is van een mengsel waarin een mestcode zit waar geen forfait voor is vastgesteld

M434

€ 300

Art. 69 lid 16

Niet aanwezig zijn van het begeleidende document tijdens het vervoer van substraat

M435

€ 300

Art. 69a lid 1

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde vaste meststoffen die ten hoogste 10% vaste dierlijke meststoffen of 10% champost bevat

M436

€ 300

69b

Niet of niet op juiste wijze bepalen van het gewicht en het stikstof- en fosfaatgehalte op basis van de verpakking of het begeleidende document bij een vracht mestkorrels

M437

€ 300

Art. 69b, lid 3

Niet aanwezig zijn van het begeleidende document tijdens het vervoer van een vracht mestkorrels

M438

€ 300

art. 80 lid 1, art 80 lid 2, art. 80 lid 4, art 124 lid 1

Niet meesturen van de juiste gegevens van de betrokken leverancier en afnemer en het nummer van het vervoersbewijs bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de vervoerder dan wel door de afnemer indien het vervoer van kalvergier betreft

M439

€ 300

Niet meesturen van de volledige gegevens van de betrokken leverancier en afnemer en van het vervoersbewijs bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de vervoerder dan wel door de afnemer indien het vervoer van kalvergier betreft

M440

€ 200

Niet meesturen van de juiste gegevens van de betrokken leverancier van meststoffen en het vervoersbewijs dierlijke meststoffen bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de monsternemende organisatie

M441

€ 300

Niet meesturen van de volledige gegevens van de betrokken leverancier van meststoffen en het vervoersbewijs dierlijke meststoffen bij het toezenden van het mestmonster aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de monsternemende organisatie

M442

€ 200

Art 69d lid 6

Niet toezenden van het mestmonster en de gevraagde gegevens ter analyse door een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de afnemer bij het vervoer van kalvergier

M443

€ 300

Niet uiterlijk 10 werkdagen na bemonstering toezenden van het mestmonster en de gevraagde gegevens aan een erkend of gelijkwaardig laboratorium door de afnemer bij het vervoer van kalvergier

M444

€ 100

Art 69e lid 3 en lid 5

Niet op juiste wijze uitvoeren door de afnemer van de bemonstering en verpakking van monsters drijfmest die met behulp van een pijpleiding wordt vervoerd

M445

€ 300

Art. 69e lid 4 en lid 6

Niet op juiste wijze bepalen door de afnemer van het gewicht van drijfmest die met behulp van een pijpleiding wordt vervoerd

M446

€ 300

Art. 69g

Niet of niet op de juiste wijze (laten) bepalen van het stikstof- en fosfaatgehalte van aan- en afgevoerde dierlijke meststoffen d.m.v. analyse van het monster door een erkend laboratorium bij gesplitst vervoer

M447

€ 300

Art. 77 lid 3 en lid 4

Niet gedurende het vervoer beschikken over een juist bewijs van bepaling van het gewicht van de betreffende vracht dierlijke meststoffen

M448

€ 300

Art. 78l lid 1

Niet of niet tijdig melden van de planning van de monstername namens de leverancier of niet of niet tijdig laten melden van de planning door de leverancier

M557

€ 300

Art. 78l lid 2 en lid 6

Niet juist of onvolledig melden van de planning van de monstername namens de leverancier of niet juist of onvolledig laten melden van de planning door de leverancier

M558

€ 200

Art. 78l lid 4 en lid 5

Niet of niet tijdig wijzigen of intrekken van de melding namens de leverancier of niet of niet tijdig laten wijzigen of intrekken van de melding door de leverancier

M449

€ 300

Art. 78u

Niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie

M589

€ 300

Niet volledig bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie

M590

€ 200

Niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie per vracht vaste mest, bestaande uit dikke fractie, door de monsternemende organisatie

M591

€ 300

Art. 79 lid 2 en lid 3

Niet of niet op de juiste wijze verpakken van een monster vaste mest in een voorgeschreven monsterverpakking

M511

€ 300

Art. 79a

Niet onverwijld melden door de vervoerder indien het mestmonster voor de overdracht aan het laboratorium verloren is gegaan

M492

€ 200

Art. 80 lid 1, lid 2 en lid 4, art. 81 lid 3, art 124 lid 1, art. 125

Niet toezenden door de vervoerder of monsternemende organisatie, van het mestmonster ter analyse door een erkend of gelijkwaardig laboratorium

M512

€ 300

Niet uiterlijk 10 werkdagen na bemonstering toezenden van het mestmonster aan een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium door de vervoerder, dan wel niet uiterlijk binnen 7 werkdagen na bemonstering toezenden van het mestmonster aan een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium door de monsternemende organisatie

M513

€ 100

Art. 80 lid 3, lid 5 en lid 6

Niet in goede staat of op de juiste plaats bewaren van mestmonsters door de vervoerder of de monsternemende organisatie

M517

€ 300

Art. 80 lid 3 en lid 5, art. 69d lid 7, art. 69e lid 11

Niet in goede staat bewaren van mestmonsters door de afnemer indien er sprake is van het vervoer van kalvergier

M493

€ 300

Art. 81 lid 1

Niet na ontvangst van het mestmonster analyseren van het monster door het laboratorium

M518

€ 300

Niet uiterlijk 5 werkdagen na ontvangst van het mestmonster analyseren van het monster door het laboratorium

M519

€ 100

Niet na analyse van het mestmonster toezenden van de analyseresultaten door het laboratorium aan de vervoerder, de leverancier, de afnemer en elektronisch aan de minister

M520

€ 300

Niet uiterlijk 5 werkdagen na analyse van het mestmonster toezenden van de analyseresultaten door het laboratorium aan de vervoerder, de leverancier, de afnemer en elektronisch aan de minister

M521

€ 100

Art. 81 lid 2

Niet rapporteren van beschadigingen m.b.t. de monsterverpakking door het laboratorium aan de NVWA

M522

€ 300

Niet opvolgen van de door de NVWA verstrekte aanwijzingen door het laboratorium

M523

€ 300

Art. 81 lid 3,

art. 125

Niet voldoen door het laboratorium aan de in het accreditatieprogramma AP05 gestelde eisen

M524

€ 300

Art. 81 lid 7

Niet tijdig verzenden van de gegevens door het laboratorium aan de minister gelijktijdig met het verzenden van de analyseresultaten van de gevraagde gegevens

M494

€ 100

Niet volledig verzenden van de gegevens door het laboratorium aan de minister gelijktijdig met het verzenden van de analyseresultaten van de gevraagde gegevens

M495

€ 200

Niet verzenden van de gegevens door het laboratorium aan de minister gelijktijdig met het verzenden van de analyseresultaten van de gevraagde gegevens

M496

€ 300

Art. 92 lid 1

Niet of niet op juiste wijze bepalen door de vervoerder van het gewicht van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost d.m.v. weging

M536

€ 300

Art. 92 lid 2

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het stikstof- en fosfaatgehalte van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid zuiveringsslib of compost overeenkomstig de artikelen 92a en 92b op basis van gewichtsprocenten in de droge stof

M537

€ 300

Art. 92a lid 1

Niet of niet op de juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het stikstof- en fosfaatgehalte of het droge stofgehalte in zuiveringsslib of compost d.m.v. analyse van een monster

M562

€ 300

Art. 92a lid 2

Niet of niet op de juiste wijze bemonsteren van zuiveringsslib of compost door de producent

M563

€ 300

Art. 92a lid 4

Niet of niet op de juiste wijze verpakken van een monster zuiveringsslib of compost in een voorgeschreven monsterverpakking door de producent

M564

€ 300

Art. 92a lid 5

Niet toezenden van het monster aan of niet laten analyseren van het monster door een geaccrediteerd laboratorium door de producent

M565

€ 300

Art. 92b lid 1

Niet of niet op de juiste wijze na ontvangst van het monster analyseren van het monster door het laboratorium

M566

€ 300

Niet uiterlijk 5 werkdagen na ontvangst van het monster analyseren van het monster door het laboratorium

M567

€ 100

Art. 92b lid 2

Niet of niet op de juiste wijze berekenen van het stikstof-, fosfaat- en drogestofgehalte indien het monster betrekking heeft op een hoeveelheid die door middel van een continu proces geproduceerd wordt

M569

€ 300

Art. 92b lid 3

Niet of niet op de juiste wijze voorzien van een analysenummer van de analyseresultaten door het laboratorium

M568

€ 300

Art. 92b lid 4 en lid 5

Niet na analyse van het monster toezenden van de analyseresultaten dan wel de overeenkomstig het tweede lid berekende gemiddelde gehalten door het laboratorium aan de producent en elektronisch aan de minister

M570

€ 300

Niet binnen 10 werkdagen na analyse dan wel 10 werkdagen na afloop van de kalendermaand toezenden van de analyseresultaten door het laboratorium aan de producent en elektronisch aan de minister

M571

€ 100

Art. 92b lid 6

Niet of niet lang genoeg bewaren van de monsters na verzending van de analyseresultaten

M572

€ 300

Art. 93 lid 1

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het gewicht van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost d.m.v. weging

M538

€ 300

Art. 93 lid 2

Niet of niet op juiste wijze d.m.v. bemonstering en analyse laten bepalen door het bedrijf of de onderneming van het stikstof- en fosfaatgehalte van de aan- en afgevoerde en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost

M539

€ 300

Art. 94 lid 1 en lid 4

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het gewicht van de voorraad dierlijke meststoffen op basis van het gemeten volume en soortelijk gewicht

M540

€ 300

Art. 94 lid 2 en lid 4

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het stikstof- en fosfaatgehalte van de voorraad dierlijke meststoffen

M541

€ 300

Art. 95 lid 1 en 5

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het gewicht van de voorraad zuiveringsslib of compost op basis van het gemeten volume en het soortelijk gewicht

M542

€ 300

Art. 95 lid 2 en 5

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf van het stikstof- en fosfaatgehalte van de voorraad zuiveringsslib of compost op basis van de best beschikbare gegevens

M543

€ 300

Art. 95 lid 4 en 5

Niet of niet op juiste wijze bepalen door het bedrijf of de onderneming van het gewicht van de in bulk opgeslagen andere meststoffen dan dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of compost op basis van het gemeten volume en soortelijk gewicht

M544

€ 300

Art. 2, art. 97 lid 1,

art. 100

Niet of niet op juiste wijze bepalen door de leverancier van de diervoeders van het gewicht en het stikstof- en fosfaatgehalte van diervoeders afgeleverd aan een bedrijf met staldieren

M545

€ 300

Art. 2, art. 97 lid 2,

art. 101

Niet of niet op juiste wijze bepalen door de leverancier van het ruwvoer en enkelvoudig diervoeder van de hoeveelheden ruwvoer en enkelvoudig diervoeder, zowel in gewicht of volume als in kilogrammen stikstof en fosfaat

M546

€ 300

Art. 98 lid 1 en 2

Niet of niet op juiste wijze vaststellen van het stikstof- en fosfaatgehalte in diervoeders

M547

€ 300

Art. 98 lid 3 en 4,

art. 125

Analyse van het diervoedermonster op het stikstof- en fosfaatgehalte niet uitgevoerd door een geaccrediteerd of gelijkwaardig laboratorium, volgens de voorgeschreven of een gelijkwaardige onderzoeksmethode

M549

€ 300

Art. 98 lid 3 en 4

Niet binnen één week na ontvangst van het diervoedermonster analyseren van het diervoeder op het stikstof- en fosfaatgehalte volgens de voorgeschreven of een gelijkwaardige onderzoeksmethode

M551

€ 100

Art. 98 lid 6

Niet verzenden van de (juiste) analyseresultaten van het diervoedermonster door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M552

€ 300

Niet binnen één week na ontvangst van het diervoedermonster verzenden van de analyseresultaten door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M553

€ 100

Art. 98 lid 6,

art. 124 lid 1

Verzenden van niet volledige analyseresultaten van het diervoedermonster door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M554

€ 200

Verzenden van niet naar waarheid opgemaakte analyseresultaten van het diervoedermonster door het laboratorium naar de leverancier van het diervoeder

M555

€ 300

Art. 99

Niet vermelden of bekendmaken van gegevens van de afgeleverde diervoeders op het etiket of begeleidend document door de leverancier van de diervoeders

M556

€ 300

Niet volledig of niet naar waarheid vermelden van gegevens van de diervoeders op het etiket of begeleidend document door de leverancier van de diervoeders

M560

€ 300

Overige bepalingen

Art. 34 en 37

Art. 122 lid 1

Niet op voorgeschreven wijze doorgeven van gegevens en wijzigingen in gegevens aan de minister d.m.v. indiening van het daartoe bestemde formulier

M600

€ 50

Art. 60 onderdeel b

Art. 122 lid 2 en 3

Niet op voorgeschreven wijze elektronisch doorgeven van gegevens en wijzigingen in gegevens aan de minister d.m.v. het daartoe ter beschikking gestelde elektronische portaal

M601

€ 50

Art. 60 onderdeel b

Art. 122 lid 4

Niet ondertekenen van de elektronische verzending d.m.v. een persoonlijke gebruikerscode door de vervoerder

M602

€ 50

Art. 124 lid 2

Niet onverwijld gegevens opnemen in de administratie nadat deze bekend zijn geworden door degene die gegevens in de administratie moet opnemen, voor zover geen andere termijn is gesteld

M603

€ 100

Niet onverwijld gegevens verstrekken uit de administratie nadat deze bekend zijn geworden door degene die gegevens uit de administratie moet verstrekken, voor zover geen andere termijn is gesteld

M604

€ 100

Art 32,

art. 34 lid 2,

art. 39 lid 4,

art. 44 lid 7

Art. 124 lid 3

Niet bewaren van documenten, gegevensdragers, administratie en bijbehorende bewijsstukken gedurende 5 jaren na afloop van het betreffende kalenderjaar

M605

€ 300

Art. 32, art. 39 en art. 44

Art. 124 lid 3

Wijzigen van (oorspronkelijke) gegevens in de administratie

M606

€ 300

1. Handheld, desktop of laptop.

2. NEN 5741 (2003), Bodem – Boorsystemen en monsternemingstoestellen voor grond, sediment, grondwater, die worden toegepast bij bodemverontreinigingsonderzoek. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft.

3. Indien bij lossen bemonsterd wordt, moet bij het laden (net als momenteel het geval is) op het VDM de monsterverpakking ingescand worden. Dat kan door de verpakking fysiek bij het laden beschikbaar te hebben, maar ook doordat de OMN de barcode digitaal beschikbaar stelt aan de mesteigenaar/vervoerder.

4. NEN 5741 (2003), Bodem – Boorsystemen en monsternemingstoestellen voor grond, sediment, grondwater, die worden toegepast bij bodemverontreinigingsonderzoek. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft.