Besluit van 16 juni 2015, houdende nieuwe nadere regels betreffende toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen en nadere regels betreffende wooncoöperaties (Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015)

Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 24 maart 2015, nr. 2015-0000176563, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, 18a, vierde lid, 19, zesde lid, 20, vijfde lid, 21, tweede lid, onderdelen d en e, en vierde en vijfde lid, 21a, tweede en derde lid, 21c, eerste en tweede lid, 21f, 25, tweede lid, 26, eerste lid, aanhef en onderdeel i, en tweede lid, 27, eerste en vijfde lid, 30, derde lid, 31, vierde lid, 35, eerste en tweede lid, 36, eerste lid, 36a, vijfde lid, 38, vierde lid, 41a, tweede lid, 41b, derde lid, 41c, tweede en derde lid, 41d, 42, tweede lid, tweede volzin, 43, derde lid, 44, zesde lid, 44a, tweede lid, 44c, eerste lid, aanhef en onderdelen b, c, f en g, en vierde lid, 45, eerste lid, tweede lid, onderdeel f, onder 2°, en zesde lid, 46, tweede lid, eerste volzin, 47, eerste lid, onderdeel f, en tweede, vierde en vijfde lid, 48, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, 49, zesde en zevende lid, 50, derde lid, 50a, eerste en tweede lid, 50b, derde lid, 50c, tweede lid, 53, vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, 54, eerste lid, 55a, tweede lid, 55b, derde lid, 56, 57, eerste lid, 58, tweede lid, 61, vierde lid, 61c, 61lb en 104a, tweede lid, van de Woningwet, artikel II, twaalfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting, alsmede de artikelen 16, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 45 van de Comptabiliteitswet 2001, 21, derde lid, van de Drinkwaterwet, 6.6, eerste lid, van de Waterwet, 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, 63 van de Wet inrichting landelijk gebied, 8.1a, derde lid, en 10.12, tweede lid, van de Wet luchtvaart, 5.16a, eerste en tweede lid, en 10.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, 1.3, tweede lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, 31a, vijfde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, 3.37, 4.1, vierde lid, 4.3, eerste lid, en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, 1, tweede lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, 37h van de Wet waardering onroerende zaken en 162 van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juni 2015, nr. W04.15.0089/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 16 juni 2015, nr. 2015-000335173, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

§

1

Begripsomschrijvingen

Artikel

1

§

2

Overige algemene bepalingen

Artikel

1a

De termijn voor de inbreng van zienswijzen waarvoor ingevolge dit besluit de gelegenheid wordt geboden bedraagt acht weken, tenzij anders is bepaald.

Hoofdstuk

II

Wooncoöperaties

Artikel

2

Artikel

3

De toegelaten instelling die een woongelegenheid aan een lid van de wooncoöperatie vervreemdt, reserveert voor dat lid of de wooncoöperatie een bedrag ter hoogte van de door die toegelaten instelling voorziene uitgaven aan onderhoud aan die woongelegenheid in de eerste vijf jaar na die vervreemding.

Artikel

4

Een toegelaten instelling vervreemdt of sloopt geen woongelegenheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, eerste volzin, gedurende de eenmalige periode die aanvangt op het tijdstip van indiening van het verzoek, bedoeld in die volzin, en eindigt hetzij op het tijdstip van oprichting van de wooncoöperatie, hetzij zes maanden na die indiening ingeval de wooncoöperatie niet binnen die zes maanden is opgericht.

Hoofdstuk

III

Algemene bepalingen inzake toegelaten instellingen

§

1

Toelating

Artikel

5

Het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de wet, gaat in elk geval vergezeld van:

  • a.

    een authentiek afschrift van de akte van oprichting van de vereniging of de stichting of van de notariële akte waarin de statuten van de vereniging na haar oprichting zijn opgenomen, en van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen;

  • b.

    het bewijs dat de vereniging of de stichting is ingeschreven in een openbaar register, gehouden door de Kamer van Koophandel;

  • c.

    het bewijs dat een authentiek afschrift van de akte van oprichting of van de notariële akte waarin de statuten zijn opgenomen, dan wel een authentiek uittreksel van die akte, authentieke afschriften van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen en de statuten als laatstelijk gewijzigd ten kantore van die Kamer zijn neergelegd;

  • d.

    de reglementen van de vereniging of de stichting;

  • e.

    de meest recente balans, winst- en verliesrekening en begroting van de vereniging of de stichting;

  • f.

    andere bescheiden die bijdragen aan een juist en volledig inzicht van Onze Minister in de financiële situatie van de vereniging of de stichting en

  • g.

    afzonderlijke gegevens omtrent de te verhuren woongelegenheden van de vereniging of de stichting als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de wet, de te verhuren overige woongelegenheden van de vereniging of de stichting, de te verhuren gebouwen van de vereniging of de stichting als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel d, van de wet en de te verhuren overige gebouwen van de vereniging of de stichting.

Artikel

6

Onze Minister beslist op het verzoek, bedoeld in artikel 19, eerste lid, tweede volzin, van de wet, binnen zes weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in artikel 19, tweede lid, eerste volzin, van de wet. Indien een college van burgemeester en wethouders of een bewonersorganisatie zijn of haar zodanige zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, beslist Onze Minister binnen zes weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 19, tweede lid, tweede volzin, van de wet.

§

2

Vereffening

Artikel

7

§

3

Het aangaan van verbindingen

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Onze Minister willigt een verzoek als bedoeld in artikel 21, vijfde lid, van de wet uitsluitend in, indien de betrokken samenwerkingsvennootschap uitsluitend is opgericht:

  • a.

    met het oogmerk om mogelijk te maken dat de daarin samenwerkende toegelaten instellingen bijdragen aan elkaars werkzaamheden met het oog op het voldoen aan artikel 42, eerste lid, eerste volzin, van de wet of

  • b.

    met het oogmerk dat het in stand houden van of het treffen van voorzieningen aan woongelegenheden van een toegelaten instelling, die zijn gelegen in een gemeente of regio als bedoeld in artikel 41b van de wet waar die toegelaten instelling niet feitelijk werkzaam is, geschiedt door een toegelaten instelling die in die gemeente of regio feitelijk werkzaam is.

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

13a

§

4

Verdere algemene bepalingen inzake toegelaten instellingen

Artikel

14

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

§

5

Bepalingen inzake de borgingsvoorziening

Artikel

18

Artikel

18a

Vervallen

Artikel

18b

Vervallen

Artikel

18c

Vervallen

Artikel

18d

Vervallen

Artikel

18e

Vervallen

Artikel

18f

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Rechtsvorm en organisatie van toegelaten instellingen

§

1

Voorschriften omtrent de geschiktheid van personen voor het lidmaatschap van het bestuur en de raad van commissarissen, en de betrouwbaarheid van die personen

Artikel

19

Artikel

20

Vervallen

§

2

Goedkeuring door de raad van commissarissen van besluiten van het bestuur

Artikel

21

§

3

Goedkeuring door Onze Minister van besluiten van het bestuur als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, van de wet

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

23a

Artikel

23b

Artikel

23c

Artikel

23d

Artikel

23e

Artikel

24

Artikel

24a

Vervreemdingen waarvoor geen goedkeuring is vereist op grond van artikel 24, onderdelen a of d, onder 1°, of onderdeel e, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N, van het Besluit van 17 november 2021 tot wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet (Stb. 2021, 570), voor zover deze artikel 24 wijzigt, vinden, indien aan een toegelaten instelling wordt vervreemd, van 1 januari 2021 tot het tijdstip van inwerkingtreding van dat besluit plaats tegen een bij ministeriële regeling bepaalde waarde, tenzij de toegelaten instelling het noodzakelijk acht een andere prijs te hanteren, in welk geval zij dit verantwoordt in het jaarverslag, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet.

Artikel

25

Artikel

25a

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

26a

Vervallen

Artikel

27

Vervallen

§

4

Goedkeuring door Onze Minister van besluiten van het bestuur omtrent vervreemdingen van aandelen

Artikel

28

§

5

Bepalingen in verband met de taakvervulling door de raad van commissarissen

Artikel

29

§

6

De jaarrekening, het jaarverslag en het volkshuisvestingsverslag

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Hoofdstuk

V

Werkzaamheden van toegelaten instellingen

Afdeling

1

Relatie met de gemeente

§

1

Woningmarktregio’s

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

De categorieën van personen, bedoeld in artikel 41c, tweede lid, eerste volzin, van de wet, zijn:

Artikel

37

Artikel

37a

§

2

Uitvoering van de gemeentelijke woonvisie

Artikel

38

Artikel

39

§

3

Prestatieafspraken

Artikel

40

§

4

Goedkeuring van werkzaamheden die niet behoren tot de diensten van algemeen economisch belang

Artikel

41

Vervallen

Artikel

42

Vervallen

Artikel

43

Vervallen

Artikel

44

Vervallen

Artikel

45

Vervallen

§

5

Erfpacht

Artikel

45a

Afdeling

2

Het gebied van de volkshuisvesting

Artikel

46

Een verbonden onderneming voldoet in een kalenderjaar aan artikel 45, eerste lid, tweede volzin, van de wet, indien zij over dat jaar een percentage van haar omzet genereert uit werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting, dat ten minste gelijk is aan het percentage van het kapitaal dat een toegelaten instelling in haar inbrengt.

Artikel

46a

De werkzaamheden, genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdelen a en b, van de wet:

  • a.

    worden door een toegelaten instelling niet verricht ten aanzien van de in die onderdelen bedoelde woongelegenheden en aanhorigheden van een met een toegelaten instelling verbonden onderneming;

  • b.

    worden door een met een toegelaten instelling verbonden onderneming uitsluitend verricht ten aanzien van de in dat onderdeel bedoelde woongelegenheden en aanhorigheden van een andere verbonden onderneming:

    • 1°.

      indien en zolang alle aandelen in die andere verbonden onderneming door toegelaten instellingen worden gehouden, of

    • 2°.

      indien en zolang toegelaten instellingen of een of meer van de met hen verbonden ondernemingen alleen of samen alle bestuurders van de verbonden onderneming kunnen benoemen of ontslaan.

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

49a

Artikel

50

Artikel

51

Het bijdragen aan de leefbaarheid houdt uitsluitend in:

  • a.

    woonmaatschappelijk werk, met inbegrip van het leveren van een bijdrage aan uitvoering van achter-de-voordeur-programma’s onder verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties en uitsluitend ten behoeve van de huurders van de woongelegenheden van de toegelaten instelling;

  • b.

    aanleg en onderhoud van kleinschalige infrastructuur in de directe nabijheid van woongelegenheden of andere onroerende zaken van de toegelaten instelling;

  • c.

    bijdragen aan de uitvoering van plannen:

    • 1°.

      ter bevordering van een schone woonomgeving,

    • 2°.

      ter voorkoming van overlast,

    • 3°.

      ter bevordering van de veiligheid, en

  • d.

    bijdragen aan activiteiten gericht op ontmoeting van huurders van woongelegenheden van de toegelaten instelling.

Artikel

52

Vervallen

Artikel

52a

Tot de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 45, tweede lid, onderdeel i, en 47, eerste lid, onderdeel g, van de wet, behoren niet transacties die zijn gericht op het wijzigen van eigendomsverhoudingen en zakelijke rechten zonder dat er sprake is van feitelijke overdracht van bezit, behalve indien die transacties noodzakelijk zijn om werkzaamheden als bedoeld in de andere onderdelen van die artikelleden te kunnen verrichten.

Artikel

52b

De diensten, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel j, van de wet:

  • a.

    worden door een toegelaten instelling of een met haar verbonden onderneming uitsluitend verleend ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie van een met die toegelaten instelling verbonden onderneming, indien en zolang laatstgenoemde verbonden onderneming:

    • 1°.

      een dochtermaatschappij van die toegelaten instelling is, of

    • 2°.

      een verbonden onderneming is waarvan die toegelaten instelling of een of meer met haar verbonden ondernemingen alleen of samen meer dan de helft van de bestuurders kunnen benoemen of ontslaan;

  • b.

    worden door een toegelaten instelling of een met haar verbonden onderneming uitsluitend verleend ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie van een verbonden onderneming van een andere toegelaten instelling, indien en zolang:

    • 1°.

      meer dan de helft van de aandelen in laatstgenoemde verbonden onderneming door toegelaten instellingen wordt gehouden, of

    • 2°.

      toegelaten instellingen of een of meer van haar dochtermaatschappijen alleen of samen meer dan de helft van de bestuurders van laatstgenoemde verbonden onderneming kunnen benoemen of ontslaan, en

    • 3°.

      zij ook diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering of administratie van die andere toegelaten instelling verleent.

Artikel

52c

De diensten, bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel k, van de wet, worden door een toegelaten instelling of een met een toegelaten instelling verbonden onderneming uitsluitend verleend aan een in dat onderdeel bedoelde huurdersorganisatie of bewonerscommissie:

  • a.

    die de belangen van de huurders van een met een toegelaten instelling verbonden onderneming behartigt, of

  • b.

    waarvan de achterban mede bestaat uit huurders van woongelegenheden van de dienstverlenende toegelaten instelling of verbonden onderneming.

Artikel

52d

Artikel

52e

Artikel

52f

Een toegelaten instelling, een met haar verbonden onderneming of een samenwerkingsvennootschap beëindigt in ieder geval de werkzaamheden, bedoeld in artikel 45, zevende lid, van de wet, indien:

  • a.

    niet aan de voorwaarden van de artikelen 52d en 52e wordt voldaan; of

  • b.

    de aan het verrichten van de werkzaamheden verbonden financiële risico’s of de financiële positie van de toegelaten instelling, een met haar verbonden onderneming of een samenwerkingsvennootschap zodanig zijn, dat het onverantwoord is dat zij deze uitvoert. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van dit onderdeel.

Artikel

52g

Vervallen

Artikel

52h

Vervallen

Artikel

53

Door vernummering vervallen.

Afdeling

2a

Werkzaamheden ten behoeve van de huisvesting van vergunninghouders

Artikel

53a

Vervallen

Artikel

53b

Vervallen

Artikel

53c

Vervallen

Artikel

53d

Vervallen

Artikel

53e

Vervallen

Artikel

53f

Vervallen

Afdeling

3

Passend toewijzen

Artikel

54

Artikel

54a

Op verzoek van een uit een of meer personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt, bestaand huishouden waarvan de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, meer bedraagt dan het in artikel 2a van de Wet op de zorgtoeslag genoemde van toepassing zijnde bedrag, kan de toegelaten instelling ten aanzien van dat huishouden het in artikel 46, tweede lid, eerste volzin, van de wet over de huurprijs buiten toepassing laten.

Artikel

55

Artikel

56

Afdeling

4

Diensten van algemeen economisch belang

§

1

Toewijzing

Artikel

57

De categorieën van personen, bedoeld in artikel 48, eerste lid, eerste volzin, van de wet, zijn:

Artikel

58

Artikel

59

Artikel

60

§

2

Compensatie

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Afdeling

5

Administratieve scheiding en vermogensscheiding

§

1

Voorschriften in geval van het niet verplicht zijn van de vermogensscheiding

Artikel

64

§

2

Nadere voorschriften omtrent het voorstel voor administratieve scheiding

Artikel

65

§

3

Inrichting van en geldstromen tussen de daeb-tak en de niet-daeb-tak

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

De administratie van de toegelaten instelling wordt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 66 tot en met 71 ingericht. In die administratie wordt elke overdracht van financiële middelen vanuit de niet-daeb-tak van de toegelaten instelling aan haar daeb-tak afzonderlijk verantwoord.

§

4

Goedkeuring van de administratieve scheiding

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen administratieve scheiding, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.

Artikel

77

Artikel

78

Onze Minister keurt een voorgenomen administratieve scheiding niet goed, indien:

§

5

Overdracht van daeb-werkzaamheden binnen de toegelaten instelling

Artikel

79

Artikel

80

Afdeling

6

Juridische scheiding

§

1

Inrichting van de woningvennootschap en geldstromen tussen de toegelaten instelling en de woningvennootschap

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

§

2

Goedkeuring van de juridische scheiding

Artikel

84

Artikel

85

Artikel

86

Artikel

87

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen juridische scheiding, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.

Artikel

88

Artikel

89

Op de goedkeuring van de juridische scheiding is artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, c en d, en derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat Onze Minister op verzoek van de toegelaten instelling een hoger percentage dan dat, genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, kan vaststellen, indien de toegelaten instelling bij dat verzoek aantoont dat zonder toepassing van dat hogere percentage de financiële continuïteit van de toegelaten instelling respectievelijk de woningvennootschap onvoldoende gewaarborgd is.

§

3

Vervreemding van aandelen in een woningvennootschap

Artikel

90

Afdeling

7

Fusie

Artikel

91

Indien toegelaten instellingen beogen met elkaar te fuseren, dienen zij gezamenlijk een verzoek in om goedkeuring daarvan, en verrichten zij gezamenlijk alle daartoe vereiste andere voorbereidingshandelingen.

Artikel

92

Artikel

93

Vervallen

Artikel

94

Vervallen

Artikel

95

Artikel

96

Artikel

97

Op verzoek van Onze Minister verstrekt de fuserende toegelaten instelling hem nadere inlichtingen over de voorgenomen fusie, voor zover dat naar zijn oordeel voor de beoordeling van het verzoek om goedkeuring daarvan noodzakelijk is. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de inlichtingen die de toegelaten instelling dient te verstrekken.

Artikel

98

Artikel

99

De verkrijgende toegelaten instelling doet onverwijld een gewaarmerkt afschrift van de notariële akte waarbij de fusie is geschied en, indien de fusie gepaard is gegaan met een wijziging van de statuten van de fuserende toegelaten instelling, van de notariële akte waarin die wijziging is vervat, aan Onze Minister toekomen.

Afdeling

8

Splitsing

Artikel

100

Afdeling

9

Verdere bepalingen

§

1

Huursom

§

2

Bedrijfsvoering

Artikel

102

§

3

Financieel beheer

Artikel

103

Artikel

104

Artikel

105

Artikel

106

Artikel

107

Artikel

108

§

4

Betrokkenheid bij volkshuisvesting buiten Nederland

Artikel

109

Vervallen

Artikel

110

Hoofdstuk

VI

Sanering van en projectsteun ten behoeve van toegelaten instellingen

Afdeling

1

Adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden toegelaten instellingen

§

1

Samenstelling en werkwijze commissie

Artikel

110a

Artikel

110b

§

2

Verzoek om advies

Artikel

110c

§

3

Zienswijzen en uitgangspunten

Artikel

110d

Artikel

110e

§

4

Verstrekken advies

Artikel

110f

De adviezen, bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de wet worden verstrekt aan:

  • a.

    de verzoekende toegelaten instelling, bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de wet;

  • b.

    de gemeenten waar de verzoekende toegelaten instelling feitelijk werkzaam is;

  • c.

    de in het belang van de huurders van de woongelegenheden van de verzoekende toegelaten instelling werkzame huurdersorganisaties;

  • d.

    toegelaten instellingen die feitelijk werkzaam zijn in hetzelfde gebied als bedoeld in artikel 41b, tweede lid, als de verzoekende toegelaten instelling;

  • e.

    de toegelaten instellingen die op grond van het advies van belang zijn om de in artikel 56a, tweede lid, onder a, van de wet bedoelde noodzakelijke werkzaamheden binnen een redelijke termijn voort te zetten;

  • f.

    de toegelaten instellingen die op grond van artikel 56, derde lid, inlichtingen hebben verschaft aan de adviescommissie noodzakelijke werkzaamheden;

  • g.

    de in het belang van de toegelaten instellingen werkzame organisaties;

  • h.

    de borgingsvoorziening; en

  • i.

    de autoriteit.

§

5

Aanwijzing tot voortzetten noodzakelijke werkzaamheden

Artikel

110g

Afdeling

2

De subsidies

§

1

Subsidies voor financiële sanering

Artikel

111

Artikel

112

§

2

Subsidies voor werkzaamheden

Artikel

113

Artikel

114

Afdeling

3

De bijdrage

Artikel

115

Artikel

116

De bijdrage, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van de wet, bedraagt de som van:

  • a.

    de helft van de som van de ingevolge artikel 115, eerste lid, begrote bedragen, gedeeld door het totale aantal woongelegenheden die de toegelaten instellingen op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover die bijdrage verschuldigd is in eigendom hadden volgens de gegevens, opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid, van de wet, en vervolgens vermenigvuldigd met het op dienovereenkomstige wijze bepaalde aantal woongelegenheden die de betrokken toegelaten instelling in eigendom had, en

  • b.

    de helft van de som van de ingevolge artikel 115, eerste lid, begrote bedragen, gedeeld door de totale WOZ-waarde van de woongelegenheden die de toegelaten instellingen op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover die bijdrage verschuldigd is in eigendom hadden volgens de gegevens, opgenomen in het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid, van de wet, en vervolgens vermenigvuldigd met de op dienovereenkomstige wijze bepaalde WOZ-waarde van de woongelegenheden die de betrokken toegelaten instelling in eigendom had.

Artikel

117

Artikel

118

Afdeling

4

Toepasselijkheid bij mandaat aan borgingsvoorziening

Hoofdstuk

VII

Toezicht op toegelaten instellingen en dochtermaatschappijen

Artikel

121

Artikel

122

Onze Minister stelt de betrokken raden van commissarissen en besturen van dochtermaatschappijen op de hoogte van:

Artikel

123

Vervallen

Hoofdstuk

VIII

Verdere bepalingen inzake toegelaten instellingen

Artikel

124

Voor zover gemeenten bevoegdheden die hen ingevolge dit besluit toekomen hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de bepalingen van dit besluit die op die bevoegdheden betrekking hebben van overeenkomstige toepassing op dat samenwerkingsverband.

Artikel

125

Vervallen

Hoofdstuk

IX

Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling

1

Toepassing van artikel II, tweede tot en met zevende, tiende en elfde lid, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting

Artikel

126

Afdeling

2

Intrekking en wijziging van op de Woningwet gebaseerde algemene maatregelen van bestuur

Artikel

127

Artikel

129

Vervallen

Afdeling

3

Overgangsbepalingen

Artikel

130

Op verzoeken om een goedkeuring als bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 27 maart 2017 tot wijziging van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 in verband met het wijzigen van de voorschriften omtrent het vervreemden van geliberaliseerde en potentieel te liberaliseren woongelegenheden door toegelaten instellingen (Stb. 2017, 129), zijn de artikelen 25 en 26 van dit besluit zoals dat luidde voor dat tijdstip, van toepassing.

Artikel

131

Vervallen

Artikel

132

Vervallen

Artikel

133

Vervallen

Artikel

134

Vervallen

Artikel

135

Vervallen

Artikel

136

Vervallen

Artikel

137

Vervallen

Artikel

138

Vervallen

Artikel

139

Vervallen

Artikel

140

Vervallen

Artikel

141

Vervallen

Artikel

142

Vervallen

Artikel

143

Vervallen

Artikel

144

Vervallen

Artikel

145

Vervallen

Artikel

146

Vervallen

Afdeling

4

Slotbepalingen

Artikel

147

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Bij dat koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikelen van dit besluit of onderdelen daarvan terugwerken tot en met een bij dat koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor die artikelen of onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

148

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar
Willem-Alexander
De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage

1

bij artikel 19 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Betrouwbaarheid van leden of kandidaat-leden van het bestuur of de raad van commissarissen: antecedenten

1

Strafrechtelijke antecedenten

Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene onherroepelijk veroordeeld voor een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

2

Overige strafrechtelijke antecedenten

2.1

Veroordelingen

Bij vonnis is betrokkene onherroepelijk veroordeeld voor een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:

Wetboek van Strafrecht:

Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR):

  • misdrijven op grond van de fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69).

Opiumwet:

  • het met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid), of

  • het met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen softdrugs (artikel 3, eerste lid).

  • het stellen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid).

Wet op de economische delicten (WED):

door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving en overtreding van overtreding van de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste tot en met derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23, eerste en tweede lid, 33 en 34 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

Wet wapens en munitie:

  • het misdrijf van het zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen (artikel 9, eerste lid), of een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan (artikel 13, eerste lid);

  • het misdrijf van het zonder consent een wapen of munitie van de categorieën II en III te doen binnenkomen of te doen uitgaan, alsmede om de bij binnenkomst aangegeven bestemming van zulke wapens of munitie zonder consent te wijzigen (artikel 14, eerste lid);

  • het misdrijf van het zonder vergunning of verlof vervoeren bepaalde wapens of munitie (artikel 22, eerste lid);

  • het misdrijf van het voorhanden hebben van bepaalde wapens of munitie (artikel 26, eerste lid), of

  • het misdrijf van het overdragen van bepaalde wapens of munitie (artikel 31, eerste lid).

Wegenverkeerswet 1994:

Invorderingswet 1990

  • misdrijven op grond van de fiscale wetgeving (artikelen 64 en 65).

Buitenlandse strafbepalingen

Onder veroordelingen worden ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde.

2.2

Transacties

Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 van het WvSr of artikel 76 van de AWR gedaan ter zake van een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan een daarmee vergelijkbare overeenkomst met betrekking tot niet-vervolging ter zake van met de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten in het buitenland, gesloten met de daartoe bevoegde autoriteiten.

2.3

(voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging

Betrokkene wordt voor een of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van een of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde.

2.4

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij een of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde.

3

Financiële antecedenten

3.1

Persoonlijk

  • betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid;

  • ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken;

  • betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of

  • de persoonlijke financiële verplichtingen van betrokkene staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot diens inkomsten of vermogen.

3.2

Zakelijk

  • de huidige of één van de voormalige werkgever(s) van betrokkene of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als bestuurder of commissaris, of anderszins (mede) verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid;

  • met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede) verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of

  • betrokkene is veroordeeld tot voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van

  • Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a).

3.3

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

4

Toezichtantecedenten

4.1

Toezichtantecedenten

  • het onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens aan een toezichthouder;

  • betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder;

  • een aan betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, verleende toelating, vergunning of ontheffing is ingetrokken door een toezichthouder;

  • betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede-)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is in conflict geweest met een toezichthouder en dit conflict heeft geleid tot enige maatregel jegens betrokkene dan wel jegens de vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins verantwoordelijk is of was voor het beleid;

  • een aan een toegelaten instelling of haar directe rechtsvoorganger waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 61d Woningwet of opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 48, achtste lid, 61g, eerste, tweede of derde lid, 61h, eerste lid, 104a, eerste lid, 105, eerste lid, of 120b Woningwet, indien die aanwijzing of maatregel is uitgevaardigd in verband met een ondeugdelijke bedrijfsvoering die betrokkene verweten kan worden;

  • aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als bestuurder of commissaris bekleedt of bekleedde, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie of de Minister van Veiligheid en Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap is geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68 lid 2, 179 lid 2, 125 lid 2, onderscheidenlijk 235 lid 2, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

4.2

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse toezichtwetgeving regels zijn gesteld, welke gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

5

Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten

5.1

Persoonlijk

Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd voor één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • het is aan opzet van de belastingplichtige te wijten dat in een verzoek om het vaststellen of in een verzoek om herziening van een voorlopige aanslag onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt (artikel 67cc);

  • het is aan opzet van de belastingplichtige te wijten dat de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige te wijten dat de opgelegde verplichting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f), of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige te wijten dat de opgelegde verplichting om tijdig eigener beweging onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens en inlichtingen aan de inspecteur te melden, niet is nagekomen (artikel 10a).

5.2

Zakelijk

Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als bestuurder of commissaris, of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd voor één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten:

  • opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d);

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e), of

  • het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f).

5.3

Andere feiten of omstandigheden

Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de Minister/toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van diens betrouwbaarheid.

6

Overige antecedenten

  • betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten, in casu Aedes vereniging van woningcorporaties of de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties, VTW en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid, of

  • betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).

Bijlage

2

bij artikel 49 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Gebouwen en categorieën van gebouwen, bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel a

  • Gebouwen met zorgfuncties: opvangcentra (blijf-van-mijn-lijfhuizen, dag- en nachtopvang voor dak- en thuislozen en verslaafden), hospices, zorgsteunpunten, ruimten voor dagbesteding van gehandicapten of ouderen inclusief enige zorginfrastructuur, centra voor jeugd en gezin, veiligheidshuizen;

  • Ontmoetingsruimten: buurthuizen, gemeenschapscentra, jongerencentra (zonder horecavoorziening), ruimten voor maatschappelijk werk, ruimten voor welzijnswerk, dorps- wijkbibliotheken, ruimten voor kleinschalige culturele activiteiten;

  • Onderwijsgebouwen: basisscholen, brede scholen met bijvoorbeeld peuterspeelzaal, kinderopvang, voor-, tussen- en naschoolse opvang, buurtsporthal en -complex (zogeheten multifunctionele accommodaties);

  • Gebouwen en ruimten die kantoorruimte van toegelaten instellingen zijn.

Bijlage

3

bij artikel 49 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Gebouwen en categorieën van gebouwen, bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b

  • centra voor werk(gelegenheid) en/of bevordering van bedrijvigheid in de wijk;

  • wijksportvoorzieningen;

  • vmbo-mbo-scholen, vwo-scholen, schoolgebouwen voor speciaal onderwijs;

  • steunpunten voor schuldsanering en budgetbeheeradvies voor huishoudens in financiële problemen;

  • multifunctionele centra voor maatschappelijke dienstverlening.

Bijlage

4

bij artikel 56 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

Deze bijlage bevat drie onderdelen. Aan de hand van de volgende twee stroomschema’s kan de toegelaten instelling het huishoudinkomen, bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (BTIV 2015; passend toewijzen in het kader van de huurtoeslag) bepalen.

Schema A betreft toetsing aan de hand van gegevens van de Belastingdienst.

Schema B moet worden toegepast indien gegevens van de Belastingdienst ontbreken of indien uitgegaan wordt van het actuele inkomen, in de gevallen bedoeld in artikel 56, zevende lid, onderdeel a of b.

De toetsing voor de passende toewijzing voor de huurtoeslag dient vanaf 1 januari 2016 plaats te vinden. Deze toets kan, tezamen met de inkomenstoets voor de DAEB, die per 1 juli 2015 is vereist, in één administratieve handeling worden uitgevoerd. Indien het huishoudinkomen valt binnen de inkomensgrenzen voor passend toewijzen in het kader van de huurtoeslag, staat daarmee tevens vast dat het betreffende huishouden behoort tot de 80% doelgroep in het kader van de DAEB.

De passendheidstoets is uitsluitend van toepassing op woningen waarvoor in principe huurtoeslag mogelijk is, dus waarvan de huurprijs is gelegen op of onder het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag. Hierdoor hebben zowel de inkomenstoets voor de DAEB als de inkomenstoets voor passende toewijzing betrekking op hetzelfde huursegment.

De eisen die gesteld worden aan de over te leggen documentatie zijn neergelegd in het hiervoor genoemde artikel. Het vaststellen van het huishoudinkomen aan de hand van een Inkomenverklaring of een (voorlopige) aanslag IB van de Belastingdienst is verplicht, tenzij de uitzonderingsgevallen zoals omschreven in het BTIV 2015 zich voordoen (zie ook hierna). Ter bepaling van het huishoudinkomen dienen de verzamelinkomens uit het jaar t-1 respectievelijk t-2 te worden vermenigvuldigd met index I1, respectievelijk index I2. De hoogte van index I1 en index I2 wordt jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld en gepubliceerd (artikel 56, tiende lid, van het BTIV).

Onderdeel C betreft de toetsing van het vermogen voor AOW´ers met een inkomen tot maximaal het norminkomen uit de Wet op de huurtoeslag en boven de zorgtoeslaggrens. Dit schema vereist toepassing op het moment dat een AOW’er de toegelaten instelling verzoekt om een woning met een niet-passende huur toegewezen te krijgen en de toegelaten instelling dit niet wenst op te vangen in de 5% vrije ruimte in het passend toewijzen. In dat geval dient het vermogen van de verzoekende AOW’er te worden getoetst. Deze toetsing wordt in beginsel gebaseerd op de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting. Indien deze niet toereikend blijkt vanwege een recente wijziging van het vermogen kunnen andere bewijsstukken volstaan.

A

Toetsing huishoudinkomen op basis van inkomensverklaring/aanslag IB

Bepaal de samenstelling van het huishouden (woningzoekende en evt. medebewoners, inclusief kinderen), en bepaal aan de hand daarvan of het huishoudinkomen moet worden getoetst*.

Toets huishoudinkomen van woningzoekende en overige leden huishouden (indien van toepassing; exclusief het inkomen van kinderen) o.b,v. (voorlopige) aanslag IB of inkomenverklaring.**

De aanwezigheid van kinderen in het huishouden dient te worden opgegeven om de voor het huishouden toepasselijke aftoppingsgrens te bepalen. Het inkomen van deze kinderen telt niet mee voor de toets.

|

Huishoudinkomen =

Verzamelinkomen als door Belastingdienst vastgesteld over jaar t-1 x index I1, of

Verzamelinkomen als door Belastingdienst vastgesteld over jaar t-2x index I2.

|

Bepaal of het huishoudinkomen:

* Uitzonderingen op de inkomenstoets:

  • i.

    statushouders die, uitsluitend met medebewoners die statushouder zijn, vanuit een COA-voorziening een sociale huurwoning betrekken (een verklaring van het COA, niet ouder dan 6 maanden, volstaat);

  • ii.

    woningzoekenden die studiefinanciering genieten, die voltijds studeren of gaan promoveren en die de woongelegenheid als enig student of met maximaal één andere student of scholier, die recht heeft op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, willen betrekken (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling, of bewijs van studiefinanciering verstrekt door DUO, waaruit blijkt dat de betrokkene bij één van de genoemde doelgroepen behoort volstaat);

  • iii.

    uit het buitenland afkomstige studenten aan een instelling voor hoger of wetenschappelijk onderwijs (bewijs van inschrijving aan de onderwijsinstelling volstaat);

  • iv.

    woningzoekenden die recht hebben op een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en die de woongelegenheid als enig scholier of met maximaal één andere scholier of student willen betrekken (bewijs van tegemoetkoming verstrekt door DUO, waaruit blijkt dat de betrokkene bij deze doelgroep behoort volstaat);

In de onder i, ii, iii en iv genoemde gevallen wordt er vanuit gegaan dat het inkomen niet uitgaat boven de inkomensgrenzen van de huurtoeslag; dat houdt in dat aan de desbetreffende huishoudens passend dient te worden toegewezen.

Wel is een inkomenstoets vereist bij huishoudens met zorgindicatie bij passend toewijzen voor de huurtoeslag. Het BTIV 2015 benoemt de categorieën van zorggeïndiceerden die ook bij een inkomen boven de inkomensgrens, genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van het BTIV recht hebben op een sociale huurwoning. De betreffende woningtoewijzingen worden toegerekend aan de 80% toewijzingen aan de doelgroep met een inkomen tot de inkomensgrens, genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van het BTIV. Vanuit het oogpunt van betaalbaarheid geldt voor deze categorieën zorggeïndiceerden de passendheidsnorm; derhalve dient het inkomen te worden getoetst (zo mogelijk aan de hand van belastingbescheiden, anders conform het toetsingsschema B). Toetsing van het inkomen in deze gevallen kan achterwege blijven indien de huurprijs van de woning is gelegen op of onder de voor het huishouden toepasselijke aftoppingsgrens. In dat geval is met de toewijzing immers in elk geval voldaan aan de passendheidsnorm. Bij de bepaling van het percentage passend gehuisveste huishoudens blijven de toewijzingen aan huishoudens die wel een zorgindicatie maar geen inkomensgegevens hebben overgelegd, buiten beschouwing.

** Uitzonderingen op de verplichte toetsing aan de hand van belastingbescheiden:

  • i.

    woningzoekenden van wie de inkomensgegevens blijkens een verklaring van de Belastingdienst niet bekend zijn bij die dienst;

  • ii.

    woningzoekenden van wie het actuele inkomen dusdanig is gedaald ten opzichte van het door de Belastingdienst vermelde inkomen dat het inmiddels op of onder de voor hen toepasselijke inkomensgrens is komen te liggen;

  • iii.

    woningzoekenden van wie het actuele inkomen dusdanig is gestegen ten opzichte van het door de Belastingdienst vermelde inkomen dat het inmiddels boven de voor hen toepasselijke inkomensgrens is komen te liggen;

  • iv.

    woningzoekenden die, blijkens een specificatie daarvan, een algemene bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet ontvangen.

B

Toetsing huishoudinkomen op basis van een inkomensverklaring en bijbehorende bewijsstukken

Toets huishoudinkomen o.b.v. een door woningzoekende opgestelde en ondertekende inkomensverklaring en onderliggende bewijsstukken

|

Woningzoekende stelt een inkomensverklaring op en ondertekent deze. Deze verklaring dient minimaal de volgende elementen te bevatten:

  • ·

    In geval van een lager inkomen dan volgens de Belastingdienst: de oorzaak van de inkomensverandering (bijv. andere baan, pensioen, ontslag)

  • ·

    In geval van een hoger inkomen dan volgens de Belastingdienst: de oorzaak van de inkomensverandering (bijv. voor het eerst aanvaarden van werk, promotie)

  • ·

    De geschatte omvang van het actuele huishoudinkomen, gebaseerd op:

    • o

      inkomen uit arbeid

    • o

      inkomen uit vermogen. Indien onveranderd, kan de woningzoekende verwijzen naar het inkomen uit vermogen (box 3), aangegeven op inkomensverklaring van de Belastingdienst of naar de (voorlopige) aanslag IB.

    • o

      vakantiegeld (ja/nee, hoogte)

    • o

      evt. 13e maand

    • o

      evt. inkomen uit onderneming of freelance-activiteiten

|

Controleer het door de woningzoekende geschatte actuele huishoudinkomen o.b.v. overgelegde bescheiden:

  • ·

    Jaaropgaven werkgever(s)/uitkeringsinstanties in jaar t-1:

    Huishoudinkomen = het loon voor loonheffing (vermeld op de opgave als 'fiscaal loon', loonheffing loon', 'LH-loon', 'heffingsloon' of 'loon voor loonbelasting/premies') x index I1

  • ·

    Recente loonstrook/uitkeringsspecificatie (1 loonstrook/specificatie is voldoende):

    • o

      Stap 1:

      • Het loon voor loonheffing (zie uitleg vorige bullit) x 12 (indien loon/uitkering maandelijks wordt uitbetaald), of

      • Het loon voor loonheffing (zie uitleg vorige bullit) x 13 (indien loon/uitkering per 4 weken wordt uitbetaald)

      Indien op een loonstrook incidentele beloningen of andere variabele inkomenscomponenten zijn aangegeven, bijv. overwerk, dan dienen deze niet te worden meegerekend. Bij twijfel kan de toegelaten instelling meerdere loonstroken van de woningzoekende verlangen.

    • o

      Stap 2:

      • Indien het vakantiegeld niet maandelijks wordt uitgekeerd: uitkomst stap 1 x 1,08

  • ·

    Bij inkomen uit onderneming dient een schatting te worden gemaakt van het belastbaar jaarinkomen de winst, eventueel verminderd met de fiscaal toepasbare aftrekposten zoals zelfstandigenaftrek, startersaftrek of MKB-vrijstelling. Voor het jaar t-1 kan dit jaarinkomen vastgesteld worden aan de hand van de laatste winst- en verliesrekening, waarbij het aldus vastgesteld belastbaar inkomen vermenigvuldigd dient te worden met index I1. Voor het lopende jaar kan de verwachte winst bepaald worden op basis van een prognose.

  • ·

    Bij inkomen uit overige werkzaamheden (niet in loondienst en geen inkomen uit onderneming) wordt een schatting gemaakt van het belastbaar jaarinkomen uit de opbrengsten van die werkzaamheden minus de daarvoor gemaakte kosten. Voor het jaar t-1 kan dit jaarinkomen vastgesteld worden door het betreffende vastgestelde belastbaar inkomen van het jaar t-1 te vermenigvuldigen met index I1. Voor het lopende jaar kan het betreffende belastbaar jaarinkomen bepaald worden op basis van een prognose.

C

Toetsing vermogen voor AOW’ers met een norminkomen tot de huurtoeslag boven de zorgtoeslaggrens

Toetsing van het vermogen wordt gebaseerd op de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting. Wanneer deze niet toereikend blijkt vanwege een recente wijziging van het vermogen kunnen andere bewijsstukken volstaan, zoals (een combinatie van) een recent bankafschrift, de akte van verkoop van de eigen woning (indien van toepassing) of de aanslag van de WOZ-waarde van de woning. Indien de overdracht van het huis nog niet heeft plaatsgevonden kan een door de notaris opgemaakte definitieve koopovereenkomst zonder ontbindende voorwaarden worden overlegd, of kan het vermogen worden aangetoond met de aanslag van de WOZ-waarde van de woning. Het vermogen moet slechts worden getoetst wanneer daarom wordt gevraagd door de potentiële huurder.