Besluit van 17 mei 1965, houdende uitvoering van de Wet op de loonbelasting 1964

Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 26 april 1965, nr. B5/6210, Directie Wetgeving Directe Belastingen;
De Raad van State gehoord (advies van 12 mei 1965, nr. 64);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 14 mei 1965, nr. 135/7088, Directie Wetgeving Directe belastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepaling

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Belastingplicht (Hoofdstuk I van de wet)

Artikel

2

Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de topsporter die op grond van het met instemming van Onze Minister voor Medische Zorg en Sport vastgestelde reglement van de stichting Fonds voor de Topsporter een periodieke uitkering als tegemoetkoming in de kosten van zijn levensonderhoud geniet of een kostenvergoeding geniet.

Artikel

2a

Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die door tussenkomst van degene tot wie de arbeidsverhouding bestaat, persoonlijk arbeid verricht ten behoeve van een derde, met uitzondering van de arbeidsverhouding van degene die:

  • a.

    doorgaans op minder dan drie dagen per week werkzaam is voor een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden, tenzij loon wordt verstrekt door degene door wiens tussenkomst de arbeid wordt verricht;

  • b.

    bij wijze van arbeidstherapie werkzaam is.

Artikel

2b

Artikel

2c

Artikel

2ca

Artikel

2e

Artikel

2f

Artikel

2g

Artikel

2h

Artikel

3

Artikel

3bis

Degene die als musicus of anderszins als artiest optreedt, is geen artiest in de zin van artikel 5a van de wet, indien hij in Nederland woont en werkzaam is op basis van een voor aanvang van de betaling van de beloning gesloten schriftelijke overeenkomst waaruit blijkt dat het de bedoeling is van beide partijen dat hij geen artiest is in de zin van artikel 5a van de wet.

Artikel

3a

Ingeval degene die ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan periodieke uitkeringen ingevolge de Participatiewet verstrekt, bij het vaststellen van de hoogte van die uitkeringen rekening houdt met een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende uitkering of verstrekking in de zin van artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet zijnde een termijn van lijfrente, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, wordt deze geacht die uit het familierecht voortvloeiende uitkering of verstrekking als loon in geld ingevolge de Participatiewet te verstrekken.

Artikel

4

Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat - of, indien krachtens artikel 8, van de wet een ander als inhoudingsplichtige is aangewezen, die ander - wordt geacht aan de werknemer het loon te verstrekken, dat deze uit hoofde van zijn dienstbetrekking geniet van een niet-inhoudingsplichtige.

Artikel

5

Als loon van een uitvoerder van aangenomen werk, en van een thuiswerker wordt aangemerkt het gehele door de aanbesteder, onderscheidenlijk de opdrachtgever verstrekte loon, verminderd met het loon van de hulpen. Deze vermindering is slechts van toepassing voor zover de uitvoerder van aangenomen werk en de thuiswerker aan de aanbesteder, onderscheidenlijk de opdrachtgever een door hem en zijn hulpen ondertekende verklaring doet toekomen waaruit het loon van ieder van de hulpen blijkt.

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Hoofdstuk

2a

Voorwerp van de belasting (hoofdstuk II van de wet); stamrechtspaarrekening of stamrechtbeleggingsrecht; toegelaten aanbieders

Artikel

7a

Vervallen

Hoofdstuk

3

Verklaringen gebruik auto

Artikel

8

Artikel

9

Hoofdstuk

4

Pensioenregelingen (Hoofdstuk IIB van de wet)

Artikel

10

Artikel

10a

Artikel

10aa

Artikel

10ab

Vervallen

Artikel

10b

Artikel

10ba

Vervallen

Artikel

10c

Vervallen

Artikel

10ca

Vervallen

Artikel

10d

Hoofdstuk

4a

Heffing van de inhoudingsplichtige (hoofdstuk V van de wet): extraterritoriale werknemers

Artikel

10e

Artikel

10ea

Artikel

10eb

Artikel

10ec

Artikel

10ed

Artikel

10ee

Indien de ingekomen werknemer niet langer specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, wordt de looptijd verminderd tot op het moment waarop deze situatie zich voordoet.

Artikel

10ef

Artikel

10eg

Indien een verzoek om toepassing van de bewijsregel als bedoeld in artikel 10ei niet is gedaan binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling als ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige, wordt de looptijd verminderd met de periode tussen het tijdstip waarop de ingekomen werknemer door de inhoudingsplichtige is tewerkgesteld en het tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 10ei, voor het eerst van toepassing is.

Artikel

10eh

Bij vermindering van de looptijd volgens dit hoofdstuk wordt elke periode waarmee de looptijd wordt verminderd naar boven afgerond op gehele kalendermaanden.

Artikel

10ei

Artikel

10ej

De inhoudingsplichtige wordt voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk ten aanzien van een ingekomen werknemer geacht dezelfde inhoudingsplichtige te zijn als de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtigen van de werknemer mits:

  • a.

    de inhoudingsplichtige en de zonder onderbreking voorafgaande inhoudingsplichtige behoren tot een zelfde samenhangende groep inhoudingsplichtigen in de zin van artikel 27e van de wet, en

  • b.

    aannemelijk is dat de werknemer opnieuw zou worden aangemerkt als ingekomen werknemer indien artikel 10ed zou worden toegepast.

Hoofdstuk

4b

Heffing van de inhoudingsplichtige (hoofdstuk V van de wet): pseudo-eindheffing voor hoog loon

Artikel

10f

Vervallen

Hoofdstuk

5

Aanvullende regelingen (Hoofdstuk VI van de wet)

Artikel

10g

Vervallen

Artikel

11

Artikel

11a

Ingeval een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a van de wet overeenkomt met de inhoudingsplichtige die aan de werknemer loon verstrekt als bedoeld in artikel 31, vierde lid, onderdeel h, van de wet, dat die verzekeraar de ter zake van dat loon verschuldigde loonbelasting inhoudt op het pensioen, wordt niet die inhoudingsplichtige, maar die verzekeraar ter zake van dat loon als inhoudingsplichtige beschouwd.

Artikel

12

Ten aanzien van de in artikel 33, tweede lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet bedoelde werknemers, met uitzondering van degenen die een uitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, herrekent de inhoudingsplichtige bij het einde van het kalenderjaar volgens bij ministeriële regeling te stellen regels de op de voet van de in die bepaling bedoelde tabel geheven belasting zodanig dat uiteindelijk de belasting zoveel mogelijk wordt geheven als hadden de werknemers loon uit vroegere arbeid genoten niet zijnde uitkeringen ingevolge de Participatiewet. Bij de in de vorige volzin bedoelde herrekening wordt het bedrag van de in aanmerking te nemen heffingskorting, in afwijking in zoverre van artikel 23, tweede lid, van de wet, verminderd met het volgens bij ministeriële regeling te stellen regels te bepalen bedrag aan heffingskorting voor de loonbelasting, met uitzondering van de arbeidskorting, waarmee ten aanzien van de werknemer reeds rekening is gehouden bij de inhouding van belasting op ander loon.

Hoofdstuk

6

Belastingheffing van artiesten, beroepssporters en buitenlandse gezelschappen (hoofdstuk VII en VIIA van de wet)

Artikel

12a

Artikel

12b

Hoofdstuk

7

Overgangs- en slotbepalingen (Hoofdstuk VIII van de wet)

Artikel

13

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk
JULIANA.
De Minister van Financiën, A. VONDELING.
De Minister van Justitie, SAMKALDEN.