Wet van 31 oktober 2002, houdende regels met betrekking tot het onderzoek naar en het winnen van delfstoffen en met betrekking tot met de mijnbouw verwante activiteiten (Mijnbouwwet)

Mijnbouwwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestaande samenstel van wettelijke regelingen inzake het onderzoek naar en het winnen van delfstoffen te vervangen door een nieuwe regeling, die aan de thans te stellen eisen voldoet, en enige regels te stellen met betrekking tot bepaalde met mijnbouw verwante activiteiten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Definities en algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    delfstoffen: in de ondergrond aanwezige mineralen of substanties van organische oorsprong, in een aldaar langs natuurlijke weg ontstane concentratie of afzetting, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met uitzondering van brongas, kalksteen, grind, zand, klei, schelpen en mengsels daarvan;

  • b.

    aardwarmte: in de ondergrond aanwezige warmte die aldaar langs natuurlijke weg is ontstaan;

  • c.

    continentaal plat: het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, waarop het Koninkrijk mede overeenkomstig het op 10 december 1982 te Montego-Bay gesloten Verdrag inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83) soevereine rechten heeft en hetwelk is gelegen aan de zeezijde van de in artikel 1, eerste lid, van de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee bedoelde lijn;

  • d.

    verkenningsonderzoek: een onderzoek, zonder gebruikmaking van een boorgat, naar de aanwezigheid van delfstoffen of naar de aanwezigheid van aardwarmte, dan wel naar nadere gegevens omtrent delfstoffen of aardwarmte;

  • e.

    opsporen van delfstoffen: onderzoek doen naar de aanwezigheid van delfstoffen, dan wel naar nadere gegevens daaromtrent, met gebruikmaking van een boorgat;

  • f.

    winnen van delfstoffen: het met gebruikmaking van een boorgat, tunnel, schacht of ander ondergronds werk onttrekken van delfstoffen aan de ondergrond anders dan in de vorm van monsters of formatiebeproevingen;

  • g.

    opsporen van aardwarmte: onderzoek doen naar de aanwezigheid van aardwarmte, dan wel naar nadere gegevens daaromtrent, met gebruikmaking van een boorgat;

  • h.

    winnen van aardwarmte: het onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond anders dan het onttrekken daarvan in samenhang met het opsporen of het winnen van delfstoffen dan wel met het opslaan van stoffen;

  • i.

    opslaan van stoffen: het brengen of houden van stoffen op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte van de aardbodem, dan wel het terughalen van die stoffen, anders dan het in de ondergrond brengen of houden of daaruit terughalen van stoffen gericht op het onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond;

  • j.

    opsporingsvergunning: een vergunning voor het opsporen van delfstoffen;

  • k.

    winningsvergunning: een vergunning voor het winnen van delfstoffen, alsmede voor het opsporen van delfstoffen;

  • l.

    opslagvergunning: een vergunning voor het opslaan van stoffen;

  • m.

    mijnbouwmilieuvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 40, tweede lid;

  • n.

    mijnbouwwerk: een werk dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werken:

    • 1°.

      ten behoeve van het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte;

    • 2°.

      ten behoeve van het opslaan van stoffen;

    • 3°.

      die samenhangen met de in de onderdelen 1° en 2° bedoelde werken;

  • o.

    mijnbouwinstallatie: een installatie die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van mijnbouwwerken die verankerd zijn in of aanwezig zijn boven de bodem van een oppervlaktewater;

  • p.

    Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

De rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte van de aardbodem is verplicht te gedogen dat de houder van een vergunning voor het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte, dan wel het opslaan van stoffen, in de ondergrond delfstoffen of aardwarmte opspoort of wint of stoffen opslaat overeenkomstig de op deze activiteiten betrekking hebbende regels, voorzover deze activiteiten plaatsvinden op een diepte van meer dan 100 meter beneden de oppervlakte en onverminderd het recht dat de rechthebbende ten aanzien van de oppervlakte heeft op vergoeding van de door deze activiteiten veroorzaakte schade.

Artikel

5

Voor de toepassing van de Belemmeringenwet Verordeningen en de Belemmeringenwet Privaatrecht worden werken die worden of zijn uitgevoerd ten behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte of ten behoeve van het opslaan van stoffen, aangemerkt als openbare werken van algemeen nut.

Hoofdstuk

2

Vergunningen voor opsporen en winnen

§

2.1

Algemene bepalingen

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Een winningsvergunning wordt slechts verleend, indien aannemelijk is dat de delfstoffen binnen het gebied waarvoor de vergunning zal gelden economisch winbaar zijn.

Artikel

9

Artikel

10

§

2.2

Beperkingen en voorschriften

Artikel

11

Artikel

12

In een opsporingsvergunning wordt bepaald binnen welke tijdvakken nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, de in de vergunning aangegeven opsporingsactiviteiten dienen te worden verricht. In de vergunning kan tevens worden bepaald binnen welke tijdvakken nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, de in de vergunning aangegeven verkenningsonderzoeken dienen te worden verricht.

Artikel

13

§

2.3

Procedure

Artikel

14

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden en omtrent de gegevens en de bescheiden, welke daarbij moeten worden overgelegd.

Artikel

15

Artikel

16

Gedeputeerde staten van de provincie waarop de aanvraag voor een vergunning betrekking heeft worden in de gelegenheid gesteld binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn advies uit te brengen over de ingediende aanvraag.

Artikel

17

§

2.4

Wijziging, overgang en intrekking

Artikel

18

Artikel

19

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:

  • a.

    het splitsen van een vergunning, waardoor twee of meer vergunningen voor twee of meer gebieden ontstaan;

  • b.

    het samenvoegen van twee of meer vergunningen, waardoor een vergunning voor een gebied ontstaat.

Artikel

20

Artikel

21

§

2.5

Bijzondere bepalingen

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 6, is niet van toepassing op het opsporen of het winnen van delfstoffen in het kader van het verkrijgen van gegevens voor zuiver wetenschappelijk onderzoek of voor het door de centrale overheid te voeren beleid. Bij het nemen van een besluit omtrent een vergunning voor deze activiteiten sluit Onze Minister aan bij de bepalingen van dit hoofdstuk, voorzover dit met het bijzondere karakter van de vergunning te verenigen is.

Hoofdstuk

3

Vergunningen voor het opslaan van stoffen

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

In een opslagvergunning wordt bepaald voor welke stoffen, voor welk gebied en voor welk tijdvak zij geldt. Daarbij wordt bepaald dat:

  • a.

    de in de ondergrond gebrachte stoffen voor een in de vergunning geregeld tijdstip teruggehaald moeten worden, of

  • b.

    de stoffen definitief in de ondergrond achtergelaten moeten worden.

Artikel

29

Artikel

30

Onze Minister kan een opslagvergunning wijzigen of intrekken, indien dit wordt gerechtvaardigd op grond van de in artikel 29, tweede lid, bedoelde belangen.

Artikel

32

Ten aanzien van een opslagvergunning zijn de artikelen 14, 17, 19, 21, met uitzondering van het vierde lid, en 22 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk

4

De zorg voor een goede uitvoering van activiteiten

§

4.1

Algemene verplichtingen

Artikel

33

De houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25, dan wel, ingeval de vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de met gebruikmaking van de vergunning verrichte activiteiten:

  • a.

    nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt,

  • b.

    schade door bodembeweging wordt veroorzaakt,

  • c.

    de veiligheid wordt geschaad, of

  • d.

    het belang van een planmatig beheer van voorkomens van delfstoffen of aardwarmte wordt geschaad.

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Onze Minister houdt de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer voor een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen uit een voorkomen dat is gelegen aan de landzijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn aan totdat hij heeft ingestemd met het winningsplan, bedoeld in artikel 34.

Artikel

39

De artikelen 34 tot en met 38 zijn van overeenkomstige toepassing op:

  • a.

    het winnen van aardwarmte, en

  • b.

    het opslaan van stoffen.

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

§

4.2

Financiële zekerheid

Artikel

46

Artikel

47

Artikel

48

§

4.3

Verdere regels

Artikel

49

Artikel

50

Onze Minister kan, in gevallen waarin ernstige aantasting van de in artikel 49, tweede of derde lid, genoemde belangen ontstaat of dreigt te ontstaan, maatregelen voorschrijven ten aanzien van de in artikel 49, eerste en vijfde lid, bedoelde activiteiten.

Artikel

51

Artikel

52

Hoofdstuk

5

Financiële bepalingen

Afdeling

5.1.1

Afdrachten in verband met het opsporen en winnen van koolwaterstoffen

§

5.1.1.1

Algemeen

Artikel

53

Deze afdeling is van toepassing op de heffing en invordering van oppervlakterecht, cijns en winstaandeel van de houder of medehouder van een vergunning voor het opsporen of winnen van koolwaterstoffen.

Artikel

54

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    medehouderschap: geval waarin de vergunning wordt gehouden door meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon;

  • b.

    medehouder: ieder van de in onderdeel a bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen;

  • c.

    de aangewezen medehouder: de in artikel 22 bedoelde aangewezen persoon;

  • d.

    de landzijde: het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de landzijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn;

  • e.

    de zeezijde: het continentaal plat en het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn;

  • f.

    de inspecteur: de door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling aangewezen functionaris van de rijksbelastingdienst;

  • g.

    de ontvanger: de door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling aangewezen functionaris van de rijksbelastingdienst.

Artikel

55

§

5.1.1.2

Oppervlakterecht

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

§

5.1.1.3

Cijns

Artikel

60

Cijns wordt geheven van de houder, of, ingeval van medehouderschap, van ieder van de medehouders, van een winningsvergunning.

Artikel

61

Indien in het vergunningsgebied zowel aardgas als aardolie zijn gewonnen, wordt over aardgas en aardolie afzonderlijk cijns geheven.

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

§

5.1.1.4

Winstaandeel

Artikel

65

Winstaandeel wordt geheven van de houder, of, ingeval van medehouderschap, van ieder van de medehouders, van een winningsvergunning.

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

§

5.1.1.5

Heffing en invordering

Artikel

71

De afdrachten, bedoeld in deze afdeling, worden geheven door de inspecteur en ingevorderd door de ontvanger.

Artikel

74

Afdeling

5.1.2

Afdrachten aan de provincie

Artikel

75

Op deze afdeling zijn de onderdelen a tot en met e van artikel 54 van toepassing.

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Gedeputeerde staten stellen de afdracht vast en maken het verschuldigde bedrag aan de houder of de aangewezen medehouder bekend.

Artikel

79

Artikel

80

Indien een afdracht aan de provincie op een later tijdstip op een ander bedrag wordt vastgesteld, wordt bij die latere vaststelling de rentederving in rekening gebracht die voor de betrokkene of voor de provincie uit die latere vaststelling voortvloeit. Daarbij wordt een enkelvoudige rente in rekening gebracht, waarvan het percentage gelijk is aan het percentage van de heffingsrente, bedoeld in artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Afdeling

5.2.1

Staatsdeelneming in opsporingsvergunningen voor koolwaterstoffen voor de zeezijde

Artikel

81

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de aangewezen vennootschap: de in de opsporingsvergunning door Onze Minister aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk behoren aan de staat;

  • b.

    de overeenkomst: de overeenkomst tussen de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap inzake het verrichten van opsporingswerkzaamheden;

  • c.

    opsporingswerkzaamheden: werkzaamheden die op grond van een opsporingsvergunning voor de zeezijde, bedoeld in artikel 54, onderdeel e, worden of kunnen worden verricht of werkzaamheden die voortvloeien uit het doen van verkenningsonderzoeken naar de aanwezigheid van koolwaterstoffen binnen het vergunningsgebied, dan wel naar nadere gegevens omtrent die koolwaterstoffen.

Artikel

82

De in een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen aangewezen vennootschap verleent de door de houder van die opsporingsvergunning verlangde medewerking aan de totstandkoming van een overeenkomst, krachtens welke de vergunningshouder en de aangewezen vennootschap voor hun gezamenlijke rekening de opsporingswerkzaamheden zullen verrichten.

Artikel

83

Artikel

84

In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen, die ertoe strekken dat ten behoeve van de opsporingswerkzaamheden wordt samengewerkt, waarbij:

  • a.

    de vergunninghouder voor 60% en de aangewezen vennootschap voor 40% belang neemt;

  • b.

    de werken die door het doen van de in artikel 86, eerste lid, onderdeel a, bedoelde investeringen tot stand zijn gekomen voor 60% toebehoren aan de vergunninghouder en voor 40% aan de aangewezen vennootschap;

  • c.

    de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap ten behoeve van de samenwerking, in verhouding tot ieders belang in de samenwerking, de middelen verstrekken die bestemd zijn voor het doen van de uitgaven, bedoeld in artikel 86, eerste lid, onderdeel a;

  • d.

    op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.

Artikel

85

In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen die de vergunninghouder ertoe verplichten:

  • a.

    de voor hem uit de vergunning voortvloeiende rechten uit te oefenen ten behoeve van de samenwerking en overeenkomstig de gezamenlijke besluiten die met inachtneming van artikel 87 zijn genomen door de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap;

  • b.

    het door hem aangaan, wijzigen of beëindigen van duurzame samenwerking met derden, ter zake van verkenning en opsporing te onderwerpen aan goedkeuring door de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap gezamenlijk;

  • c.

    aan de samenwerking ten goede te doen komen zijn kennis en ervaring op het gebied van verkenning, opsporing, winning en afzet van koolwaterstoffen en daarmee samenhangende gebieden zoals het transport, de opslag en de behandeling daarvan.

Artikel

86

Artikel

87

In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat:

  • a.

    een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap wordt genomen in een vergadering, waarin de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap worden vertegenwoordigd door een aantal gevolmachtigde personen, in verhouding tot ieders belang in de samenwerking;

  • b.

    een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap, in afwijking van onderdeel a, buiten vergadering kan worden genomen, mits dit gebeurt bij een gezamenlijke schriftelijke verklaring of bij een gelijkluidende schriftelijke verklaring van de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap, door deze of hun gevolmachtigde vertegenwoordigers ondertekend;

  • c.

    een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap, genomen met twee derden van de stemmen, welke overeenkomstig de overeenkomst kunnen worden uitgebracht, is vereist voor:

    • 1°.

      het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;

    • 2°.

      niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan opgenomen activiteiten en aanschaffingen, die een bedrag van € 500 000 te boven gaan;

    • 3°.

      de meerjarenplanning ten aanzien van opsporingswerkzaamheden binnen het vergunningsgebied.

Artikel

88

De vergunninghouder neemt geen besluit, inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor het uitvoeren van werken of voor het verrichten van diensten, indien aannemelijk is dat dit besluit leidt tot:

  • a.

    financieel nadeel voor de staat, voorzover het betreft hetgeen ingevolge dit hoofdstuk verschuldigd is, of

  • b.

    tot financieel nadeel voor de aangewezen vennootschap.

Afdeling

5.2.2

Staatsdeelneming in winningsvergunningen voor koolwaterstoffen

Artikel

89

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de aangewezen vennootschap: de in de winningsvergunning door Onze Minister aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk behoren aan de staat;

  • b.

    de overeenkomst: de overeenkomst tussen de vergunninghouder en de aangewezen vennootschap inzake het verrichten van mijnbouwwerkzaamheden;

  • c.

    mijnbouwwerkzaamheden: winnings- en opsporingswerkzaamheden die op grond van een winningsvergunning worden of kunnen worden verricht of werkzaamheden die voortvloeien uit het doen van verkenningsonderzoeken naar de aanwezigheid van koolwaterstoffen binnen het vergunningsgebied, dan wel naar nadere gegevens omtrent die koolwaterstoffen.

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

93

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Artikel 88 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

97

Indien na de toepassing van artikel 90, tweede lid, in een ander voorkomen in het vergunningsgebied koolwaterstoffen worden aangetoond, kan Onze Minister besluiten dat alsnog een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid van dat artikel moet worden afgesloten. Deze afdeling is op die overeenkomst van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de overeenkomst slechts betrekking heeft op dit andere voorkomen;

  • b.

    de overeenkomst tot stand komt binnen een jaar na het besluit van Onze Minister.

Afdeling

5.3

Afdrachten in verband met andere vergunningen dan die tot het opsporen en het winnen van koolwaterstoffen en staatsdeelneming in het opslaan van stoffen

Artikel

98

Artikel

99

Afdeling 5.2.2, met uitzondering van artikel 92, tweede lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing, indien een opslagvergunning is verleend aan de houder van een winningsvergunning voor koolwaterstoffen, waar artikel 90, eerste lid, op van toepassing is en indien de opslagvergunning en de winningsvergunning gelden voor hetzelfde voorkomen.

Artikel

100

Artikel

101

Afdeling

5.4

Het stellen van zekerheid

Artikel

102

Afdeling

5.5

Uitvoeringsregels

Artikel

103

Afdeling

5.6

Wetenschappelijk onderzoek

Artikel

104

Dit hoofdstuk is niet van toepassing ten aanzien van vergunningen als bedoeld in artikel 24.

Hoofdstuk

6

Adviseurs

§

6.1

De Mijnraad

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Artikel

108

Leden van de Mijnraad onthouden zich van stemming over een advies, indien dit een zaak betreft waarbij zij persoonlijk belang hebben.

Artikel

109

Artikel

110

De Mijnraad stelt jaarlijks voor 1 juli een verslag op van de werkzaamheden en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden.

Artikel

111

De Mijnraad verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel

112

Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de Mijnraad geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de raad opgeborgen in het archief van dat ministerie.

§

6.2

De Technische commissie bodembeweging

Artikel

113

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: Technische commissie bodembeweging;

  • b.

    mijnbouwactiviteiten: activiteiten als bedoeld in de artikelen 1, onderdeel d tot en met i, en 51;

  • c.

    mijnbouwondernemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die mijnbouwactiviteiten verricht.

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

119

Artikel

120

Artikel

121

De artikelen 107 tot en met 112 zijn van overeenkomstige toepassing op de Technische commissie bodembeweging.

Artikel

122

Bij ministeriële regeling worden in elk geval nadere regels gesteld omtrent de bij de adviesaanvraag te verstrekken gegevens en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de adviesprocedure, bedoeld in artikel 114, tweede lid, onderdeel d.

Hoofdstuk

7

Rapportage

Artikel

123

Artikel

124

Artikel

125

Hoofdstuk

8

Toezicht en handhaving

§

8.1

Het Staatstoezicht op de mijnen

Artikel

126

Artikel

127

Het Staatstoezicht op de mijnen heeft tot taak het toezien op het verrichten van verkenningsonderzoeken, op het opsporen en het winnen van delfstoffen en aardwarmte en op het opslaan van stoffen.

Artikel

128

Artikel

129

Artikel

130

In respectievelijk op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen en wijze kan de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 dan wel degene die een verkenningsonderzoek uitvoert of voornemens is uit te voeren, worden verplicht de in de artikelen 129 en 131 bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van hun bevoegdheden te vervoeren naar door deze ambtenaren aan te duiden plaatsen waar met gebruikmaking van de vergunning activiteiten worden of zullen worden uitgevoerd dan wel waar een verkenningsonderzoek wordt of zal worden uitgevoerd.

§

8.2

Toezicht in bepaalde gevallen

Artikel

131

§

8.3

Handhaving

Artikel

132

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel

133

Hoofdstuk

9

Waarborgfonds mijnbouwschade

§

9.1

Algemene bepalingen

Artikel

134

Artikel

135

Artikel

136

§

9.2

Schadevergoeding bij insolventie

Artikel

137

Onze Minister kent een natuurlijke persoon bij wie zaakschade is opgetreden als gevolg van mijnbouwactiviteiten op diens verzoek een schadevergoeding toe ten laste van het waarborgfonds, indien:

  • a.

    de betrokken mijnbouwondernemer failliet is verklaard, surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of

  • b.

    de betrokken mijnbouwondernemer heeft opgehouden te bestaan of is overleden, en

  • c.

    de schade niet reeds geheel of gedeeltelijk uit anderen hoofde is vergoed.

Artikel

138

Artikel

139

§

9.3

Voorschotten

Artikel

140

Artikel

141

Hoofdstuk

10

Rechtsbescherming

Artikel

142

Hoofdstuk

11

Overgangsbepalingen

Artikel

143

Artikel

144

Als winningsplan als bedoeld in artikel 34 geldt een door Onze Minister goedgekeurd winningsplan als bedoeld in artikel 5.2 van de Regeling vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Artikel

145

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

Artikel

149

Artikel

150

Artikel

151

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van opsporingsvergunningen, winningsvergunningen, milieuvergunningen of mijnbouwmilieuvergunningen als bedoeld in artikel 143 en ten aanzien van activiteiten die met gebruikmaking van die vergunningen worden verricht. De regels zijn gericht op een goede invoering van de wet ten aanzien van die vergunningen. De regels kunnen afwijken van de bij of krachtens de hoofdstukken 1 tot en met 5, 7 en 11 gestelde bepalingen, indien dit voor een goede invoering van de wet noodzakelijk is, gelet op de door die bepalingen beschermde belangen. Bij de maatregel worden in ieder geval regels gesteld omtrent het wijzigen of intrekken van beperkingen of voorschriften die op grond van artikel 143, derde of zevende lid, aan de vergunning zijn verbonden, voorzover over het onderwerp hiervan regels zijn gesteld ter bescherming van de door de beperkingen en voorschriften beschermde belangen.

Artikel

152

Artikel

153

Artikel

155

Artikel

156

Voor de toepassing van artikel 66, eerste lid, wordt tot het resultaat niet gerekend afschrijving op de koopsom ter zake van een voor de inwerkingtreding van deze wet overgenomen winningsvergunning, voorzover deze koopsom de door de overdrager van die vergunning nog niet reeds ten laste van een winst- en verliesrekening gebrachte kosten te boven gaat.

Artikel

157

Voorzover als gevolg van afschrijving op niet reeds ten laste van een andere winst- en verliesrekening gebrachte kosten, gemaakt voor de inwerkingtreding van deze wet en voordat de winningsvergunning is verleend, het resultaat van een geconsolideerde winst- en verliesrekening aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde negatief is, wordt voor de toepassing van artikel 66, tweede en derde lid, het resultaat van de geconsolideerde winst- en verliesrekening berekend alsof consolidatie slechts heeft plaatsgevonden van resultaten behaald aan de zeezijde respectievelijk aan de landzijde.

Artikel

158

Artikel

159

In afwijking van artikel 69, derde lid, wordt het op het eerste boekjaar na inwerkingtreding van deze wet betrekking hebbende verrekenbare bedrag verkregen door het voor het boekjaar geldende tarief van de vennootschapsbelasting toe te passen op het saldo van:

  • a.

    het resultaat van de winst- en verliesrekening, met dien verstande dat daarbij artikel 68, derde lid, buiten beschouwing wordt gelaten,

  • b.

    vermeerderd respectievelijk verminderd met:

    • 1°.

      de in voorafgaande boekjaren nog niet in een met inachtneming van de daarop toepasselijke voorschriften opgemaakte winst- en verliesrekening opgenomen kosten respectievelijk opbrengsten, welke bij de vaststelling van de met het voor de inwerkingtreding van deze wet verschuldigd winstaandeel verrekenbare belasting reeds in aanmerking zijn genomen;

    • 2°.

      de in voorafgaande boekjaren reeds in een met inachtneming van de daarop toepasselijke voorschriften opgemaakte winst- en verliesrekening opgenomen opbrengsten respectievelijk kosten, welke bij de vaststelling van de met het voor de inwerkingtreding van deze wet verschuldigd winstaandeel verrekenbare belasting nog niet in aanmerking zijn genomen;

    • 3°.

      de over voorafgaande boekjaren bij de vaststelling van de met het voor de inwerkingtreding van deze wet verschuldigd winstaandeel verrekenbare belasting reeds in aanmerking genomen bedragen aan winstaandeel, voorzover deze meer respectievelijk minder bedragen dan de over voorafgaande boekjaren te betalen bedragen aan winstaandeel;

  • c.

    verminderd met het over het boekjaar na toepassing van dit artikel te betalen bedrag aan winstaandeel.

Artikel

160

Artikel

161

Overeenkomsten die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gesloten tussen de door Onze Minister aangewezen naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en de houder van een opsporingsvergunning voor het voor hun gezamenlijke rekening verrichten van opsporingswerkzaamheden zijn overeenkomsten als bedoeld in artikel 81.

Artikel

162

Artikel

163

Bepalingen in een voor de inwerkingtreding van deze wet gesloten overeenkomst, waarbij een partij zich jegens de staat verbindt om borg te staan voor de betaling van een oppervlakterecht, een cijns of een aandeel in de winst door de houder van een opsporingsvergunning of een winningsvergunning als bedoeld in artikel 143 of diens rechtsvoorganger, blijven buiten toepassing voorzover zij betrekking hebben op verplichtingen die zijn ontstaan op grond van deze wet.

Artikel

164

Artikel

167

Hoofdstuk

12

Intrekking en wijziging van enige wetten

§

12.2

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel

172

Wijzigt de Grondwaterwet.

Artikel

173

Wijzigt de Ontgrondingenwet.

Artikel

174

Wijzigt de Telecommunicatiewet.

Artikel

175

Wijzigt de Wet luchtvaart.

§

12.3

Ministerie van Justitie

Artikel

176

Wijzigt Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel

177

Wijzigt Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel

178

Wijzigt de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek.

Artikel

179

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

§

12.4

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Artikel

180

Wijzigt de Wet bodembescherming.

Artikel

181

Wijzigt de Kernenergiewet.

Artikel

182

Wijzigt de Wet explosieven voor civiel gebruik.

Artikel

183

Wijzigt de Wet milieubeheer.

§

12.5

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Artikel

184

Wijzigt de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel

185

Wijzigt de Arbeidstijdenwet.

Artikel

186

Wijzigt de Stoomwet.

Artikel

187

Wijzigt de Wet arbeid mijnbouw Noordzee.

Artikel

188

Wijzigt de Wet op de Gevaarlijke werktuigen.

Hoofdstuk

13

Slotbepalingen

Artikel

189

Voor de toepassing van het bij of krachtens de In- en uitvoerwet bepaalde worden delfstoffen die zich bevinden in de mijnbouwinstallatie, waarmee zij in of op het continentaal plat zijn gewonnen, geacht in het vrije verkeer in Nederland te zijn en gedurende het rechtstreekse vervoer naar Nederland in Nederland te blijven.

Artikel

190

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie regels worden gesteld omtrent mijnbouw en met mijnbouw verwante activiteiten.

Artikel

191

Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

192

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

193

Deze wet wordt aangehaald als: Mijnbouwwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. G. Wijn
De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

Bijlage bij de artikelen 41, 46 en 54

De lijn, bedoeld in de artikelen 41, derde lid, 46, vijfde lid, en 54, onderdelen d en e, is de lijn, welke wordt gevormd door de verbindingslijn tussen de punten c' en L', welke met een rode kleur is aangegeven op de bij de aanvullende overeenkomst van 14 mei 1962 bij het Eems-Dollard-verdrag (Trb. 1962, 54) gevoegde kaart, en vervolgens door de bogen van grootcirkels tussen de volgende punten, in de volgorde als hieronder aangegeven:

1. genoemd punt L';

2. 53° 33' 36" N.B., 6° 16' 02" O.L.;

3. 53° 30' 12" N.B., 6° 03' 00" O.L.;

4. 53° 31' 22" N.B., 5° 56' 27" O.L.;

5. 53° 30' 00" N.B., 5° 31' 30" O.L.;

6. 53° 25' 12" N.B., 5° 08' 06" O.L.;

7. 53° 21' 21" N.B., 5° 04' 30" O.L.;

8. 53° 19' 19" N.B., 4° 56' 12" O.L.;

9. 53° 15' 00" N.B., 4° 49' 00" O.L.;

10. 53° 06' 30" N.B., 4° 40' 00" O.L.;

11. 53° 01' 30" N.B., 4° 37' 30" O.L.;

12. 52° 54' 00" N.B., 4° 38' 00" O.L.;

13. 52° 44' 12" N.B., 4° 33' 42" O.L.;

14. 52° 37' 00" N.B., 4° 32' 24" O.L.;

15. 52° 28' 30" N.B., 4° 30' 00" O.L.;

16. 52° 23' 00" N.B., 4° 26' 36" O.L.;

17. 52° 21' 02" N.B., 4° 24' 57" O.L.;

18. 52° 17' 55" N.B., 4° 22' 45" O.L.;

19. 52° 16' 25" N.B., 4° 21' 34" O.L.;

20. 52° 15' 35" N.B., 4° 20' 47" O.L.;

21. 52° 14' 54" N.B., 4° 20' 20" O.L.;

22. 52° 13' 21" N.B., 4° 18' 54" O.L.;

23. 52° 12' 03" N.B., 4° 17' 30" O.L.;

24. 52° 10' 56" N.B., 4° 16' 07" O.L.;

25. 52° 09' 47" N.B., 4° 14' 37" O.L.;

26. 52° 09' 26" N.B., 4° 13' 46" O.L.;

27. 52° 09' 05" N.B., 4° 13' 12" O.L.;

28. 52° 08' 30" N.B., 4° 12' 31" O.L.;

29. 52° 08' 03" N.B., 4° 11' 50" O.L.;

30. 52° 07' 33" N.B., 4° 11' 15" O.L.;

31. 52° 06' 51" N.B., 4° 10' 19" O.L.;

32. 52° 04' 13" N.B., 4° 06' 39" O.L.;

33. 52° 03' 54" N.B., 4° 06' 05" O.L.;

34. 52° 02' 09" N.B., 4° 04' 03" O.L.;

35. 52° 00' 00" N.B., 4° 01' 00" O.L.;

36. 51° 53' 00" N.B., 3° 55' 30" O.L.;

37. 51° 51' 00" N.B., 3° 48' 48" O.L.;

38. 51° 47' 30" N.B., 3° 45' 18" O.L.;

39. 51° 44' 12" N.B., 3° 35' 24" O.L.;

40. 51° 39' 12" N.B., 3° 35' 24" O.L.;

41. 51° 37' 18" N.B., 3° 29' 30" O.L.;

42. 51° 34' 00" N.B., 3° 22' 10" O.L.;

43. 51° 24' 40" N.B., 3° 17' 52" O.L.

De ligging van de bovenbedoelde punten 2 tot en met 43 is uitgedrukt in geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening.