Wet van 3 maart 1881
Wetboek van Strafrecht
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Wetboek van Strafrecht.
Eerste
Boek
Algemene bepalingen
Titel
I
Omvang van de werking van de strafwet
Artikel
2
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
Artikel
3
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
Artikel
4
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:
-
a.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96, 97a, 98 tot en met 98c, 105 en 108 tot en met 110;
-
b.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 131 tot en met 134 en 189, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die artikelen wordt gesproken, een misdrijf is als onder a bedoeld;
-
c.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 208 tot en met 214 en 216 tot en met 223;
-
d.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b en 232 indien het strafbare feit is gepleegd tegen een Nederlandse overheidsinstelling;
-
e.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 381 tot en met 385b, 409 en 410 of aan de overtreding omschreven in artikel 446a;
-
f.
aan het misdrijf omschreven in artikel 207a.
Artikel
5
1
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands voertuig, vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Artikel
6
Artikel
7
1
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
2
De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt:
-
a.
aan een van de misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek en in de artikelen 192a tot en met 192c, 197a tot en met 197c, 206, 237, 272 en 273;
-
b.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 177, 178, 179, 180, 189, 200, 207a, 285a en 361, voor zover het feit gericht is tegen de rechtspleging van het Internationaal Strafhof;
-
c.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240 tot en met 243 en 245 tot en met 253;
-
d.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 300 tot en met 303, voor zover het feit oplevert genitale verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
-
e.
aan het misdrijf omschreven in artikel 284.
3
Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid, onder b tot en met e, gelijkgesteld de vreemdeling die na het plegen van het feit Nederlander wordt alsmede, voor de toepassing van het eerste en tweede lid, de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Artikel
8
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlandse ambtenaar die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in Titel XXVIII van het Tweede Boek.
Artikel
8a
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de schipper en opvarenden van een Nederlands vaartuig die zich buiten Nederland, ook buiten boord, schuldig maken aan een van de strafbare feiten omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.
Artikel
8b
1
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder tegen wie de strafvervolging door Nederland van een vreemde staat is overgenomen op grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor Nederland volgt.
2
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder tegen wie de strafvervolging door het Nederlands openbaar ministerie is overgenomen op grond van een daartoe strekkend verzoek van het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel
8c
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld, indien deze vreemdeling zich in Nederland bevindt en:
-
a.
uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd op een grond die niet tevens inhoudt dat naar Nederlands recht geen vervolging kan plaatshebben, of
-
b.
uitlevering ter zake van dit misdrijf wegens het ontbreken van een verdragsrelatie niet mogelijk is, voor zover op het feit door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Artikel
8d
De toepasselijkheid van de artikelen 2 tot en met 8c wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.
Titel
II
Straffen
Artikel
9
1
De straffen zijn:
-
a.
hoofdstraffen:
-
1°.
gevangenisstraf;
-
2°.
hechtenis;
-
3°.
taakstraf;
-
4°.
geldboete;
-
1°.
-
b.
bijkomende straffen:
-
1°.
ontzetting van bepaalde rechten;
-
2°.
verbeurdverklaring;
-
3°.
openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
-
1°.
2
Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens in bij de wet bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.
3
In het geval gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of een taakstraf wordt opgelegd, kan tevens een geldboete worden opgelegd.
Artikel
9a
Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Artikel
10
2
De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijfentwintig jaren.
3
Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van vijfentwintig jaren wordt overschreden.
Artikel
11
Vervallen
Artikel
13
Vervallen
Artikel
14a
1
In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, tot taakstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.
Artikel
14b
1
De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.
2
De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Onder gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wordt voor de toepassing van dit artikel mede begrepen het misdrijf, bedoeld in artikel 252.
Artikel
14c
1
Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2
Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd, heeft te voldoen:
-
1°.
gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;
-
2°.
geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit veroorzaakte schade;
-
3°.
storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom, ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en de opgelegde boete;
-
4°.
storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan worden opgelegd;
-
5°.
een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen;
-
6°.
een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden;
-
7°.
een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
-
8°.
een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
-
9°.
een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
-
10°.
opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;
-
11°.
een verplichting zich onder behandeling te stellen van een deskundige of zorginstelling;
-
12°.
het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
-
13°.
het deelnemen aan een gedragsinterventie;
-
14°.
andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende.
3
Indien bij de toepassing van artikel 14a een bijzondere voorwaarde is gesteld, zijn daaraan van rechtswege de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
-
a.
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
-
b.
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in het zesde lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
5
Bij het stellen van één van de bijzondere voorwaarden genoemd in het tweede lid, onder 3° en 4°, vinden de artikelen 23, eerste en tweede lid, en 24 overeenkomstige toepassing.
6
De rechter kan opdracht geven dat de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt.
7
Gedurende de proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst kan de rechter in de gestelde bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in hun werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een opdracht als bedoeld in het zesde lid, geven, wijzigen of opheffen.
Artikel
14d
Vervallen
Artikel
14e
De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Artikel
14f
Vervallen
Artikel
14fa
Vervallen
Artikel
14g
Vervallen
Artikel
14h
Vervallen
Artikel
14i
Vervallen
Artikel
14j
Vervallen
Artikel
14k
Vervallen
Artikel
14l
Vervallen
Artikel
15
Vervallen
Artikel
15a
Vervallen
Artikel
15b
Vervallen
Artikel
15c
Vervallen
Artikel
15d
Vervallen
Artikel
15e
Vervallen
Artikel
15f
Vervallen
Artikel
15g
Vervallen
Artikel
15h
Vervallen
Artikel
15i
Vervallen
Artikel
15j
Vervallen
Artikel
15k
Vervallen
Artikel
15l
Vervallen
Artikel
16
Vervallen
Artikel
18
2
Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van een jaar wordt overschreden.
Artikel
19
Vervallen
Artikel
21
De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.
Artikel
22a
Vervallen
Artikel
22b
1
Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
-
a.
een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
-
b.
een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 252 en 253.
2
Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
-
1°
aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
-
2°
de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 6:3:3 van het Wetboek van Strafvordering de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
Artikel
22c
Artikel
22d
Artikel
22e
Vervallen
Artikel
22f
Vervallen
Artikel
22g
Vervallen
Artikel
22h
Vervallen
Artikel
22i
Vervallen
Artikel
22j
Vervallen
Artikel
22k
Vervallen
Artikel
23
1
Hij die tot een geldboete is veroordeeld, betaalt het vastgestelde bedrag binnen de door Onze Minister van Justitie en Veiligheid te stellen termijn aan de staat.
3
De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.
4
Er zijn zes categorieën:
de eerste categorie, € 335 Per 1 januari 2024: € 515.;
de tweede categorie, € 3 350 Per 1 januari 2024: € 5.150.;
de derde categorie, € 6 700 Per 1 januari 2024: € 10.300.;
de vierde categorie, € 16 750 Per 1 januari 2024: € 25.750.;
de vijfde categorie, € 67 000 Per 1 januari 2024: € 103.000.;
de zesde categorie, € 670 000 Per 1 januari 2024: € 1.030.000..
5
Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen geldboete is gesteld, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie.
6
Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde categorie, indien dit bedrag hoger is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde geldboete.
7
Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie. Indien voor het feit een geldboete van de zesde categorie kan worden opgelegd en die boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking.
8
Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing bij veroordeling van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, maatschap, rederij of doelvermogen.
9
De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van € 5 naar beneden afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, de bedragen van de tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.
Artikel
24
Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.
Artikel
24a
1
Indien een of meer geldboeten worden opgelegd tot een bedrag van ten minste € 225, kan in de uitspraak dan wel de strafbeschikking worden bepaald dat degene aan wie de geldboete is opgelegd het bedrag in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op ten minste € 45 bepaald.
Artikel
24b
Vervallen
Artikel
24c
1
Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is, blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel
24d
Vervallen
Artikel
24e
Vervallen
Artikel
26
Vervallen
Artikel
27
1
Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf beveelt de rechter, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in gijzeling ingevolge artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in een psychiatrisch ziekenhuis of een instelling voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden. Het vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd reeds met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.
2
Bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd geldt de eerste dag van de verzekering als een volle dag en blijft de dag waarop zij is geëindigd buiten beschouwing.
3
De rechter kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van geldboete. Indien hij dit bevel geeft, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
4
De voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing in gevallen waarin, bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan dat waarvoor de verzekering , de voorlopige hechtenis of de gijzeling ingevolge artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering is bevolen.
Artikel
27a
Vervallen
Artikel
28
1
De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:
-
1°.
het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
-
2°.
het dienen bij de gewapende macht;
-
3°.
het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen;
-
4°.
het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;
-
5°.
de uitoefening van bepaalde beroepen.
2
Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun leven, hetzij voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald.
Artikel
29
Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.
Artikel
31
1
Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de rechter de duur als volgt:
-
1°.
bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;
-
2°.
bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot hechtenis, voor een tijd de duur van de hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;
-
3°.
bij veroordeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;
-
4°.
bij afzonderlijke oplegging, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.
2
De ontzetting van het recht vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 3°, gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe onherroepelijk is geworden. De ontzetting van een van de andere in artikel 28, eerste lid, vermelde rechten gaat in op de dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.
Artikel
32
Vervallen
Artikel
33
Artikel
33a
1
Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
-
a.
voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
-
b.
voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
-
c.
voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
-
d.
voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
-
e.
voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
-
f.
zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.
2
Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien:
-
a.
degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
-
b.
niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.
3
Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, danwel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Artikel
33b
In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt.
Artikel
33c
1
Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil wordt vergoed.
Artikel
34
1
Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring, in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat.
3
De artikelen 24c en 25 en de artikelen 6:4:2 en 6:4:7 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel
35
Vervallen
Artikel
36
Titel
IIA
Maatregelen
Eerste
afdeling
Onttrekking aan het verkeer, ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding
Artikel
36a
Vervallen
Artikel
36b
1
Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
-
1°.
bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
-
2°.
bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
-
3°.
bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
-
4°.
bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
-
5°.
bij een strafbeschikking.
2
De artikelen 33b en 33c, tweede en derde lid, alsmede artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
36c
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
-
1°.
die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
-
2°.
met betrekking tot welke het feit is begaan;
-
3°.
met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
-
4°.
met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
-
5°.
die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Artikel
36d
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Artikel
36e
1
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2
De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
3
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omsch