Artikel
1
1
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
-
b.
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
-
c.
Arbeidsongeschiktheidsfonds: het fonds, bedoeld in artikel 72;
-
d.
lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk kunnen worden gelijkgesteld met verenigingen, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
-
e.
Arbeidsongeschiktheidskas: de Arbeidsongeschiktheidskas, bedoeld in artikel 73;
-
f.
eigen risicodrager: de werkgever aan wie de toestemming is verleend, bedoeld in artikel 75, eerste lid;
-
g.
vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000;
-
h.
onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer overeengekomen periode van verlof, waarbij op grond van artikel 6, tweede lid, geen dienstbetrekking aanwezig is;
-
k.
rechtens zijn vrijheid is ontnomen: rechtens zijn vrijheid is ontnomen, behoudens de gevallen, bedoeld in de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
-
l.
justitiële inrichting: een penitentiaire inrichting, een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, of een inrichting voor justitiële jeugdbescherming zijnde een landelijke voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening.
2
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gelijkgesteld met:
-
a.
echtgenoot: geregistreerde partner;
-
b.
echtgenoten: geregistreerde partners;
-
c.
gehuwd: als partner geregistreerd.
3
Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:
-
a.
als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
-
b.
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
5
Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
-
a.
zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
-
b.
uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
-
c.
zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
-
d.
zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.