Artikel
1.1
(Omgevingswet)
Wijzigt de Omgevingswet.
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Omgevingswet.
Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.44, tweede lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.44, derde lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 1.12, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.44, vierde lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot aanwijzing van gebieden als bedoeld in artikel 1.12, derde lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten als bedoeld in artikel 2.44, vijfde lid, van de Omgevingswet.
Beheerplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als beheerplannen als bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingswet.
In afwijking van het eerste lid gelden beheerplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, als beheerplannen als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet.
Het eerste beheerplan voor een Natura 2000-gebied na aanwijzing van dat gebied op grond van artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 of artikel 2.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, wordt uiterlijk drie jaar na dat besluit tot aanwijzing vastgesteld.
Het programma aanpak stikstof, zoals dat is vastgesteld en gewijzigd op grond van artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming, geldt als programma aanpak stikstof als bedoeld in artikel 3.9, vierde lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot het opleggen van verplichtingen als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.
Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.45, eerste lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, in samenhang met 2.10, eerste lid, onder b, van de Wet natuurbescherming, die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.45, tweede lid, van de Omgevingswet.
Besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.11, derde lid, in samenhang met 2.5 van de Wet natuurbescherming, die onherroepelijk zijn, vastgesteld door:
Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.45, derde lid, van de Omgevingswet,
provinciale staten of gedeputeerde staten, gelden als besluiten tot het opleggen van verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.45, vierde lid, van de Omgevingswet.
Feitelijke handelingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn voltooid, en de plaatsing van kentekenen als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, wel dan niet in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder a, of 2.11, derde lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als maatregelen als bedoeld in artikel 10.10a van de Omgevingswet.
Vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor Natura 2000-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet.
Voorschriften, verbonden aan vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als voorschriften als bedoeld in artikel 5.34, eerste lid, van de Omgevingswet.
Onderdelen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die onherroepelijk is, die betrekking hebben op het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als onderdelen van een omgevingsvergunning voor meer activiteiten als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet, die betrekking hebben op een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Omgevingswet.
Verklaringen van geen bedenkingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die zijn gegeven voor aanvragen van een omgevingsvergunning die ook betrekking hebben op het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als instemmingen als bedoeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet.
Artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet is niet van toepassing op besluiten als bedoeld in artikel 9.4, achtste of negende lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn. De paragrafen 5.1.3, 5.1.4 en 5.1.5 van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
Besluiten tot goedkeuring van faunabeheerplannen als bedoeld in artikel 3.12, zevende lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot goedkeuring als bedoeld in de regels, gesteld op grond van artikel 8.1, tweede lid, van de Omgevingswet.
Jachtakten als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor een jachtgeweeractiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet.
Valkeniersakten als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor een valkeniersactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet.
Erkenningen van jachtexamens als bedoeld in artikel 3.28, tweede lid, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming, examens voor het gebruik van jachtvogels als bedoeld in artikel 3.30, tweede lid, van de Wet natuurbescherming en examens voor het gebruik van eendenkooien als bedoeld in artikel 3.30, derde lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als erkenningen als bedoeld in de regels, gesteld op grond van artikel 4.3, in samenhang met artikel 4.32, van de Omgevingswet.
Vergunningen en ontheffingen, verleend krachtens de Vogelwet 1936, de Jachtwet, artikel 25 van de Natuurbeschermingswet of de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten blijven van kracht voor de tijd dat zij zijn verleend. De artikelen 5.39 en 5.40 van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing.
Een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit wordt niet geweigerd als de aanvrager niet met gunstig gevolg een jachtexamen heeft afgelegd, als hem in de periode van 1 januari 1977 tot en met 31 maart 2002 een jachtakte als bedoeld in de Jachtwet is uitgereikt of als hem in de periode van 1 april 2002 tot en met 30 september 2004 een jachtakte als bedoeld in de Flora- en faunawet is uitgereikt onder het met gunstig gevolg behalen van een krachtens de Jachtwet erkend jachtexamen.
Ontheffingen als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste of derde lid, 3.4, tweede of derde lid, 3.8, eerste, derde of vierde lid, 3.9, tweede lid, 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, artikel 3.32, tweede lid, of 3.34, derde of vijfde lid, en opdrachten als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als omgevingsvergunningen voor flora- en fauna-activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet.
Onderdelen van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die onherroepelijk is, die betrekking hebben op het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als onderdelen van een omgevingsvergunning voor meer activiteiten als bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet, die betrekking hebben op een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet.
Verklaringen van geen bedenkingen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die zijn gegeven voor aanvragen van een omgevingsvergunning die ook betrekking heeft op het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, gelden als instemmingen als bedoeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet.
Vrijstellingen in een kavelbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet windenergie op zee, zoals deze gold onmiddellijk voor inwerkingtreding van deze wet, gelden als afwijkingen in een kavelbesluit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet windenergie op zee.
Besluiten als bedoeld in artikel 3.18, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming gelden als besluiten als bedoeld in artikel 10.29, eerste lid, van de Omgevingswet.
Besluiten als bedoeld in artikel 3.19, vierde lid, van de Wet natuurbescherming gelden als besluiten als bedoeld in artikel 10.29, tweede lid, van de Omgevingswet.
Benoemingen en herbenoemingen als bedoeld in artikel 3.41, derde lid, van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als benoemingen en herbenoemingen als bedoeld in artikel 17.2, eerste lid, van de Omgevingswet.
De artikelen 18.16a en 18.16b van de Omgevingswet zijn van overeenkomstige toepassing op dieren, planten of producten van planten of dieren of eieren die in strijd met de Flora- en faunawet of de Wet natuurbescherming binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Meldingen als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet natuurbescherming gelden als meldingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van de Omgevingswet.
Verboden als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet natuurbescherming, vastgesteld bij:
beschikking die onherroepelijk is, gelden als maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van de Omgevingswet,
verordening, gelden maatwerkregels in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, van de Omgevingswet.
Ontheffingen als bedoeld in artikel 4.5, eerste of derde lid, of artikel 4.9 van de Wet natuurbescherming die onherroepelijk zijn, gelden als besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet.
Als voor de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag om een besluit op grond van de Wet natuurbescherming is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
als tegen het besluit geen beroep open staat, tot het besluit van kracht is.
Als voor de inwerkingtreding van deze wet een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:
als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van kracht is.
Als voor de inwerkingtreding van deze wet voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:
als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is,
als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van kracht is.
Wanneer voor de inwerkingtreding van deze wet een overtreding plaatsvond of is aangevangen of het gevaar klaarblijkelijk dreigde voor een overtreding van het bepaalde bij en krachtens de Wet natuurbescherming, en voor die overtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd of een schriftelijk voornemen daartoe is verzonden aan een belanghebbende, is het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop:
de beschikking onherroepelijk is geworden en ten uitvoer is gelegd,
de beschikking is ingetrokken, of
als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft:
de dwangsom is ingevorderd, of
de bij de beschikking opgelegde last onder dwangsom is opgeheven.
De Wet natuurbescherming wordt ingetrokken.
Wijzigt de Algemene douanewet.
Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.
Wijzigt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Wijzigt de Kernenergiewet.
Wijzigt de Mijnbouwwet.
Wijzigt de Spoorwegwet.
Wijzigt de Wet dieren.
Wijzigt de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis.
Wijzigt de Wet milieubeheer.
Wijzigt de Wet op de economische delicten.
Wijzigt de Wet op het RIVM.
Wijzigt de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.
Wijzigt de Wet wapens en munitie.
Wijzigt de Wet windenergie op zee.
Wijzigt de Aanvullingswet geluid Omgevingswet.
Wijzigt de Aanvullingswet bodem Omgevingswet.
Wijzigt de Aanvullingswet bodem Omgevingswet.
Wijzigt de Omgevingswet.
Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing. Op de voorbereiding van een ministeriële regeling in verband met de invoering van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet is artikel 23.4 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing.
De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften waarin is bepaald dat:
over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd,
de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een andere Minister dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de wet wordt geregeld, en
een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.