Wet van 3 maart 1881

Wetboek van Strafrecht

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuw Wetboek van Strafrecht vast te stellen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Wetboek van Strafrecht.

Eerste

Boek

Algemene bepalingen

Titel

I

Omvang van de werking van de strafwet

Artikel

1

Artikel

2

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel

3

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel

4

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlandse ambtenaar die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek.

Artikel

8b

Artikel

8c

De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld, indien deze vreemdeling zich in Nederland bevindt en:

  • a.

    uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd op een grond die niet tevens inhoudt dat naar Nederlands recht geen vervolging kan plaatshebben, of

  • b.

    uitlevering ter zake van dit misdrijf wegens het ontbreken van een verdragsrelatie niet mogelijk is, voor zover op het feit door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

Artikel

8d

De toepasselijkheid van de artikelen 2 tot en met 8c wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

Titel

II

Straffen

Artikel

9

Artikel

9a

Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14a

Artikel

14b

Artikel

14c

Artikel

14d

Vervallen

Artikel

14e

De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Artikel

14f

Vervallen

Artikel

14fa

Vervallen

Artikel

14g

Vervallen

Artikel

14h

Vervallen

Artikel

14i

Vervallen

Artikel

14j

Vervallen

Artikel

14k

Vervallen

Artikel

14l

Vervallen

Artikel

15

Vervallen

Artikel

15a

Vervallen

Artikel

15b

Vervallen

Artikel

15c

Vervallen

Artikel

15d

Vervallen

Artikel

15e

Vervallen

Artikel

15f

Vervallen

Artikel

15g

Vervallen

Artikel

15h

Vervallen

Artikel

15i

Vervallen

Artikel

15j

Vervallen

Artikel

15k

Vervallen

Artikel

15l

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

18

Artikel

19

Vervallen

Artikel

21

De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

Artikel

22a

Vervallen

Artikel

22b

Artikel

22c

Artikel

22d

Artikel

22e

Vervallen

Artikel

22f

Vervallen

Artikel

22g

Vervallen

Artikel

22h

Vervallen

Artikel

22i

Vervallen

Artikel

22j

Vervallen

Artikel

22k

Vervallen

Artikel

23

Artikel

24

Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.

Artikel

24a

Artikel

24b

Vervallen

Artikel

24c

Artikel

24d

Vervallen

Artikel

24e

Vervallen

Artikel

26

Vervallen

Artikel

27

Artikel

27a

Vervallen

Artikel

28

Artikel

29

Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Artikel

31

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Artikel

33a

Artikel

33b

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.

Artikel

33c

Artikel

34

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Titel

IIA

Maatregelen

Eerste

afdeling

Onttrekking aan het verkeer, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding

Artikel

36a

Vervallen

Artikel

36b

Artikel

36c

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:

  • 1°.

    die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

  • 2°.

    met betrekking tot welke het feit is begaan;

  • 3°.

    met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

  • 4°.

    met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;

  • 5°.

    die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;

een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Artikel

36d

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

Artikel

36e